12

Foster maakte een kop thee, in afwachting van het moment dat het vale ochtendlicht door het keukenraam zou sijpelen. Terwijl hij het theezakje in de beker hing, vroeg hij zich af wat zijn volgende stap zou zijn. Harris en zijn kompanen lieten hem links liggen. Tot dusver hadden alle bijeenkomsten van het uitverkoren clubje en het managementteam zonder Fosters aanwezigheid plaatsgevonden. De vergaderingen vielen buiten de voor hem voorgeschreven uren, meestal ’s ochtends vroeg of ’s avonds laat, en hij had het gevoel dat Harris liever alle kopstukken bij elkaar riep zonder dat hij erbij was.

Het was inmiddels vrijdag en al vier dagen geleden dat Naomi als vermist was opgegeven. Vickers was afgeschreven als verdachte, en de lijst van overige verdachten werd steeds korter. Iedere perverseling of pedofiel die ze naar het bureau hadden gesleept, had een alibi. Frustratie was omgeslagen in wanhoop. Het onderzoeksteam ging inmiddels zo ver dat ze tieners mee naar het bureau namen die ooit opgepakt waren wegens seks met minderjarigen. Voorbijgaand aan het feit dat de meesten van hen ervan uit waren gegaan dat de Lolita’s met lipstick met wie ze het hadden aangelegd, meerderjarig waren. Toch had Susie Danson in één ding gelijk. Als dit een seksmisdrijf was, hadden ze maar drie of vier dagen de tijd. Die waren al bijna voorbij en het gevoel van wanhoop sijpelde door in alle gelederen die zich met het onderzoek bezighielden. Zelfs Harris die zich aan de top bevond, viel hieraan ten prooi, en hield met een gekwelde, gejaagde uitdrukking op zijn gezicht de wacht in de centrale meldkamer, want de media bleven maar aandringen op de veilige terugkeer van het meisje of dan ten minste op een teken dat er sprake was van een doorbraak.

Foster boog zich over de dampende beker. Hij kon zich niet vinden in de gelatenheid die zich van het politiekorps had meester gemaakt. Iets zei hem dat er nog wat meer aan de hand was dan alleen seks. Iets zei hem dat Naomi nog steeds leefde.

Hij nam een slok thee en keek met een gevoel van machteloosheid naar de keukenklok die net iets over zeven aangaf. Foster had een bloedhekel aan duimendraaien, maar vanwege zijn actieplan mocht hij niet voor negen uur aan de slag, voor die tijd kon hij weinig uitrichten. Hij was bijna de hele nacht op geweest, en had steeds maar nagedacht over wat Gary Stamey had verteld over de man die bij hen thuis kwam, met name over het boek dat hij Leonie had gegeven, dat ging over Joe en zijn geheime schat. Hij zocht op internet naar strips en plaatjesboeken, maar hij vond niets wat aan die beschrijving voldeed.

Hij hoorde het gedempte geluid van zijn mobieltje, dat lag te trillen op het tafeltje in de gang. Hij had hem op de trilstand gezet omdat de ringtone hem irriteerde, en ook de opgewekte piep als er een boodschap binnenkwam. Hij was net op tijd voordat de voicemail werd ingeschakeld. Het was Heather.

‘Hoi, heb ik je wakker gemaakt?’

‘Nee,’ zei Foster in zijn wiek geschoten. ‘Ik ben al een hele tijd op, hoor.’

‘Mooi. Moet je horen. Ik ben net binnen en zie hier een aantekening dat er gisteravond voor je is gebeld. Carol Stamey, de vrouw van Martin.’

‘Hoe laat dan?’

‘Net na elven.’

Foster vloekte. Hij was toen nog op. ‘Waarom hebben ze haar niet naar mij doorverwezen?’

‘Je weet toch dat ze opdracht hebben gekregen om je niet lastig te vallen? Ze zeiden dat je dienst was afgelopen en vroegen haar of ze dan misschien met iemand anders wilde spreken, maar toen hing ze op. Ik dacht dat je hier wel iets mee zou willen doen.’

Hij bedankte haar en beëindigde het gesprek. Weer terug in de keuken, dronk hij zijn thee op en belde Carol Stamey. Er werd niet opgenomen. Misschien sliep ze nog. Hij had geen mobiel nummer van haar. Waarom had ze gisteravond opgehangen? Misschien wist haar man niet dat ze hem belde, was hij plotseling binnengekomen en had haar betrapt. Of misschien was hetgeen ze wilde vertellen alleen voor Fosters oren bestemd.

Als het eerste het geval was, wilde hij haar niet in verlegenheid brengen door haar te bellen, voor het geval Martin Stamey opnam. Dus ging hij eerst maar onder de douche, kleedde zich aan, stapte in de auto en reed naar Purfleet. Hij betwijfelde of hij zou worden gemist, en als ze hem zouden bellen, had hij altijd nog de smoes dat hij bij de fysiotherapeut was. Dat was trouwens niet eens echt gelogen, want hij had daarvoor ’s middags een afspraak lopen.

Er viel een fijne motregen toen Foster om kwart over acht voor het huis parkeerde. Hij had nog steeds zijn grote licht aan, want het was zo’n dag dat het ’s morgens maar niet echt licht wilde worden. Hij vloekte toen hij twee auto’s op de oprit zag staan, waarvan de voorste een zilverkleurige Jaguar was. Hij had gehoopt dat Martin op zijn werk zou zijn en de kinderen al naar school. Achter de Jaguar stond een rode Alfa Romeo, waarschijnlijk de auto van Carol.

Hij stapte uit en streek zijn jasje glad. Hij kon altijd aanbellen onder het mom dat hij haar nog een paar vragen wilde stellen. Als het om iets ging wat ze niet voor haar man geheim hoefde te houden, zou ze het hem wel vertellen. In het andere geval zou hij zijn mobiele nummer achterlaten, in de hoop dat ze hem later zou bellen. Hij liep verder over de oprit. Hoewel het nog tamelijk donker was, brandde er geen licht in het huis. Toen hij aanbelde, verwachtte hij dat de hond als een gek zou gaan blaffen. Maar het bleef stil. Hij belde nog een keer aan. Er gebeurde niets.

Foster deed een paar stappen achteruit en keek naar het raam boven. De gordijnen waren dicht. Zouden ze zijn weggegaan? Toch had Carol de avond daarvoor vanaf huis gebeld.

Hij liep over het gazon naar de zijkant van het huis, en stuitte op een houten deur. Hij gaf er een flinke duw tegen. De deur zwaaide open en hij zag een gangetje dat uitkwam op een andere deur. Naast het huis stonden twee vuilnisbakken, een aantal kratten met lege wijn-en bierflessen en een aardewerken vaas vol sigarettenpeuken. Terwijl hij door het gangetje liep, verwachtte hij dat de hond ieder moment zou gaan blaffen, en hij vroeg zich af wat hij moest doen als de hond hem als een indringer beschouwde en zou aanvallen. Hij had het beest de vorige avond niet gezien, alleen maar gehoord. En het klonk alsof hij het formaat van een leeuw had. Foster hield trouwens helemaal niet van honden, en gezien het gedrag van de meeste honden waar hij mee te maken had gekregen, was dit geheel wederzijds.

De zware houten deur aan het eind van het gangetje stond halfopen. Hij vond het vreemd dat een boef als Stamey het iedereen zo makkelijk maakte via de achteringang binnen te komen. Hij keek achterom naar de eerste deur. Er zat een Yale-slot op, plus nog twee nachtsloten, en die waren allemaal niet op slot geweest. Hij liep door en kwam uit in een gigantische tuin die werd omsloten door een hoge muur. In het midden van het grote gazon was een zwembad, dat voor de winter met schotten was afgedekt. Rechts van hem was een serre, en daarachter een verhoogde stenen patio met tuinmeubilair en een barbecue met een hoes erover. Verderop in de tuin stond iets wat leek op een stenen figuur. Of misschien was het wel een fontein die uitstond of het niet meer deed. Maar zijn aandacht was op het gazon gevestigd.

Daar lagen twee lichamen, met het gezicht naar beneden.

Foster rende er naartoe. Ze waren allebei dood. De eerste was Martin Stamey. Hij lag daar naakt en met zijn armen uitgestrekt. De achterkant van zijn hoofd was aan flarden geschoten. Ongeveer vijf meter bij hem vandaan lag het lichaam van een jongetje met een pyjama aan, waarschijnlijk zijn zoon, al was dat moeilijk te zeggen want zijn gezicht was vrijwel onherkenbaar door de schotwond. Over het gras liep vanaf beide lijken een bloedspoor naar de openslaande deuren. Een daarvan stond wijd open.

Hij pakte zijn mobiel en belde Heather, vertelde waar hij was en vroeg haar contact op te nemen met de plaatselijke politie.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze ongerust.

‘Dat weet ik niet,’ zei hij en hij hing op. Daar moest hij nog achter zien te komen.

Hij liep naar de openstaande deur, schoof de gordijnen opzij en stapte naar binnen. Opeens stond hij in de kamer waar Heather en hij de avond daarvoor met Martin Stamey hadden gesproken. Hij keek om zich heen. Er was niets van zijn plaats. Aan zijn rechterhand was een deur die toegang bood tot de serre. Ook daar was niets aangeraakt. Hetzelfde gold voor de grote, aangrenzende keuken. Hij liep terug naar de kamer en vervolgens naar de gang die uitkwam bij de voordeur. Rechts van hem was een soort eetkamer, met een grote antieke tafel en een staande klok die luid tikte. Het rook er alsof de kamer zelden werd gebruikt.

Foster volgde het bloedspoor. Het liep van de openslaande deuren naar de gang, en toen naar boven de brede, flauwe trap op. Zijn voetstappen werden gedempt door de dikke vloerbedekking. Eenmaal boven, bleef hij staan en luisterde. Geen geluid, alleen het gezoem van het verkeer op de snelweg in de verte en het tikken van de klok beneden. Recht voor hem was een badkamer. Niemand. Hij ging naar links. Aan zijn rechterhand was een deur waarop een foto van een jonge popster hing. Dat was vast de kamer van de dochter. Toen hij de deur opendeed zag hij dat hij gelijk had, want er stond hetzelfde soort spulletjes dat hij in Naomi Buckinghams kamer had gezien. Het bed was netjes opgemaakt en er lag niemand in. Geen bloedspoor.

Een rood spoor liep naar de laatste deur op deze verdieping, en een andere bloederige streep liep de trap op naar de bovenste verdieping. De deur stond op een kier. Hij deed hem verder open en zag de deur weerkaatst in de spiegeldeuren van een tot het plafond reikende kast. Hij haalde even diep adem en liep de kamer binnen.

Carol Stamey lag naakt op bed, met haar armen en benen gespreid. In eerste instantie dacht hij dat ze op een rood laken lag, maar toen hij een witte punt zag, drong het tot hem door dat het laken doordrenkt was met bloed. Op de plek waar de kogel haar achterhoofd was binnengedrongen, zat een krans van bloed in haar haar. Te zien aan de inwendige organen die over het laken verspreid lagen, was haar man naast haar vermoord en daarna naar buiten gesleept. Foster liep naar boven; de met bloed bevlekte lakens van de jongen vertelden hetzelfde verhaal.

Een paar minuten later stond Foster weer in de tuin. Het onderzoeksteam was aan het werk, en inmiddels was het een bedrijvigheid vanjewelste. Maar eigenlijk ging het allemaal aan hem voorbij. Terwijl hij nog aan het verwerken was wat hij zojuist had gezien, parkeerde een gitzwarte fourwheeldrive zo dicht mogelijk bij het huis. Het meisje dat twee avonden geleden in dit huis televisie had zitten kijken, sprong uit de auto. Ze had een schooluniform aan, en haar gezicht drukte één en al paniek uit. Toen ze naar het huis rende, kwam er een donkerharige vrouw van achter in de dertig achter haar aan die schreeuwde dat ze moest blijven staan.

Toen het meisje dichterbij kwam, stapte Foster naar voren om haar tegen te houden. Ze keek hem aan en kennelijk zag ze iets in zijn blik waardoor ze abrupt bleef staan. Ze zag bleek, en haar grote ogen stonden vol tranen. Met trillende hand streek ze een bruine haarlok uit haar gezicht, haar mond was vertrokken. Jezus, het is inderdaad nog maar een kind, dacht hij.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze gespannen en met een trillend stemmetje. De vrouw met het donkere haar was inmiddels bij hen komen staan en sloeg een arm om haar heen.

Foster stak zijn handen op. ‘Mag ik weten wie u bent?’ vroeg hij aan de vrouw.

‘Amber Davidson,’ zei ze. ‘Ik ben de moeder van Tracey, Rachels beste vriendin.’

‘Wat is er aan de hand?!’ schreeuwde het meisje. Ze probeerde zich aan Ambers greep te ontworstelen, maar die hield haar stevig vast. Foster was blij dat ze er was.

‘Rachel, er is iets gebeurd.’ Hij keek Amber aan. Hij hoopte dat ze sterk genoeg zou zijn om het meisje op te vangen als ze zou flauwvallen of wilde wegrennen. Het leek alsof de vrouw zijn gedachten had geraden, want ze trok het meisje nog steviger tegen zich aan. Gezien het aantal politieagenten en alle drukte rond het huis, kon hij Rachel niet langer in het ongewisse laten, maar hij moest ook voorkomen dat ze het huis binnenging. ‘Je vader en moeder en je broer zijn overvallen,’ voegde hij eraan toe.

‘Is alles goed met ze?’

Hij keek Amber aan. Toen richtte hij zijn blik weer op het meisje. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Maar dat hoefde al niet meer.

Ze wist het. ‘Ze zijn dood, hè?’

Sprakeloos bleef ze hem een paar seconden aanstaren. ‘Nee,’ zei ze toen, en ze schudde haar hoofd. ‘Nee,’ schreeuwde ze weer, en ze bewoog nog heftiger met haar hoofd. Ze begon te schokken en sloeg met haar arm Amber in het gezicht. Ambers lip begon te bloeden en Foster deed een stap naar voren om haar te helpen het meisje in bedwang te houden. Hij voelde haar nagels over zijn wang gaan, maar hij slaagde erin zijn armen om haar heen te slaan. Twee agenten in uniform schoten te hulp. Rachel begon geluidloos te schreeuwen, maar toen verslapte ze. Amber hield haar dicht tegen zich aan en liefkoosde haar. Foster liet haar los en liep naar een agent. ‘Zorg dat er zo snel mogelijk een vrouwelijke agent en een dokter komt.’

Vijf minuten later zat Rachel met een deken om haar schouders als verdoofd in een politieauto. Naast haar zat een vrouwelijke agent. Ze wachtten tot er iemand kwam om haar iets kalmerends te geven. Foster nam Amber Davidson apart.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze. Er liepen mascarastrepen over haar wangen. Ze was lang en lenig en had een gezond, gebruind gezicht.

Foster schudde zijn hoofd. ‘Ze zijn vermoord. We weten nog geen verdere details,’ loog hij ‘Waar was Rachel vannacht?’

‘Bij mij. Ze is blijven slapen. De meisjes waren naar dansles. Na afloop blijven ze vaak bij elkaar slapen. Soms bij ons, en soms is mijn dochter bij haar… O, Jezus.’ Ze sloeg haar hand voor haar mond en haar stem brak, toen het tot haar doordrong wat er had kunnen gebeuren.

‘Waarom was ze niet op school?’

‘Daar waren we al, maar toen herinnerde ze zich opeens dat ze was vergeten haar opdracht voor tekenles mee te nemen. We hebben Tracey bij school afgezet en zijn hiernaartoe gereden om die op te halen.’

Vanuit zijn ooghoek zag Foster dat er een kleine, pezige inspecteur op hen af kwam lopen. Zo te zien was hij danig uit zijn humeur. Foster negeerde hem.

‘En was hier gisteren nog alles normaal?’ vroeg Foster.

‘Nee, niet helemaal,’ zei ze.

‘Hoezo?’

‘De hond was doodziek. Rachel maakte zich vreselijke zorgen toen ik haar kwam ophalen, want haar vader had hem toen al naar de dierenarts gebracht. Ik heb later nog gebeld om te vragen hoe het ging en toen zeiden ze dat de hond dood was. Ze wilden niet dat ik het tegen Rachel zei omdat ze daarvan overstuur zou raken, en zeiden dat ze het liever zelf aan haar vertelden. Wat verschrikkelijk allemaal.’

‘Hoe oud is Rachel?’

‘Hoe oud ze is? Ze is twaalf, net zo oud als mijn dochter. Hoezo?’

‘Dat wilde ik alleen even weten. Heeft haar moeder nog iets bijzonders gezegd toen u Rachel gisteren ophaalde?’

‘Nee, Carol zei alleen dat ze zich zorgen maakte om de hond. Ze heeft me ’s avonds nog gebeld om me te vertellen dat de hond was vergiftigd.’

Nu wist hij waarom ze hem gisteravond had gebeld. De moordenaar had de hond vergiftigd om later rustig zijn gang te kunnen gaan. Ze had gevoeld dat er gevaar dreigde. Waarom had ze de plaatselijke politie niet gebeld? Maar gezien Martin Stameys levensstijl zouden ze waarschijnlijk niet al te meelevend reageren als ze om hulp vroeg. Ik was gewoon thuis, dacht Foster. Als ze haar met hem hadden doorverbonden had hij dit misschien weten te voorkomen. Dat kloteactieplan had ertoe bijgedragen dat deze mensen nu dood waren.

De inspecteur stond inmiddels naast hem. Hij stelde zich voor aan Amber Davidson als hoofdinspecteur Dave Alvin van de Essex Police. Hij had een stem die klonk alsof hij met grind had gegorgeld. ‘Mevrouw, mag ik zo vrij zijn u te vragen of ik mijn collega even onder vier ogen kan spreken?’ En vervolgens produceerde hij de meest onwaarachtige glimlach die Foster ooit had gezien.

‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Ik moet trouwens toch weer naar Rachel.’

Alvin bleef glimlachen. Foster en hij keken haar na terwijl ze terugliep naar de politieauto. Toen ze was ingestapt, keerde Alvin zich naar hem toe, met nog steeds die glimlach op zijn gezicht. Hij was ettelijke centimeters kleiner dan Foster en had een platte boksersneus en dik grijs haar. Foster schatte hem achter in de vijftig. Iemand van de oude stempel, die geen blad voor de mond nam.

‘Kun je me even vertellen wie je godverdomme bent en wat je godverdomme aan het doen bent door mijn getuigen te ondervragen?’

‘Hoofdinspecteur Grant Foster, Metropolitan Police,’ zei hij en hij stak zijn hand uit.

‘Ik verwacht wel iets beters van je dan een hand, jongeman,’ voegde Alvin eraan toe.

Foster stak zijn hand weer in zijn zak. ‘Ik heb deze mensen hier dood aangetroffen.’

‘Dat heb ik gehoord. Je bent een heel end van huis. Gps een beetje in de war soms?’

‘Carol Stamey heeft me gisteravond geprobeerd te bereiken. Ik was woensdag bij haar en haar man op bezoek. In verband met een zaak waar ik mee bezig ben.’

Alvin haalde een pakje sigaretten uit zijn zak en stak een sigaret op. Hij nam een haal en blies toen omstandig uit. ‘En over welke zaak hebben we het dan?’

‘Meisje van veertien ontvoerd in Londen. Haar moeder is vermoord.’

Alvins borstelige wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Dat blonde meisje dat op het nieuws was?’

Foster knikte.

‘Denk je soms dat er verband met dit bestaat?’ De toon in zijn stem verried zijn scepsis.

‘Dat denk ik, ja,’ zei Foster

Weer werd er luidruchtig uitgeblazen. ‘En kun je me ook vertellen waarom?’

Foster zei even niets. Het was zachtjes gaan regenen. ‘Quid pro quo. Ik geef antwoord op je vragen als jij die van mij beantwoordt.’

‘Komt u maar.’

‘Wat voor iemand was Martin Stamey?’

‘Een stuk stront.’

‘Een grote of een kleine jongen?’

‘Een kleintje, maar hij dacht dat hij een grote was. Volgens mij heeft hij iemand die groter was dan hij tegen de haren in gestreken.’

‘Met wat voor soort handel hield hij zich bezig?’

‘Sigarettensmokkel, heling, een beetje afpersing. Maar nu ben ik aan de beurt. Waarom denk je dat dit te maken heeft met jouw kidnapping en moord?’

‘Stamey en mijn slachtoffer waren familie.’

‘In welk opzicht?’

‘Neef en nicht.’

‘Volle neef en nicht?’

‘Nee, verder weg.’

‘En is jouw slachtoffer doodgeschoten?’

‘Gewurgd, daarna is ze de tuin in gesleept en is haar keel doorgesneden. Had Stamey vijanden?’

‘Hij was niet erg populair. Het zal nog een hele klus worden om ze tot een overzichtelijk aantal terug te brengen. Is het bij jouw slachtoffer ook zo gegaan? Ik bedoel is er ook ’s nachts bij haar ingebroken?’

‘Nee, we denken dat ze de moordenaar heeft binnengelaten. Hij heeft het meisje meegenomen toen ze van school thuiskwam. Carol Stamey heeft me gisteravond geprobeerd te bellen. Heeft ze jullie ook gebeld?’

‘Nee. En volgens mij is er geen reet overeenkomst tussen deze twee gevallen.’

‘En hoe zit het met het meisje?’

‘Hoezo? Ze logeerde bij een vriendinnetje. Als ze hier was geweest was ze nu ook voer voor de maden.’

‘Misschien was ze ook wel ontvoerd,’ zei Foster.

‘Misschien. Maar met misschien kom je niet ver. Als je deze zaak wilt overnemen, moet je echt wel met iets beters op de proppen komen, vriend.’

Foster keek weg. De regen kwam nu echt in vlagen neer, en stroomde over zijn kortgeschoren schedel. Het was donkerder geworden. Zijn collega had gelijk: Foster had weliswaar het gevoel dat deze moord in het patroon paste, maar hij wist nog niet op welke manier. Hij had wel een vaag idee, maar daar moest hij nog eens in alle rust over nadenken.

‘Kijk,’ zei Alvin, en hij klonk nu iets vriendelijker. ‘Dat meisje wordt vermist, daar kunnen we niet omheen. Ik zal je persoonlijk op de hoogte houden van onze vorderingen. Maar als ik gelijk heb en dit het werk van een huurmoordenaar is, dan weet jij net zo goed als ik dat het heel lastig zal worden iemand daarvoor op te pakken. Maar als het geen wraakactie was, laat ik het je weten en dan moeten we nog maar eens praten. Afgesproken?’

Foster knikte. Meer zat er niet voor hem in. ‘En wat ga je met dit meisje doen?’

‘We zorgen ervoor dat ze in veilige handen is en in de gaten wordt gehouden. We zullen zien of ze daarna eventueel bij familie terechtkan.’

‘Ze heeft verder geen familie. Ik ken de familiegeschiedenis.’

‘Oké. Misschien bij vrienden dan. Maar dat zien we later dan wel weer. Ik zal rekening houden met wat je hebt gezegd en ervoor zorgen dat ze alle bescherming krijgt die ze nodig heeft.’

Foster haalde zijn autosleutels uit zijn zak. ‘De hond is vergiftigd,’ zei hij. ‘Gisteravond. Misschien heb je wel zin in een bezoekje aan de dierenarts om een autopsie te laten uitvoeren voordat het beest de verbrandingsoven in gaat.’

Tijdens het wegrijden, terwijl de ruitenwissers heen en weer zwiepten, moest hij weer denken aan wat hem door het hoofd was gegaan terwijl hij met Alvin stond te praten. Had de moordenaar gedacht dat de dochter thuis zou zijn? Ze was alleen maar niet vermoord of gekidnapt omdat ze ergens anders was. Maar had de moordenaar dan niet het huis in de gaten gehouden en haar zien weggaan? Hij dacht aan Stameys dode zoontje in de tuin. Hij was niet gekidnapt. Stel dat hij het bij het rechte eind had en deze moorden met elkaar verband hielden, wat was dan het patroon? Dat was er ergens, maar vaag en hij kon er net niet bij.

Hij probeerde zijn zinnen te verzetten en zette de stereo aan die aangesloten was op zijn muziekspeler. Er klonk een liedje dat hij niet meteen kon thuisbrengen en hij neuriede afwezig mee, zonder de woorden te kennen. Het lukte hem niet zich te laten afleiden.

Hij hoopte dat Alvin woord hield en Rachel echt veilig was. De moordenaar zou terug kunnen komen. Afgezien van haar en Leonie waren er in Groot-Brittannië nog drie mannelijke nazaten in leven. Eén Stamey zat in de gevangenis. Veiliger kon het niet. De tweede was Anthony Chapman, van wie ze niet veel wisten. Ze moesten hem zien op te sporen. En snel.

En de laatste was Gary Stamey. Foster dacht opnieuw aan het lijk van het andere Stamey-jongetje in de tuin. En plotseling viel het kwartje.

Hij moest zorgen dat Gary in veiligheid werd gebracht.