10

Gary Stamey had zijn armen over elkaar geslagen en keek stuurs voor zich uit. Afgezien van de smeulende blik van haat in zijn ogen zag hij er engelachtig uit: een gave koffiekleurige huid, fijne trekken en donker, kortgeknipt haar. Maar achter dit schattige uiterlijk ging een elfjarig jongetje schuil dat het strafblad had van een doorgewinterde bajesklant. Alleen al van het lezen daarvan kreeg Foster tranen in de ogen: vijfenveertig vergrijpen vanaf zijn achtste. Voornamelijk inbraak en diefstal. Hij had een keer een auto gestolen en die na tien meter tegen een muur aan gereden. Foster vond dat laatste gegeven gek genoeg nogal geruststellend, het bewijs dat Gary nog steeds een kind was. Deze vergrijpen hadden in verschillende delen van Essex plaatsgevonden, omdat hij zo vaak was verhuisd. Pleeggezinnen, kindertehuizen, geen van alle waren in staat geweest hem ervan te weerhouden om binnen een paar dagen na zijn komst een spoor van vergrijpen achter zich te laten. Waar hij ook verscheen, schoten de plaatselijke misdaadcijfers omhoog. Gary werd aangehouden, voor de rechter gesleept en naar een ander gebied overgeplaatst om daar weer het probleem van iemand anders te worden. Zijn laatste verblijfplaats was een kindertehuis in Romford. Een zeldzaam succes. Hij was al een week niet door de politie opgepakt.

Foster en Heather zaten in de gemeenschappelijke huiskamer. Gary zat op een bank naast een begeleidster, een grote vrouw in een tent van een jurk, die vrijwel de hele tijd bezorgde blikken op haar pupil wierp. Een aftandse biljarttafel met een gescheurd laken stond aan de ene kant van de ruimte, een tv, omringd door lege dvddoosjes aan de andere kant. In het midden stond een tafel, met daaromheen banken en stoelen. Op de tafel lagen verschillende gehavende bordspellen. Een daarvan was monopoly. Foster moest inwendig een beetje lachen bij de gedachte dat Gary dat speelde. Zijn ‘verlaat de gevangenis’-kaart had hij te danken aan zijn leeftijd. Over niet al te lange tijd zou hij worden opgesloten in een of andere jeugdgevangenis. Dan zou zijn criminele opleiding voltooid zijn.

De begeleidster stak stotterend van wal terwijl Gary steeds dieper in de bank wegzakte. Hij keek even naar het lege tv-scherm, en vervolgens richtte hij zijn stuurse blik op hen, zonder te letten op wat er werd gezegd. Heather zei hallo. Hij keek weg naar het raam, sloeg zijn armen nog steviger over elkaar en zakte nog dieper weg. Zo meteen ligt hij helemaal horizontaal, dacht Foster. Hij wist onmiddellijk dat de Sesamstraat-benadering geen zin zou hebben. Aardig doen was niet aan de orde. Dit was geen gewoon kind, dit was een dier. Foster was niet geïnteresseerd in de ‘omstandigheden’ die Gary’s gedrag moesten verklaren. Het was niet zijn schuld dat mensen die niet eens een hamster konden opvoeden, kinderen kregen. Het was zijn werk om iets te doen aan de gevolgen hiervan.

‘We zijn hier vanwege je zus, Gary,’ zei hij, toen alle plichtplegingen achter de rug waren.

Er verscheen even een flikkering in de ogen van de jongen, meer niet. Toen draaide hij langzaam zijn hoofd in Fosters richting, keek hem aan en richtte zijn blik toen weer op het raam.

‘Kan het je niet schelen wat er met Leonie is gebeurd, Gary?’

Er viel een stilte. Weer die blik vol haat. Maar nu deed de jongen toch voor het eerst zijn mond open. Zijn stem klonk vast, maar wel ouder dan van iemand van zijn leeftijd.

‘Nee.’

Weer die blik op het raam. Ten minste tien seconden stilte.

‘Kan het je niet schelen of ze nog leeft of dood is?’

Dit keer kwam het antwoord meteen. ‘Waarom zou me dat godverdomme wat kunnen schelen? Die vuile trut heeft me in de steek gelaten.’

Het gezicht van de begeleidster liep rood aan. Ze legde haar hand op zijn arm. ‘Gary, ik wil echt niet...’

‘Haal die teringhand weg, vieze dikke kut,’ schreeuwde hij, terwijl hij met zijn arm wapperde om zich van haar hand te bevrijden.

Ze ging achteruitzitten en stak haar handen omhoog. Gary nam zijn vertrouwde houding weer aan, zijn ogen schoten vuur. De begeleidster keek Foster aan.

‘Kunt u ons even met hem alleen laten?’ vroeg Foster.

Ze keek onzeker. ‘Ik mag echt niet…’

‘Vijf minuten. Er gebeurt niets.’ Foster merkte dat Gary naar hem keek, maar hij ontweek zijn blik.

De begeleidster knikte en stond op. ‘Ik ben in mijn kantoor,’ zei ze nog, en ze ging weg. Ze leek het niet al te erg te vinden om even uit Gary’s nabijheid te zijn, ook al was dat volgens de regels niet toegestaan.

Foster stond op en liep naar de biljarttafel. Hij zag nergens biljartballen. Waarschijnlijk in beslag genomen om te voorkomen dat de biljarters ze in een sok stopten en er elkaar mee de hersens insloegen.

‘Ik heb een probleem, Gary,’ zei hij en hij draaide zich om. Zodra hij dit deed, keek Gary weg. Gesnapt, dacht Foster. Hij stopte zijn handen in zijn zakken. ‘Weet je wel wat mijn probleem is?’ Geen reactie. ‘Vast niet. Dus zal ik je dat vertellen. Mijn probleem is dat ik een inspecteur moordzaken ben. Ik zit achter nare mensen aan die andere mensen vermoorden. Ik ben het niet gewend om me bezig te houden met kinderen die dvdspelers en playstations jatten. Maar ik geef wel om mensen die vermoord zijn. En het meeste geef ik nog om hun familie en vrienden die moeten leven met het idee dat een of andere klootzak hun vader of moeder, broer of zus heeft vermoord. Mensen die moeten wennen aan deze vreselijke gedachte, en die moeten weten dat die klootzak is gepakt en wordt gestraft. Natuurlijk is dat nooit genoeg, maar het is vaak een begin.’

‘En wat heeft dat met me zus te maken?’ vroeg Gary met een zwaar OostLondens accent.

‘Daar proberen mijn collega en ik nou juist achter te komen, Gary.’

De jongen keek verward.

‘Ik onderzoek een moord, snap je? En niet alleen een moord, maar ook een ontvoering. Iemand die niet eens zoveel ouder is dan jij, is gekidnapt. En er bestaat een kans dat jij kunt helpen de dader te vinden, als je vertelt wat je weet.’

‘Hoezo, wat ik weet?’ Hij klonk ongeduldig, maar niet langer boos.

‘Over Leonie.’

‘Ik weet niks.’ Opnieuw kwaad.

‘Gary, je luistert niet naar me. Je weet helemaal niet wat ik wil weten. Als ik je nou een paar vragen stel? Misschien vertel je wel iets wat kan helpen. Wie weet. Maar laten we het proberen, daarna kunnen wij weer boeven gaan vangen en kan jij weer je gang gaan,’

‘Ik help geen smerissen.’

‘Zeg dat wel. Ik heb je strafblad gezien.’

Gary schudde zijn hoofd en drukte zijn armen tegen zich aan als of hij wilde zeggen: en nu help ik je helemaal niet meer.

Foster keek naar Heather, knikte en liep toen naar het raam dat uitzicht bood op een treurig betonnen plaatsje waar onkruid tussen de spleten groeide,

‘Gary,’ hoorde hij haar zeggen. Haar stem klonk zacht. ‘Het meisje dat is gekidnapt is veertien, net zo oud als Leonie was. Ik weet dat je een hekel hebt aan de politie en dat je ons niet wilt helpen, maar het gaat niet om ons, het gaat om dat meisje.’

Foster hoorde dat Gary heen en weer schoof.

‘Er gebeuren misschien nu wel hele nare dingen met het meisje dat wordt vermist,’ ging Heather verder, ‘Echt vreselijke dingen. Als we haar vinden, kunnen we daar een eind aan maken. Help ons. Alsjeblieft.’

Foster bleef uit het raam kijken. Aan de rand van het plaatsje bij het hek was een stukje grasveld dat bezaaid lag met lege chipszakjes, frisdrankblikjes en ander afval. Verderop was een parkeerplaats en een rij winkels, waarvan er maar één niet was dichtgespijkerd. Voor de bewoners van dit kindertehuis had deze omgeving weinig inspirerends te bieden.

‘Oké,’ hoorde hij Heather zeggen. ‘Dank je.’

Blijkbaar had het joch geknikt. Foster draaide zich om.

‘Kun je je herinneren of er in de dagen of weken voordat je zus wegging iets vreemds is gebeurd thuis, of ergens anders?’ vroeg Heather.

Gary zat er nog steeds hetzelfde bij, maar zijn ogen stonden vriendelijker, zag Foster. Het jochie dacht even na. ‘Niet echt.’

‘Was Leonie kwaad? Had ze ruzie met jullie moeder?’

Gary snoof. ‘Ze hadden altijd mot. Leonie had een hekel aan haar. Ze zei dat we beter zonder haar konden. Dat zij wel voor me zou zorgen.’ Zijn grote ogen waren vochtig. Foster zag dat hij zijn tranen moest bedwingen, niet wilde dat hij zou gaan huilen.

‘Zei ze dat?’

Hij knikte, beet op zijn lip en wreef toen snel met zijn hand over zijn ogen.

‘Ik weet dat dit moeilijk voor je is, Gary. Maar het kan allemaal helpen. Heeft je zus nog iets gezegd, maakt niet uit wat, voordat ze wegging?’

Weer schudde hij zijn hoofd.

‘En je moeder? Deed ze anders in de weken voordat ze doodging?’

‘Nee,’ mompelde hij. ‘Ik zag haar niet zoveel.’

Jezus, dacht Foster.

‘Zorgde Leonie voor je?’ vroeg Heather.

Hij knikte. ‘We waren geen echt gezin.’

‘Heeft Leonie dat gezegd?’

Weer een hoofdknik. ‘Dat zei die man tegen haar.’

‘Welke man?’

‘De man die bij ons thuis kwam.’

Heather keek Foster even aan. ‘Welke man, Gary? Een vriend van je moeder?’ vroeg ze.’

‘Nee. Die was er nooit als hij kwam.’

‘Een vriend van Leonie?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Hij was helemaal geen vriend. Maar ze vond hem wel aardig. Ze vertelde dat hij de waarheid zei.’

‘De waarheid waarover?’

‘Kweenie.’

‘Wat voor dingen zei hij dan, Gary?’ vroeg Foster, die voor het eerst weer zijn mond opendeed.

Gary wierp hem een vijandige blik toen en keek toen weer naar Heather. ‘Ik praat wel met jou, maar niet met hem,’ flapte hij eruit.

‘Oké,’ zei Heather. ‘Prima, hoor. Wat zei die man dan allemaal tegen Leonie, Gary? Heeft ze je dat verteld?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ze zei dat hij had gezegd dat we geen echt gezin waren. En hij zei ook nog iets over Jezus.’

‘Kun je je nog niet iets anders herinneren?’

Gary dacht na. ‘Leonie zei dat hij had gezegd dat Jezus van ons hield. En dat andere mensen ook van ons hielden. Hij zei tegen haar dat ons gezin op een dag voor altijd bij elkaar zou zijn en dat we dan gelukkig zouden worden.’

‘En wat nog meer?’

‘Niks.’ Zijn gezicht klaarde op. ‘Hij heeft haar een boek gegeven.’

‘Weet je nog wat voor boek dat was?’

‘Kweenie.’

‘De Bijbel?’

‘Kweenie. Er stonden plaatjes in. Maar niet zoals een strip. Oude plaatjes.’

‘En waar ging het over? Weet je dat nog?’

Hij vertrok zijn gezicht en dacht na. ‘Kweenie,’ zei hij. ‘Het ging over een jongen die Joe heette. Hij leefde heel lang geleden. Hij had een geheime schat gevonden.’

‘En wat was die schat?’

‘Weet ik niet meer. Boeken of zoiets?’

‘Boeken?’

‘Ja, dacht het wel. Ze heeft me maar een klein stukkie voorgelezen. Het was saai.’ Hij zuchtte.

‘Hoe vaak kwam die man bij jullie thuis?’

‘Kweenie. Hij kwam altijd als ik buiten speelde.’

‘Meer dan één keer?’

‘Denk het wel. Op een keer kwam ik thuis en toen ging hij net weg.’

‘Hoe zag hij eruit?’

Hij keek even naar Foster. ‘Hij leek op hem.’

‘O, groot en lelijk?’ zei Heather onmiddellijk, en ze gaf hem een knipoog. Gary snoof van plezier over deze opmerking. Er kwam een snottebel uit zijn neus.

‘Leuk hoor,’ zei Foster, die probeerde het spelletje mee te spelen.

‘Nu even serieus, leek hij echt op inspecteur Foster?’

‘Hij was groot. En hij had zo’n ding om.’ Hij wees naar Fosters nek.

‘Een stropdas?’

Gary knikte.

‘Had hij haar?’

‘Zwart haar.’

‘Als we iemand een tekening van hem laten maken, wil je ons dan helpen?’

Gary knikte. ‘Hij gaf me een klapje op mijn hoofd, en zei hallo. Toen stapte hij in een auto.’

‘Wat voor auto?’

‘Een blauwe Ford Mondeo. Een ouwe.’

Dit jongetje weet alles over auto’s, dacht Foster. Hij was net zo geweest toen hij zo oud was. Gek van auto’s. Zijn lesrooster kon hij niet onthouden, maar hij wist precies wat de topsnelheid van een Austin Allegro was.

Heather keek naar hem op. Foster mimede dat ze naar zijn moeder moest vragen.

‘Wat gebeurde er op de dag dat je moeder stierf, Gary?’ vroeg ze.

Er verscheen een frons op het voorhoofd van de jongen. Hij begon aan zijn arm te krabben en keek om zich heen. Toen schudde hij zijn hoofd. ‘Nee.’

‘Nee? Wil je er niet over praten?’

‘Ik weet het niet meer,’ antwoordde hij. Hij ging door met het krabben aan zijn arm en schudde weer driftig met zijn hoofd. De uitdrukking op zijn gezicht veranderde. De vijandigheid was terug. Hij keek Heather uitdagend aan. ‘Ik weet het godverdomme niet meer. nou goed!’

Foster zag dat Heather schrok van deze plotselinge uitbarsting.

‘Maakt niet uit,’ zei ze zacht. ‘Rustig maar.’

‘Ik weet het godverdomme niet meer,’ gromde hij, en hij schokte met zijn benen alsof hij onder stroom stond.

Heather hield even haar mond om Gary’s woede te laten betijen. Foster gebaarde naar haar dat het tijd was om te gaan. Ze hadden het autopsierapport waarin stond dat Gillian Stameys dood was veroorzaakt door een heroïnevergiftiging, waarschijnlijk door eigen toedoen. Maar wat hem bezighield, was de zuiverheid van de drug die haar dood had veroorzaakt. Die was van hoge kwaliteit. Alleenstaande junkiemoeders met een uitkering pakten gewoonlijk elke soort heroïne, al was het versneden met rattengif waardoor ze hondsberoerd werden. Ze was gecremeerd, dus er was geen gelegenheid meer om haar op te graven. Ze konden Gary nog verder ondervragen als het nodig was, met de vereiste psycholoog erbij, maar inmiddels hadden ze weer andere aanwijzingen die ze konden natrekken.

‘Leonie is niet dood,’ zei Gary plotseling.

‘Hoe weet je dat?’ vroeg Heather zacht.

Hij keek naar de grond. ‘Dat denk ik gewoon,’ mompelde hij. Hij keek op. Zijn ogen stonden vol tranen en zijn gezicht straalde een en al woede uit. Geen gewone woede, maar woede vanwege de onrechtvaardigheid van alles. ‘Ze zei dat ze voor me zou zorgen. Dat heeft ze beloofd. Ze komt terug om me op te halen.’ Het klonk uitdagend. Zijn neus begon te lopen. Hij snoof en veegde toen een flinke bel snot aan de mouw van zijn trui af.

Heather knikte met een ernstig gezicht. Ze had zich er nog niet helemaal bij neergelegd, zoals Foster, dat de wereld koud en onverschillig was. En dat deze wereld ontremde kinderen zoals Gary Stamey voortbracht, kinderen die geen respect voor autoriteit hadden. Voor niemand respect hadden. Zijn vreugdeloze, schooierachtige leventje mocht nu de politie overlast bezorgen, maar over niet al te lange tijd zou hij de stap maken naar ernstigere en zwaardere misdrijven.

‘Gary,’ zei Foster, zonder te letten op de nijdige blik die zijn stem veroorzaakte. ‘Als jij hoopt dat ze terugkomt en alles weer goed komt met je, waarom ben je dan de hele tijd aan het stelen? Waarom zorg je er niet voor dat je geen moeilijkheden veroorzaakt?’ Hij stak zijn handen in zijn zakken. ‘Luister naar me – maar dat doe je denk ik toch niet, want je hebt dit al duizend keer gehoord en uit je strafblad blijkt wel dat je je daar niks van hebt aangetrokken. Ik weet dat je een hekel hebt aan mensen zoals ik, maar je bent maar naar één ding op weg – en dat is de gevangenis. Hoe moet het nou als Leonie je komt ophalen?’

Gary staarde hem aan. ‘Krijg toch de klere,’ zei hij onverschillig, en hij keek weer naar zijn schoenen.

Foster haalde zijn schouders op. Ik heb mijn best gedaan, dacht hij. Dit joch is niet meer te redden.