15

Foster werd wakker van een pijnscheut in zijn been. Toen hij zich in zijn slaap had uitgerekt, kwam zijn been tegen de armleuning van de bank aan, en zelfs deze lichte aanraking was voldoende geweest voor een onaangename gewaarwording. Hij wreef over zijn gezicht en besloot op te staan. Door een kier in de gordijnen viel een streep licht, waardoor hij merkte dat het ochtend was. Het was een van de langste nachten van zijn leven geweest, en dat wilde nogal wat zeggen. Hij wist dat wanneer hij rechtop ging zitten alles pijn zou doen, en hij nog urenlang een stijf gevoel zou houden. Zijn getormenteerde lijf was niet meer geschikt om op de bank te slapen, maar omdat Gary boven sliep, wilde hij paraat zijn voor het geval het joch de benen wilde nemen. Als resultaat had hij bijna de hele nacht wakker gelegen, klaar om tot actie over te gaan, luisterend naar de wind door de bomen en het getik van de cvketel die langzaam afsloeg en dan later, veel later, schuddend weer tot leven kwam.

Versuft en met een doffe hoofdpijn kwam hij overeind.

‘Brian Harris,’ zei hij voor de honderdste keer tegen zichzelf. ‘Verdomme van alle kerels op de wereld, uitgerekend hij.’

Het duurde een paar minuten voordat hij moed had verzameld, en toen stond hij met een kreun op. Eigenlijk bleek het best mee te vallen.

Hij liep de trap op naar de badkamer en plensde koud water in zijn gezicht. Hij droogde zich af en ging naar de logeerkamer. De deur was dicht. Hij klopte aan. Geen antwoord. Hij klopte nog een keer. Stilte. Maar dat wilde niets zeggen. Kinderen van die leeftijd sliepen door alles heen, zelfs als er een hele fanfare langs hun bed marcheerde. Hij deed zachtjes de deur open en stak zijn hoofd om de hoek.

Het bed was leeg.

Het raam stond open en het gordijn bolde op in de wind. Foster liep ernaartoe en keek naar buiten. Er was een flinke sprong voor nodig om in de tuin te belanden. Maar daar zou Gary niet mee zitten. Hij herinnerde zich dat Gary een keer was veroordeeld wegens ontsnapping uit een gerechtsgebouw waar hij werd vastgehouden. Hij was tegen een hoge, gladde muur opgeklommen, door een plafondlicht naar buiten geglipt, had zich toen langs de zijkant van het gebouw naar beneden laten zakken, en was ’m gesmeerd. Als een mini-Spiderman.

Ik heb vannacht toch meer geslapen dan ik dacht, ging het door hem heen.

Hij liep weer naar beneden en zette de waterkoker aan. Zijn mobieltje lag op het gangtafeltje. Hij zag dat hij één gemiste oproep had. Van Nigel Barnes.

Het enige wat Foster uit Barnes opgewonden gesnater kon opmaken, was dat er sprake was van een doorbraak. Dus spraken ze af in Farringdon, in de buurt van de London Metropolitan Archives, en in dezelfde coffeeshop waar hij eerder dat jaar samen met Heather naartoe was gegaan om met Nigel over de zaak Hogg te praten. Maar voordat hij naar Nigel ging, belde hij naar het bureau dat Gary ervandoor was, gaf zijn signalement door en vroeg contact met hem op te nemen als ze het joch mochten vinden. Hij belde het kindertehuis. Ook daar geen spoor van Gary. Laat dat kind alsjeblieft geen rottigheid uithalen, dacht hij. Ik heb hem uit dat tehuis gehaald en getekend dat ik voor hem garant sta. Als hij weer gaat stelen, ben ik zwaar de klos, ging door hem heen.

Barnes zat op hem te wachten. Zijn haar zat helemaal door de war, omdat hij er voortdurend met zijn handen doorheen ging. Hij zat te stuiteren van de koffie en adrenaline, en hij zei dat hij nauwelijks had geslapen. Dan kunnen we elkaar een hand geven, dacht Foster. Hij bestelde een zwarte koffie, ging zitten en deed twee zakjes suiker in zijn kopje. Blijkbaar had Barnes de hele nacht zitten roken, want hij stonk naar tabak. Foster was uiterst gevoelig voor deze lucht, vanwege zijn ervaring met Karl Hogg. Hij kreeg meteen een visioen van de met kartonnen dozen volgestouwde ruimte, de pijn, de misselijkmakende, naar tabak stinkende, adem van zijn beul…

‘Kom op, wat heb je dan voor nieuws?’ vroeg hij terwijl hij zich losrukte uit deze korte, onaangename overpeinzing. ‘Ik begreep eigenlijk geen snars van wat je me over de telefoon vertelde.’

Barnes haalde even diep adem en duwde zijn bril terug op zijn neus. Hij vertelde Foster over Anthony Chapman, en dat zijn moeder hem kort na zijn geboorte had afgestaan, omdat ze ervan overtuigd was dat zijn leven gevaar liep als hij bij haar bleef. De Kerk had een adoptie geregeld, maar alle gegevens hierover waren verdwenen. Kort na de dood van haar echtgenoot had ze de nieuwe predikant van haar parochie opgebiecht dat ze deze drastische maatregel had genomen omdat haar tante haar iets had verteld. Diezelfde tante had vrijwel haar hele leven opgesloten gezeten in Colney Hatch, een berucht krankzinnigengesticht. Het stond nog steeds bekend als gesticht, ook al was de naam in 1930 veranderd in Friern Hospital. Het ziekenhuis bestond al lang niet meer. Nadat het was afgebroken waren op die plek luxeflats verschenen, maar de oude gevel stond er nog. Princess Park Manor. Foster kende het als woonstek voor zakenjongens, voetbalspelers en de beau monde. Hij moest inwendig grinniken. Wisten de huidige bewoners wel dat hun huis was gebouwd op de plek waar tienduizenden kwijlende idioten hadden gezeten?

‘Heel interessant allemaal, maar wat moeten we ermee?’ vroeg hij.

‘De archieven van Colney Hatch zijn ondergebracht bij de London Metropolitan Archives. Het gaat om patiëntendossiers, formulieren waarop staat wanneer iemand werd opgenomen, dat soort dingen. Het kan zijn dat die tante zich tegenover de artsen over haar angsten heeft uitgelaten, en ook heeft verteld wie de mensen waren die wraak wilden nemen. Mocht dat zo zijn, dan zijn daar aantekeningen van.’

‘Wacht even,’ zei Foster, en hij stak zijn handen op. ‘Wil je beweren dat er iets waar kan zijn van al die onzin, uitgekraamd door een vrouw die zo knetter was dat ze haar leven in een gekkenhuis moest doorbrengen, iemand die met uitzondering van één persoon door haar hele familie met de nek werd aangekeken omdat ze volslagen geschift was?’

Barnes haalde zijn schouders op. ‘Nou ja, ik zou het in iets mildere bewoordingen willen uitdrukken, maar dat denk ik inderdaad. Edith Chapman is zo bang geworden van wat die vrouw zei, dat ze haar kind heeft afgestaan. Voor zover ik weet was Edith Chapman een fatsoenlijk en integer lid van de gemeente...’

‘Ze heeft haar kind afgestaan,’ viel Foster hem in de rede. ‘Dat kun je moeilijk een fatsoenlijke, integere daad noemen, toch?’

‘Nee, dat niet. Maar we weten wel dat er iemand is die de nazaten van Horton en Sarah Rowley achtervolgt en vermoordt. En we weten nog steeds niet waarom. Die tante heeft het allemaal voorspeld. Oké, ze heeft jaren opgesloten gezeten, maar wie zegt dat ze het niet bij het rechte eind had? Zoals ik het bekijk, kon ze echt wel eens gelijk hebben.’

Foster nam een slok koffie. Hij wist dat Barnes iets in zijn hoofd had, dat ze dit spoor nader moesten onderzoeken. Als ze achter de reden kwamen waarom dit allemaal gebeurde, zou dat het een stuk makkelijker maken om uit te vinden wie hierachter stak. Maar hij moest er niet aan denken hoe Harris zou reageren als hij hem vertelde dat een uitspraak van een geestelijk gestoorde, die al lang dood was, voor een doorbraak had gezorgd.

Hadden Susie en Harris iets met elkaar, of was het iets eenmaligs? Was hij blijven slapen? Nee, hou op, dacht hij. Niet aan Harris denken.

‘Oké,’ zei hij toen. ‘Wat gaan we doen?’

Nigel pakte zijn notitieboekje. ‘De naam van de tante is Margaret Howell. Ze is in 1909 geboren, en was het eerste kind van Emma Howell, geboren Rowley, de oudste dochter van Horton en Sarah Rowley, het stelletje dat hier in 1891 kwam wonen, en van wie we niet weten waar ze vandaan kwamen. Margaret Howell is in 1964 op vijfenvijftigjarige leeftijd in het Friern Mental Hospital overleden aan een “attaque”, maar er wordt niet vermeld waardoor die werd veroorzaakt. Misschien door epilepsie.’

‘Daar hebben we niet veel aan,’ merkte Foster op.

‘Nee, maar aan het dossier over haar ziektegeschiedenis misschien wel. Er is alleen één probleem: de patiëntendossiers zijn meestal pas na honderd jaar openbaar. Tenzij…’

‘Tenzij wat?’

‘Tenzij de politie een verzoek tot inzage indient.’

‘Maar het kan wel dagen of zelfs weken duren voordat je toestemming krijgt,’ reageerde Foster. Hij wreef over zijn kin, en merkte dat hij zich al een paar dagen niet had geschoren. ‘Zei je dat de dossiers van de inrichting in de London Metropolitan Archives zijn?’

Barnes knikte.

‘Maar die zijn dus niet toegankelijk voor het publiek.’

Nigel knikte weer.

Foster nam nog een laatste slok koffie. ‘In dat geval, kom maar mee.’

Nigel zat in het kantoor van het archief nu al bijna een uur geduldig op Foster te wachten. Er waren niet veel mensen aanwezig, slechts een aantal onderzoekers, volgens hem vrijwel allemaal studenten, die zich zwijgend van hun taak kweten, plus hier en daar een amateur. Foster kwam terug met een verschoten bruin pakketje.

‘Hier dan,’ zei Foster, en hij legde het bundeltje voor Nigels neus neer.

‘Ik ben onder de indruk. Ik had echt verwacht dat ze een schriftelijk verzoek zouden eisen,’ zei Nigel.

‘Dat was ook zo. Maar ik heb hun duidelijk gemaakt dat er nogal haast bij is. Het is voldoende als ze het naderhand toegestuurd krijgen.’

Nigel pakte het pakketje op. Verzegelde documenten. Het kwam niet vaak voor dat hij dit soort dingen in handen kreeg, en hij kon niet ontkennen dat het hem opwond. Op de voorkant stonden Margaret Howells naam, haar geboortedatum en haar patiëntennummer. Hij was lichtelijk teleurgesteld dat het mapje nogal dun was.

Met stijgende opwinding haalde hij het dossier eruit. Foster was tegenover hem gaan zitten en hield zijn blik op hem gevestigd.

Het eerste document was het formulier waarop Margaret Howells opname was geregistreerd. De datum was 29 mei 1924. Ze was toen net vijftien. ‘Het ziet ernaar uit dat ze haar hele leven in een gesticht heeft gezeten,’ mompelde Nigel, terwijl hij zijn blik over het twee pagina’s tellende document liet gaan.

Op de eerste pagina werden haar leeftijd, beroep, geloof en adres vermeld, verder niets bijzonders. Maar toen stond er: ‘Leeftijd van eerste aanval… 11’, met de opmerking dat ze daarna nog meer aanvallen had gehad.

In een duidelijk leesbaar handschrift, onder de kop FEITEN VASTGELEGD IN EEN MEDISCHE VERKLARING WAAROP KRANKZINNIGHEID WERD VASTGESTELD werden de redenen opgesomd die tot haar krankzinnigverklaring hadden geleid:

Ze zegt dat zij en haar familie zijn vervloekt door een gebeurtenis in het verleden. Ze gelooft dat ze worden achtervolgd en zullen worden gedood, als wraak voor de dood van anderen. Ze vertoont sterke symptomen van paranoïde gedrag, die regelmatig ontaarden in toevallen. Haar naaste verwanten ontkennen dat ze in gevaar verkeren en zeggen niet op de hoogte te zijn van enig misdrijf dat juffrouw Howells gedrag zou kunnen verklaren.

Nigel las dit aan Foster voor, en aansluitend de paragraaf met de kop OVERIGE FEITEN DIE OP KRANKZINNIGHEID WIJZEN, waarin de arts, waarschijnlijk degene die haar had opgenomen, aantekende dat haar familie beangstigd werd door haar veelvuldige stemmingswisselingen, haar waandenkbeelden en de voortdurende herhaling dat zij allemaal zouden sterven voor hun zonden. Zoals ze zeiden was zij een gevaar voor zichzelf en een overlast voor hen.

Aan de tweede bladzijde was een zwar-twitfoto bevestigd van een angstig, verwilderd kijkend meisje, met holle ogen en geprononceerde jukbeenderen.

‘Jezus, dit is nog een kind. Hoeveel mensen zaten hier?’ vroeg Foster.

‘Destijds? Ongeveer drieduizend.’

‘Wat mankeerde haar precies?’

Nigel liet zijn blik over de pagina gaan. Naast de foto stond het kopje: VORM VAN STOORNIS, en de notitie: PARANOïDE SCHIZOFRENIE.

Er volgde een iets meer gedetailleerde beschrijving van haar lichamelijke conditie. Die werd ‘zwak’ genoemd. Haar geestesgesteldheid ‘veranderlijk’. Haar huid vertoonde blauwe plekken vanwege haar laatste ‘aanval’. En de vermelding van een aantal aanvallen, in toenemende hevigheid en duur, in de periode vanaf haar elfde tot het moment van haar opname. Er stond verder niets over paranoïde gedrag. Ze was opgenomen op afdeling 4.

De daaropvolgende aantekeningen over haar ziektegeschiedenis dateerden van iets meer dan een jaar later, en beschreven het resultaat van Margarets behandeling. Het handschrift was, zelfs voor een arts, vrijwel onleesbaar, hoewel Nigel jarenlange ervaring op dit gebied had. Hij kon één zinsnede ontcijferen, en hiervan draaide zijn maag bijna om. Elektroconvulsieve therapie.

‘Ze hebben haar behandeld met elektroshocks,’ zei hij tegen Foster.

‘Wanneer?’

‘Waarschijnlijk in de periode dat deze aantekeningen werden gemaakt, iets meer dan een jaar nadat ze was opgenomen. Het handschrift is moeilijk te lezen. Maar hier staat dat ze goed reageerde op de behandeling, en dat de periodes waarin ze aan waandenkbeelden leed, steeds minder frequent werden.’

‘Laten we hopen dat iemand tijdens die periodes aantekeningen heeft gemaakt voordat ze haar helemaal tot een zombie hadden geshockt.’

‘Dat ze Edith Chapman zo bang heeft kunnen maken, duidt erop dat ze toch nog iets van helderheid had.’

‘Weten we wanneer Edith Chapman haar heeft opgezocht?’

‘Ik dacht in de loop der jaren diverse keren, en ook vlak voor de geboorte van haar zoontje. Maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Het is ook mogelijk dat ze haar tante heeft opgezocht toen ze nog een stuk jonger was en dat wat ze toen heeft gehoord haar altijd is bijgebleven.’

‘Dat kan ik me levendig voorstellen,’ zei Foster. ‘Heel begrijpelijk dat een kind doodsbang kan worden van het geraaskal van een krankzinnige vrouw, zeker in een griezelig gekkenhuis met krijsende mensen die tegen de muren opklimmen. Maar waarom geloofde ze als volwassene nog steeds wat die schizofrene vrouw tegen haar had gezegd?’

‘Vroeger werd van mensen die een geestesziekte hadden vaak gedacht dat ze bezeten waren, hetzij door geesten, maar nog vaker door de duivel. Edith Chapman was een gelovige vrouw. Misschien geloofde ze wel dat dit een boodschap van God was. Ik weet het niet. Het kan ook zijn dat haar tante zoveel overtuigingskracht had dat ze dacht dat het wel waar moest zijn.’

Hij ging verder met het dossier. Een lange periode zonder enige aantekening, tot 1947, meer dan twintig jaar nadat ze was opgenomen. Deze keer was er een andere dokter aan het woord, gelukkig iemand met een leesbaar handschrift. Nigel ging er even vluchtig doorheen, maar toen het belang ervan tot hem doordrong, las hij het Foster toch maar voor:

Patiënte gaat langzaam maar gestaag vooruit. Het voorstel tot een operatie over te gaan is inmiddels besproken en afgewezen. Besloten is de elektroconvulsieve therapie voort te zetten. De laatste keer dat patiënte een toeval had, dateert van meer dan een jaar geleden, hetgeen een bemoedigend teken is. Er is overwogen haar te ontslaan, maar patiënte heeft te kennen gegeven dat ze er de voorkeur aan geeft hier te blijven, omdat ze zich hier veilig voelt. Ze heeft het waandenkbeeld dat zij en de leden van haar familie gevaar lopen vanwege daden die tegen het eind van de vorige eeuw zijn gepleegd. Patiënte zweert dat haar grootmoeder haar op haar sterfbed een gruwelijk geheim heeft onthuld. Volgens patiënte is haar grootvader vermoord door mensen die de dood van onschuldigen wilden wreken, en zouden zij pas ophouden wanneer iedere nazaat van deze familie ter dood is gebracht. Ze is ervan overtuigd dat als ze weer in de maatschappij terugkeert, ze ook het slachtoffer zal worden, dus heeft ze verzocht te mogen blijven. Ze heeft geen bewijs voor dit ongerijmde verhaal. Ze zegt dat haar grootmoeder het geheim mee in haar graf heeft genomen.

Afgezien van haar jongste nichtje, dat haar een of twee keer per jaar bezoekt, komen hier maar weinig familieleden. Toen ik hen benaderde om de uitspraken van juffrouw Howell te bevestigen, hielden ze bij hoog en laag vol dat er niets van waar was. Hoewel ze goed reageert op de ECT-behandeling, neemt haar paranoia niet af. Ik vrees dat juffrouw Howell haar hele leven aan onze zorg zal blijven toevertrouwd, tenzij ze haar ongerijmde beweringen staakt en besluit terug te keren in de maatschappij. Helaas vertoont ze alle tekenen van hospitalisering.

Nigel had zin met zijn vuist in de lucht te slaan. Een doorbraak. Hier werd voor het eerst melding gemaakt van een misdaad in het verleden, de ‘dood van onschuldigen’, een mogelijk motief voor de moorden die onlangs waren gepleegd. Maar wat was dat gruwelijke misdrijf dat zoveel slachtoffers had geëist, stel dat het inderdaad had plaatsgevonden?

Foster was meer geïnteresseerd in een andere onopgeloste kwestie. ‘Wat staat er in de overlijdensakte van Horton Rowley?’

‘Overreden door een omnibus.’

‘Geen aanwijzingen dat er sprake was van een misdrijf?’

‘In ieder geval wordt daar in de overlijdensakte niets over vermeld. Ze hebben wel onderzoek gedaan, maar de lijkschouwer ging er blijkbaar van uit dat het een ongeluk was. Het heeft geen zin de dossiers van het onderzoek op te vragen, want ik weet zeker dat er uit 1909 geen dossiers meer bestaan. Die werden vernietigd zodra de lijkschouwer zich uit de getuigenbank terugtrok, of in ieder geval niet langer dan vijftien jaar bewaard. Daar hebben we dus niet veel aan. Er zijn misschien een paar krantenverslagen, maar ongelukken met omnibussen waren geen uitzondering, en we zouden echt boffen als we iets meer vinden dan alleen maar een korte vermelding. Maar het is het proberen waard.’

Foster reageerde niet. Hij nam het dossier van Nigel over en las het nog een keer door. Toen legde hij het neer. ‘Maar dan hebben we totaal geen bewijs dat deze vrouw de waarheid sprak. Dit is niet genoeg. We moeten haar verhaal bevestigd zien te krijgen. En als dat niet lukt, houden we alleen het geraaskal van een krankzinnige over. Wat heb je daar nog meer?’

In 1950 was Margaret in de ziekenboeg opgenomen vanwege een gebroken bekken dat ze had opgelopen toen ze vastgebonden lag tijdens een ECT-behandeling. In 1952 waren ze tot een andere behandeling overgegaan. In een medisch rapport stond dat ze een leukotomie had ondergaan. Nigel zette zijn bril af en wreef vermoeid over zijn voorhoofd.

‘Wat is dat?’ vroeg Foster.

Nigel wist precies wat dat was. Hij herinnerde zich de familiegeschiedenis van een cliënt, waarbij hij was gestuit op een inrichting waarin dergelijke verwoestende praktijken plaatsvonden, onder het mom van behandeling. ‘Lobotomie,’ zei hij.

‘Jezus.’

‘Ze gingen met een soort kleine ijspriem onder het ooglid en dan sneden ze de voorste hersenzenuwen door. Het ging heel snel. Sommige chirurgen gingen prat op het aantal behandelingen dat ze tijdens één dienst konden uitvoeren.’

‘En waar was dat goed voor?’ vroeg Foster.

‘Weet jij het? Ik denk dat je minder kans hebt op een toeval of een hysterische aanval als de helft van je frontale kwab is verwijderd. Het was een tijd heel erg in. De ingreep werd met name uitgevoerd bij vrouwen.’

In een korte notitie uit 1954 werd de operatie als succesvol beschreven. Zowel haar obsessies als haar angst waren inmiddels beheersbaar. Dezelfde dokter vermeldde dat ze vanaf dat moment thorazine voorgeschreven kreeg. Er was gesproken over haar ontslag, maar omdat er geen familieleden waren die haar in huis wilden nemen, en de artsen ernstige bedenkingen hadden of ze zich wel zou kunnen redden in de maatschappij nadat ze zo lang in een inrichting had gezeten, werd besloten dat ze zou blijven.

Vanaf dat moment werden de aantekeningen steeds schaarser en beknopter. In 1959 werd ze met een longontsteking in het ziekenhuis opgenomen. Verder geen enkele aantekening of opmerking over haar medische toestand of behandeling. Tot 1964, toen er kort en nogal terloops melding van werd gemaakt dat ze een attaque had gehad, was gevallen en vervolgens vanwege haar verwondingen naar de ziekenafdeling was overgeplaatst. Nigel had op haar overlijdensakte gezien dat ze daar ook was gestorven.

Ze bleven even stilzwijgend zitten, allebei in gedachten verzonken. Nigel stelde zich de broze jonge vrouw voor, doodsbang voor het leven, angstig voor de dreiging die overal loerde, vastgebonden en met elektroden op haar lichaam, voordat haar hersenzenuwen werden doorgesneden die de hersenschors met de thalamus verbonden, en vervolgens werd verdoofd met zware medicijnen. En dat alles in een poging haar te bevrijden van een manie die misschien wel geworteld was in de realiteit. Geen wonder dat haar toestand was ‘verbeterd’. Hij stelde zich voor hoe ze daar als een klein kind stilletjes in een hoekje van een overvolle ziekenzaal zat, onkundig van al het gejammer en gebrabbel om haar heen, een verdoofd, sprakeloos bestaan. Hij hoopte alleen maar dat de behandeling die ze had ondergaan ervoor had gezorgd dat ze zich niet meer bewust was van de gruwelijkheid van haar situatie.

Tegelijkertijd vroeg hij zich af of hij er ooit achter zou komen waar Horton en Sarah Rowley vandaan waren gekomen, en wat de aard was van de rampzalige gebeurtenis waarover hun kleindochter had gesproken, en waarvan de naweeën nog steeds voelbaar waren.

Nigel herinnerde zich een radio-uitzending over de gevolgen van radioactieve neerslag. De fall-out van een kernexplosie kwam terecht in de stratosfeer, werd opgenomen door de wind en sloeg vervolgens via het regenwater op aarde neer met onvoorspelbare gevolgen, die pas na jaren duidelijk zouden worden.

Hetzelfde gold voor het verleden.

Het leek een onoplosbaar probleem. Zoals Margaret Howell haar artsen had verteld, had haar grootmoeder het geheim met zich meegenomen toen ze stierf.

Toen schoot hem iets te binnen. Hij greep Foster bij de arm, waardoor de inspecteur even schrok.

‘Wat is er?’

‘Volgens mij weet ik waar we meer te weten kunnen komen over de reden waarom Sarah en Horton zijn gevlucht.’

‘Waar dan?’

‘In Sarah Rowleys graf.’