·6·
Tijdens de rit naar West Virginia had Puller de politiefunctionaris die de leiding van het onderzoek had een aantal keren gebeld, en hij had verscheidene boodschappen ingesproken. Hij had geen reactie gekregen. Misschien was de plaatselijke politie minder bereid mee te werken dan zijn sac had gezegd. Of misschien wisten ze zich gewoon geen raad met vier lijken en een gigantische forensische puzzel. Puller zou hen dat moeilijk kwalijk kunnen nemen.
Het motel bestond uit kamers rond een binnenplaats. Er was geen bovenverdieping. Op weg naar zijn kamer kwam Puller langs een jongeman die buiten westen op een strook gras lag, bij een Pepsi-automaat die op tien meter afstand van het kantoor aan een metalen paal was geketend. Puller keek of de man gewond was en zag niets. Hij voelde de hartslag, rook de drank in de adem en liep door. Hij bracht zijn tas naar zijn kamer van drieënhalf bij drieënhalve meter. De badkamer was zo klein dat hij alle wanden kon aanraken als hij in het midden stond.
Hij zette koffie uit zijn eigen voorraad en gebruikte daarvoor zijn eigen apparaat, een gewoonte die hij had opgedaan in de tijd dat hij overzee diende. Hij ging op de vloer zitten en spreidde het dossier voor zich uit. Hij keek naar de cijfers, haalde zijn mobiele telefoon tevoorschijn en toetste ze in.
‘Hallo?’ zei een versufte vrouwenstem.
‘Sam Cole, alstublieft.’
‘Daar spreekt u mee.’
‘Sam Cole?’ vroeg hij opnieuw, nu luider.
De vrouwenstem werd scherp, minder suf. ‘Sam is een afkorting van Samantha. Wie bent u? En weet u wel hoe laat het is?’
Nu ze zich kwaad maakte, was haar West Virginia-accent nog duidelijker te horen, constateerde Puller.
‘Het is nul-drie-twintig. Voor burgers: tien voor halfvier.’
Een lange stilte. Hij kon haar bijna horen denken, in een poging er iets begrijpelijks van te maken.
‘Verrek, u bent van het leger, hè?’ Haar stem klonk nu hees en aantrekkelijk.
‘John Puller. cid-agent van de 701ste MP Groep in Quantico, Virginia.’ Hij zei dat met een staccatostem, zoals hij al duizenden keren eerder had gedaan.
Hij stelde zich voor dat ze rechtop ging zitten in bed en hij vroeg zich af of ze alleen was. Hij hoorde geen mompelende mannenstem op de achtergrond, maar wel het geluid van een Zippo-aansteker, gevolgd door enkele seconden van stilte. Toen zoog ze lucht in haar longen, gevolgd door een langdurig uitblazen van rook.
‘Leest u de waarschuwingen op de pakjes wel, mevrouw Cole?’
‘Ja, die staan er met grote letters op. Waarom belt u me midden in de nacht?’
‘U staat in mijn dossier als de politiefunctionaris die de leiding van de zaak heeft. Ik ben hier net aangekomen en wil zo gauw mogelijk op de hoogte worden gesteld. En voor de goede orde: ik heb u de afgelopen zes uur vier keer gebeld en telkens een boodschap ingesproken. U hebt me niet teruggebeld.’
‘Ik heb het druk gehad en niet naar mijn telefoon gekeken.’
‘Ik wil wel geloven dat u het druk hebt gehad, mevrouw.’ Hij dacht: en ik geloof ook dat je wel hebt gekeken maar het niet nodig vond me terug te bellen. Toen kwam de waarschuwing van zijn sac weer bij hem op.
Goede maatjes worden.
‘Het spijt me dat ik u wakker heb gebeld, mevrouw. Ik dacht dat u misschien nog op de plaats delict zou zijn.’
Ze zei: ‘Ik ben de hele dag en de hele avond met de zaak bezig geweest. Ik ben verdomme pas een uur geleden naar bed gegaan.’
‘Dat betekent dat ik veel moet inhalen. Maar ik kan later nog een keer bellen.’
Hij hoorde haar opstaan, struikelen en vloeken.
‘Mevrouw, ik zei dat ik later nog een keer kan bellen. Gaat u maar weer slapen.’
‘Wilt u even uw mond houden?’ snauwde ze.
‘Wat?’ vroeg Puller op scherpe toon.
‘Ik moet pissen!’
Hij hoorde dat ze de telefoon op de vloer liet vallen. Voetstappen. Een deur die dichtging, zodat hij Cole niet op het toilet kon horen. Er ging een minuut voorbij. Die tijd verspilde hij niet. Hij las weer in het dossier.
Ze kwam weer aan de lijn. ‘Ik zie je daar om zeven uur, pardon, nul zevenhonderd uur voormiddag of hoe jullie dat ook zeggen.’
‘Nul-zevenhonderd Julia.’
Hij hoorde haar weer uitgebreid rook uitblazen.
‘Julia?’ zei ze. ‘Ik heb je verteld dat ik Sam heet.’
‘Dat betekent zomertijd. Als het winter was en we in de zone van de Eastern Standard Time waren, zou het nul-zevenhonderd Romeo zijn.’
‘Romeo en Julia?’ zei ze sceptisch.
‘In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, heeft het Amerikaanse leger gevoel voor humor.’
‘Tot ziens, Puller. O ja, en voor de goede orde: het is brigadíér Samantha Cole, niet mevrouw, of Julia. Romeo!’
‘Begrepen, brigadier Cole. Ik zie u om nul-zeven. Ik verheug me erop met u aan deze zaak te werken.’
‘Ja,’ gromde ze.
Hij kon zich voorstellen dat ze de telefoon door de kamer gooide en zich weer in haar bed liet vallen.
Puller legde de telefoon neer, dronk zijn koffie en nam het dossier bladzijde voor bladzijde door. Een halfuur later bewapende hij zich: hij liet de ene M11 in zijn voorholster glijden en de andere in een holster die op zijn rug aan zijn riem was vastgemaakt. Na al zijn gevechten in het Midden-Oosten had hij het gevoel dat hij nooit genoeg wapens bij zich kon dragen. Hij trok een jack aan, verliet zijn motelkamer en deed de deur op slot.
De jongeman die in de struiken had gelegen, zat nu rechtop en keek verwonderd om zich heen.
Puller liep naar hem toe en keek hem aan. ‘Misschien kun je beter wat minder drinken. Of ga tenminste ergens van je stokje waar je een dak boven je hoofd hebt.’
De man keek met knipperende ogen naar hem op. ‘Wie ben jij nou weer?’
‘John Puller. Wie ben jij?’
De man likte over zijn lippen alsof hij alweer trek had in het volgende rondje.
‘Heb je een naam?’ vroeg Puller.
De man stond op. ‘Randy Cole.’ Hij veegde zijn handen af aan de voorkant van zijn spijkerbroek.
Toen Puller die achternaam hoorde, kwam hij op de voor de hand liggende gedachte, maar hij besloot hem voor zich te houden.
Randy Cole zag er goed uit en was zo te zien achter in de twintig. Hij was ongeveer een meter vijfenzeventig en was slank en pezig. Onder zijn shirt had hij waarschijnlijk golvende borstspieren. Zijn haar was bruin en krullend en zijn trekken waren krachtig en knap. Hij droeg geen trouwring.
‘Logeer je in het motel?’ vroeg Puller.
Randy schudde zijn hoofd. ‘Ik kom hiervandaan. Jij niet.’
‘Dat weet ik.’
‘Wat doe je in Drake?’
‘Zaken.’
Randy snoof. ‘Zaken. Jij lijkt me geen steenkoolman.’
‘Dat ben ik ook niet.’
‘Wat dan?’
‘Zaken,’ zei Puller opnieuw, en aan zijn stem was te horen dat hij er niet nader op in zou gaan. ‘Heb je een auto? Kun je wel rijden?’
‘Ik red me wel.’ Randy kwam tussen de struiken vandaan.
‘Weet je dat zeker?’ vroeg Puller. ‘Als je ergens heen moet, kan ik je een lift geven.’
‘Ik zei dat ik me wel red.’
Maar hij wankelde en greep naar zijn hoofd. Puller hielp hem in evenwicht te blijven.
‘Ik weet niet of je je wel zo goed kunt redden. Katers zijn rotdingen.’
‘Ik weet niet of het alleen een kater is. Ik heb vaker last van hoofdpijn.’
‘Dan moet je naar de dokter gaan.’
‘O, tuurlijk, ik ga naar de beste dokters ter wereld. Ik betaal ze cash.’
Puller zei: ‘Nou, ik hoop dat je de volgende keer een bed kunt vinden om in te slapen.’
‘Struiken zijn verdorie anders soms veel beter dan bedden,’ zei Randy. ‘Het hangt ervan af met wie je het bed deelt. Ja toch?’
‘Ja,’ zei Puller.
Puller reed naar het westen en volgde de instructies van zijn gps op, maar intussen luisterde hij ook goed naar zijn eigen inwendige kompas. Die hightechdingen waren goed, maar je hoofd was beter. Hightech liet het soms afweten. Je hoofd niet, tenzij iemand er een kogel doorheen had gejaagd, en dan had je veel grotere problemen dan wanneer je alleen maar was verdwaald.
Hij vroeg zich weer even af of Randy Cole familie was van Samantha. Politiefunctionaris en dronkaard. Die combinatie kwam wel vaker voor. Soms was de politiefunctionaris ook de dronkaard.
Veertig minuten later, na een rit over verharde wegen met haarspeldbochten die amper zo breed als een auto waren, en nadat hij nog een keer verdwaald was geraakt, kwam hij in de straat die hij zocht. Volgens het kompas in zijn hoofd had hij veertig minuten over hemelsbreed ongeveer twaalf kilometer gedaan en hij zag dat de Garmin het daarmee eens was. In bergachtige streken kon je nooit recht op je doel afgaan en hij had geen moment harder dan zeventig kilometer per uur gereden.
Hij ging langzamer rijden en nam de omgeving in zich op. Een van de credo’s van de cid schoot hem te binnen.
Kijk. Luister. Ruik.
Hij haalde diep adem. Nu zou het beginnen.
Nog een keer.