Image

Ze had eigenlijk niets tegen het kind of de vrouw. Ze wenste hun eigenlijk niets slechts toe. Toch konden ze niet blijven leven. Ze deden iets wat nog nooit iemand had gedaan. Ze maakten Christian gelukkig.

Hij lachte nu vaak. Een lichte, hartelijke lach die vanuit zijn buik opborrelde. Ze haatte die lach. Zelf kon ze niet langer lachen; zij was leeg en koud vanbinnen, dood. Hij was ook dood geweest, maar dankzij de vrouw en het kind leefde hij weer.

Soms stond hij stiekem naar hen te kijken. De vrouw met het kind op haar arm. Ze dansten en hij glimlachte als het kind schaterde. Hij was gelukkig, maar dat verdiende hij niet. Hij had haar alles ontnomen, hij had haar onder water gehouden tot haar longen bijna barstten, tot haar hersenen geen zuurstof meer kregen en dat wat zij was langzaam doofde terwijl het water zich boven haar gezicht sloot.

Desondanks had ze van hem gehouden, hij was haar alles geweest. De anderen hadden haar niets kunnen schelen, het had haar koud gelaten hoe zij hem zagen. Voor haar was hij de mooiste en liefste van de hele wereld geweest. Haar held.

Maar hij had haar in de steek gelaten. Hij had toegestaan dat ze haar vastpakten, haar onteerden en haar sloegen tot de botten in haar gezicht braken. Hij had haar naar de sterrenhemel kijkend en met gespreide benen laten liggen. En toen was hij gevlucht.

Nu hield ze niet meer van hem, en iemand anders mocht dat evenmin doen. Op dezelfde manier zou hij van niemand mogen houden. Niet zoals hij van de vrouw in de blauwe jurk hield en van het kind dat niet eens van hem was.

Gisteren hadden ze het over een tweede kind gehad. Een kind van hen samen. Christian en de vrouw hadden plannen gemaakt, gelachen en toen gevreeën. Ze had alles gehoord. Haar vuisten gebald en geluisterd, terwijl ze een gezamenlijk leven planden, het soort leven dat zij nooit zou hebben.

Hij was nu niet thuis. De deur zat zoals gewoonlijk niet op slot. De vrouw was slordig. Hij zei er altijd vriendelijk iets van, dat ze de deur op slot moest doen, dat je nooit wist wie er binnen kon komen.

Voorzichtig duwde ze de kruk omlaag en opende de deur. Ze hoorde de vrouw in de keuken neuriën. Vanuit de badkamer klonk gespetter. Het kind zat in de badkuip en dan kon de vrouw daar elk moment naartoe gaan. Daar was ze zorgvuldig in. Ze liet het kind nooit te lang alleen in het bad.

Ze liep naar de badkamer. Het gezicht van de jongen lichtte op toen hij haar zag.

‘Sst,’ zei ze en ze sperde haar ogen open alsof het een spelletje was. Het kind lachte. Terwijl ze luisterde of er geen voetstappen naderden, liep ze naar het bad en keek naar het naakte kind. Het was niet zijn fout, maar hij maakte Christian gelukkig. En dat kon ze niet toestaan.

Ze pakte het kind en tilde hem een eindje op om hem op zijn rug in de badkuip te leggen. De jongen lachte nog altijd. Geborgen en blij in de veronderstelling dat de wereld goed was. Toen het water zich boven zijn gezicht sloot, hield hij op met lachen en begon met zijn armen en benen te spartelen. Maar het was niet moeilijk het kind onder water te houden. Ze legde gewoon een hand op zijn borstkas en duwde lichtjes. De bewegingen van het kind werden steeds wilder en wilder tot ze afnamen en verstilden.

Nu hoorde ze de voetstappen van de vrouw. Ze keek naar het kind. Het zag er zo vredig en rustig uit. Ze ging met haar rug naar de muur staan, rechts van de deuropening. De vrouw kwam de badkamer binnen. Toen ze het kind zag, bevroor ze midden in haar beweging. Toen gilde ze en stoof op hem af.

Het was bijna net zo makkelijk als met het kind. Ze sloop zachtjes naar voren, pakte de vrouw die zich over de rand van het bad had gebogen bij haar nek. Ze gebruikte haar gewicht om haar hoofd onder water te houden. Het ging onverwacht snel.

Ze keek niet eens om toen ze wegging. Merkte alleen dat een gevoel van bevrediging zich door haar lichaam verspreidde. Christian zou niet langer gelukkig zijn.

 

 

 

Patrik keek naar de tekeningen. Opeens begreep hij ze. De grote en de kleine, Christian en Alice. En de zwarte figuren op de tekening die veel donkerder waren dan de andere.

Christian had de schuld op zich genomen. Patrik had kort tevoren met Ragnar gesproken, die alles had bevestigd. Toen Alice die nacht thuiskwam, waren ze ervan uitgegaan dat ze door Christian was verkracht. Ze waren wakker geworden van geschreeuw en toen ze opstonden om te kijken wat er aan de hand was, hadden ze Alice liggend in de hal gevonden. Ze had alleen haar rok aan gehad en haar gezicht was bebloed en opgezwollen geweest. Ze waren op haar afgerend en ze had maar één ding uit kunnen brengen.

‘Christian,’ had ze gefluisterd.

Iréne was naar zijn kamer gestoven, had hem uit bed gesleurd, de drank geroken en haar conclusies getrokken. Eerlijk gezegd had Ragnar hetzelfde gedacht. Maar hij had ook zijn twijfels gehad. Misschien was hij de tekeningen van Alice daarom wel naar Christian blijven sturen. Omdat hij het nooit zeker had geweten.

Gösta en Martin hadden Erik Lind op tijd te pakken weten te krijgen. Patrik had net gehoord dat ze van Landvetter waren vertrokken. Dat was in elk geval iets. Ze moesten maar kijken wat ze na alle jaren nog konden doen. Kenneth zou in elk geval niet langer zwijgen, dat had Erica gezegd. En Erik had hoe dan ook het een en ander uit te leggen over zijn financiële doen en laten. Waarschijnlijk zou hij wel een poosje achter de tralies belanden, maar op dit moment voelde dat als een schrale troost.

‘Nu beginnen de kranten te bellen!’ Mellberg kwam stralend binnenzeilen. ‘Dit veroorzaakt een hoop opschudding. Goede publiciteit voor het bureau.’

‘Ja, dat denk ik ook.’ Patrik keek naar de tekeningen.

‘Dit hebben we goed gedaan, Hedström! Dat moet ik zeggen. Het duurde weliswaar even, maar toen jullie eenmaal op dreef kwamen en ouderwets, eerzaam politiewerk gingen doen, lukte het uiteindelijk toch.’

‘Ja,’ zei Patrik. Hij kon het vandaag zelfs niet opbrengen om zich aan Mellberg te ergeren. Hij wreef met zijn hand over zijn borstkas. Het deed nog altijd zeer. Kennelijk had hij een hardere klap gekregen dan hij had gedacht.

‘Ik kan maar beter teruggaan naar mijn kamer,’ zei Mellberg. ‘Het Aftonbladet belde zopas, en het is waarschijnlijk slechts een kwestie van tijd voordat de Expressen van zich laat horen.’

‘Hm…’ zei Patrik, nog altijd met zijn hand wrijvend. Shit, wat deed dat zeer. Misschien werd het minder als hij een beetje bewoog. Hij stond op en liep naar de keuken. Dat zou je nou altijd zien. Net als hij een kopje koffie wilde, was die op. Paula kwam na hem naar binnen.

‘We zijn daar nu klaar. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Dit had ik nooit gedacht.’

‘Nee,’ zei Patrik. Hij realiseerde zich dat hij onaardig klonk, maar hij was ook zo moe. Hij bracht het niet op om over de zaak te praten, om aan Alice en Christian te denken, aan een jongetje dat bij het dode lichaam van zijn moeder de wacht hield terwijl het in de zomerse warmte wegrotte.

Met zijn blik op het koffiezetapparaat telde hij het aantal schepjes. Hoeveel waren het er nu? Twee of drie? Hij wist het niet meer. Hij probeerde zich te concentreren, maar het volgende schepje belandde ernaast. Hij deed een nieuwe poging, maar voelde opeens een steek in zijn borst en begon stotend te ademen.

‘Patrik! Wat is er? Patrik?’ Hij hoorde Paula’s stem, maar die kwam van heel ver weg. Hij negeerde haar en wilde nog een schepje koffie pakken, maar zijn hand gehoorzaamde hem niet. Het flitste voor zijn ogen en de pijn in zijn borst werd duizendmaal sterker. Hij realiseerde zich dat er iets mis was, dat er iets te gebeuren stond.

Toen werd alles zwart.

 

‘Heeft hij die dreigbrieven naar zichzelf gestuurd?’ Anna schoof op haar stoel heen en weer. De baby drukte op haar blaas en eigenlijk moest ze naar de wc, maar ze wilde veel te graag horen wat Erica verder te vertellen had.

‘Ja, en naar de anderen,’ zei Erica. ‘We weten niet of Magnus ze ook heeft gekregen. Waarschijnlijk niet.’

‘Waarom begon hij daarmee toen hij het boek ging schrijven?’

‘Opnieuw alleen theorieën. Maar volgens Thorvald was het misschien moeilijk voor hem om zijn medicijnen tegen schizofrenie te blijven slikken terwijl hij met het boek bezig was. Die kunnen namelijk nogal wat bijwerkingen hebben, zoals vermoeidheid en traagheid, en wellicht kon hij zich niet goed op het schrijven concentreren. Ik vermoed dat hij met zijn medicijnen is gestopt, en toen kon de ziekte opvlammen nadat die jarenlang in bedwang was gehouden. Ook de identiteitsstoornis maakte zich kenbaar. Christian haatte in de eerste plaats zichzelf. Vermoedelijk begon zijn schuld steeds zwaarder te wegen en kon hij daar niet mee omgaan. Dus splitste zijn persoon zich in tweeën: Christian, die alles wilde vergeten en een normaal leven trachtte te leiden, en Zeemeermin, of Alice, die Christian haatte en hem hielp die schuld te dragen.’

Erica legde het geduldig nog een keer uit. Het was niet makkelijk te begrijpen, eigenlijk was het zelfs onmogelijk. Thorvald had haar erop gewezen dat de ziekte zelden zulke extreme vormen aannam. Dit was in geen enkel opzicht een normaal geval. Maar Christian had dan ook geen normaal leven geleid. Hij had dingen moeten meemaken die zelfs de sterkste mens hadden kunnen breken.

‘Daarom heeft hij zichzelf ook van het leven beroofd,’ zei Erica. ‘In zijn afscheidsbrief schrijft hij dat hij ze tegen haar moest beschermen. En de enige manier waarop dat kon, was door haar te geven wat ze wilde hebben. Hem.’

‘Maar hij schilderde zelf de woorden op de muur van de kinderen; híj was de bedreiging.’

‘Dat was het nou net. Toen hij besefte dat hij van zijn jongens hield, begreep hij dat hij ze alleen maar kon beschermen door degene te doden die er de oorzaak van was dat zij hun kwaad wilde doen. Hijzelf dus. In zijn wereld was Zeemeermin werkelijk, geen product van zijn fantasie. Ze bestond echt en wilde zijn gezin vermoorden. Net zoals ze Maria en Emil had gedood. Dus redde hij ze door zichzelf van het leven te beroven.’

Anna veegde een traan weg. ‘Ik vind het allemaal zo verschrikkelijk.’

‘Ja,’ zei Erica. ‘Dat is het ook.’

De telefoon rinkelde schel en Erica trok hem geërgerd naar zich toe. ‘Als dat weer zo’n stomme verslaggever is, zal ik… Hallo, met Erica Falck.’ Erica’s gezicht ontspande. ‘Hallo, Annika!’ Vervolgens veranderden haar trekken en ze hapte naar adem. ‘Wát? Waarheen? (…) O, ja? Uddevalla?’

Anna keek Erica bezorgd aan. De hand waarmee haar grote zus de telefoon vasthield trilde.

‘Wat is er?’ vroeg Anna toen Erica het gesprek had beëindigd.

Erica slikte. Haar ogen glommen.

‘Patrik is onwel geworden,’ fluisterde ze. ‘Ze denken dat het een hartinfarct is. Hij is per ambulance onderweg naar Uddevalla.’

In eerste instantie verstijfde Anna van schrik. Toen nam haar slagvaardige kant het over. Ze stond haastig op en liep naar de voordeur. De autosleutels lagen op het halkastje en ze pakte ze al lopend.

‘Wij gaan ook naar Uddevalla. Kom. Ik rijd.’

Erica volgde haar zwijgend. Ze had het gevoel dat haar hele wereld op instorten stond.

 

Ze trapte flink op het gas toen ze de oprit afkwam en het grind spatte op. Ze had haast. Eriks vliegtuig vertrok over twee uur en ze wilde erbij zijn als ze hem oppakten.

Ze reed hard. Dat moest wel als ze op tijd wilde zijn. Maar ter hoogte van de benzinepomp realiseerde ze zich dat ze haar portemonnee thuis had laten liggen. Ze had niet voldoende benzine om helemaal naar Göteborg te rijden en ze vloekte hardop en keerde op de kruising. Ze zou tijd verliezen door thuis haar portemonnee op te halen, maar ze had geen keuze.

Toch was het een heerlijk gevoel om haar leven weer in eigen hand te hebben, dacht ze toen de auto door Fjällbacka zoefde. Ze voelde zich een ander mens. Ze was totaal ontspannen, het gevoel van macht maakte haar mooi en sterk. De wereld was een heerlijke plek om in te leven en voor het eerst in jaren was die van haar.

Wat zou hij opkijken! Waarschijnlijk had hij nooit verwacht dat ze erachter zou komen wat hij van plan was, laat staan dat ze de politie zou bellen. Ze lachte terwijl de auto over de top van de Galärbacken vloog. Ze was nu vrij. Ze was ontsnapt aan hun vernederende dans. Aan alle leugens en krenkende opmerkingen, aan hem. Louise trapte het gaspedaal nog dieper in. De auto schoot als een speer op haar nieuwe bestaan af. De snelheid was van haar, alles was van haar. Haar leven was van haar.

Ze zag het pas toen het te laat was. Een fractie van een seconde had ze opzij gekeken, naar de zee, en zich erover verwonderd hoe mooi het ijs was. Slechts één kort moment had ze haar blik afgewend, maar het was lang genoeg geweest. Ze besefte dat ze op de verkeerde weghelft reed en ze registreerde ook dat er twee vrouwen voorin zaten, twee vrouwen die hun mond openden en het uitgilden.

Toen weerklonk alleen het geluid van blik op blik, weerkaatst tegen de massieve bergwand. Daarna niets dan stilte.