Image

Een week later was het eten op. Hij had het brood al een paar dagen eerder opgegeten en vervolgens cornflakes uit het grote pak moeten nemen. Zonder melk. Zowel de melk als het sinaasappelsap was op, maar er was wel water en als hij een stoel voor het aanrecht zette, kon hij daarop klimmen en het zo uit de kraan drinken.

Maar nu was er niets te eten meer. Er had niet veel in de koelkast gelegen, en in de voorraadkast stonden alleen blikjes die hij niet open kreeg. Hij had zelfs overwogen om boodschappen te gaan doen. Hij wist waar mama haar geld bewaarde, in de tas die altijd in de hal lag. Maar hij kreeg de deur niet open. Hij kon het slot niet ronddraaien, hoe goed hij zijn best ook deed. Anders was mama waarschijnlijk nog trotser op hem geweest. Hij kon niet alleen zijn eigen boterhammen smeren, hij kon ook zelf boodschappen doen terwijl ze sliep.

De afgelopen dagen had hij zich afgevraagd of ze misschien ziek was. Maar als je ziek was, kreeg je koorts en werd je warm. Mama was helemaal koud. Ze rook ook vreemd. Elke avond als hij naast haar kroop om te gaan slapen, moest hij zijn neus dichtknijpen. Er was ook iets vies op mama gekomen. Hij wist niet wat het was, maar als ze vies was geworden, moest ze zonder dat hij het had gemerkt toch op zijn geweest. Misschien zou ze gauw weer wakker worden.

Hij zat de hele dag te spelen. In zijn kamer, met zijn speelgoed om zich heen. Hij wist ook hoe je de tv aanzette. Met de grote knop. Soms was er een kinderprogramma op. Dat was leuk om naar te kijken als hij de hele dag in zijn eentje had gespeeld.

Maar mama zou wel boos worden als ze zag hoe rommelig het overal was. Hij zou opruimen. Hij had alleen zo’n honger. Zo’n verschrikkelijke honger.

Hij had een paar keer naar de telefoon gekeken en zelfs de hoorn opgetild. Geluisterd naar het geluid, piep piep piep. Maar wie moest hij bellen? Hij kende geen enkel nummer. Er belde ook nooit iemand op.

Mama zou gauw wakker worden. Opstaan, zich douchen en die merkwaardige stank wegspoelen waar hij misselijk van werd. Daarna zou ze weer als mama ruiken.

Terwijl zijn maag schreeuwde van de honger, kroop hij in bed en ging tegen haar aan liggen. De lucht prikte in zijn neus, maar hij lag altijd naast mama. Anders kon hij niet slapen.

Hij trok de dekens over hen heen. Buiten viel de duisternis.

 

 

 

Gösta stond meteen op toen hij Patrik en Paula hoorde aankomen. De stemming op het politiebureau was bedrukt. Iedereen voelde zich machteloos. Ze hadden iets concreets nodig om verder te kunnen.

‘We komen over vijf minuten in de keuken bij elkaar,’ zei Patrik en hij ging naar zijn kamer.

Gösta liep naar de keuken en ging op zijn favoriete plek bij het raam zitten. Vijf minuten later druppelde de een na de ander binnen. Patrik kwam als laatste. Hij ging met zijn rug tegen het aanrecht staan en sloeg zijn armen over elkaar.

‘Zoals iedereen weet is Christian Thydell vanochtend dood aangetroffen. Op dit moment kunnen we niet zeggen of het een moord of een zelfmoord betreft. We moeten het resultaat van de sectie afwachten. Ik heb Torbjörn gesproken en hij heeft helaas ook niet veel te melden. Maar zoals het er nu uitziet, lijkt er ter plekke geen strijd te zijn gevoerd.’

Martin stak zijn hand op. ‘En voetafdrukken? Iets wat erop wijst dat Christian niet alleen was toen hij stierf? Als er sneeuw op de treden van de trap lag, hebben ze misschien iets kunnen vinden.’

‘Daar heb ik hem naar gevraagd,’ zei Patrik. ‘Maar ze konden niet zeggen wanneer eventuele afdrukken van schoenen waren gemaakt en bovendien was alle sneeuw van de trap gewaaid. Ze hebben wel een heleboel vingerafdrukken kunnen nemen, vooral van de leuning, en die zullen uiteraard geanalyseerd worden. Het duurt een paar dagen voor we het resultaat daarvan krijgen.’ Hij draaide zich om, schonk een glas water in en nam een paar slokken. ‘Heeft het buurtonderzoek nog iets nieuws opgeleverd?’

‘Nee,’ zei Martin. ‘We zijn in principe bij alle huizen in het lager-gelegen deel van het dorp geweest. Maar niemand lijkt iets te hebben gezien.’

‘We moeten Christians huis grondig doorzoeken. Misschien kunnen we iets vinden wat erop wijst dat hij de moordenaar daar eerst heeft ontmoet.’

‘De moordenaar?’ vroeg Gösta. ‘Je denkt dus dat het een moord is en geen zelfmoord?’

‘Ik weet op dit moment niet wat ik denk,’ zei Patrik en hij veegde vermoeid over zijn voorhoofd. ‘Maar ik stel voor dat we er tot we meer weten van uitgaan dat Christian ook is vermoord.’ Hij wendde zich tot Mellberg: ‘Wat vind jij, Bertil?’

Meestal hielp het als hij zijn chef er ogenschijnlijk bij betrok.

‘Ja, dat ben ik met je eens,’ zei Mellberg.

‘We krijgen ook met de pers te maken. Zodra dit bekend wordt, zal er veel media-aandacht komen. Ik stel voor dat niemand rechtstreeks met journalisten praat, maar naar mij doorverwijst.’

‘Nu moet ik wel protesteren,’ zei Mellberg. ‘Als hoofd van dit politiebureau moet ik toch zeker de contacten met de pers onderhouden.’

Patrik dacht na over de alternatieven. Mellberg onoordeelkundig met de pers laten praten was een nachtmerrie. Maar hem van het tegendeel proberen te overtuigen zou vermoedelijk veel te veel energie kosten.

‘Oké, dan spreken we af dat jij de contacten met de pers onderhoudt. Maar als ik je een advies mag geven, dan lijkt het mij het beste als we op dit moment zo weinig mogelijk zeggen.’

‘Maak je geen zorgen. Iemand met mijn ervaring windt die journalisten zo om zijn vinger,’ zei Mellberg, terwijl hij achteroverleunde.

‘Paula en ik zijn zoals jullie ongetwijfeld al weten in Trollhättan geweest.’

‘Hebben jullie iets gevonden?’ vroeg Annika gretig.

‘Dat weet ik nog niet. Maar ik denk dat we op de goede weg zijn, dus we blijven graven.’ Hij nam nog een slokje water. Het was tijd zijn collega’s te vertellen wat hij zelf zo moeilijk vond.

‘Wat zijn jullie te weten gekomen?’ vroeg Martin. Hij trommelde ongeduldig met een pen op tafel. Na een geërgerde blik van Gösta hield hij daar snel mee op.

‘Zoals Annika al had ontdekt, is Christian al vroeg wees geworden. Hij woonde bij zijn moeder, Anita Thydell. Wie zijn vader is, is niet bekend. Volgens de gegevens van Maatschappelijk Werk leefden ze heel geïsoleerd en was het af en toe moeilijk voor Anita om voor Christian te zorgen vanwege een psychische aandoening in combinatie met misbruik. Na een aantal meldingen van buren hielden ze het gezin in de gaten. Maar kennelijk slaagden ze erin om net langs te komen in perioden dat Anita de situatie enigszins onder controle had. Dat is in elk geval de verklaring die wij hebben gekregen waarom er niet werd ingegrepen. En toen waren het ook andere tijden,’ voegde hij eraan toe zonder de ironische klank in zijn stem te kunnen verhullen. ‘Christian was drie toen een van de andere huurders de huisbaas vertelde dat het stonk in Anita’s appartement. De huisbaas is met de moedersleutel naar binnen gegaan en heeft Christian met zijn dode moeder gevonden. Waarschijnlijk was ze toen al een week dood, en Christian had het overleefd door alles op te eten wat er in huis was en water uit de kraan te drinken. Maar na een paar dagen was het voedsel kennelijk op geweest, want toen de politie en verplegend personeel arriveerden was hij uitgehongerd en uitgeput. Ze vonden hem naast het lichaam van zijn moeder, half bewusteloos.’

‘Grote goden,’ zei Annika. De tranen sprongen haar in de ogen. Zelfs Gösta zat te knipperen en Martin zag groen en slikte om zijn misselijkheid te onderdrukken.

‘Helaas waren Christians problemen daarmee niet ten einde. Hij werd kort daarna in een pleeggezin geplaatst, bij een echtpaar dat Lissander heette. Paula en ik hebben ze vandaag gesproken.’

‘Christian heeft vast geen makkelijke jeugd bij ze gehad,’ zei Paula rustig. ‘Als ik eerlijk ben, kreeg ik de indruk dat er iets niet helemaal in orde was met mevrouw Lissander.’

Er flitste iets door Gösta’s hoofd. Lissander. Waar had hij die naam eerder gehoord? Op de een of andere manier moest hij aan Ernst Lundgren denken, hun oud-collega die was ontslagen. Gösta deed zijn best het zich te herinneren en overwoog te zeggen dat de naam hem bekend voorkwam. Maar toen besloot hij te wachten tot het misschien vanzelf bovenkwam.

Patrik ging verder: ‘Ze zeggen dat ze geen contact meer met Christian hebben gehad sinds hij een jaar of achttien was. Toen heeft hij kennelijk met ze gebroken en is verdwenen.’

‘Denken jullie dat ze de waarheid spraken?’ vroeg Annika.

Patrik keek naar Paula, die knikte.

‘Ja,’ zei hij. ‘Of ze kunnen goed liegen.’

‘En ze kenden geen vrouw die de pik op Christian zou kunnen hebben?’ vroeg Gösta.

‘Ze zeiden van niet. Maar ik weet niet zeker of dat waar was.’

‘Had hij broers of zussen?’

‘Daar hebben ze niets over gezegd, maar misschien kun jij dat uitzoeken, Annika. Dat moet vrij makkelijk te achterhalen zijn. Je krijgt hun volledige namen en gegevens van me; misschien kun je het dan zo snel mogelijk uitzoeken?’

‘Ik kan meteen wel even kijken als je dat wilt,’ zei Annika. ‘Dat is heel gauw gebeurd.’

‘Oké, prima. Er zit een geel Post-it-briefje met alle informatie die je nodig hebt op de map die op mijn bureau ligt.’

‘Ik ben zo terug,’ zei Annika en ze stond op.

‘Zouden we niet nog een keer met Kenneth moeten gaan praten? Nu Christian dood is, wil hij misschien wel wat zeggen,’ zei Mar -tin.

‘Goed idee. We moeten dus met de volgende dingen aan de slag: met Kenneth praten en Christians huis grondig doorzoeken. We moeten ook zijn leven voordat hij naar Fjällbacka kwam tot in het kleinste detail in kaart brengen. Gösta en Martin, gaan jullie met Kenneth praten?’ Ze knikten en Patrik wendde zich tot Paula. ‘Dan gaan jij en ik naar Christians huis. Als we iets interessants vinden, bellen we de technici.’

‘Oké,’ zei ze.

‘Mellberg, jij bent hier om eventuele vragen van de pers te beantwoorden,’ ging Patrik verder. ‘En Annika gaat verder graven in Christians verleden. We hebben nu een aantal aanknopingspunten.’

‘Meer dan je denkt,’ zei Annika vanuit de deuropening.

‘Heb je iets gevonden?’ vroeg Patrik.

‘Inderdaad,’ zei ze. Ze keek haar collega’s met een gespannen gezicht aan. ‘Het echtpaar Lissander kreeg twee jaar nadat Christian bij hen was gekomen een dochter. Hij heeft een zus. Alice Lissander.’

 

‘Louise?’ Hij stond in de hal. Had hij echt zoveel geluk dat ze niet thuis was? In dat geval hoefde hij geen smoes te verzinnen om haar even weg te sturen. Want hij moest pakken. Hij voelde zich koortsig, alsof zijn hele lichaam schreeuwde dat hij nu moest vertrekken.

De praktische dingen waren allemaal geregeld. Morgen lag er op vliegveld Landvetter een ticket op zijn naam. Hij had niet de moeite genomen een valse identiteit te regelen. Zoiets kostte veel te veel tijd en eerlijk gezegd wist hij ook niet hoe je zoiets deed. Maar er was geen reden om te denken dat iemand hem zou tegenhouden. En als hij er eenmaal was, zou het hoe dan ook te laat zijn.

Erik aarzelde toen hij boven bij de kamers van de meisjes kwam. Hij had er graag even rondgekeken, afscheid willen nemen. Maar hij kon het niet opbrengen. Het was makkelijker om oogkleppen op te zetten en zich te concentreren op wat gedaan moest worden.

Hij legde de grote koffer op het bed. Die stond altijd in de kelder, en wanneer Louise ontdekte dat die was verdwenen, zou hij al ver weg zijn. Hij zou vanavond al vertrekken. Wat hij te weten was gekomen toen hij met Kenneth sprak, had hem de stuipen op het lijf gejaagd. Hij kon geen minuut langer blijven. Hij zou een briefje voor Louise achterlaten met de boodschap dat hij onverwacht op zakenreis had gemoeten, en daarna zou hij met de auto naar Landvetter gaan en daar in de buurt een hotel nemen. Morgenmiddag zou hij in een vliegtuig naar een zuidelijker breedtegraad zitten. Onbereikbaar.

Erik gooide het ene kledingstuk na het andere in de koffer. Hij kon niet te veel meenemen. Als de laden en kasten leeg gaapten als Louise thuiskwam, zou ze begrijpen wat er gaande was. Maar hij nam wel zoveel mogelijk mee. Als hij op zijn bestemming was kon hij nieuwe kleren kopen; geld zou geen rol spelen.

Terwijl hij pakte, stond hij op scherp; Louise mocht hem niet verrassen. Dan moest hij de grote koffer onder het bed schuiven en net doen alsof hij de trolley aan het inpakken was die in de slaapkamer stond en die hij altijd bij zich had tijdens zijn zakenreizen.

Even stopte hij. De herinnering die was bovengekomen, weigerde terug te keren naar de vergetelheid. Hij kon niet zeggen dat hij zich er slecht door voelde. Iedereen maakte weleens fouten, dat was menselijk. Maar het fascineerde hem dat iemand zo doelbewust kon zijn. Het was al zo lang geleden.

Toen schudde hij het van zich af. Het had geen zin daarover te piekeren. Overmorgen was hij in veiligheid.

 

De eenden kwamen meteen toen ze hem zagen. Ze waren ondertussen oude bekenden. Hij stopte hier altijd, met een zak oud brood in zijn hand. Nu zwermden ze om zijn voeten, gretig naar wat hij te bieden had.

Ragnar dacht aan het gesprek met de twee politieagenten, aan Christian. Hij had meer moeten doen. Dat had hij destijds al geweten. Zijn hele leven was hij een medereiziger geweest, die zwak en zwijgend had toegekeken, zonder in te grijpen. Haar medereiziger. Zo was het van meet af aan geweest. Geen van beiden hadden ze het patroon kunnen doorbreken dat ze hadden gecreëerd.

Iréne was altijd vol geweest van haar eigen schoonheid. Ze had van de goede dingen des levens gehouden: feesten en drankjes, mannen die haar bewonderden. Hij wist er alles van. Dat hij zich achter zijn eigen ontoereikendheid had verscholen, betekende nog niet dat hij niet op de hoogte was geweest van haar affaires met andere mannen.

En die arme jongen had geen schijn van kans gehad. Hij was nooit goed genoeg geweest, had haar nooit kunnen geven wat ze verlangde. De jongen had waarschijnlijk gedacht dat Iréne van Alice hield, maar dat was niet zo. Iréne was niet in staat om van iemand te houden. Ze had zich alleen gespiegeld in haar dochters schoonheid. Hij wilde dat hij dat tegen de jongen had gezegd voordat ze hem als een hond hadden weggejaagd. Hij wist niet zeker wat er was gebeurd, wat de waarheid was. In tegenstelling tot Iréne, die in één klap had geoordeeld en gestraft.

De twijfel had aan hem geknaagd en deed dat nog steeds. Maar in de loop van de jaren waren de herinneringen verbleekt. Ze waren verder gegaan met hun leven. Hij op de achtergrond en Iréne in de overtuiging dat ze nog altijd mooi was. Niemand had haar verteld dat dat verleden tijd was. Dus leefde ze alsof ze elk moment weer het middelpunt van het feest kon zijn. De mooie en begeerlijke vrouw.

Maar daar moest een eind aan komen. Op hetzelfde moment dat hij begreep waarvoor ze waren gekomen, besefte hij dat hij een vergissing had begaan. Een grote, fatale vergissing. En nu was het tijd om die te herstellen.

Ragnar pakte het visitekaartje uit zijn zak. Vervolgens haalde hij zijn mobieltje tevoorschijn en toetste het nummer op het kaartje in.

 

‘We beginnen deze weg zo langzamerhand te kennen.’ Gösta zoefde langs Munkedal.

‘Ja, dat kun je wel zeggen,’ zei Martin. Gösta was al sinds ze uit Tanumshede waren vertrokken opvallend zwijgzaam, en hij keek hem vragend aan. Gösta was anders ook niet direct een kletsmajoor, maar zo stil als nu was hij meestal toch niet.

‘Is er iets?’ vroeg hij na een tijdje, toen het gebrek aan zelfs maar een sporadisch woord hem te veel werd.

‘Hè? Nee, niks,’ zei Gösta.

Martin liet het rusten. Hij wist dat hij Gösta niet kon dwingen iets te zeggen dat hij niet kwijt wilde. Als hij zover was, zou hij er uit zichzelf wel mee komen.

‘Wat een geschiedenis! Een verdomd beroerde start,’ zei Martin. Hij dacht aan zijn dochtertje en aan wat er zou gebeuren als haar zoiets overkwam. Het was waar wat ze over het ouderschap zeiden. Je werd duizend keer gevoeliger voor alles wat te maken had met kinderen die het moeilijk hadden.

‘Ja, arm kind,’ zei Gösta. Opeens leek hij een beetje meer aanwezig.

‘Zouden we eigenlijk niet meer over die Alice moeten weten voordat we met Kenneth praten?’

‘Annika is alles ongetwijfeld voor een tweede en een derde keer aan het controleren terwijl wij weg zijn. Als eerste moeten we uitzoeken waar ze nu is.’

‘Kunnen we dat niet gewoon aan de Lissanders vragen?’ vroeg Martin.

‘Omdat ze haar zelfs niet hebben genoemd toen Patrik en Paula bij ze waren, ga ik ervan uit dat Patrik hen niet vertrouwt. En het kan nooit kwaad om zoveel mogelijk feiten te kennen.’

Martin wist dat Gösta gelijk had. Hij voelde zich een idioot dat hij de vraag überhaupt had gesteld.

‘Denk je dat zij de dader kan zijn?’

‘Geen idee. Het is nog te vroeg daarover te speculeren.’

De rest van de rit naar het ziekenhuis bleven ze zwijgen. Toen ze de auto hadden geparkeerd, liepen ze rechtstreeks naar de afdeling.

‘Daar zijn we weer,’ zei Gösta toen hij de kamer binnenstapte.

Kenneth antwoordde niet en keek hen aan alsof het hem totaal niet kon schelen wie er kwam of niet.

‘Hoe gaat het met je verwondingen? Genezen ze goed?’ vroeg Gösta, terwijl hij op dezelfde stoel ging zitten als de vorige keer.

‘Nou, zo snel gaat dat niet, hoor,’ zei Kenneth. Hij bewoog zijn verbonden armen even. ‘Ik krijg pijnstillers, dus ik voel er niet zoveel van.’

‘Heb je het gehoord van Christian?’

Kenneth knikte. ‘Ja.’

‘Het lijkt je niet veel te doen,’ zei Gösta, zonder dat hij onvriendelijk klonk.

‘Dat kun je niet altijd aan de buitenkant zien.’

Gösta keek hem een tijdje vragend aan.

‘Hoe gaat het met Sanna?’ vroeg Kenneth en voor het eerst was er een glimp van een emotie in zijn ogen te zien. Medeleven. Hij wist hoe het voelde om iemand te verliezen.

‘Niet zo goed.’ Gösta schudde zijn hoofd. ‘We zijn vanochtend bij haar geweest. Het is ook rot voor de jongens.’

‘Ja,’ zei Kenneth en zijn blik werd troebel.

Martin begon zich een beetje overbodig te voelen. Hij stond nog steeds, maar trok nu een stoel aan de andere kant van Kenneths bed bij, tegenover Gösta. Hij keek Gösta aan en die knikte, als wilde hij hem aanmoedigen om vragen te stellen.

‘We denken dat alle gebeurtenissen van de afgelopen tijd voornamelijk met Christian te maken hebben, en we hebben zijn achtergrond nader onderzocht. Zo zijn we onder andere te weten gekomen dat hij als kind een andere naam had: Christian Lissander. Hij heeft ook een stiefzus: Alice Lissander. Weet jij daar iets van?’

Het duurde even voordat Kenneth antwoordde. ‘Nee. Daar weet ik niets van.’

Gösta keek hem strak aan en het leek alsof hij in Kenneths hoofd wilde kruipen om te kijken of hij de waarheid sprak.

‘Ik heb het al eerder gezegd en ik zeg het nog een keer: als je iets weet dat je ons niet vertelt, breng je niet alleen jezelf maar ook Erik in gevaar. Nu Christian ook dood is, snap je toch wel hoe ernstig dit is?’

‘Ik weet niets,’ zei Kenneth kalm.

‘Als je iets verzwijgt, zullen we er vroeg of laat toch achterkomen.’

‘Ik ben ervan overtuigd dat jullie je werk grondig doen,’ zei Kenneth. Zijn armen rustten op de blauwe ziekenhuisdeken en hij zag er klein en broos uit.

Gösta en Martin keken elkaar aan. Ze beseften alle twee dat ze niet verder kwamen. Maar geen van beiden dacht dat Kenneth de waarheid sprak.

 

Erica sloeg het boek dicht. Ze had uren liggen lezen, alleen onderbroken door Maja die af en toe wat kwam vragen. Op zulke momenten was ze heel dankbaar dat haar dochter zichzelf zo goed kon vermaken.

Bij herlezing was de roman nog beter. Hij was fantastisch. Het was geen boek waar je vrolijk van werd, integendeel, je kreeg er allerlei duistere gedachten door. Maar op de een of andere vreemde manier was dat niet onaangenaam. Over sommige dingen moest je af en toe gewoon nadenken en je er een mening over vormen om te weten wat voor soort mens je was.

In haar ogen ging het boek over schuld, over hoe die je van binnenuit kon verteren. Voor het eerst vroeg ze zich af wat Christian eigenlijk had willen vertellen, wat hij met zijn verhaal had willen over-brengen.

Ze legde het boek op haar schoot met het gevoel dat ze iets over het hoofd zag wat vlak voor haar neus lag. Iets waarvoor ze te onnozel of te blind was om het te kunnen zien. Ze keek op de binnenzijde van de achterflap. Het portret van Christian, in zwart-wit, een klassieke schrijverspose achter de bril met het stalen montuur. Hij was op een ontoegankelijke manier knap geweest. In zijn ogen school een eenzaamheid die je altijd het gevoel gaf dat hij niet echt aanwezig was. Hij was nooit met iemand samen, zelfs niet in gezelschap. Het was alsof hij in een bel leefde. Paradoxaal genoeg had dat een aantrekkingskracht op andere mensen uitgeoefend. Je wilde altijd hebben wat je niet kon krijgen. En zo was het met Christian ook geweest.

Erica hees zich uit de fauteuil omhoog. Ze had een slecht geweten omdat ze zo in het boek was opgegaan en geen aandacht voor haar dochter had gehad. Met veel moeite slaagde ze erin naast haar op de vloer te gaan zitten en Maja was dolgelukkig dat mama wilde meespelen.

Maar in Erica’s achterhoofd bleef Zeemeermin malen. Het wilde iets zeggen. Christian wilde iets zeggen, daarvan was ze overtuigd. Ze wilde dat ze wist wát.

 

Patrik kon het niet nalaten aldoor zijn telefoon uit zijn zak te halen en erop te kijken.

‘Nu moet je ophouden, hoor,’ zei Paula lachend. ‘Annika belt niet eerder alleen omdat jij steeds op je mobieltje kijkt. Je hoort hem echt wel.’

‘Ja, dat weet ik,’ zei Patrik. Hij glimlachte verlegen. ‘Maar ik heb het gevoel dat we er zo dichtbij zijn.’ Hij bleef laden en kasten open-trekken. Ze waren bij Christian en Sanna thuis. Ze hadden snel toestemming gekregen om de woning binnen te gaan. Het probleem was alleen dat ze niet wisten waar ze naar zochten.

‘Het moet vrij makkelijk te achterhalen zijn waar Alice Lissander nu is,’ troostte Paula hem. ‘Annika kan elk moment bellen met een adres.’

‘Ja,’ zei Patrik en hij keek in de gootsteen. Geen sporen dat Christian gisteren bezoek had gehad. Ze hadden ook niets gevonden dat erop wees dat hij door iemand was gedwongen mee te gaan of dat iemand had ingebroken. ‘Maar waarom zeiden ze niet dat ze een dochter hadden?’

‘Daar komen we binnenkort achter. Maar ik denk dat het verstandig is om zelf onderzoek naar Alice te doen voordat we met ze spreken.’

‘Dat denk ik ook. En dan zullen ze heel wat vragen moeten beantwoorden.’

Ze liepen naar boven. Daar was alles ook net zo als de dag tevoren. Behalve in de kamer van de kinderen. De woorden op de muur, de bloedrode letters, waren verdwenen onder een dikke laag zwarte verf.

Ze bleven in de deuropening staan.

‘Christian moet dat gisteren hebben overgeschilderd,’ zei Paula.

‘Ik begrijp hem wel. Ik had waarschijnlijk hetzelfde gedaan.’

‘Wat denk jij eigenlijk?’ Paula liep de aangrenzende slaapkamer in. Ging met haar handen in haar zij staan en liet haar blik ronddwalen voordat ze gedetailleerder ging zoeken.

‘Waarover?’ Patrik kwam binnen, liep naar de klerenkast en opende de deuren.

‘Is Christian vermoord? Of heeft hij zichzelf van het leven beroofd?’

‘Ik weet wat ik op het bureau zei, maar ik sluit niets uit. Christian was listig. De keren dat wij hem spraken, had ik de indruk dat er zich allerlei dingen in zijn hoofd afspeelden die we niet begrepen. Maar hier lijkt in elk geval geen afscheidsbrief te liggen.’

‘Die is er ook niet altijd, dat weet jij net zo goed als ik.’ Paula keek voorzichtig in de ladekast en voelde met haar hand tussen de kleren.

‘Ja, dat weet ik wel, maar als we er een vonden, hoefden we er niet over te speculeren.’ Hij rechtte zijn rug en kwam even op adem. Zijn hart bonsde luid en hij veegde het zweet van zijn voorhoofd.

‘Hier lijkt niets te liggen dat we nader moeten bekijken,’ zei Paula, terwijl ze de laatste lade sloot. ‘Zullen we dan maar?’

Patrik aarzelde. Hij wilde het nog niet opgeven, maar Paula had gelijk.

‘We gaan terug naar het bureau en wachten tot Annika iets heeft gevonden. Misschien hebben Gösta en Martin meer geluk bij Kenneth.’

‘Hopen kunnen we altijd.’ Paula klonk sceptisch.

Ze stapten net door de voordeur naar buiten toen Patriks telefoon rinkelde. Hij haalde hem met onhandige vingers tevoorschijn. Teleurstelling. Het was niet het politiebureau, maar een onbekend mobiel nummer.

‘Patrik Hedström, politie Tanum,’ zei hij, hopend dat hij het gesprek gauw kon beëindigen zodat zijn telefoon niet bezet was als Annika probeerde te bellen. Vervolgens verstijfde hij.

‘Hallo, Ragnar.’ Hij gebaarde naar Paula, die halverwege de auto bleef staan. ‘O? Ja, wij zijn ook bepaalde dingen te weten gekomen. (…) Natuurlijk kunnen we ergens afspreken. Wij kunnen meteen komen. Zal ik naar jullie huis rijden? (…) Nee, oké. Dat vinden we wel. Dan zien we je daar. (…) Absoluut, we vertrekken nu. Dan zien we elkaar over drie kwartier.’

Hij beëindigde het gesprek en keek Paula aan. ‘Dat was Ragnar Lissander. Hij wil ons iets vertellen. En laten zien.’

 

Tijdens de hele rit vanaf Uddevalla bleef de naam door zijn hoofd spoken. Lissander. Dat het zo lastig was om zich te herinneren waar hij die eerder had gehoord. Ook moest hij steeds aan Ernst Lundgren denken. Op de een of andere manier associeerde hij hem met die naam. Bij de afrit naar Fjällbacka nam hij een besluit. Hij stuurde gedecideerd naar rechts en verliet de autoweg.

‘Wat doe jij nou?’ vroeg Martin. ‘Ik dacht dat we rechtstreeks naar het bureau zouden gaan.’

‘We gaan eerst even bij iemand langs.’

‘O? Bij wie dan?’

‘Ernst Lundgren.’ Gösta schakelde terug en sloeg links af.

‘Wat moeten we nou bij hem thuis?’

Gösta vertelde Martin waar hij aldoor over had lopen piekeren.

‘Je hebt geen idee waar je de naam bent tegengekomen?’

‘Dan had ik dat toch zeker gezegd?’ snauwde Gösta. Martin dacht kennelijk dat zijn leeftijd hem vergeetachtig maakte.

‘Rustig maar,’ zei Martin. ‘We gaan bij Ernst langs om te vragen of hij je kan helpen je dit te herinneren. Het zou fijn zijn als hij voor de verandering iets positiefs kon bijdragen.’

‘Ja, dat zou iets nieuws zijn.’ Gösta glimlachte even. Net als de anderen van het politiebureau had hij geen hoge pet op van Ernsts vaardigheden en persoonlijkheid. Maar hij verafschuwde hem niet even hartgrondig als de anderen, met uitzondering misschien van Mellberg. Ernst en hij hadden lang samengewerkt en dan raakte je aan een heleboel dingen gewend. Hij was ook niet vergeten dat ze in de loop van de jaren vaak samen hadden gelachen. Ernst had er echter dikwijls een zootje van gemaakt. Vooral tijdens het laatste onderzoek waarbij hij betrokken was geweest voordat hij de laan was uitgestuurd. Maar misschien kon hij hun nu wel helpen.

‘Het lijkt er in elk geval op dat hij thuis is,’ zei Martin toen ze bij het huis waren.

‘Ja,’ zei Gösta. Hij parkeerde de politiewagen naast die van Ernst.

Nog voordat ze hadden aangebeld deed Ernst al open. Hij moest hen door het keukenraam hebben zien aankomen.

‘Kijk nou, hoog bezoek,’ zei hij, terwijl hij hen binnenliet.

Martin keek rond. In tegenstelling tot Gösta was hij nooit bij Ernst op bezoek geweest, maar hij was niet onder de indruk. Toen hij zelf nog vrijgezel was, was het bij hem thuis ook niet altijd netjes geweest, maar zo’n bende als hier had hij er nooit van gemaakt. Een hoge stapel afwas in de gootsteen, overal rondslingerende kleren en een keukentafel die nog nooit een doekje gezien leek te hebben.

‘Ik kan jullie niet veel aanbieden,’ zei Ernst. ‘Maar een borreltje lukt altijd wel.’ Hij reikte naar een fles op het aanrecht.

‘Ik moet rijden,’ zei Gösta.

‘Jij dan? Jij kunt misschien wel een opkikkertje gebruiken,’ zei Ernst en hij hield de fles voor Martin op, die zijn hoofd schudde.

‘Dan niet, stelletje geheelonthouders.’ Hij schonk een borrel voor zichzelf in en sloeg die achterover.

‘Zo. Wat is er aan de hand?’ Hij ging op een keukenstoel zitten en zijn voormalige collega’s volgden zijn voorbeeld.

‘Ik loop over iets te piekeren en ik denk dat jij me misschien kunt helpen,’ zei Gösta.

‘Dus nu past het in jouw straatje.’

‘Het gaat om een naam. Ik herken hem, en op een of andere manier moet ik daarbij aan jou denken.’

‘Ja, we hebben heel wat jaartjes samengewerkt, jij en ik,’ zei Ernst. Hij leek elk moment in tranen uit te kunnen barsten. Waarschijnlijk was dit niet zijn eerste borrel vandaag.

‘Dat klopt,’ zei Gösta met een knikje. ‘En nu heb ik je nodig. Wil je me helpen of niet?’

Ernst dacht even na. Toen zuchtte hij en gebaarde met zijn lege glas. ‘Oké, shoot.’

‘Kan ik erop vertrouwen dat wat ik zeg onder ons blijft?’ Gösta keek Ernst strak aan en die knikte onwillig.

‘Ja, ja. Stel je vraag nou maar.’

‘We zijn bezig met de moord op Magnus Kjellner, daar heb je ongetwijfeld over gehoord. Tijdens ons onderzoek zijn we op de naam Lissander gestuit. Ik weet niet waarom, maar die klinkt heel bekend. En om de een of andere reden moet ik steeds aan jou denken. Ken jij die naam?’

Ernst schommelde van links naar rechts. Het was doodstil aan de tafel terwijl hij nadacht, en Martin en Gösta betrapten zichzelf er alle twee op dat ze hem vol verwachting aanstaarden.

Toen verscheen er een glimlach op Ernsts gezicht. ‘Lissander. Natuurlijk ken ik die naam. Krijg nou wat!’

 

Ze hadden afgesproken op de enige plek in Trollhättan die Patrik en Paula kenden. Bij de McDonald’s, vlak bij de brug, waar ze nog maar een paar uur geleden ook waren geweest.

Ragnar Lissander zat in het restaurant te wachten en Paula nam naast hem plaats, terwijl Patrik voor hen drieën koffie ging halen. Ragnar leek nog meer onzichtbaar dan thuis. Een kleine man met dun haar in een beige jas. Zijn hand trilde licht toen hij de beker koffie aanpakte en hij vond het moeilijk de beide politiemensen recht aan te kijken.

‘Je wilde ons spreken,’ zei Patrik.

‘We… we hebben niet alles verteld.’

Patrik zweeg. Hij was benieuwd hoe de man zou uitleggen waarom ze hadden verzwegen dat ze een dochter hadden.

‘Het is niet altijd makkelijk geweest, moet je weten. We kregen een dochter. Alice. Christian was een jaar of vijf en voor hem was het ook niet makkelijk. Ik had…’ Zijn stem stierf weg en hij nam een slok koffie voor hij verder ging. ‘Hij was waarschijnlijk voor de rest van zijn leven beschadigd geraakt door wat hij had meegemaakt. Ik weet niet hoe goed jullie op de hoogte zijn, maar Christian was ruim een week alleen met zijn moeder nadat zij was gestorven. Ze was psychisch niet in orde en kon niet altijd voor hem zorgen, en ook niet voor zichzelf. Uiteindelijk overleed ze thuis en Christian had niemand tegen wie hij dat kon zeggen. Hij dacht dat ze sliep.’

‘Dat weten we. We hebben met Maatschappelijk Werk gesproken en al hun dossiers over deze zaak gekregen.’ Patrik hoorde hoe formeel het klonk. ‘Deze zaak.’ Maar dat was de enige manier waarop hij afstand kon houden.

‘Is ze aan een overdosis overleden?’ vroeg Paula. Ze hadden nog geen tijd gehad om alle details van het oude materiaal te bestuderen.

‘Nee, ze gebruikte geen drugs. In haar slechte perioden dronk ze soms te veel en ze gebruikte natuurlijk ook medicijnen. Haar hart kon het gewoon niet meer aan.’

‘Hoezo?’ Patrik begreep het niet helemaal.

‘Ze zorgde niet goed voor zichzelf, en daar speelden alcohol en medicijnen een rol bij. Bovendien was ze ontzettend dik. Ze woog ruim honderdvijftig kilo.’

In Patriks onderbewustzijn kwam iets in beweging. Er klopte iets niet, maar daar moest hij later maar over nadenken.

‘En toen kwam hij bij jullie?’ vroeg Paula.

‘Ja, toen kwam hij bij ons. Iréne had het plan opgevat een kind te adopteren. Het leek erop dat we zelf geen kinderen konden krijgen.’

‘Maar die adoptie kwam er niet van?’ vroeg Patrik.

‘We hadden hem ongetwijfeld geadopteerd als Iréne niet kort daarna zelf zwanger was geworden.’

‘Dat schijnt vaker voor te komen,’ zei Paula.

‘Dat zei de dokter ook. En toen onze dochter werd geboren, was het net alsof Iréne geen belangstelling meer had voor Christian.’ Ragnar Lissander keek naar buiten en klemde zijn hand om het koffiebekertje. ‘Misschien was het voor de jongen beter geweest als ze haar zin had gekregen.’

‘Wat wilde ze dan?’ vroeg Patrik.

‘Hem teruggeven. Ze vond dat we hem niet hoefden te houden toen we zelf een kind kregen.’ Hij glimlachte scheef. ‘Ik weet hoe het klinkt. Iréne heeft zo haar ideeën, en soms zijn die een beetje apart. Maar ze bedoelt het niet altijd slecht.’

Een beetje apart? Patrik viel zowat van zijn stoel. Ze hadden het over een vrouw die haar pleegkind wilde teruggeven alleen omdat ze zelf een kind had gekregen, en nu verdedigde de oude man haar ook nog.

‘Maar jullie hebben hem niet teruggegeven?’ vroeg hij kil.

‘Nee. Dat was een van de weinige keren dat ik haar heb tegengesproken. Eerst wilde ze er niets van weten, maar toen ik zei dat het een slechte indruk zou maken, stemde ze ermee in dat hij bleef. Maar ik had niet…’ Opnieuw stierf zijn stem weg en het was duidelijk dat hij het moeilijk vond erover te praten.

‘Hoe was de relatie tussen Christian en Alice toen ze groter werden?’ vroeg Paula, maar Ragnar leek haar niet te horen. Zijn gedachten leken elders, en stilletjes zei hij: ‘Ik had beter op haar moeten letten. Arme jongen, hij begreep het gewoon niet.’

‘Wat begreep hij niet?’ vroeg Patrik en hij boog zich naar voren.

Ragnar veerde op en leek uit zijn gedachten wakker te worden. Hij keek Patrik aan.

‘Willen jullie Alice zien? Jullie moeten haar ontmoeten om het te begrijpen.’

‘Ja, we willen haar graag ontmoeten.’ Patrik kon zijn opwinding niet verbergen. ‘Wanneer zou dat kunnen? Waar is ze?’

‘We gaan meteen naar haar toe,’ zei Ragnar en hij stond op.

Patrik en Paula keken elkaar aan terwijl ze naar de auto liepen. Was Alice de vrouw die ze zochten? Zouden ze dit eindelijk kunnen afronden?

 

Ze zat met haar rug naar hen toe toen ze binnenkwamen. Haar lange haar viel bijna tot op haar stuitje. Donker en geborsteld tot het glom.

‘Hallo, Alice. Ik ben het, papa.’ Ragnars stem klonk hol in de kale kamer. Iemand had een halfhartige poging gedaan die gezellig te maken, maar was daar niet echt in geslaagd. Een armetierige plant voor het raam, een filmposter van The Big Blue, een smal bed met een versleten sprei. Verder een bureautje met een stoel. Daar zat ze op. Haar handen bewogen, maar Patrik kon niet zien wat ze deed. Ze had niet gereageerd toen haar vader tegen haar sprak.

‘Alice,’ zei hij nog een keer, en nu draaide ze zich langzaam om.

Patrik schrok. De vrouw tegenover hem was sprookjesachtig mooi. Hij had snel uitgerekend dat ze een jaar of vijfendertig moest zijn, maar ze leek minstens tien jaar jonger. Haar ovale gezicht was helemaal glad, bijna kinderlijk. Ze had enorme blauwe ogen en dikke zwarte wimpers. Hij merkte dat hij haar aanstaarde.

‘Ze is mooi, onze Alice,’ zei Ragnar en hij liep naar haar toe. Hij legde zijn hand op haar schouder en ze leunde met haar hoofd tegen zijn middel. Als een jong katje dat zich tegen het baasje of vrouwtje aandrukt. Haar handen lagen slap op haar schoot.

‘We hebben bezoek. Dit zijn Patrik en Paula.’ Hij aarzelde. ‘Vrienden van Christian.’

Er schitterde iets in haar ogen bij het horen van haar broers naam en Ragnar streek haar zachtjes over haar hoofd.

‘Nu weten jullie het. Nu hebben jullie Alice ontmoet.’

‘Hoe lang?’ Patrik kon zijn ogen niet van haar afhouden. Objectief gezien leek ze heel erg op haar moeder. Toch zag ze er totaal anders uit. Al het gemene dat in haar moeders gezicht was gegrift ontbrak bij dit… magische wezen. Hij besefte dat het een idiote beschrijving was, maar hij kon niets beters verzinnen.

‘Lang. Sinds de zomer dat ze dertien was, woont ze niet meer thuis. Dit is al de vierde plek. De andere vond ik niet prettig, maar deze is vrij goed.’ Hij boog zich naar voren en kuste zijn dochter op haar hoofd. In haar gezicht was geen reactie te zien, maar ze drukte zich wel iets steviger tegen hem aan.

‘Wat…?’ Paula wist niet goed hoe ze de vraag moest formuleren.

‘Wat is er mis met haar?’ zei Ragnar. ‘Als je het mij vraagt helemaal niets. Ze is perfect. Maar ik begrijp wat je bedoelt. En ik zal het vertellen.’

Hij ging op zijn hurken voor Alice zitten en sprak zachtjes tegen haar. Hier, met zijn dochter, was hij niet langer onzichtbaar. Zijn houding was rechter en zijn blik was helder. Hij was iemand. Hij was Alice’ vader.

‘Lieverd, papa kan vandaag niet lang blijven. Ik wilde alleen dat je Christians vrienden zou ontmoeten.’

Ze keek hem aan. Toen draaide ze zich om en pakte iets uit het bureautje. Een tekening, die ze sommerend omhooghield.

‘Is die voor mij?’

Ze schudde haar hoofd en Ragnars schouders zakten in. ‘Is hij voor Christian?’ vroeg hij zachtjes.

Ze knikte en hield de tekening weer op.

‘Ik zal die naar hem opsturen. Dat beloof ik je.’

Een vage glimlach. Toen ging ze weer achter het bureautje zitten en haar handen kwamen in beweging. Ze begon met een nieuwe tekening.

Patrik keek even naar het papier in Ragnars hand. Hij herkende de stijl van tekenen.

‘Je hebt je woord gehouden. Je hebt haar tekeningen naar Christian gestuurd,’ zei hij toen ze Alice’ kamer uitliepen.

‘Niet allemaal. Ze maakt er zoveel. Maar sommige, zodat hij weet dat ze aan hem denkt. Ondanks alles.’

‘Hoe wist je waar je de tekeningen naartoe moest sturen? Ik heb begrepen dat hij alle contact met jullie heeft verbroken toen hij achttien was,’ zei Paula.

‘Dat klopt. Maar Alice wilde zo graag dat Christian haar tekeningen kreeg dat ik heb uitgezocht waar hij zat. Ik was zelf ook wel nieuwsgierig. Eerst heb ik op onze achternaam gezocht, maar daarmee kon ik hem niet vinden. Daarna heb ik op zijn moeders naam gezocht en toen kreeg ik een adres in Göteborg. Ik ben hem een tijdje kwijt geweest, hij verhuisde en de brieven kwamen terug, maar toen vond ik hem weer. In de Rosenhillsgatan. Maar ik wist niet dat hij naar Fjällbacka was verhuisd. Ik dacht dat hij nog in Göteborg woonde. De brieven kwamen nooit terug.’

Ragnar nam afscheid van Alice, en in de gang vertelde Patrik over de man die Christians post had bewaard. Ze gingen in een grote lichte kamer zitten die als eetzaal en cafetaria dienstdeed. Een onpersoonlijke ruimte, met grote palmen die net als Alice’ plant stonden te kwijnen bij gebrek aan water en verzorging. Alle tafels waren leeg.

‘Ze schreeuwde veel,’ zei Ragnar en hij streek met zijn hand over het pastelkleurige tafelkleed. ‘Waarschijnlijk kolieken. Iréne was al tijdens de zwangerschap haar belangstelling voor Christian kwijtgeraakt, dus toen Alice kwam en zoveel aandacht vroeg, bleef er niets voor hem over. En hij was al beschadigd.’

‘En jij?’ vroeg Patrik. Afgaande op Ragnars gezichtsuitdrukking had hij een teer punt geraakt.

‘Ik?’ Ragnars hand bewoog niet meer. ‘Ik sloot mijn ogen, wilde het niet zien. Iréne was altijd degene die alle beslissingen nam. En ik liet haar haar gang gaan. Dat was makkelijker.’

‘Dus Christian hield niet van zijn zusje?’ vroeg Patrik.

‘Hij stond vaak naar haar te kijken als ze in haar wiegje lag. Ik zag zijn zwarte blik, maar ik had nooit verwacht… Ik ging alleen even opendoen toen er werd aangebeld.’ Ragnar klonk afwezig en hij staarde naar een punt achter hen. ‘Ik was maar een paar minuten weg.’

Paula opende haar mond om iets te vragen, maar sloot hem meteen weer. Ragnar moest dit in zijn eigen tempo kunnen vertellen. Je kon zien dat het hem tegenstond de woorden uit te spreken. Zijn lichaam was gespannen en hij had zijn schouders hoog opgetrokken.

‘Iréne was even gaan liggen en voor de verandering mocht ik voor Alice zorgen. Anders liet Iréne haar geen minuut los. Ze was heel schattig, al krijste ze verschrikkelijk. Het was net alsof Iréne een nieuwe pop had om mee te spelen. Een pop die niemand mocht lenen.’

Weer een korte stilte, en Patrik moest zijn best doen de man niet aan te sporen.

‘Ik was maar een paar minuten weg…’ herhaalde hij. Het was alsof hij niet verder kwam. Alsof hij de rest onmogelijk onder woorden kon brengen.

‘Waar was Christian toen?’ vroeg Patrik rustig om hem op dreef te helpen.

‘In de badkamer. Met Alice. Ik wilde haar in bad doen. We hadden zo’n zitje waar je de baby in kunt zetten zodat je beide handen vrij hebt om het kind te wassen. Ik had het bad gevuld en het zitje erin gezet. En Alice zat erin.’

Paula knikte. Ze hadden voor Leo ook zo’n handig ding.

‘Toen kwam ik terug in de badkamer. Alice… lag heel stil. Haar hoofd was helemaal onder water. Haar ogen… die waren open, wijd open.’

Ragnar schommelde op zijn stoel, leek zich ertoe te moeten zetten om verder te vertellen, om de confrontatie met de herinnering en de beelden aan te gaan.

‘En Christian zat ernaast, tegen het bad geleund, en hij keek naar haar.’ Ragnar richtte zijn ogen op Paula en Patrik, alsof hij teruggekeerd was naar het nu. ‘Hij zat doodstil en glimlachte.’

‘Maar je kon haar redden?’ Patrik voelde dat de haren op zijn armen rechtovereind stonden.

‘Ja, ik kon haar redden. Het lukte me haar weer te laten ademen. En ik zag…’ Hij schraapte zijn keel. ‘Ik zag de teleurstelling in Christians ogen.’

‘Heb je het aan Iréne verteld?’

‘Nee, dat zou ik nooit… Nee!’

‘Christian probeerde zijn zusje te verdrinken en je hebt dat niet tegen je vrouw gezegd?’ Paula keek hem ongelovig aan.

‘Ik had het gevoel dat ik hem iets schuldig was na alles wat hij had meegemaakt. Als ik het aan Iréne had verteld, zou ze hem meteen hebben weggestuurd. Dat had hij nooit overleefd. En het leed was al geleden.’ Hij klonk smekend. ‘Ik wist toen nog niet hoe ernstig het was. En ik kon er hoe dan ook niets aan veranderen. Christian wegsturen zou de zaak er niet beter op hebben gemaakt.’

‘Dus je deed net alsof er niets was gebeurd,’ zei Patrik.

Ragnar zuchtte en zakte nog verder in elkaar. ‘Ja, ik deed net alsof er niets was gebeurd. Maar ik heb hem nooit meer alleen gelaten met Alice. Nooit.’

‘Heeft hij het vaker geprobeerd?’ Paula was bleek.

‘Nee, volgens mij niet. Hij leek op de een of andere manier toch tevreden. Alice schreeuwde niet meer zo. Ze hield zich meestal stil en was niet meer zo veeleisend.’

‘Wanneer ontdekten jullie dat er iets mis was?’ vroeg Patrik.

‘Geleidelijk aan. Ze leerde de dingen in een ander tempo dan andere kinderen. Toen ik Iréne eindelijk zover kreeg dat ze dat besefte en we haar lieten onderzoeken… tja, toen constateerden ze dat ze een hersenletsel had waardoor ze intellectueel gezien waarschijnlijk de rest van haar leven kind zou blijven.’

‘Vermoedde Iréne niets?’ vroeg Paula.

‘Nee. De dokter zei zelfs dat Alice waarschijnlijk al sinds haar geboorte zo was geweest, maar dat het pas merkbaar werd toen ze zich ging ontwikkelen.’

‘En hoe ging het toen ze groter werden?’

‘Hoeveel tijd hebben jullie?’ vroeg Ragnar glimlachend. Maar het was een droevige glimlach. ‘Iréne hield zich alleen maar met Alice bezig. Ze was het meest schattige kind dat ik ooit had gezien, en dat zeg ik niet alleen omdat ze van mij is. Jullie hebben zelf gezien hoe ze eruitziet.’

Patrik dacht aan de enorme blauwe ogen. Ja, dat had hij gezien.

‘Iréne is altijd al dol geweest op alles wat mooi is. Ze was zelf vroeger ook mooi, en ik denk dat Alice daar een soort bevestiging van was. Ze schonk al haar aandacht aan Alice.’

‘En Christian?’ vroeg Patrik.

‘Christian? Het was alsof hij er niet was.’

‘Dat moet verschrikkelijk voor hem zijn geweest,’ zei Paula.

‘Ja,’ zei Ragnar. ‘Maar hij was op zijn eigen manier opstandig. Hij was dol op eten en kwam makkelijk aan. Die aanleg had hij ongetwijfeld van zijn moeder. Toen hij merkte dat het Iréne irriteerde, begon hij nog meer te eten en hij werd steeds dikker, alleen om haar te pesten. En daar slaagde hij goed in. Ze voerden een voortdurende strijd over eten, maar voor de verandering wist Christian die te winnen.’

‘Dus Christian was stevig toen hij opgroeide?’ vroeg Patrik. Hij probeerde zich de volwassen, slanke Christian als een gezette jongen voor te stellen, maar dat lukte hem niet.

‘Hij was niet stevig, hij was dik. Echt heel dik.’

‘Wat vond Alice van Christian?’ vroeg Paula.

Ragnar glimlachte en nu bereikte de lach zijn ogen. ‘Alice hield van Christian. Ze verafgoodde hem. Volgde hem altijd op de hielen, als een jong hondje.’

‘Hoe reageerde Christian daarop?’ vroeg Patrik.

Ragnar dacht na. ‘Ik geloof niet dat hij er iets op tegen had. Hij liet haar haar gang gaan. Soms leek hij bijna verbaasd over alle liefde die ze over hem uitstortte. Alsof hij niet begreep waarom.’

‘Misschien begreep hij dat ook niet,’ zei Paula. ‘Wat gebeurde er daarna? Hoe reageerde Alice toen hij verhuisde?’

Het was alsof er een gordijn voor Ragnars gezicht werd dichtgetrokken. ‘Er gebeurde een heleboel tegelijk. Christian verdween en we konden niet langer voor Alice zorgen op de manier die zij nodig had.’

‘Waarom niet? Waarom kon ze niet thuis blijven wonen?’

‘Ze was zo groot geworden dat ze meer steun en hulp nodig had dan wij haar konden bieden.’

Ragnar Lissanders stemming was veranderd, maar Patrik kon niet zeggen hoe.

‘Heeft ze nooit leren praten?’ vroeg hij. Alice had niets gezegd toen ze in de kamer waren.

‘Ze kan wel praten, maar ze wil niet,’ zei Ragnar met dezelfde gesloten uitdrukking op zijn gezicht.

‘Zou er een reden kunnen zijn waarom ze een wrok koestert tegen Christian? Is ze in staat om hem kwaad te doen? Of mensen in zijn omgeving?’ Patrik zag haar voor zich, het meisje met het lange don kere haar. De handen die over het witte vel papier schoten en tekeningen fabriceerden die door een kind van vijf konden zijn gemaakt.

‘Nee, Alice heeft nog nooit een vlieg kwaad gedaan,’ zei Ragnar. ‘Daarom wilde ik ook met jullie hiernaartoe, zodat jullie haar konden ontmoeten. Ze zou niemand iets aan kunnen doen. Ze houdt… hield van Christian.’

Hij pakte de tekening die ze hem had gegeven en legde die op de tafel voor hen. Bovenin een grote zon, onderin groen gras met bloemen. Twee figuren: een grote en een kleine, die elkaar vrolijk bij de hand hielden.

‘Ze hield van Christian,’ herhaalde hij.

‘Herinnert ze zich hem nog wel? Het is jaren geleden dat ze elkaar hebben gezien,’ bracht Paula naar voren.

Ragnar antwoordde niet maar wees naar de tekening. Twee figuren. Alice en Christian.

‘Vraag het gerust aan het personeel als jullie mij niet geloven. Maar Alice is niet degene die jullie zoeken. Ik weet niet wie het op Christian had voorzien. Hij verdween op zijn achttiende uit ons leven. Er kan sindsdien van alles zijn gebeurd, maar Alice was degene die van hem hield. Ze houdt nog steeds van hem.’

Patrik keek naar de kleine man. Hij wist dat hij zou doen wat Ragnar had voorgesteld. Hij zou met het personeel praten. Tegelijkertijd wist hij dat het klopte wat Alice’ vader zei. Zij was niet degene die ze zochten. Ze waren weer terug bij af.

 

‘Ik heb een belangrijke mededeling.’ Mellberg onderbrak Patrik net op het moment dat hij de nieuwe informatie wilde delen. ‘Ik zal een tijdje parttime gaan werken. Ik heb ingezien dat ik mijn leiderschap zo goed heb uitgeoefend dat ik bepaalde taken wel aan jullie kan overlaten. Mijn kennis en mijn ervaring zijn elders meer nodig.’

Iedereen keek hem verbaasd aan.

‘Het is tijd dat ik me ga inzetten voor het belangrijkste in onze samenleving. De volgende generatie. De mensen die ons naar de toekomst zullen brengen,’ zei Mellberg en hij stak zijn vingers achter zijn bretels.

‘Gaat hij bij een jongerencentrum werken?’ fluisterde Martin tegen Gösta, die alleen zijn schouders ophaalde.

‘Bovendien is het belangrijk om vrouwen ook een kans te geven. En buitenlandse minderheden.’ Mellberg keek Paula aan. ‘Ja, ik weet dat het voor Johanna en jou lastig is om jullie ouderschapsverlof goed te regelen. Daar komt bij dat de kleine man vanaf het begin af aan een sterk mannelijk voorbeeld nodig heeft. Dus ga ik parttime werken, de leiding heeft het goedgekeurd, en de rest van de tijd zal ik me met het knulletje bezighouden.’

Mellberg keek rond en verwachtte kennelijk applaus. Maar om de tafel hing een verbaasde stilte. Paula was nog wel het meest verbaasd. Dit was nieuws voor haar, maar hoe meer het idee tot haar doordrong, des te beter het leek. Johanna zou weer aan het werk kunnen gaan, en zelf kon ze haar baan combineren met moederschapsverlof. Ze kon ook niet ontkennen dat Mellberg goed overweg kon met Leo. Tot nu toe was hij een uitstekende oppas gebleken, met uitzondering misschien van de keer dat hij de luier met plakband had vastgemaakt.

Patrik kon alleen maar instemmen toen de verbazing was gezakt. In puur praktisch opzicht betekende het dat de tijd die Mellberg op het politiebureau doorbracht, werd gehalveerd. Dat was absoluut niet slecht.

‘Een goed initiatief, Mellberg. Ik wou dat meer mannen er zo over dachten,’ zei hij nadrukkelijk. ‘En dat gezegd hebbende, zou ik graag verder gaan met het onderzoek. Er is vandaag een heleboel gebeurd.’

Hij vertelde over de tweede tocht die Paula en hij naar Trollhättan hadden gemaakt, het gesprek met Ragnar Lissander en hun bezoek aan Alice.

‘Het lijdt geen twijfel dat ze onschuldig is?’ vroeg Gösta.

‘Nee. Ik heb met het personeel gesproken en ze heeft het verstand van een klein kind.’

‘Je zult er maar mee moeten leven dat je je zus zoiets hebt aangedaan,’ zei Annika.

‘Ja, en dat ze hem klaarblijkelijk adoreerde, maakte het er vast niet makkelijker op,’ zei Paula. ‘Het moet een zware last zijn geweest. Als hij tenminste besefte wat hij had gedaan.’

‘Wij hebben ook iets te vertellen.’ Gösta schraapte zijn keel en keek schuin naar Martin. ‘Ik meende de naam Lissander te herkennen, maar ik kon me niet meer herinneren waarvan. Ik wist het ook niet helemaal zeker. Het begint hierboven steeds meer op een zeef te lijken,’ zei hij naar zijn hoofd wijzend.

‘Maar?’ zei Patrik ongeduldig.

Gösta keek weer schuin naar Martin. ‘Toen we bij Kenneth Bengts son waren geweest, die trouwens volhoudt dat hij niets weet en niemand kent die Lissander heet, vroeg ik me af waarom ik bij die naam aldoor aan Ernst moest denken. Dus zijn we bij hem langsgegaan.’

‘Jullie zijn bij Ernst langsgegaan?’ vroeg Patrik. ‘Hoe dat zo?’

‘Luister maar naar wat Gösta te zeggen heeft,’ zei Martin, en Patrik hield zijn mond.

‘Ik heb Ernst verteld wat er door mijn hoofd spookte en hij wist het nog.’

‘Wat wist hij nog?’ Patrik boog zich naar voren.

‘Waar ik de naam Lissander van kende,’ zei Gösta. ‘Ze hebben namelijk een tijdje hier gewoond.

‘Wie?’ vroeg Patrik verward.

‘Het echtpaar Lissander, Iréne en Ragnar. Met de kinderen Christian en Alice.’

‘Maar dat is onmogelijk,’ zei Patrik en hij schudde zijn hoofd. ‘Waarom heeft niemand Christian dan herkend? Dat kan niet kloppen.’

‘Jawel,’ zei Martin. ‘Christian leek kennelijk op zijn biologische moeder. Toen hij jonger was, was hij veel te zwaar. Haal er zestig kilo af en doe er twintig jaar en een bril bij, en je ziet vast niet dat het dezelfde persoon is.’

‘Hoe kende Ernst dat gezin? Hoe kende jij ze?’ vroeg Patrik.

‘Ernst had een oogje op Iréne. Kennelijk is er tijdens een feestje iets tussen die twee gebeurd, want daarna wilde Ernst bij elke gelegenheid naar het huis van de Lissanders. We zijn er dus heel vaak langs gereden.’

‘Waar woonden ze?’ vroeg Paula.

‘In een van de huizen bij de Reddingsbrigade.’

‘Bij Badholmen?’ vroeg Patrik.

‘Ja, daar vlak in de buurt. Het huis was oorspronkelijk van Irénes moeder. Een verschrikkelijk mens heb ik begrepen. Zij en haar dochter hadden jarenlang geen contact, maar toen ze overleed, erfde Iréne de woning en kwam vanuit Trollhättan hierheen.’

‘Wist Ernst waarom ze hier weer zijn weggegaan?’ vroeg Paula.

‘Nee, daarover kon hij ons niets vertellen. Maar het schijnt nogal plotseling te zijn gebeurd.’

‘Dan heeft Ragnar ons toch niet alles verteld,’ zei Patrik. Hij begon alle mensen die hun geheimen voor zich hielden en niet alles vertelden een beetje beu te worden. Als iedereen had meegewerkt, hadden ze dit waarschijnlijk allang opgelost.

‘Goed werk,’ zei hij en hij knikte naar Gösta en Martin. ‘Ik zal met Ragnar Lissander gaan praten. Er moet een reden zijn waarom hij niet heeft verteld dat ze in Fjällbacka hebben gewoond. Hij had moeten beseffen dat het slechts een kwestie van tijd was voordat we daarachter kwamen.’

‘Maar het beantwoordt niet de vraag wie de vrouw is die we zoeken. Het moet haast wel iemand zijn uit de periode dat Christian in Göteborg woonde, nadat hij uit huis was gegaan en voordat hij met Sanna weer naar Fjällbacka terugkeerde.’ Martin dacht hardop.

‘Ik vraag me af waarom hij hier weer kwam wonen,’ viel Annika in.

‘We moeten meer te weten zien te komen over Christians jaren in Göteborg,’ knikte Patrik. ‘Tot nu toe kennen we slechts drie vrouwen die in Christians leven een rol hebben gespeeld: Iréne, Alice en zijn biologische moeder.’

‘Zou het Iréne niet kunnen zijn? Als je bedenkt wat hij Alice heeft aangedaan, zou zij een reden hebben om wraak te willen nemen,’ zei Martin.

Patrik was even stil, maar schudde toen langzaam zijn hoofd. ‘Ik heb daar ook over nagedacht en we kunnen haar zeker niet uitsluiten. Maar ik denk niet dat zij de dader is. Volgens Ragnar weet ze niet wat er is gebeurd. En al wist ze het wel: wat zouden haar motieven zijn om Magnus en de anderen ook kwaad te willen doen?’

Hij dacht terug aan de onsympathieke vrouw en het gesprek in de villa in Trollhättan. Hoorde haar minachtende antwoorden over Christian en zijn moeder. En toen viel ineens het kwartje. Dat was het. Al sinds hun tweede ontmoeting met Ragnar speelde er iets in zijn achterhoofd. Er klopte iets niet. Patrik pakte zijn mobieltje en toetste snel een nummer in. Iedereen aan tafel keek hem verbaasd aan, maar hij stak een vinger omhoog ten teken dat ze stil moesten zijn.

‘Hallo, met Patrik Hedström. Ik zou Sanna graag spreken. (…) Oké, dat begrijp ik. Zou je haar iets kunnen vragen? Het is belangrijk. Vraag of de blauwe jurk die ze heeft gevonden haar zou hebben gepast. (…) Ja, ik begrijp dat het raar klinkt. Maar ik zou het erg op prijs stellen als je het haar wilde vragen. (…) Dank je.’

Patrik wachtte een poosje en toen was Sanna’s zus terug aan de telefoon.

‘O? (…) Oké. Mooi. Heel erg bedankt. Doe Sanna de groeten.’ Met een nadenkend gezicht Patrik verbrak de verbinding.

‘De blauwe jurk was ongeveer Sanna’s maat.’

‘En?’ vroeg Martin en hij leek te verwoorden wat iedereen voelde.

‘Dat is nogal gek als Christians moeder honderdvijftig kilo woog. De jurk moet van iemand anders zijn geweest. Christian loog tegen Sanna toen hij zei dat het zijn moeders jurk was.’

‘Kan de jurk niet van Alice zijn geweest?’ vroeg Paula.

‘Ja, dat zou kunnen. Maar ik denk het niet. Er is een andere vrouw in Christians leven geweest.’

 

Erica keek op haar horloge. Het leek een lange dag te worden voor Patrik. Ze had sinds hij vertrokken was niets meer van hem gehoord en ze wilde hem zelf niet storen. Christians dood moest een chaos op het bureau hebben veroorzaakt. Patrik zou vanzelf wel komen.

Ze hoopte dat hij niet meer boos op haar was. Hij was nog nooit echt kwaad op haar geweest, en het laatste dat ze wilde was hem verdriet doen of hem teleurstellen.

Erica streek over haar buik. Die leek onbeheerst te groeien en soms was ze zo bang voor wat er te gebeuren stond, dat het haar de adem benam. Toch kon ze bijna niet wachten. Ze voelde zich gespleten. Gelukkig en bezorgd, paniekerig en vol verwachting. Het was een verschrikkelijke mengelmoes van emoties.

Voor Anna moest hetzelfde gelden. Erica werd geplaagd door haar geweten omdat ze onvoldoende oog voor haar zus had. Ze ging helemaal op in haar eigen situatie. Na alles wat er met Lucas was gebeurd, Anna’s ex en de vader van haar twee kinderen, kwamen er waarschijnlijk allerlei gevoelens boven nu ze weer zwanger was. Van een nieuwe man. Erica schaamde zich dat ze zo egoïstisch was geweest en alleen maar over haar eigen dingen had gesproken, over haar eigen zorgen. Ze zou Anna morgen bellen en voorstellen om ergens een kopje koffie te drinken of een wandeling te gaan maken. Dan zouden ze in alle rust kunnen bijpraten.

Maja kwam op haar schoot gekropen. Hoewel het nog maar zes uur was, twee uur voordat het bedtijd was, zag ze er moe uit.

‘Papa?’ vroeg Maja en ze legde haar wang op Erica’s buik.

‘Papa komt gauw,’ zei Erica. ‘Maar jij en ik hebben nu al honger, dus ik denk dat ik maar eens voor ons ga koken. Wat dacht je ervan, meiske? Zullen we er dan maar een meidenetentje van maken?’

Maja knikte.

‘Worst met macaroni? En een heleboel ketchup?’

Maja knikte weer. Mama wist precies wat je bij een meidenetentje op tafel hoorde te zetten.

 

‘Hoe pakken we dit aan?’ vroeg Patrik en hij trok zijn stoel naar die van Annika toe.

Buiten was het aardedonker en ze hadden allemaal al lang geleden naar huis moeten gaan, maar niemand had nog aanstalten gemaakt. Behalve Mellberg, die ruim een kwartier geleden fluitend was vertrokken.

‘We beginnen met de publieke registers. Maar ik betwijfel of we daar iets vinden. Ik heb ze ook doorgenomen toen ik naar zijn achtergrond zocht, en ik kan me niet voorstellen dat ik iets over het hoofd heb gezien.’ Annika klonk verontschuldigend en Patrik legde een hand op haar schouder.

‘Ik weet dat je buitengewoon zorgvuldig bent. Maar soms kun je je ergens volledig blind op staren. Als we er samen naar kijken, zien we misschien iets wat we eerder hebben gemist. Volgens mij moet Christian in Göteborg met een vrouw hebben samengeleefd, of in elk geval een relatie hebben gehad. Misschien kunnen we iets vinden wat ons daarbij kan helpen.’

‘Hopen kunnen we altijd,’ zei Annika en ze draaide het beeldscherm zo dat Patrik er ook op kon kijken. ‘Zoals gezegd geen eerdere huwelijken.’

‘Kinderen?’

Annika klikte een paar keer en wees toen weer op het scherm. ‘Nee, hij staat nog altijd alleen als vader van Melker en Nils geregis -treerd.’

‘Shit.’ Patrik haalde zijn hand door zijn haar. ‘Misschien was dit een stom plan. Ik weet niet waarom ik het gevoel heb dat we iets over het hoofd hebben gezien. De antwoorden zitten kennelijk toch niet in deze registers.’

Hij stond op en liep naar zijn kamer. Daar bleef hij een hele tijd zitten, terwijl hij leeg naar de muur staarde. Gerinkel van de telefoon rukte hem wreed uit zijn overpeinzingen.

‘Patrik Hedström.’ Hij hoorde zelf hoe lamlendig hij klonk. Maar toen de man aan de andere kant zich had voorgesteld en had verteld waarom hij belde, ging hij rechtop zitten. Twintig minuten later stoof hij naar Annika.

‘Maria Sjöström!’

‘Maria Sjöström?’

‘Christian woonde in Göteborg met iemand samen. Met Maria Sjöström.’

‘Hoe weet jij…?’ vroeg Annika, maar Patrik negeerde haar.

‘Er is ook een kind. Emil Sjöström. Of liever gezegd, er was een kind.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ze leven niet meer. Zowel Maria als Emil is dood. Het is een onopgeloste moordzaak.’

‘Wat is er aan de hand?’ Martin kwam haastig aangehold toen hij Patrik vanuit Annika’s kamer hoorde roepen. Ook Gösta bewoog met een zelden geziene snelheid. Ze verdrongen zich in de deuropening.

‘Ik heb zojuist met ene Sture Bogh gesproken. Hij is een gepensioneerde hoofdinspecteur uit Göteborg.’ Patrik pauzeerde even voor hij verder ging. ‘Hij had in de krant over Christian en de bedreigingen tegen hem gelezen en herkende zijn naam uit een van zijn onderzoeken. En hij meende dat hij informatie had die voor ons van belang kon zijn.’

Patrik deed verslag van zijn gesprek met de oude hoofdinspecteur. Hoewel er al vele jaren waren verstreken, had Sture Bogh de tragische sterfgevallen nooit kunnen vergeten en alle belangrijke feiten van het onderzoek haarscherp uit de doeken kunnen doen.

Het had een behoorlijke impact. Iedereen luisterde met open mond.

‘Kunnen we dat materiaal ook krijgen?’ vroeg Martin enthousiast.

‘Het is nu een beetje laat. Dat kon nog weleens lastig worden,’ antwoordde Patrik.

‘Wie niet waagt, die niet wint,’ zei Annika. ‘Ik heb het nummer van Göteborg hier.’

Patrik zuchtte. ‘Mijn vrouw denkt vast dat ik met een rondborstige blondine naar Rio de Janeiro ben vertrokken als ik niet gauw thuiskom.’

‘Bel Erica gewoon eerst even, dan proberen we daarna iemand in Göteborg te pakken te krijgen.’

Patrik gaf zich gewonnen. Niemand leek onderweg naar huis te zijn en hij wilde er zelf vandaag ook pas een punt achter zetten als ze alles hadden gedaan wat ze konden.

‘Oké, maar jullie moeten jezelf maar even bezighouden terwijl ik bel. Ik wil niet dat jullie allemaal over mijn schouder hangen.’

Hij pakte de telefoon, liep naar zijn kamer en deed de deur achter zich dicht. Erica had alle begrip toen hij haar sprak. Maja en zij hadden samen gegeten, en opeens verlangde hij zo erg naar zijn beide meiden dat het huilen hem nader stond dan het lachen. Hij kon zich niet herinneren ooit zo moe te zijn geweest. Maar hij haalde diep adem en toetste het nummer in dat Annika hem had gegeven.

Patrik merkte aanvankelijk niet dat er iemand had opgenomen. ‘Hallo?’ weerklonk een vragende stem en hij veerde op in het besef dat hij iets moest zeggen. Hij stelde zichzelf voor en vertelde waarom hij belde. Tot zijn verbazing werd hij niet meteen afgewimpeld. De collega in Göteborg was vriendelijk en voorkomend en bood aan om te kijken of hij kon achterhalen waar het onderzoeksmateriaal was.

Ze beëindigden het gesprek en Patrik duimde dat hij snel wat zou horen. Na ruim een kwartier wachten ging de telefoon.

‘Je meent het.’ Patrik kon zijn oren amper geloven toen zijn collega vertelde dat hij het dossier had gevonden. Patrik bedankte hem uitbundig en verzocht hem het apart te houden. Hij zou zelf iets regelen om het materiaal de volgende dag in te kunnen zien. In het ergste geval zou hij het zelf moeten ophalen of het budget van het politiebureau moeten belasten met de kosten van een koerier.

Toen hij had opgehangen, bleef hij in de stoel zitten. Hij wist dat de anderen in hun eigen kamer zaten te wachten op een positief bericht, maar hij moest eerst even zijn gedachten op een rijtje zetten. Alle details, alle puzzelstukjes tolden door zijn hoofd. Hij wist dat alles op de een of andere manier verband met elkaar hield. De vraag was alleen hoe.

 

Het voelde merkwaardig weemoedig om weg te gaan. Natuurlijk stond het hem tegen om afscheid van de meisjes te nemen, hen te omhelzen en net te doen alsof hij over een paar dagen terug was. Maar het verbaasde hem dat hij het ook moeilijk vond om vaarwel te zeggen tegen het huis en Louise, die in de hal stond en hem ondoorgrondelijk aankeek.

In eerste instantie was hij van plan geweest om er gewoon tussenuit te knijpen en alleen een briefje achter te laten. Maar toen had hij toch de behoefte gevoeld echt afscheid te nemen. De grote koffer had hij voor alle zekerheid al in de achterbak gezet, zodat het net leek alsof hij met alleen wat lichte bagage op zakenreis moest.

Hoewel het vertrek hem onverwacht zwaar viel, wist hij dat hij in zijn nieuwe bestaan snel zijn draai weer zou vinden. Kijk maar naar Joachim Posener. Die had zich jarenlang schuilgehouden en leek er niet echt onder te lijden dat hij een kleintje had achtergelaten. Bovendien waren de meisjes al aardig groot. Hem hadden ze hoe dan ook niet nodig.

‘Wat is het voor een zakenreis?’ vroeg Louise.

Iets in haar toon deed hem reageren. Ze wist toch zeker niets? Erik wuifde de gedachte weg. Zelfs wanneer ze iets vermoedde, zou ze niets kunnen doen.

‘Een afspraak met een nieuwe leverancier,’ zei hij, terwijl hij met zijn autosleutels speelde. Hij was heel redelijk geweest. Hij zou de kleine auto nemen en haar de Mercedes laten houden. En het geld dat hij op de rekening had laten staan, zou een jaar lang alle kosten voor haar en de meisjes dekken, inclusief de rente van het huis. Dus ze had alle tijd om haar nieuwe situatie in kaart te brengen.

Erik rekte zich uit. Hij had echt geen enkele reden om zich een hufter te voelen. Als iemand onder zijn daden te lijden had, was dat zijn zorg niet. Zijn leven stond op het spel en hij was niet van plan rustig af te wachten tot het verleden hem had ingehaald.

‘Ik ben overmorgen terug,’ zei hij luchtig en hij knikte naar Louise. Het was lang geleden dat hij haar bij een afscheid had omhelsd of gekust.

‘Kom wanneer je wilt,’ zei ze en ze haalde haar schouders op.

Opnieuw vond hij dat ze zich apart gedroeg. Maar dat was ongetwijfeld verbeelding. En overmorgen, als ze hem weer thuis verwachtte, zou hij al in veiligheid zijn.

‘Dag,’ zei hij en hij wendde haar zijn rug toe.

‘Dag,’ zei Louise.

Toen hij de auto instapte en wegreed, keek hij nog een laatste keer in de achteruitkijkspiegel. Vervolgens zette hij de radio aan en neuriede mee. Nu was hij onderweg.

 

Erica keek verschrikt toen Patrik naar binnen kwam. Maja sliep al een tijdje en zelf zat ze met een kop thee op de bank.

‘Een zware dag?’ vroeg ze voorzichtig, terwijl ze naar hem toe liep en hem omhelsde.

Patrik begroef zijn gezicht in haar hals en bleef even doodstil staan.

‘Ik heb een glas wijn nodig.’

Hij liep weg en Erica ging weer op de bank zitten. Vanuit de keuken hoorde ze het gerinkel van glas en een plop toen er een fles werd ontkurkt. Een glas wijn zou heerlijk zijn geweest, maar ze moest genoegen nemen met haar thee. Dat was een van de grote nadelen van zwanger zijn en daarna borstvoeding geven. Dat je tussendoor niet een glaasje rode wijn kon drinken. Maar af en toe nam ze een slokje van Patriks wijn en dat moest maar genoeg zijn.

‘Ik ben blij dat ik thuis ben,’ zei Patrik met een luide zucht en hij kwam naast haar zitten. Hij sloeg zijn arm om haar heen en legde zijn voeten op de salontafel.

‘Ik ook,’ zei Erica en ze kroop tegen hem aan. Zo bleven ze een tijdje in stilte zitten. Patrik nipte van zijn wijn.

‘Christian heeft een zus.’

Erica veerde op. ‘Een zus? Daar heb ik hem nooit over gehoord. Hij zei altijd dat hij geen familie had.’

‘Dat is niet helemaal waar. Waarschijnlijk krijg ik er spijt van dat ik het je vertel, maar ik ben ook zo verdomde moe. Alles wat ik vandaag heb gehoord, blijft steeds door mijn hoofd malen en ik moet gewoon met iemand praten. Maar het blijft tussen ons. Oké?’ Hij keek haar streng aan.

‘Erewoord. Vertel op.’

En Patrik vertelde alles wat hij te weten was gekomen. Ze zaten in de duisternis van de woonkamer, die alleen werd verlicht door het schijnsel van de tv. Erica luisterde zwijgend, maar haar adem stokte toen ze hoorde hoe Alice haar hersenletsel had opgelopen en hoe Christian alle jaren met dat geheim had geleefd, terwijl Ragnar hem beschermde en bewaakte. Toen Patrik alles had verteld – over Alice, over Christians kille jeugd en de manier waarop hij het gezin had verlaten – schudde Erica haar hoofd.

‘Arme Christian.’

‘Dat is nog niet alles.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Erica. Ze hapte naar lucht toen ze een flinke trap tegen haar longen voelde. De tweeling was vanavond levendig.

‘Toen Christian in Göteborg studeerde, heeft hij een vrouw ontmoet, Maria. Zij had een zoontje, een baby nog. Met de vader had ze geen contact. Christian en zij gingen vrijwel meteen samenwonen, in een appartement in Partille. De jongen, Emil, was als Christians eigen zoon. Ze schijnen het samen heel goed gehad te hebben.’

‘En toen?’ Erica wist eigenlijk niet of ze het wel wilde weten. Misschien was het makkelijker om haar handen over haar oren te leggen en alles wat vermoedelijk zwaar en moeilijk was buiten te sluiten. Maar ze stelde de vraag toch.

‘Op een woensdag in april kwam Christian thuis van de universiteit.’ Patrik klonk toonloos en Erica pakte zijn hand. ‘De deur zat niet op slot en hij werd ongerust toen hij dat merkte. Hij riep Maria en Emil, maar kreeg geen antwoord. Hij liep door het appartement om ze te zoeken. Alles zag er net zo uit als anders. Hun jassen hingen in de hal, ze waren kennelijk niet naar buiten gegaan. De kinderwagen stond nog in het trappenhuis.’

‘Ik weet niet of ik dit wel wil weten,’ fluisterde Erica, maar Patrik staarde voor zich uit en leek haar niet te horen.

‘Uiteindelijk vond hij ze. In de badkamer. Beiden waren verdronken.’

‘Mijn god.’ Erica sloeg haar hand voor haar mond.

‘De jongen lag op zijn rug in de badkuip, en het hoofd van zijn moeder lag in het water terwijl de rest van haar lichaam buiten het bad hing. Bij de sectie vonden ze blauwe plekken van vingers in haar nek. Iemand had haar hoofd met geweld onder water gehouden.’

‘Wie…?’

‘Dat weet ik niet. De politie is er nooit in geslaagd de moordenaar te vinden. Vreemd genoeg koesterden ze geen verdenkingen jegens Christian, hoewel hij hun naaste familie was. Daarom zijn we deze zaak ook niet tegengekomen toen we in onze registers naar zijn naam zochten.’

‘Hoe kan dat?’

‘Ik weet het niet precies. Iedereen in hun omgeving verklaarde dat ze buitengewoon gelukkig waren samen. Maria’s moeder stond aan zijn kant, en bovendien had een buurman een vrouw uit het appartement zien komen rond het tijdstip waarop ze volgens de patholoog-anatoom waren overleden.’

‘Een vrouw?’ vroeg Erica. ‘Dezelfde als…?’

‘Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Ik word hier zo langzamerhand gek van. Op de een of ander manier hangt het samen, alles wat Christian is overkomen. Iemand haatte hem zo grondig dat zelfs de tijd die gevoelens niet heeft geheeld.’

‘En jullie hebben geen idee wie het is?’ Erica merkte dat er een gedachte vorm begon te krijgen, maar ze had er geen grip op. Het beeld was wazig. Maar één ding wist ze zeker: Patrik had gelijk. Alles hield op de een of andere manier verband met elkaar.

‘Als je het niet erg vindt, ga ik naar bed,’ zei Patrik en hij legde een hand op haar knie.

‘Doe dat maar, lieverd,’ zei ze afwezig. ‘Ik blijf nog even zitten, ik kom straks.’

‘Oké.’ Hij gaf haar een kus en even later hoorde ze zijn voetstappen op de trap.

Erica bleef in het donker zitten. Op de tv was het nieuws te zien, maar ze liet het geluid uit staan en luisterde naar haar eigen gedachten. Alice. Maria en Emil. Er was iets wat ze moest zien, wat ze moest begrijpen. Ze keek naar het boek op de salontafel. Aarzelend pakte ze het op, legde het op haar schoot en staarde naar de omslag en de titel. Zeemeermin. Ze dacht aan het zwarte en de schuld. Aan wat Christian had willen vertellen. Ze wist dat het erin stond, in de woorden en zinnen die hij had nagelaten. En zij zou achterhalen wat het was.