De nachtmerries kwamen nu elke nacht. Ze leken te hebben gewacht op het moment dat zijn geweten zou ontwaken. Eigenlijk was het vreemd dat het zo plotseling gebeurde. Hij had het altijd geweten; hij had altijd voor zich gezien hoe hij het zitje wegnam en Alice in het water liet zakken. Hoe haar lijfje spartelde, hoe ze naar lucht hapte en vervolgens verstilde. Hij had altijd de ogen gezien, de blauwe ogen die hem vanuit het water blind aanstaarden. Hij had het altijd geweten, maar hij had het niet begrepen.
Een kleine gebeurtenis, een klein detail bracht daar verandering in. Het was op een dag tijdens die laatste zomer. Hij wist toen al dat hij niet kon blijven. Er was nooit plek voor hem geweest, maar dat inzicht was geleidelijk aan gekomen. Hij moest het gezin verlaten.
De stemmen hadden hetzelfde gezegd. Op een dag waren die ook gekomen, niet vervelend of eng, eerder als vrienden, bekenden die tegen hem fluisterden.
Het enige moment dat hij aan zijn beslissing twijfelde, was als hij aan Alice dacht. Maar die aarzeling duurde nooit lang. De stemmen werden er sterker door en hij besloot alleen nog tot het eind van de zomer te blijven. Daarna zou hij vertrekken en nooit meer omkijken. Alles wat met moeder en vader te maken had, zou hij achter zich laten.
Die dag wilde Alice een ijsje hebben. Alice wilde altijd een ijsje hebben en als hij er zin in had, ging hij met haar mee naar de kiosk bij het plein. Ze koos altijd hetzelfde: een hoorntje met drie bolletjes aardbeienijs. Soms plaagde hij haar, deed net alsof hij haar verkeerd begreep en bestelde chocolade-ijs. Dan schudde ze heftig haar hoofd, trok aan zijn arm en wist ‘aardbei’ uit te stoten.
Alice was altijd in de zevende hemel met haar ijsje. Haar gezicht straalde van geluk en ze likte genietend en methodisch. Steeds maar in het rond, zodat het ijs niet ging druppen. Die keer ging het net zo. Ze kreeg haar ijsje en liep langzaam weg terwijl hij zijn ijsje aanpakte en betaalde. Toen hij zich omdraaide om achter haar aan te lopen, bleef hij midden in zijn pas staan. Erik, Kenneth en Magnus. Ze zaten hem aan te kijken. Erik grijnsde.
Hij voelde hoe het ijs al over het hoorntje liep, over zijn hand. Maar hij moest langs hen heen. Hij probeerde recht voor zich uit te kijken, over het water. Hij probeerde hun blikken te negeren, evenals zijn hart, dat steeds sneller klopte. Hij nam een pas en nog een. Vervolgens viel hij pardoes voorover. Toen hij langs hem heen liep, had Erik zijn been uitgestoken, en op het allerlaatste moment kon hij nog net zijn handen uitsteken. Zijn polsen deden zeer onder zijn gewicht. Het ijsje vloog weg en belandde op het asfalt, in steentjes en vuil.
‘Oeps,’ zei Erik.
Kenneth lachte nerveus, maar Magnus keek Erik verwijtend aan. ‘Dat was toch nergens voor nodig?’
Erik leek het niets te kunnen schelen. Zijn ogen schitterden. ‘Je hoefde toch geen ijs meer.’
Met moeite kwam hij overeind. Zijn armen deden pijn en er zaten steentjes in zijn handpalmen. Hij veegde zijn kleren af en strompelde weg. Hij liep zo snel hij kon, terwijl Eriks lach in zijn oren weerklonk.
Een eindje verderop stond Alice op hem te wachten. Hij keek haar niet aan en liep gewoon langs haar heen. Vanuit zijn ooghoek zag hij dat ze half hollend achter hem aan kwam, maar pas toen ze bijna thuis waren stopte hij om op adem te komen. Alice bleef ook staan. In eerste instantie bleef ze zwijgend naar zijn hijgende ademhaling luisteren. Toen stak ze hem haar ijsje toe.
‘Hier, Christian. Neem de mijne maar. Aardbei.’
Hij keek naar haar uitgestoken hand, naar het ijsje. Aardbeienijs – waar Alice zo dol op was. Op dat moment besefte hij de reikwijdte van wat hij haar had aangedaan. De stemmen begonnen te schreeuwen. Zijn hoofd dreigde te ontploffen. Hij viel op zijn knieën, met zijn handen voor zijn oren. Dit moest ophouden, hij moest ervoor zorgen dat ze ophielden. Toen voelde hij Alice’ armen om zich heen en werd het stil.
Hij had de hele nacht als een blok geslapen. Toch voelde hij zich niet uitgerust.
‘Lieverd?’ Geen antwoord. Hij keek op zijn horloge en vloekte inwendig. Halfnegen. Hij moest voortmaken, er viel vandaag een heleboel te doen.
‘Erica?’ Hij liep beneden rond, maar er was geen spoor van zijn vrouw en zijn dochter te bekennen. In de keuken stond een kan koffie klaar en er lag een briefje in Erica’s handschrift op de keukentafel.
Lieverd, ik heb Maja naar de crèche gebracht. Heb nagedacht over wat je gisteren hebt verteld en moet iets uitzoeken. Bel je zodra ik meer weet. Zou jij twee dingen voor me kunnen nagaan? 1. Had Christian een koosnaam voor Alice? 2. Wat voor psychische ziekte had Christians biologische moeder? Kus, Erica. PS Niet boos worden.
Wat had ze nu weer bedacht? Hij had moeten weten dat ze het niet zou kunnen laten. Hij trok de telefoon die op tafel lag naar zich toe en belde Erica’s mobiele nummer. Het toestel ging een paar keer over en toen kreeg hij haar voicemail. Hij kalmeerde en besefte dat hij op dit moment niet veel meer kon doen. Hij moest trouwens zo snel mogelijk naar zijn werk en hij had geen idee waar ze was.
Bovendien hadden de vragen op het briefje zijn nieuwsgierigheid gewekt. Was ze ergens achter gekomen? Erica was scherp, dat kon hij niet ontkennen. Ze zag wel vaker dingen die hem waren ontgaan. Hij wilde alleen dat ze er niet op deze manier in haar eentje opuit ging.
Staand dronk hij een kopje koffie en na enige aarzeling vulde hij ook de speciale autobeker die Erica hem met Kerstmis had gegeven. Dit was een dag die om cafeïne vroeg, en het eerste dat hij deed toen hij op het politiebureau aankwam, was in de keuken zijn derde kop inschenken.
‘Wat staat er vandaag op de agenda?’ vroeg Martin toen ze bijna tegen elkaar botsten in de gang.
‘We moeten het materiaal over de moord op Christians partner en het kind doornemen. Ik ga nu met Göteborg bellen om te kijken of we het op de een of andere manier hier kunnen krijgen. Het zal wel een koerier worden, dus ik moet maar proberen de kosten zo op te voeren dat Mellberg het niet ziet. Daarnaast moeten we Ruud vragen of hij de uitslagen heeft van het Gerechtelijk Laboratorium over de lap en het verfblik in Christians kelder. Die zijn er vast nog niet, maar het kan geen kwaad er een beetje achteraan te zitten. Misschien wil jij daarmee beginnen?’
‘Natuurlijk, dat doe ik. Verder nog iets?’
‘Op dit moment niet,’ zei Patrik. ‘Ik moet Ragnar Lissander iets vragen, maar dat vertel ik je wel als ik meer weet.’
‘Oké, zeg het maar wanneer het zover is,’ zei Martin.
Patrik ging naar zijn kamer. Vreemd dat hij zo verschrikkelijk moe was. Zelfs de cafeïne hielp niet. Hij haalde diep adem om kracht te verzamelen en belde toen Christians pleegvader op.
‘Ik kan nu niet goed praten,’ fluisterde Ragnar, en Patrik begreep dat Iréne in de buurt moest zijn.
‘Ik heb maar twee vragen,’ zei hij, en hij realiseerde zich dat hij zijn stem ook liet dalen hoewel dat aan zijn kant van de lijn niet nodig was. Hij overwoog even om Ragnar te vragen waarom hij niet had gezegd dat ze in Fjällbacka hadden gewoond, maar besloot daarmee te wachten tot ze ongestoord konden praten. Bovendien had hij het gevoel dat Erica’s vragen nu belangrijker waren.
‘Oké,’ zei Ragnar. ‘Vlug dan.’
Patrik stelde de vragen die Erica hem had gegeven. De antwoorden onthutsten hem. Wat betekende dit?
Hij bedankte, hing op en belde Erica weer. Opnieuw haar voicemail. Hij sprak een boodschap in en leunde toen achterover. Hoe paste dit in het plaatje? En waar was Erica?
‘Erica!’ Thorvald Hamre boog zich voorover en sloot haar in zijn armen. Hoewel Erica ruim een meter zeventig was en behoorlijk wat extra gewicht met zich meedroeg, voelde ze zich naast hem een dwerg.
‘Hallo, Thorvald! Fijn dat je me zo snel kon ontvangen,’ zei ze en ze drukte hem even tegen zich aan.
‘Jij bent altijd welkom en dat weet je.’ Slechts heel vaag kon je een Noorse zinsmelodie onderscheiden. Thorvald woonde al bijna dertig jaar in Zweden en was in de loop van de jaren een nog grotere Göteborgpatriot geworden dan de mensen die er waren geboren, wat onder andere bleek uit de gigantische vlag van de voetbalclub IFK Göteborg die aan de muur hing.
‘Waar kan ik je deze keer mee helpen? Met wat voor spannends ben je bezig?’ Hij trok aan zijn enorme grijze snor en zijn ogen schitterden.
Ze hadden elkaar leren kennen toen Erica iemand zocht die haar kon helpen met de psychologische aspecten in haar boeken. Thorvald had een succesvolle privékliniek, maar gebruikte al zijn vrije tijd om zijn kennis over de duistere kanten van de mens te vergroten. Hij had zelfs een cursus bij de FBI gevolgd. Erica durfde er niet over te speculeren hoe hij erin was geslaagd daar binnen te komen. Het belangrijkste was echter dat hij een buitengewoon kundig psychiater was, die bovendien zijn kennis graag deelde.
‘Ik heb een paar vragen die ik beantwoord zou willen zien, al kan ik op dit moment niet zeggen waarom. Maar ik hoop dat je me toch kunt helpen.’
‘Natuurlijk. Ik sta altijd tot je beschikking.’
Erica keek hem dankbaar aan en dacht erover na hoe ze zou beginnen. Ze had nog geen duidelijk beeld van het geheel. Het patroon veranderde steeds, net als de kleuren en de vormen in een caleido-scoop. Maar ergens was er toch een structuur en misschien kon Thorvald haar helpen die te vinden. Vlak voordat ze in Göteborg aankwam, had ze Patriks boodschap afgeluisterd. Ze had hem horen bellen, maar niet opgenomen om zijn vragen niet te hoeven beantwoorden. Wat hij had ingesproken had haar niet verbaasd; integendeel, het bevestigde precies wat ze al vermoedde.
Na haar gedachten op een rijtje te hebben gezet, begon Erica met haar verhaal. In één adem, zonder pauze, vertelde ze alles wat ze wist. Thorvald luisterde aandachtig, met zijn ellebogen op zijn bureau en zijn vingertoppen tegen elkaar aan. Af en toe kromp Erica’s maag samen als ze de woorden uitsprak, als ze hoorde hoe verschrikkelijk deze geschiedenis was.
Toen ze uitgesproken was, bleef Thorvald een tijdlang zwijgen. Erica had bijna het gevoel dat ze buiten adem was, alsof ze een heel eind had gehold. Een van de baby’s gaf haar een flinke schop tegen haar middenrif, als om haar eraan te herinneren dat er ook mooie, liefdevolle dingen waren.
‘Wat denk je zelf?’ vroeg Thorvald uiteindelijk.
Na enige aarzeling bracht ze haar theorie naar voren. Die was in de loop van de nacht ontstaan toen ze naar het plafond had liggen staren, terwijl Patrik naast haar in een diepe slaap was. Op de E6 richting Göteborg hadden haar gedachten verder vorm gekregen. Ze had algauw beseft dat ze er met Thorvald over moest spreken. Hij kon vaststellen of haar theorie inderdaad zo belachelijk was als die klonk; hij zou het haar zeggen als haar fantasie op hol was geslagen.
Maar dat deed hij niet. In plaats daarvan keek hij haar aan en zei: ‘Dat is zonder meer mogelijk. Wat je zegt is absoluut mogelijk.’
Bij zijn woorden slaakte ze een diepe zucht, in een mengeling van angst en opluchting. Nu wist ze zeker dat ze gelijk had. Maar de consequenties waren bijna niet te vatten.
Ze spraken bijna een uur lang met elkaar. Erica stelde vragen en probeerde zoveel mogelijk te weten te komen. Als ze dit aan iemand anders moest vertellen, moest ze alle feiten op een rijtje hebben. Anders kon het helemaal mislopen. En een paar puzzelstukjes ontbraken nog steeds. Ze had er voldoende om het motief te kunnen zien, maar her en der gaapten nog een paar gaten. Voordat ze haar theorie uit de doeken kon doen, zou ze die moeten dichten.
Toen ze weer in de auto zat, legde ze haar hoofd op het stuur. Dat was koel tegen haar voorhoofd. Ze keek niet uit naar haar volgende bezoekje, de vragen die ze zou moeten stellen en de antwoorden die ze te horen zou krijgen. Ze was er niet zeker van of ze dit puzzelstuk wel op z’n plek wilde leggen. Maar ze had geen keuze.
Ze startte de auto en reed naar Uddevalla. Een blik op de telefoon vertelde haar dat ze twee oproepen van Patrik had gemist. Hij moest maar wachten.
Ze belde zodra de bank openging. Erik had haar altijd onderschat. Ze was er goed in mensen te paaien en dingen te achterhalen. Bovendien had ze alle gegevens die ze nodig had om de juiste vragen te kunnen stellen, de rekeningnummers en het organisatienummer. En ze had een doelmatige, dwingende stem, waardoor de medewerker van de bank er zelfs niet aan twijfelde of ze wel het recht had om de gegevens te controleren.
Toen Louise had opgehangen, bleef ze aan de keukentafel zitten. Alles was weg. Nou ja, niet helemaal alles. Hij was zo gul geweest iets te laten staan, zodat ze het een tijdje zouden redden. Maar verder had hij de rekeningen geplunderd, zowel de persoonlijke als de zakelijke.
De woede kwam als een oerkracht naar boven. Ze was niet van plan hem hiermee te laten wegkomen. Hij was zo ongelooflijk dom, en hij dacht dat zij net zo onnozel was. Hij had een ticket op zijn eigen naam geboekt en ze hoefde maar een paar telefoontjes te plegen voordat ze precies wist met welke vlucht hij zou vertrekken en waar hij heen ging.
Louise stond op en pakte een wijnglas uit de kast, hield dat onder de tapkraan, draaide die open en zag de heerlijke, rode vloeistof omlaag stromen. Vandaag had ze die meer dan ooit nodig. Ze bracht het glas naar haar mond, maar stopte toen ze de geur rook. Dit was niet het juiste moment. Het verbaasde haar dat die gedachte überhaupt in haar opkwam, want de afgelopen jaren was het altijd het juiste moment geweest voor een glas wijn. Maar nu niet. Nu moest ze helder en sterk zijn. Nu moest ze vastberaden zijn.
Ze had de benodigde informatie, ze kon net als Zwarte Magica met haar toverstaf zwaaien waardoor alles ‘poef’ zei. Ze giechelde en moest steeds luider lachen. Ze lachte terwijl ze het glas op het aanrecht zette, lachte toen ze haar spiegelbeeld in de glimmende deur van de koelkast zag. Ze had zich de macht over haar eigen leven weer toegeëigend. En binnenkort zou het ‘poef’ zeggen.
Alles was geregeld. De koerier met het onderzoeksmateriaal uit Göteborg was onderweg. Patrik zou moeten jubelen, maar de echte vreugde wilde niet komen. Hij had Erica nog altijd niet te pakken gekregen en maakte zich zorgen bij de gedachte dat ze hoogzwanger rondholde en Joost mocht weten wat aan het doen was. Als iemand zich kon redden, was zij het wel, dat wist hij. Dat was een van de vele redenen waarom hij van haar hield. Maar desondanks kon hij zijn bezorgdheid niet onderdrukken.
‘Over een uur zijn ze er!’ riep Annika, die de koerier had geregeld.
‘Super!’ riep hij terug. Vervolgens stond hij op en trok zijn jas aan. Hij mompelde iets onduidelijks tegen Annika toen hij langs de receptie kwam en liep toen op een drafje door de gure wind naar Hedemyrs. Hij ergerde zich aan zichzelf. Hij had dit eerder moeten doen, maar het paste niet in zijn fantasieloze wereld. Als hij eerlijk was, had hij er zelfs niet bij stilgestaan. Pas toen hij te horen had gekregen hoe Christian zijn zus had genoemd. Zeemeermin.
De boekenafdeling bevond zich op de begane grond van het warenhuis. Hij vond die al snel. Titels van plaatselijke auteurs waren heel prominent neergezet en hij glimlachte bij de aanblik van een groot rek met Erica’s boeken en een poster waar ze volledig op stond.
‘Verschrikkelijk dat het zo is geëindigd,’ zei de caissière toen hij het boek afrekende. Hij knikte alleen want hij was niet in de stemming voor een praatje. Hij stopte het boek in zijn jas en holde terug naar het bureau. Annika keek hem aan toen hij binnenkwam, maar zei niets.
Hij deed de deur van zijn kamer achter zich dicht, ging achter zijn bureau zitten en probeerde het zich makkelijk te maken. Hij sloeg het boek open en begon te lezen. Eigenlijk had hij van alles te doen, praktische dingen en politiezaken. Maar iets zei hem dat dit belangrijk was. Dus voor het eerst in zijn carrière ging Patrik Hedström onder werktijd een boek lezen.
Hij wist niet wanneer hij ontslagen zou worden, maar dat maakte hem ook niet uit. Het was hem om het even of hij hier bleef of naar huis ging. Zij zou hem hoe dan ook weten te vinden.
Misschien zou het toch beter zijn als ze hem thuis vond, waar Lisbet nog altijd aanwezig was. Voor die tijd wilde hij ook nog een aantal dingen regelen, Lisbets begrafenis bijvoorbeeld. Die zou in besloten kring plaatsvinden. Lichte kleding, geen droevige muziek, en ze moest haar gele sjaal om. Zo had ze het gewild.
Een voorzichtig klopje bij de deur wekte hem uit zijn gedachten. Hij draaide zijn hoofd om. Erica Falck. Wat zou zij nou van me willen, vroeg hij zich zonder echte belangstelling af.
‘Mag ik verder komen?’ vroeg ze. Haar blik ging net als die van alle anderen naar zijn verband. Hij maakte een gebaar dat voor velerlei uitleg vatbaar was. Kom binnen of ga weg. Hij wist zelf ook niet wat hij ermee bedoelde.
Maar ze kwam de kamer in, pakte een stoel en ging naast hem zitten, bij zijn hoofd. Ze keek hem vriendelijk aan.
‘Je weet wie Christian was, nietwaar? Niet Christian Thydell, maar Christian Lissander.’
Hij was eerst van plan tegen haar te liegen, net zoals hij de agenten die bij hem waren geweest rustig had voorgelogen. Maar haar toon was anders, haar gezicht ook. Ze wist het al, ze kende de antwoorden, in elk geval ten dele.
‘Ja, dat weet ik,’ zei Kenneth. ‘Ik weet wie hij was.’
‘Vertel me over hem,’ zei ze. Het was alsof ze hem met haar vragen aan het bed vastnagelde.
‘Er valt niet zoveel te vertellen. Hij was het pispaaltje van de school. En wij… wij waren de ergsten. Met Erik voorop.’
‘Pestten jullie hem?’
‘Zo noemden we het zelf niet. Maar ja, zodra we de kans kregen, maakten we hem het leven zuur.’
‘Waarom?’ vroeg ze en het woord bleef in de lucht hangen.
‘Waarom? Ja, wie zal het zeggen? Hij was anders, kwam van elders. Hij was dik. Je hebt altijd iemand nodig tegen wie je aan kunt schoppen, iemand die minder is dan jij.’
‘Ik kan Eriks rol in het geheel begrijpen. Maar jij? En Magnus?’
Ze klonk niet verwijtend, maar het deed toch zeer. Hij had zichzelf die vraag zo vaak gesteld. Erik miste iets. Het was moeilijk om precies aan te geven wat, maar wellicht was het compassie. Dat was geen excuus, maar een verklaring. Magnus en hij hadden beter geweten. Werd hun zonde daar groter of kleiner van? Hij wist het antwoord niet.
‘We waren jong en onnozel,’ zei hij, maar hij hoorde zelf dat dat geen steek hield. Hij was Erik blijven volgen, had zich door hem laten leiden, ja, hij had hem zelfs bewonderd. Het was gewone, menselijke domheid. Angst en lafheid.
‘Als volwassene hebben jullie hem nooit herkend?’ vroeg ze.
‘Nee, nooit. Geloof het of niet, maar ik heb het verband nooit gelegd. De anderen ook niet. Christian was een ander mens. Niet alleen wat zijn uiterlijk betreft, maar ook… hij was niet meer dezelfde persoon. Zelfs nu, nu ik weet…’ Kenneth schudde zijn hoofd.
‘En Alice? Vertel over Alice.’
Kenneths gezicht vertrok. Hij wilde niet. Over Alice praten was net zoiets als je hand doelbewust in het vuur steken. In de loop van de jaren had hij haar zo ver naar zijn onderbewustzijn verdrongen dat het net was alsof ze nooit had bestaan. Maar dat was verleden tijd. Het kon niet anders, hij zou zich moeten branden. Hij moest het vertellen.
‘Zij was zo mooi dat ze je de adem benam. Maar zodra ze bewoog of iets zei, merkte je dat er iets mis was. Ze draafde als een hondje achter Christian aan. Het was me niet duidelijk of hij dat prettig vond of niet. Soms leek hij zich te ergeren, maar soms leek hij bijna blij als hij haar zag.’
‘Spraken jullie weleens met Alice?’
‘Nee, we riepen haar alleen schimpscheuten na.’ Hij schaamde zich. Hij herinnerde het zich nu zo duidelijk, alles wat ze hadden gezegd, alles wat ze hadden gedaan. Het had gisteren kunnen zijn, het was gisteren. Nee, het was lang geleden. Hij voelde zich verward. Het was alsof de herinneringen die hij had verdrongen nu met een kracht bovenkwamen die alles losrukte wat die tegenkwam.
‘Toen Alice dertien was, zijn ze uit Fjällbacka vertrokken en Chris tian ging het huis uit. Er is iets gebeurd, en ik denk dat jij weet wat.’ Erica’s stem klonk rustig, ze oordeelde niet en daarom wilde hij het haar vertellen. Zij zou binnenkort toch komen. En binnenkort zou hij ook bij Lisbet zijn.
‘Het was in juli,’ zei hij en hij sloot zijn ogen.