Image

Hij hield zijn handen voor zijn oren. Hij begreep niet dat iemand die zo klein was zoveel kabaal kon maken, en ook niet dat zoiets lelijks zoveel aandacht kreeg.

Na de vakantieweken op de camping was alles veranderd. Moeder was steeds dikker geworden, tot ze een week uit huis ging en daarna met zusje terugkwam. Daar had hij over nagedacht. Maar niemand had de moeite genomen om zijn vragen te beantwoorden.

Er was sowieso niemand die zich nog om hem bekommerde. Vader was zoals altijd. En moeder had alleen maar oog voor het gerimpelde bundeltje. Voortdurend liep ze rond met zusje, die alleen maar krijste. Voortdurend was ze bezig met voeden, verschonen, knuffelen en brabbelen. Hij liep alleen maar in de weg, en de enige keren dat hij moeders aandacht kreeg was als ze boos op hem was en hem uitschold. Dat vond hij niet leuk, maar alles was beter dan dat ze dwars door hem heen keek alsof hij lucht was.

Wat haar het meest ergerde was wanneer hij te veel at. Ze was heel precies met het eten. ‘Je moet aan je figuur denken,’ zei ze altijd als vader meer saus wilde nemen.

Tegenwoordig schepte hij zelf altijd vaker op. Niet één keer, maar twee of drie. In het begin had moeder geprobeerd hem tegen te houden, maar hij had haar alleen maar aangekeken en met bewust langzame bewegingen meer saus genomen of meer puree op zijn bord geschept. Uiteindelijk had ze het opgegeven en hem alleen maar boos aangekeken. De porties werden alsmaar groter. Iets in hem genoot van de walging in haar ogen als hij zijn mond wagenwijd opende en het eten opslokte. Ze zag hem in elk geval. Niemand noemde hem nog mijn mooie jongen. Hij was niet langer mooi, hij was lelijk. Zowel vanbuiten als vanbinnen. Maar ze negeerde hem niet.

Moeder ging vaak op bed liggen als de baby in de wieg lag te slapen. Dan ging hij bij zusje kijken. Normaal gesproken mocht hij haar niet aanraken, niet als moeder keek. ‘Weg met je handen, ze zijn misschien vies.’ Maar als moeder sliep, kon hij naar zusje kijken. En haar aanraken.

Hij hield zijn hoofd schuin en keek naar haar. Ze had het gezicht van een oud vrouwtje. Rood en schilferig. In haar slaap balde ze haar vuistjes en bewoog ze. Ze had de deken van zich afgetrapt. Hij legde hem niet over haar heen. Waarom zou hij? Ze had alles van hem afgepakt.

Alice. Zelfs de naam vervulde hem met afschuw. Hij haatte Alice.

 

 

 

‘Ik wil dat je mijn sieraden aan Laila’s dochters geeft.’

‘Lisbet, schat, kan dat niet wachten?’ Hij pakte haar hand, die boven op de deken lag. Hij kneep er zachtjes in en voelde de broze botten. Het waren net vogelbotjes.

‘Nee, Kenneth, het kan niet wachten. Ik kan me niet ontspannen als ik niet weet dat alles is geregeld. Ik zou nooit rust krijgen als ik wist dat ik jou overal mee liet zitten.’ Ze glimlachte.

‘Maar…’ Hij schraapte zijn keel en probeerde het opnieuw. ‘Het is zo…’ Zijn stem brak weer, en hij voelde dat zijn ogen zich met tranen vulden. Hij veegde ze snel weg. Hij moest zich inhouden, hij moest sterk zijn. Maar de tranen vielen toch op het gebloemde dekbedovertrek, dat ze al heel lang hadden en dat inmiddels helemaal verschoten was. Hij maakte het bed daar altijd mee op omdat hij wist dat Lisbet er dol op was.

‘Je hoeft je voor mij niet groot te houden,’ zei ze en ze wreef over zijn hoofd.

‘Aai je mijn kale kop?’ zei hij en hij probeerde te glimlachen, waar zij met een knipoog op reageerde.

‘Ik vind dat er veel te veel waarde wordt toegekend aan een bos haar op het hoofd, dat weet je. Het is veel eleganter als het een beetje glimt.’

Hij lachte. Ze had altijd al het vermogen gehad om hem aan het lachen te maken. Wie zou dat nu gaan doen? Wie zou hem op zijn kale kop kussen en zeggen dat het een geluk was dat God midden op zijn hoofd een landingsbaan voor haar kusjes had gemaakt? Kenneth wist dat hij niet de knapste vent op aarde was. Maar in Lisbets ogen was hij dat wel altijd geweest. En hij kon zich er nog steeds over verbazen dat hij zo’n mooie vrouw had. Zelfs nu de kanker alles had gepakt wat gepakt kon worden en overal waar die maar bij kon een hap had genomen. Ze was verdrietig geweest toen ze haar haar kwijtraakte en hij had geprobeerd hetzelfde grapje te maken als zij. Dat God nu een landingsbaan voor zíjn kusjes had gemaakt. Maar haar glimlach had haar ogen niet bereikt.

Ze was altijd heel trots geweest op haar haar, dat blond en krullend was. Hij had gezien dat haar ogen zich met tranen hadden gevuld toen ze voor de spiegel stond en langzaam met haar hand over de plukjes wreef die na de behandeling waren overgebleven. Hij had haar nog steeds mooi gevonden, maar hij wist hoezeer ze leed. Dus toen hij een keer voor zijn werk naar Göteborg moest, ging hij eerst naar een boetiek om een Hermès-sjaal te kopen. Ze had er altijd heel graag eentje willen hebben, maar steeds geprotesteerd als hij er haar een wilde geven. ‘Je kunt niet zoveel geld betalen voor zo’n klein stuk je stof,’ had ze gezegd als hij probeerde haar te overreden.

Maar die keer had hij toch een sjaal voor haar gekocht. De duurste die ze hadden. Moeizaam was ze uit bed gestapt en had ze het pakje geopend; ze had de sjaal uit de mooie verpakking genomen en was ermee naar de spiegel gelopen. Met haar blik strak op haar eigen gezicht gericht had ze de vierkante glanzende zijden doek met een geel en gouden patroon om haar hoofd geknoopt. De sjaal had de plukjes haar en de kale plekken verborgen en de glinstering in haar ogen naar voren gehaald die door de zware behandeling was verdwenen.

Ze had niets gezegd, maar was naar hem toegelopen terwijl hij op haar bed zat; ze had zich naar voren gebogen en hem midden op zijn kruin gekust. Daarna was ze weer in haar ziekbed gekropen, waar ze tegen het witte kussen had geleund dat het goud deed glinsteren. Sindsdien droeg ze de sjaal altijd om haar hoofd.

‘Ik wil dat Annette de dikke gouden ketting krijgt en Josefine de parels. Verder moeten ze de boel naar eigen inzicht verdelen; laten we maar hopen dat ze er geen ruzie over krijgen.’ Lisbet lachte, in de vaste overtuiging dat de dochters van haar zus het eens zouden worden over de sieraden die zij in de loop van de jaren had verzameld.

Kenneth schrok op. Hij was verzonken geweest in herinneringen en werd bruut wakker geschud. Hij begreep dat zijn vrouw wilde dat alles geregeld was als ze doodging. Anderzijds kon hij niet tegen dingen die hem aan het onvermijdelijke deden denken, dat volgens de mensen die het konden weten nu steeds dichterbij kwam. Hij zou er alles voor over hebben gehad om hier niet met een broze hand in de zijne te hoeven zitten, om niet te hoeven horen hoe zijn geliefde vrouw haar aardse bezittingen verdeelde.

‘En ik wil niet dat je de rest van je leven alleen blijft. Ga er af en toe tussenuit, zodat je ziet wat het leven te bieden heeft. Maar houd je ver van die contactadvertenties op het internet, want volgens mij…’

‘Nee, nu moet je ophouden,’ zei hij en hij streelde haar wang. ‘Denk je echt dat een andere vrouw zich met jou zou kunnen meten? Ik wil helemaal niemand anders.’

‘Ik wil niet dat je alleen bent,’ zei ze ernstig, en ze hield zijn hand zo hard vast als ze maar kon. ‘Hoor je me? Je moet verder gaan.’ Er verschenen zweetparels op haar voorhoofd, die hij wegveegde met de zakdoek die op het nachtkastje lag.

‘Jij bent hier nu. Dat is het enige dat telt.’

Ze keken elkaar een poosje zwijgend aan. Hun hele leven samen lag in de blik die ze elkaar schonken. De grote hartstocht in het begin, die ondanks de dagelijkse sleur nooit echt was verdwenen. Alle keren dat ze hadden gelachen, alle kameraadschap, alle saamhorigheid. Alle nachten dat ze heel dicht tegen elkaar aan hadden gelegen en zij haar wang op zijn borst had laten rusten. Alle jaren met kinderen die er niet kwamen, met hoop die in rode rivieren werd weggespoeld, maar die uiteindelijk uitmondde in stille berusting. Het leven dat gevuld werd met vrienden, met hobby’s, met de liefde voor elkaar.

In de gang begon zijn mobieltje te rinkelen. Hij bleef zitten, zonder haar hand los te laten. Maar de telefoon bleef overgaan en ten slotte knikte ze naar hem.

‘Je kunt maar beter opnemen. Het lijkt erop dat iemand je dringend wil spreken.’

Kenneth stond met tegenzin op en pakte zijn mobieltje van de ladekast. Erik, stond er op het display. Hij voelde de irritatie weer over zich heen spoelen. Zelfs nu maakte Erik inbreuk op zijn leven.

‘Ja?’ antwoordde hij zonder te verhullen hoe hij zich voelde. Maar dat veranderde tijdens het luisteren. Na een paar korte tegenvragen verbrak hij de verbinding en liep weer terug naar Lisbets kamer. Hij haalde diep adem terwijl hij haar aankeek. Haar gezicht was getekend door de ziekte, maar in zijn ogen was het heel mooi, ingelijst door een geel met gouden stralenkrans.

‘Ze schijnen Magnus te hebben gevonden. Hij is dood.’

 

Erica had diverse keren geprobeerd Patrik te bereiken, maar hij nam niet op. Kennelijk had hij het druk op het bureau.

Ze zat te internetten. Koppig probeerde ze zich te concentreren, maar dat was niet makkelijk met twee paar voeten die in haar buik schopten. Het was ook moeilijk om haar gedachten in bedwang te houden. De onrust. De herinneringen aan de eerste tijd met Maja, die helemaal niet op het roze babygeluk had geleken dat ze zich had voorgesteld. Ze probeerde terug te denken, maar zag alleen een zwart gat in de tijd, en nu zou alles twee keer zoveel worden. Twee baby’s die gevoed moesten worden, twee baby’s die wakker werden, twee baby’s die al haar aandacht, al haar tijd eisten. Misschien was ze egoïstisch, misschien vond ze het daarom moeilijk om haar hele ik, haar hele bestaan, in de handen van iemand anders te leggen. In de handen van haar kinderen. Daar zag ze tegenop, maar tegelijk kreeg ze last van gewetenswroeging. Want met welk recht was ze bang voor zoiets geweldigs als twee nieuwe kinderen, twee geschenken in één keer? Toch was ze dat. Ze maakte zich zoveel zorgen dat ze er bijna aan kapotging. Anderzijds had ze nu ervaring. Maja was zo’n bron van geluk dat Erica geen seconde spijt had van die moeilijke periode. Toch was de herinnering daar, en die schuurde.

Plotseling kreeg ze een enorm harde schop die haar naar adem deed happen. Een van de baby’s, of misschien allebei, was overduidelijk een voetbaltalent. De pijn bracht haar terug naar het heden. Ze was zich ervan bewust dat haar gepieker over Christian en de brieven waarschijnlijk een manier was om haar ongerustheid en gedachten over de toekomst op een afstand te houden. Nou ja, dan was dat maar zo.

Ze begon te googelen en toetste eerst zijn naam in: Christian Thydell. Dat leverde diverse pagina’s met hits op. Die gingen allemaal over het boek, er was niets over zijn verleden. Ze voegde het woord Trollhättan toe. Geen hits. Als hij daar had gewoond, moest hij een spoor hebben achtergelaten. Het moest mogelijk zijn om meer te ontdekken. Ze beet op de nagel van haar duim terwijl ze nadacht. Misschien was ze helemaal verkeerd bezig? Er was eigenlijk niets dat erop wees dat de brieven afkomstig waren van iemand die Christian had gekend voordat hij in Fjällbacka kwam wonen.

Toch kwam ze de hele tijd terug bij de vraag waarom hij zo terughoudend was over zijn achtergrond. Het leek wel alsof Christian het leven dat hij had geleid voordat hij naar Fjällbacka kwam had gewist. Of was zij de enige met wie hij niet had willen praten? Die gedachte deed pijn, maar ze kon hem niet wegwuiven. Op zich was hij op zijn werk kennelijk ook niet erg openhartig, maar dat was toch niet hetzelfde. Ze had het gevoel gehad dat Christian en zij nader tot elkaar waren gekomen toen ze aan zijn manuscript werkten en gedachten en ideeën hadden uitgewisseld en tonen en nuances in het taalgebruik hadden besproken. Maar misschien was dat helemaal niet zo geweest.

Erica besefte dat ze met nog een kennis van Christian moest praten voordat ze zich door haar fantasieën liet meeslepen. Maar wie? Ze had slechts een vaag idee met wie Christian optrok. Magnus Kjellner was de eerste die bij haar opkwam, maar tenzij er een wonder plaatsvond, was dat geen optie. Christian en Sanna leken ook om te gaan met Erik Lind van het bouwbedrijf en zijn compagnon Kenneth Bengtsson. Erica had er geen idee van hoe dik bevriend ze waren en wie van de twee haar het meest zou kunnen vertellen. En bovendien: hoe zou Christian reageren als hij erachter kwam dat ze zijn vrienden en kennissen uithoorde?

Ze besloot haar bedenkingen te laten voor wat ze waren. Haar nieuwsgierigheid was groter. En ze deed het trouwens voor Christians bestwil. Als hij niet tot op de bodem wilde uitzoeken wie hem die dreigbrieven stuurde, moest zij het voor hem doen.

Ineens wist ze met wie ze als eerste zou praten.

 

Ludvig keek weer op zijn horloge. Het was bijna pauze. Wiskunde vond hij echt het vervelendste vak en zoals gebruikelijk kroop het les -uur om. Nog vijf minuten. Vandaag hadden ze op dezelfde tijd pauze als klas 7A, en dat betekende dat hij gelijk met Sussie vrij had. Haar kluisje bevond zich in de wand achter de zijne en als hij geluk had, kwamen ze daar tegelijk aan om hun boeken na de les op te bergen. Hij was al meer dan een halfjaar verliefd op haar. Niemand wist het, behalve zijn beste vriend Tom. En Tom wist dat hij een langzame en uiterst pijnlijke dood zou sterven als hij het doorvertelde.

De bel ging en Ludvig sloeg dankbaar zijn wiskundeboek dicht en rende het klaslokaal uit. Hij keek om zich heen toen hij naar zijn kluisje liep, maar Sussie was nergens te bekennen. Misschien waren ze nog niet klaar.

Binnenkort zou hij met haar praten. Dat had hij besloten. Hij wist alleen niet hoe hij moest beginnen, wat hij moest zeggen. Hij had Tom gevraagd om met haar vriendinnen aan te pappen, zodat hij haar op die manier kon benaderen. Maar dat had Tom geweigerd, dus moest Ludvig iets anders bedenken.

Er was niemand bij de kluisjes toen hij daar aankwam. Hij deed zijn kluisje open, stopte zijn boeken erin en deed de deur weer zorgvuldig op slot. Misschien was ze er vandaag niet. Hij had haar eerder op de dag ook niet gezien, dus misschien was ze ziek of had ze vrij. Die gedachte deprimeerde hem zo dat hij overwoog om het laatste uur te spijbelen. Hij schrok op toen iemand hem op zijn schouder tikte.

‘Neem me niet kwalijk, Ludvig, ik wilde je niet laten schrikken.’

De rector stond achter hem. Hij was bleek en zijn gezicht stond verbeten en Ludvig begreep in een fractie van een seconde welke boodschap de rector had. De gedachten aan Sussie, aan alles wat hij twee tellen geleden nog belangrijk had gevonden, verdwenen en maakten plaats voor een pijn die zo intens was dat hij het gevoel had dat die nooit meer zou weggaan.

‘Ik wil dat je meegaat naar mijn kamer. Elin zit daar al.’

Hij knikte. Het had geen zin om te vragen wat er aan de hand was, dat wist hij immers al. De pijn straalde helemaal uit tot in zijn vingertoppen en hij voelde zijn voeten niet toen hij achter de rector aan liep. Hij zette de ene voet voor de andere, omdat hij wist dat dat zo moest, maar hij voelde niets.

Een eindje verderop in de gang, halverwege de kamer van de rector, kwam hij Sussie tegen. Ze keek hem aan, recht in zijn ogen. Het leek wel een eeuwigheid geleden dat hij dat belangrijk had gevonden. Nu keek hij dwars door haar heen. Er was niets behalve de pijn. Om hem heen was alleen een holle echo.

Elin barstte in huilen uit toen ze hem zag. Ze had vast haar best gedaan om haar tranen tegen te houden, maar toen hij over de drempel stapte rende ze op hem af, in zijn armen. Hij hield haar stevig vast, wreef over haar rug terwijl ze huilde.

De politieagent die hij al een paar keer eerder had gezien stond een beetje afzijdig en liet hen elkaar troosten. Hij had nog niets gezegd.

‘Waar is hij gevonden?’ vroeg Ludvig uiteindelijk. Hij stelde de vraag zonder te weten dat hij die had geformuleerd. Hij was er niet eens zeker van of hij het antwoord wilde horen.

‘Bij Sälvik,’ zei de agent, van wie Ludvig dacht dat hij Patrik heette. De andere agent stond een eindje achter haar collega. Ze leek zich niet goed raad te weten. Ludvig begreep haar. Hij wist zelf ook niet wat hij moest zeggen. Of doen.

‘We brengen jullie naar huis.’ Patrik knikte naar Paula dat ze de kamer kon verlaten. Elin en Ludvig volgden haar. In de deuropening bleef Elin staan en draaide zich om naar Patrik.

‘Is papa verdronken?’

Ludvig stopte ook, maar hij zag dat de agent op dit moment niet meer wilde zeggen.

‘We gaan naar huis, Elin. De rest komt later wel,’ zei hij zachtjes en hij pakte zijn zusjes hand vast. Eerst stribbelde ze tegen. Ze wilde niet gaan, ze wilde het weten. Toen liep ze toch met hem mee.

 

‘Ja, luister…’ Mellberg laste een kunstmatige pauze in. Hij wees naar het prikbord waarop Patrik zorgvuldig al het materiaal over de verdwijning van Magnus Kjellner had bevestigd. ‘Ik heb een overzicht gemaakt van wat we weten, en dat is niet veel, zoals jullie zien. Drie maanden, en dit is het enige dat jullie hebben ontdekt. Jullie mogen van geluk spreken dat jullie op het platteland werken en niet in de hectiek van Göteborg. Daar hadden we deze klus in een week geklaard!’

Patrik en Annika keken elkaar even aan. Sinds Mellberg hoofd van de politie in Tanumshede was, had hij het voortdurend over zijn politiejaren in Göteborg. Al leek het er tegenwoordig op dat hij de hoop op terugplaatsing – die alleen in zijn eigen hoofd bestond – had laten varen.

‘We hebben gedaan wat we konden,’ zei Patrik vermoeid. Hij was zich ervan bewust dat het zinloos was om ook maar te proberen op de beschuldigingen van Mellberg te reageren. ‘Bovendien is het pas vandaag een moordonderzoek geworden. Voor die tijd hebben we het als een verdwijning behandeld.’

‘Ja, ja. Kun je in het kort vertellen wat er is gebeurd, waar en hoe hij is gevonden, en wat je tot nu toe van Pedersen hebt gehoord? Ik zal hem straks natuurlijk zelf bellen, maar daar heb ik nog geen tijd voor gehad. We moeten het voorlopig met jouw informatie doen.’

Patrik deed verslag van de gebeurtenissen van deze dag.

‘Zat hij echt vast in het ijs?’ Martin Molin huiverde en keek Patrik aan.

‘We krijgen later foto’s van de plek, maar het klopt dat hij was vastgevroren. Als die hond niet het ijs was op gegaan, had het waarschijnlijk nog een hele poos geduurd voordat we Magnus Kjellner hadden gevonden. Als we hem überhaupt hadden gevonden. Zodra het ijs was gaan smelten, zou hij zijn losgeraakt en weggedreven. Hij had overal terecht kunnen komen.’ Patrik schudde zijn hoofd.

‘Dat betekent zeker ook dat we niet weten waar en wanneer hij in het water werd gegooid?’ Gösta keek somber, en verstrooid aaide hij Ernst die tegen zijn benen aan lag.

‘In december begon het pas goed te vriezen. We moeten afwachten wat Pedersen zegt, maar ik vermoed dat Magnus vrij snel nadat hij als vermist werd opgegeven, is overleden.’ Patrik stak een waarschuwende vinger omhoog. ‘Maar zoals ik al zei: we hebben geen feiten die mijn theorie ondersteunen, en dus kunnen we niet helemaal vanuit die hypothese werken.’

‘Maar het klinkt aannemelijk,’ zei Gösta.

‘Je had het over verwondingen op het lichaam. Wat weten we daarover?’ Paula’s bruine ogen werden smaller en ze trommelde ongeduldig met een pen op een notitieblok, dat voor haar op de tafel lag.

‘Daar heb ik ook nog niet veel over te horen gekregen. Jullie weten hoe Pedersen is. Hij houdt er niet van om iets te zeggen voordat hij een grondig onderzoek heeft verricht. Het enige dat hij zei was dat Magnus Kjellner bloot heeft gestaan aan geweld en dat hij ernstige snijwonden had.’

‘Wat waarschijnlijk betekent dat hij met een mes is gestoken,’ constateerde Gösta.

‘Waarschijnlijk wel, ja.’

‘Wanneer krijgen we meer informatie van Pedersen?’ Mellberg was aan het hoofd van de tafel gaan zitten en knipte met zijn vingers om de hond naar zich toe te lokken. Ernst sjokte meteen bij Gösta weg en ging met zijn kop op de schoot van zijn baasje liggen.

‘Hij gaat aan het eind van de week sectie verrichten, zei hij. Dus in het weekend, als we geluk hebben. Anders wordt het begin volgende week.’ Patrik zuchtte. Soms rijmde dit werk heel slecht met zijn ongeduld. Hij wilde nu antwoorden hebben, niet over een week.

‘En wat weten jullie over de verdwijning?’ Mellberg tilde demonstratief zijn lege koffiekop op naar Annika, die net deed alsof ze het niet zag. Hij deed een nieuwe poging bij Martin Molin, en had toen meer succes. Martin had nog niet genoeg gewicht om nee te zeggen. Mellberg leunde tevreden achterover toen zijn jongste medewerker in de richting van de keuken verdween.

‘We weten dat hij die ochtend vlak na achten zijn huis heeft verlaten. Cia vertrok om halfacht naar haar werk in Grebbestad, waar ze parttime bij een makelaarskantoor werkt. De kinderen gaan al om zeven uur weg om de schoolbus te halen.’ Patrik pauzeerde even om een slok van de koffie te nemen die Martin nu voor iedereen inschonk, en Paula maakte van de gelegenheid gebruik om een vraag te stellen.

‘Hoe weet je dat hij vlak na acht uur van huis is gegaan?’

‘Een buurman zag hem toen zijn huis verlaten.’

‘Met de auto?’

‘Nee, ze hebben maar één auto en daarmee was Cia naar haar werk gegaan. Volgens haar liep Magnus meestal.’

‘Toch niet helemaal naar Tanum?’ vroeg Martin.

‘Nee, hij reed mee met een collega, Ulf Rosander, die bij de midgetgolfbaan woont. Daar liep Magnus dan heen. Maar die ochtend had hij Rosander gebeld om te zeggen dat hij wat later kwam. Hij is nooit op komen dagen.’

‘Weten we dat echt?’ zei Mellberg. ‘Hebben we die Rosander grondig onder de loep genomen? We hebben alleen maar zijn woord dat Magnus nooit is verschenen.’

‘Gösta heeft met Rosander gepraat en noch zijn verhaal, noch zijn manier van doen wijst erop dat hij liegt,’ zei Patrik.

‘Misschien hebben jullie hem niet genoeg onder druk gezet,’ zei Mellberg en hij schreef iets in zijn notitieblok. Vervolgens keek hij Patrik strak aan. ‘Haal hem op en laat hem hier nog een poosje zweten.’

‘Is dat niet een beetje overdreven? Straks willen de mensen niet meer met ons praten als ze horen dat we getuigen op het bureau verhoren,’ kwam Paula tussenbeide. ‘Is het niet beter dat Patrik en jij naar Fjällbacka gaan en thuis met hem praten? Ik weet natuurlijk dat je het momenteel heel druk hebt, dus als je wilt kan ik in jouw plaats gaan.’ Ze knipoogde onopvallend naar Patrik.

‘Hm, je hebt waarschijnlijk gelijk. Ik heb nogal veel op mijn bordje liggen. Dat heb je goed gezien, Paula. Patrik en jij moeten maar met die… Rosell gaan praten.’

‘Rosander,’ verbeterde Patrik hem.

‘Ja, dat zei ik toch.’ Mellberg keek Patrik nijdig aan. ‘In elk geval gaan Paula en jij met hem praten. Volgens mij kan dat wel wat opleveren.’ Hij zwaaide ongeduldig met zijn hand. ‘En, wat hebben jullie verder nog gedaan?’

‘We hebben iedereen gesproken die op het stuk woont dat Magnus moet hebben gelopen als hij zijn gebruikelijke route naar Rosander heeft genomen. Maar niemand heeft iets gezien. Daar kun je op zich niets uit concluderen. Mensen hebben het ’s ochtends druk genoeg met hun eigen dingen,’ zei Patrik.

‘Het lijkt erop dat hij op het moment dat hij zijn voordeur uitstapte in rook is opgegaan. Tot hij in het ijs werd gevonden.’ Martin keek met een gelaten blik naar Patrik, die zijn best deed om positiever te klinken dan hij zich voelde.

‘Niemand gaat zomaar in rook op. Ergens zijn er sporen. We moeten ze alleen zien te vinden.’

Patrik hoorde zelf hoe de platitudes iets te makkelijk uit zijn mond rolden, maar meer kon hij op dit moment niet bieden.

‘En zijn privéleven? Hebben we daar diep genoeg in gegraven? Hebben we alle lijken uit de kast gehaald?’ Mellberg lachte om zijn eigen grapje, maar niemand deed met hem mee.

‘De naaste kennissenkring van Magnus en Cia bestond uit Erik Lind, Kenneth Bengtsson en Christian Thydell. En hun vrouwen. We hebben zowel met hen als met Magnus’ familie gesproken, en iedereen zegt dat Magnus een toegewijde huisvader en goede vriend was. Geen roddels, geen geheimen, geen geruchten.’

‘Onzin!’ Mellberg snoof. ‘Iedereen heeft iets te verbergen. Je moet het alleen boven water zien te krijgen. Het is duidelijk dat jullie je niet genoeg hebben ingespannen.’

‘Wij…’ begon Patrik. Maar hij maakte zijn zin niet af toen hij zich realiseerde dat Mellberg voor de verandering misschien gelijk had. Misschien hadden ze niet diep genoeg gegraven, niet de juiste vragen gesteld. ‘Het spreekt vanzelf dat we nog een keer met zijn familie en kennissen gaan praten,’ ging hij verder. Ineens zag hij Christian Thydell voor zich, en de brief die in de bovenste la van zijn bureau lag. Maar daar wilde hij nog niets over zeggen, hij moest eerst iets concreters hebben dan zijn intuïtie.

‘Dat was het voor nu. Doe het deze keer goed!’ Mellberg stond zo snel op dat Ernst, die met zijn kop op Mellbergs schoot had gelegen, bijna omviel. De hoofdinspecteur was al bijna de kamer uit toen hij zich omdraaide en zijn personeel aan de ronde tafel streng aankeek. ‘En we schroeven het tempo op.’

 

Het was donker geworden achter de ramen van de trein. Christian was zo vroeg opgestaan dat hij het gevoel had dat het al avond was, hoewel zijn horloge aangaf dat het laat in de middag was. Zijn mobieltje had voortdurend koppig in zijn zak gezoemd, maar hij had niet opgenomen. Wie de beller ook was, het was iemand die iets van hem wilde, die op hem joeg en dingen van hem eiste.

Christian staarde naar buiten. Ze reden net door Herrljunga. Hij had zijn auto in Uddevalla geparkeerd. Daarvandaan was het nog ongeveer drie kwartier naar Fjällbacka. Hij drukte zijn voorhoofd tegen het raam en deed zijn ogen dicht. Het glas voelde koud aan tegen zijn huid. De duisternis buiten drukte zich naar binnen, tegen hem aan. Hij hapte heftig naar adem en haalde zijn gezicht van het raam. Daar was een duidelijke afdruk van zijn voorhoofd en het puntje van zijn neus te zien, die hij wegwreef. Die wilde hij daar niet hebben, hij wilde geen sporen van zichzelf zien.

Toen ze Uddevalla bereikten, was hij zo moe dat hij nauwelijks goed kon zien. Het laatste uur van de reis had hij geprobeerd wat te slapen, maar de beelden flikkerden door zijn hoofd en gaven hem geen rust. Even buiten Torp stopte hij bij McDonald’s, waar hij een grote beker koffie kocht, die hij snel opdronk om cafeïne naar binnen te krijgen.

Zijn mobieltje zoemde weer, maar hij was niet in staat de telefoon uit zijn zak te pakken, laat staan om met degene te praten die hem zo hardnekkig wilde spreken. Het was vast Sanna. Ze zou natuurlijk boos zijn als hij thuiskwam, maar daar kon hij niet mee zitten.

Hij voelde zijn lichaam jeuken en schoof heen en weer op zijn stoel. De koplampen van de auto achter hem schenen recht in de achteruitkijkspiegel, en hij raakte tijdelijk verblind toen hij naar voren keek. Iets met de lampen, de gelijkmatige afstand en het schijnsel trok zijn blik weer naar de achteruitkijkspiegel. Dezelfde auto reed al sinds zijn stop bij Torp achter hem. Maar was het wel dezelfde? Hij wreef over zijn ogen. Hij was nergens meer zeker van.

Het licht volgde hem toen hij bij het bord naar Fjällbacka de snelweg verliet. Christian kneep zijn ogen half dicht en probeerde te zien wat voor auto het was. Maar het was te donker en het licht verblindde hem. Zijn greep om het stuur werd zweterig. Hij had het zo stevig vastgehouden dat zijn handen pijn deden, en hij strekte zijn vingers even.

Hij zag haar voor zich. De vrouw in de blauwe jurk, met het kind in haar armen. De geur van aardbeien, de smaak van haar lippen. Het gevoel van de stof van haar jurk tegen zijn huid. Haar lange, bruine haar.

Er schoot iets voor de auto langs. Christian trapte op de rem en verloor een paar tellen de grip op de weg. De auto gleed naar de greppel en hij voelde dat hij losliet, dat hij het liet gebeuren. Maar een paar centimeter voor de rand kwam de auto tot stilstand. In het schijnsel van zijn koplampen was duidelijk het witte achterste van een ree te zien en hij volgde het dier met zijn ogen toen het verschrikt over het veld wegsprong.

De motor draaide nog steeds, maar het geluid verdween in het gebruis in zijn hoofd. In de spiegel zag hij dat de auto achter hem ook was gestopt, en hij wist dat hij door moest rijden. Weg van de koplampen die in zijn spiegel schenen.

Een portier werd geopend en iemand stapte uit de auto achter hem. Wie kwam naar hem toe lopen? Het was zwart buiten, en hij zag iemand dichterbij komen, maar hij kon niet zien of het een man of een vrouw was. Nog een paar passen en de donkere figuur zou zijn portier hebben bereikt.

Zijn handen op het stuur begonnen te trillen. Hij haalde zijn blik van de achteruitkijkspiegel, staarde naar het veld en de bosrand, die hij een eind verderop vaag kon onderscheiden. Hij staarde en wachtte. Het portier aan de passagierskant werd geopend.

‘Hoe is het met je? Is alles goed? Volgens mij heb je hem niet geraakt.’

Christian keek in de richting van de stem. Een witharige man van een jaar of zestig stond hem aan te kijken.

‘Er is niets aan de hand,’ mompelde Christian. ‘Ik ben alleen geschrokken.’

‘Ja, het is best eng als iets zo voor je auto langs schiet. Weet je zeker dat het goed gaat?’

‘Absoluut. Ik rijd verder naar huis. Ik ben op weg naar Fjällbacka.’

‘Oké, ik ben zelf op weg naar Hamburgsund. Rijd voorzichtig.’

De man deed het portier dicht en Christian voelde zijn hartslag weer normaal worden. Het waren alleen maar spoken, herinneringen uit het verleden. Niets dat hem kwaad kon doen.

Een stemmetje in zijn hoofd probeerde over de brieven te praten. Dat waren geen hersenschimmen. Maar hij hield zich Oost-Indisch doof, hij kon er niet naar luisteren. Als hij eraan begon te denken zou zij weer de macht krijgen. Dat kon hij niet toestaan. Hij had zich zo ingespannen om te vergeten. Ze mocht niet weer dichtbij komen.

Hij reed de weg op richting Fjällbacka. Zijn mobieltje zoemde in zijn jaszak.