Image

Alice bleef maar huilen, zowel overdag als ’s nachts. Hij hoorde vader en moeder erover praten. Dat ze iets had wat koliekjes heette. Maar waar het ook van kwam, het was ondraaglijk om voortdurend naar het lawaai te moeten luisteren dat zij voortbracht. Het geluid maakte inbreuk op zijn hele leven, het nam alles van hem af.

Waarom haatte moeder haar niet omdat ze zoveel huilde? Waarom liep ze met haar rond, zong voor haar, suste haar en keek naar haar met een zachte uitdrukking op haar gezicht, alsof ze medelijden met haar had?

Alice was helemaal niet zielig. Ze deed met opzet zo. Daar was hij volstrekt van overtuigd. Als hij zich over haar wiegje boog en naar zusje keek, dat in zijn ogen op een lelijk kevertje leek, keek ze terug. Ze keek hem aan met een blik die zei dat ze niet wilde dat moeder van hem hield. Daarom schreeuwde ze en eiste ze alles van moeder. Zodat er niets voor hem overbleef.

Af en toe zag hij aan vader dat die hetzelfde voelde. Dat hij ook wist dat Alice het met opzet deed, zodat vader ook niets van moeder zou krijgen. Toch deed vader niets. Waarom niet? Hij was toch groot, volwassen. Hij zou ervoor kunnen zorgen dat Alice ophield.

Ook vader mocht de baby maar amper aanraken. Hij probeerde het soms, tilde haar onhandig op en klopte haar op haar billetjes en haar rug om haar te kalmeren. Maar moeder zei altijd dat hij het verkeerd deed, dat hij Alice beter aan haar kon geven. Dan trok hij zich weer terug.

Maar op een dag mocht vader toch voor haar zorgen. Alice had erger gehuild dan anders, drie nachten achter elkaar. Hij had wakker gelegen op zijn kamer en een kussen over zijn hoofd gelegd om het geluid buiten te sluiten. En onder het kussen was de haat gegroeid. Die verspreidde zich en legde zich zwaar over hem heen, zodat hij bijna niet meer kon ademen en het kussen moest optillen om lucht te krijgen. Moeder was nu moe. Zij had ook drie nachten niet geslapen. Dus had ze een uitzondering gemaakt: ze had de baby aan vader gegeven en was naar bed gegaan. En vader had besloten haar in bad te doen. Hij had hem gevraagd of hij erbij wilde zijn.

Vader hield de temperatuur van het water goed in de gaten terwijl hij het bad liet vollopen, en hij keek met dezelfde blik als moeder naar Alice, die voor de verandering stil was. Nooit eerder was vader belangrijk geweest. Hij was een onzichtbare figuur die in de glans van moeder verdween, iemand die ook van de gemeenschap van Alice en moeder was buitengesloten. Maar nu hij naar Alice glimlachte, werd hij belangrijk, en zij glimlachte terug.

Voorzichtig liet vader het kleine, blote lichaam in het water zakken. Hij legde haar in een met badstof bekleed zitje dat eigenlijk nog het meest op een hangmat leek, zodat ze half kon zitten. Teder waste hij haar armpjes, haar beentjes, haar dikke buik. Ze spartelde met haar handen en voeten. Nu krijste ze niet, eindelijk krijste ze niet. Maar dat maakte niet uit. Ze had gewonnen. Zelfs vader had zijn toevluchtsoord achter de krant verlaten om naar haar te glimlachen.

Hij stond roerloos in de deuropening. Kon zijn blik niet van vaders handen halen die over het kleine kinderlichaam bewogen. Sinds moeder hem niet meer zag, was hij vader als een soort vertrouweling gaan beschouwen. De bel ging en hij schrok op. Vader keek van de deuropening naar Alice en weer terug, hij leek niet goed te weten wat hij moest doen. Uiteindelijk zei hij: ‘Let jij even op je zusje? Dan ga ik kijken wie het is. Ik ben zo weer terug.’

Heel even aarzelde hij. Toen voelde hij zijn hoofd bevestigend knikken. Vader kwam overeind uit zijn knielende houding bij de badkuip en vroeg hem dichterbij te komen. Zijn voeten bewogen mechanisch toen hij de paar passen naar het bad deed. Alice keek hem aan. Vanuit zijn ooghoek zag hij vader de badkamer uit lopen.

Nu waren ze alleen, Alice en hij.

 

 

 

Erica staarde Patrik sprakeloos aan.

‘In het ijs?’

‘Ja, de arme man die hem heeft gevonden is waarschijnlijk flink geschrokken.’ Patrik had in het kort verteld wat er die dag was gebeurd.

‘Dat wil ik wel geloven.’ Met een plof liet ze zich op de bank vallen en Maja probeerde meteen op haar schoot te kruipen. Wat niet echt makkelijk ging.

‘Hallo… hallo,’ riep Maja luid met haar mond tegen Erica’s buik. Sinds ze haar hadden uitgelegd dat de baby’s haar konden horen, maakte ze van elke gelegenheid gebruik om met hen te communiceren. Omdat haar woordenschat op z’n zachtst gezegd nog steeds beperkt was, waren het nogal eentonige gesprekken.

‘Sst, ik denk dat ze slapen, maak ze maar niet wakker,’ zei Erica en ze drukte haar wijsvinger tegen haar lippen.

Maja imiteerde dat gebaar en drukte toen haar oor tegen Erica’s buik om te horen of de baby’s echt sliepen.

‘Het moet een vreselijke dag zijn geweest,’ zei Erica zachtjes.

‘Ja,’ zei Patrik en hij probeerde het beeld van de gezichten van Cia en de kinderen weg te duwen. Vooral de blik in Ludvigs ogen, die zoveel op die van Magnus leken, zou lang op zijn netvlies blijven. ‘Maar nu weten ze het in elk geval. Soms denk ik dat de onzekerheid nog erger is,’ zei hij, terwijl hij naast Erica ging zitten zodat Maja tussen hen in belandde. Ze sprong vrolijk op zijn schoot, waar wat meer ruimte was, en boorde haar hoofd in zijn borstkas. Hij streek over haar blonde haar.

‘Waarschijnlijk heb je gelijk. Anderzijds is het hard als de hoop verdwijnt.’ Ze aarzelde. ‘Hebben jullie enig idee wat er kan zijn gebeurd?’

Patrik schudde zijn hoofd. ‘Nee, op dit moment weten we nog niets. Absoluut niets.’

‘En de brieven aan Christian?’ vroeg ze. Inwendig voerde ze een kleine strijd. Moest ze vertellen over haar bezoek aan de bibliotheek van vandaag, en over haar gedachten rond Christians verleden? Ze besloot het niet te doen. Dat moest wachten tot ze wat meer had ontdekt.

‘Ik heb nog geen tijd gehad om er iets mee te doen. Maar we gaan nog een keer met Magnus’ familie en vrienden praten, en dan zal ik het er hoe dan ook met Christian over hebben.’

‘Ze vroegen er vanochtend naar in het ontbijtprogramma op TV4,’ zei Erica en ze huiverde bij de gedachte aan haar aandeel in de kwestie; ze vond het heel erg dat het mede haar schuld was dat Christian in de rechtstreekse televisie-uitzending met de bedreigingen was geconfronteerd.

‘Wat antwoordde hij?’

‘Hij ging er niet op in, al kon je wel zien dat hij onder druk kwam te staan.’

‘Dat is niet zo raar.’ Patrik kuste zijn dochter midden op haar hoofd. ‘Zullen wij samen eten gaan maken voor mama en de baby’s, wat vind je daarvan?’ Hij kwam overeind en tilde Maja op. Ze knikte enthousiast. ‘Wat gaan we maken? Poepworst met ui?’

Maja schaterde het uit. Ze was vroeg voor haar leeftijd en had onlangs ontdekt hoe leuk de pies- en poephumor was.

‘Nee,’ zei Patrik. ‘We gaan vissticks met aardappelpuree maken, vind je ook niet? Dan bewaren we de poepworst voor een andere dag.’

Zijn dochter dacht even na. Toen knikte ze genadig. Oké, vissticks dan maar.

 

Sanna liep te ijsberen. De jongens zaten in de woonkamer naar een kinderprogramma te kijken. Zelf kon ze niet stilzitten. Ze liep rond door het huis, met de mobiele telefoon krampachtig in haar ene hand. Met regelmatige tussenpozen toetste ze het nummer in.

Er werd niet opgenomen. Christian had de telefoon de hele dag niet beantwoord, en het ene schrikscenario na het andere had zich in haar hoofd afgespeeld. Vooral nadat het nieuws over Magnus Fjällbacka in beroering had gebracht. Ze had Christians mail vandaag meer dan tien keer gecontroleerd. Het was alsof er binnen in haar iets werd opgebouwd wat steeds sterker werd en ten slotte zo groot was dat het weerlegd of bevestigd moest worden. Diep vanbinnen wens -te ze bijna dat ze hem ergens op zou betrappen. Dan zou ze het weten en had ze een uitlaatklep voor de angst en vrees die aan haar knaagden.

Eigenlijk wist ze dat ze verkeerd handelde. Met haar behoefte aan controle en haar voortdurende gevraag naar wie hij ontmoette en wat hij dacht, joeg ze hem alleen maar verder bij zich vandaan. Op een rationeel niveau wist ze dat wel, maar het gevoel was zo sterk. Het gevoel dat haar zei dat ze hem niet kon vertrouwen, dat hij iets voor haar verborg, dat ze niet goed genoeg was. Dat hij niet van haar hield.

Die gedachte deed zoveel pijn dat ze op de keukenvloer ging zitten en haar armen om haar knieën sloeg. De koelkast zoemde tegen haar rug, maar ze merkte het nauwelijks, voelde alleen de leemte in haar binnenste.

Waar was hij? Waarom liet hij niets van zich horen? Waarom kreeg ze hem niet te pakken? Resoluut toetste ze zijn nummer weer in. De telefoon ging keer op keer over, maar nog steeds werd er niet opgenomen. Ze stond op en liep naar de brief die op de keukentafel lag. Vandaag was er weer een gekomen. Ze had hem meteen geopend. De zinnen waren net zo cryptisch als de andere keren. ‘Je weet dat je niet kunt vluchten. Ik zit in je hart, en daarom kun je je nooit verstoppen, al ga je naar het eind van de wereld.’ Ze kende het zwarte handschrift inmiddels goed. Met bevende hand tilde Sanna de brief op en bracht die naar haar neus. Hij rook naar papier en inkt. Niet naar parfum of iets anders wat iets over de afzender onthulde.

Christian bleef met de koppigheid van een dwaas volhouden dat hij niet wist wie de afzender van de brieven was, maar ze geloofde hem niet. Zo eenvoudig was het. Haar razernij ontwaakte en ze smeet de brief op de tafel en rende naar boven. Een van de jongens riep haar vanaf de bank, maar ze negeerde hem. Ze moest het weten, ze moest naar een antwoord zoeken. Het was alsof iemand anders haar lichaam had overgenomen, alsof ze niet langer de baas was over zichzelf.

Ze begon met de slaapkamer, trok Christians laden open en rukte de inhoud eruit. Bekeek alles grondig en ging toen met haar hand door de ogenschijnlijk lege laden. Niets, absoluut niets, behalve T-shirts, sokken en onderbroeken.

Zoekend keek ze de kamer rond. De klerenkast. Sanna liep naar de klerenkasten die de hele muur bedekten en methodisch doorzocht ze die een voor een. Ze legde alle spullen van Christian op de vloer. Overhemden, broeken, riemen en schoenen. Ze vond niets persoonlijks, niets dat iets meer over haar man zei of haar kon helpen door de muur te dringen die hij om zichzelf had opgebouwd.

Ze rukte zijn spullen steeds sneller uit de kast. Uiteindelijk hingen en lagen alleen haar kleren en bezittingen er nog. Moeizaam ging ze op het bed zitten en wreef met haar hand over de sprei, die haar oma had genaaid. Ze had zoveel spullen die iets vertelden over wie ze was en waar ze vandaan kwam. De sprei, de toilettafel van haar andere oma, de kettingen die ze van haar moeder had gekregen. Alle brieven van vrienden en familie die ze in dozen in de klerenkast bewaarde. De schoolagenda’s die in een keurige stapel op een plank lagen, haar eindexamenpet die veilig in een hoedendoos was opgeborgen naast het gedroogde bruidsboeket. Allerlei kleine dingen die haar geschiedenis, haar leven schilderden.

Ineens realiseerde ze zich dat haar man dat soort spullen niet had. Hij was weliswaar niet even sentimenteel als zij en had ook niet de neiging om dingen te bewaren. Maar iets zou er toch moeten zijn. Niemand ging door het leven zonder zich te hechten aan dingen die herinneringen opriepen.

Ze sloeg met haar vuisten op de sprei. Haar hart bonsde door alle onzekerheid. Wie was Christian eigenlijk? Opeens moest ze ergens aan denken en ze werd helemaal stil. Er was een plek waar ze nog niet had gezocht: de zolder.

 

Erik draaide het glas in zijn handen rond en keek naar de dieprode kleur, die aan de rand lichter werd. Een teken dat het een jonge wijn was, zo had hij op een van zijn talloze wijncursussen geleerd.

Zijn hele bestaan stond op het punt om in te storten, en hij begreep niet goed hoe dat kon gebeuren. Het was alsof hij werd meegesleurd door een sterke stroom die hij niet kon weerstaan.

Magnus was dood. De ene schok was overgegaan in de andere, en daarom kon hij de informatie van Louise nu pas tot zich door laten dringen. Eerst haar mededeling dat ze had gehoord dat het lichaam van Magnus was gevonden, en bijna gelijktijdig het bericht dat Cecilia zwanger was. Twee gebeurtenissen die hem wezenlijk hadden geschokt en die hij in een tijdsbestek van een halve minuut had vernomen.

‘Je kunt toch zeker wel antwoord geven?’ zei Louise met scherpe stem.

‘Hè?’ zei hij en hij besefte dat Louise iets tegen hem had gezegd wat hij kennelijk niet had gehoord. ‘Wat zei je?’

‘Ik vroeg waar je was toen ik je sms’te dat Magnus was gevonden. Ik had eerst naar je werk gebeld, maar daar was je niet. Toen heb ik diverse keren geprobeerd je op je mobieltje te bereiken, maar ik kreeg steeds je voicemail.’ Ze praatte de hele avond al onduidelijk. Waarschijnlijk was ze ’s ochtends al begonnen te drinken.

De afkeer borrelde op in zijn mond, vermengde zich met de wijn en gaf die een bitter bouquet van staal. Hij vond het weerzinwekkend dat ze de grip op het bestaan had losgelaten. Waarom kon ze zich niet vermannen in plaats van naar hem te kijken met die martelaarsblik en een lichaam vol goedkope wijn?

‘Ik was onderweg voor zaken.’

‘Voor zaken?’ Louise nam een slok uit haar glas. ‘Ja, ik denk dat ik wel weet wat voor zaken dat waren.’

‘Hou op,’ zei hij moe. ‘Alsjeblieft niet vandaag.’

‘Zo, en waarom niet vandaag?’ Ze klonk strijdlustig en hij wist dat ze ruzie zocht. De meisjes sliepen al een poosje en ze waren alleen met hun tweeën. Louise en hij.

‘Het lichaam van een van onze beste vrienden is vandaag gevonden. Kun je ons niet gewoon wat rust gunnen?’

Louise viel stil. Hij zag dat ze zich schaamde. Heel even zag hij het meisje dat hij op de universiteit had leren kennen voor zich: leuk, slim en slagvaardig. Maar het beeld verdween weer snel en alleen haar slappe huid en tanden die blauwpaars waren van de rode wijn bleven over. Weer voelde hij die bittere smaak in zijn mond.

En dan was er nog Cecilia. Wat moest hij met haar aan? Voor zover hij wist was dit de eerste keer dat een van zijn minnaressen zwanger was geraakt. Misschien had hij geluk gehad. Maar nu was daar een eind aan gekomen. Ze zou het kind houden, had ze gezegd. In haar keuken had ze hem dat met koude stem meegedeeld. Geen betoog of discussie. Ze had het hem alleen verteld omdat ze dat moest, en om hem de kans te geven al dan niet financieel bij te dragen.

Ze was plotseling volwassen geworden. Het giebelige en naïeve was verdwenen. Hij had tegenover haar gestaan en aan haar blik gezien dat ze voor het eerst zag wie hij eigenlijk was. Hij was onrustig geworden. Hij wilde zichzelf niet door haar ogen zien. Hij wilde zichzelf helemaal niet zien.

Bewondering was iets dat hij zijn hele leven vanzelfsprekend had gevonden. Ontzag soms ook, en dat was net zo vruchtbaar geweest. Maar met een beschermende hand op haar buik had ze hem vol verachting aangekeken. Hun affaire was voorbij. Ze had hem duidelijk gemaakt welke alternatieven hij had: of ze vertelde niemand wie de vader van het kind was; in dat geval moest hij vanaf de geboorte van het kind tot de dag dat het achttien werd elke maand een flink bedrag op haar rekening storten. Of ze vertelde het aan Louise en daarna zou ze alles doen om hem in zijn eer en goede naam aan te tasten.

Toen Erik naar zijn vrouw keek, vroeg hij zich af of hij de juiste keuze had gemaakt. Hij hield niet van Louise. Hij bedroog haar en kwetste haar, en hij wist dat ze gelukkiger zou zijn zonder hem. Maar de macht der gewoonte was groot. De gedachte aan een vrijgezellenbestaan met vuile vaat op het aanrecht, een steeds groter wordende berg was, magnetronmaaltijden voor de tv en weekendbezoekjes van zijn dochters was niet aanlokkelijk. Louise won vanwege het gemak. En vanwege haar recht op de helft van zijn vermogen. Dat was de simpele waarheid. Dat gemak zou hem de komende achttien jaar een smak geld kosten.

 

Bijna een uur lang zat hij vlak bij het huis in de auto. Hij zag Sanna in huis heen en weer lopen. Aan haar lichaamstaal was te zien dat ze opgewonden was.

Hij had geen energie voor haar woede, haar tranen en beschuldigingen. Als de jongens er niet waren geweest… Christian startte de motor en reed de oprit op om te voorkomen dat hij die gedachte afmaakte. Elke keer dat hij de liefde voor zijn zoons in zijn hart voelde bonken werd hij overweldigd door angst. Hij had geprobeerd hen niet te dichtbij te laten komen, geprobeerd het gevaar en het kwaad op afstand te houden. Maar door de brieven was hij gaan inzien dat het kwaad hier al was. En de liefde voor zijn zoons was diep en onherroepelijk.

Hij moest hen tot elke prijs beschermen. Hij mocht niet nog een keer falen. Dan zou zijn hele leven en alles waarin hij geloofde voor eeuwig veranderen. Hij legde zijn hoofd op het stuur, voelde het plastic tegen zijn voorhoofd en verwachtte elk moment de voordeur te horen. Maar kennelijk had Sanna de auto niet aan horen komen, en zo kreeg hij nog een paar tellen om weer tot zichzelf te komen.

Hij had gedacht dat hij geborgenheid kon scheppen door dat deel van zijn hart af te sluiten dat aan hen toebehoorde. Maar hij had zich vergist. Hij kon niet vluchten. En hij kon het niet laten van hen te houden. Dus was hij gedwongen om te vechten en het kwaad tegemoet te treden. Hij moest de confrontatie aangaan met dat wat hij zo lang in zijn binnenste had weggeborgen, maar wat door het boek was geopend. Voor het eerst bedacht hij dat hij het misschien niet had moeten schrijven. Dat alles anders zou zijn geweest als het boek er niet was. Tegelijk wist hij dat het geen vrije keuze was geweest. Hij was genoodzaakt geweest het te schrijven, hij was genoodzaakt geweest over haar te schrijven.

Nu ging de voordeur open. Sanna stond te huiveren, met haar vest strak om zich heen getrokken. Hij haalde zijn gezicht van het stuur en keek naar haar. Door het licht uit de gang leek ze een madonna, maar dan met een pluizig vest en sloffen aan haar voeten. Zij was veilig en dat wist hij toen hij haar zo zag staan. Ze was veilig omdat ze hem niet raakte. Dat had ze nooit gedaan en dat zou ze ook nooit doen. Haar hoefde hij niet te beschermen.

Maar hij zou zich wel moeten verantwoorden. Zijn benen voelden zwaar en verdoofd toen hij uitstapte. Hij deed de auto op slot met de afstandsbediening in de sleutel en liep in de richting van het licht. Sanna liep achteruit de gang in en staarde hem aan. Haar gezicht was wit.

‘Ik heb geprobeerd je te bellen. Steeds weer. Ik bel al sinds de lunch en je hebt niet de moeite genomen op te nemen. Zeg dat je mobieltje is gestolen of dat het kapot is gegaan, het maakt niet uit wat je zegt, als ik maar een redelijke verklaring krijg waarom ik je niet heb kunnen bereiken.’

Christian haalde zijn schouders op. Een dergelijke verklaring was er niet.

‘Ik weet het niet,’ zei hij, terwijl hij zich uit zijn jas wurmde. Ook zijn armen voelden verdoofd.

‘Je weet het niet…’ De woorden kwam hortend en stotend en hoewel hij de voordeur achter zich had dichtgedaan en de kou had buitengesloten, had ze haar armen nog steeds stevig om haar lichaam geslagen.

‘Ik was moe,’ zei hij en hij hoorde zelf hoe lam dat klonk. ‘Het interview vanochtend was behoorlijk zwaar, en daarna had ik een afspraak met Gaby en… Ik was moe.’ Hij had de puf niet om te vertellen wat er tijdens het gesprek met de directeur van de uitgeverij was gebeurd. Het liefst was hij meteen naar boven gegaan, onder de dekens gekropen en in een slaap gevallen waarin hij alles had kunnen vergeten.

‘Slapen de jongens?’ vroeg hij terwijl hij langs haar heen liep. Hij raakte haar aan en ze wankelde even, maar bleef overeind. Omdat ze niet antwoordde, vroeg hij nog een keer: ‘Slapen de jongens?’

‘Ja.’

Hij liep de trap op en ging de kamer van de jongens binnen. Zoals ze daar in hun bed lagen, leken ze net twee engeltjes. Roodgevlamde wangen en volle wimpers als zwarte waaiers. Hij ging op de rand van Nils’ bed zitten en streelde zijn blonde haar. Hij luisterde naar Melkers zachte geknor. Na een poosje stond hij op, dekte beiden toe en liep weer naar beneden. Sanna stond nog steeds in dezelfde houding in de gang. Hij kreeg het vermoeden dat dit iets anders was dan de gebruikelijke ruzies en beschuldigingen. Hij wist dat ze hem op alle mogelijke manieren controleerde, dat ze zijn mail las en met smoesjes naar zijn werk belde, alleen om te horen of hij daar werkelijk was. Dat wist hij allemaal en hij had het geaccepteerd. Nu was er iets anders aan de hand.

Als hij had kunnen kiezen, had hij zich omgedraaid en was hij weer naar boven gegaan. Dan had hij werk gemaakt van zijn plannen om meteen naar bed te gaan. Maar hij wist dat dat zinloos was. Sanna had iets te zeggen en dat zou ze ook doen, of hij nu hier stond of boven in bed lag.

‘Is er iets gebeurd?’ vroeg hij en ineens werd hij helemaal koud. Had ze iets gedaan? Hij wist immers waartoe ze in staat was.

‘Er is vandaag weer een brief gekomen,’ zei Sanna en eindelijk bewoog ze. Ze liep de keuken in en hij nam aan dat hij haar moest volgen.

‘Een brief?’ Christian merkte dat hij uitademde. Alleen maar een brief.

‘Net als de andere,’ zei Sanna en ze gooide de envelop naar hem toe. ‘Wie stuurt deze brieven eigenlijk? En kom niet aanzetten met het verhaal dat je dat niet weet. Ik geloof je geen minuut.’ Haar stem schoot de hoogte in. ‘Wie is ze, Christian? Heb je haar vandaag ontmoet? Kon ik je daarom niet te pakken krijgen? Waarom doet ze zo?’ De vragen en beschuldigingen stroomden uit haar mond, en Christian ging vermoeid op de keukenstoel bij het raam zitten. Hij had de brief in zijn hand, maar hij las hem niet en keek er niet naar.

‘Ik heb geen flauw idee, Sanna.’ Diep vanbinnen verlangde hij er bijna naar om alles te vertellen. Maar dat kon hij niet.

‘Je liegt.’ Sanna begon te snikken. Ze liet haar hoofd hangen en wreef met de mouw van haar vest onder haar neus. Toen keek ze op. ‘Ik weet dat je liegt. Er is iemand, in elk geval is er iemand geweest. Vandaag heb ik als een gek in huis naar dingen gezocht die me kunnen vertellen met wie ik eigenlijk getrouwd ben. En weet je wat? Er is niets. Niets! Ik heb geen flauw idee wie jij bent!’

Sanna schreeuwde naar hem en hij liet zich overspoelen door haar woede. Want ze had gelijk. Hij had alles achter zich gelaten, de persoon die hij was en die hij was geweest. Hen en haar. Maar hij had moeten begrijpen dat ze zich niet naar de vergetelheid en het verleden liet verbannen. Dat had hij moeten weten.

‘Zeg toch wat!’

Christian schrok op. Sanna had zich naar voren gebogen en ze spuugde tijdens het schreeuwen. Hij tilde zijn arm op om zijn gezicht af te vegen. Toen liet ze haar stem zakken en bracht haar gezicht nog dichter naar het zijne. Haar stem was bijna een fluistering.

‘Maar ik heb verder gezocht. Iedereen heeft iets wat hij niet wil loslaten. Wat ik dus wil weten…’ Ze pauzeerde even en hij voelde dat zijn huid van onrust begon te jeuken. Haar gezicht had een tevreden uitdrukking gekregen en dat was nieuw en beangstigend. Hij wilde niets meer horen, hij wilde dit spelletje niet langer spelen, maar hij wist dat Sanna onverbiddelijk zou doorgaan tot ze haar doel had bereikt.

Ze reikte naar iets dat op een van de keukenstoelen aan de andere kant van de tafel lag. Haar ogen glansden en weerkaatsten alle gevoelens die ze tijdens hun jaren samen had verzameld.

‘Wat ik dus wil weten is van wie dit is,’ zei ze terwijl ze iets blauws tevoorschijn haalde.

Christian zag meteen wat het was. Hij moest zich inhouden om het niet uit haar handen te rukken. Ze had het recht niet om de jurk aan te raken! Dat wilde hij tegen haar zeggen, hij wilde tegen haar schreeuwen en haar laten begrijpen dat ze te ver was gegaan. Maar zijn mond was droog en hij kon geen woord uitbrengen. Hij reikte naar de blauwe stof die altijd zo zacht tegen zijn wang voelde en zo luchtig en gewichtloos in zijn hand lag. Toen trok ze de jurk terug, buiten zijn bereik.

‘Van wie is deze jurk?’ Haar stem was nu nog zachter, nauwelijks hoorbaar. Sanna vouwde de jurk uit, hield hem voor zich alsof ze in een winkel was en wilde zien of de kleur haar stond.

Christian zag haar niet eens, hij staarde alleen maar naar de jurk. Hij kon het niet aanzien dat die werd bezoedeld door de handen van een ander. Tegelijk werkten zijn hersenen verbazingwekkend koud en effectief. Zijn zorgvuldig opgesplitste werelden stonden op het punt met elkaar te botsen en de waarheid kon niet worden onthuld. Die mocht nooit hardop worden uitgesproken. Maar de beste leugen is een leugen die een gedeelte van de waarheid bevat.

Opeens werd hij kalm. Hij zou Sanna geven wat ze wilde hebben, hij zou haar een stukje van zijn verleden geven. Dus begon hij te vertellen en na een poosje ging ze zitten. Ze luisterde en kreeg zijn verhaal te horen, maar slechts een deel ervan.

 

Haar ademhaling was onregelmatig. Het was al maanden geleden dat ze voor het laatst boven in het tweepersoonsbed had geslapen. Haar ziekte had het vrijwel onmogelijk gemaakt om daar te liggen, en daarom had hij de logeerkamer gezellig ingericht. Zo gezellig als mogelijk was in de kleine ruimte. Want wat hij ook deed om het leuk te maken, het was en bleef een logeerkamer. Maar nu was de kanker de logé. Die nam de kamer in bezit met zijn geur, zijn ijver en aankondiging van de dood.

Binnenkort zou de kanker hen verlaten, maar terwijl Kenneth naar Lisbets onregelmatige, schokkerige ademhaling lag te luisteren, wenste hij dat de logé kon blijven. Want die zou niet alleen vertrekken, die zou Kenneths liefste bezit met zich meenemen.

De gele sjaal lag op het nachttafeltje. Hij draaide zich om, steunde zijn kin op zijn hand en keek in het zwakke licht van de straatlantaarns dat door het raam naar binnen viel naar zijn vrouw. Hij strekte een hand uit en streelde voorzichtig de plukjes haar op haar hoofd. Ze schrok even en hij haalde snel zijn hand weg, bang om haar te wekken uit de slaap die ze zo hard nodig had, maar die nooit lang duurde.

Hij kon niet eens meer naast haar slapen. Dicht tegen haar aan zoals ze altijd hadden gedaan en wat ze beiden zo prettig hadden gevonden. In het begin hadden ze het nog geprobeerd. Onder de deken hadden ze zich tegen elkaar aangedrukt, hij had zijn arm om haar heen geslagen zoals hij altijd had gedaan sinds hun eerste nacht samen. Maar de ziekte had hun zelfs dat plezier ontnomen. De aanraking had te veel pijn gedaan. Elke keer dat hij haar aanraakte was ze geschrokken. Toen had hij een veldbed naast het logeerbed neergezet. De gedachte om niet in dezelfde kamer te slapen als zij was ondraaglijk. De gedachte om een verdieping hoger te slapen, in hun bed, bestond niet eens.

Hij sliep slecht op het veldbed. Zijn rug kreeg steeds meer te verduren en ’s ochtends moest hij zijn ledematen voorzichtig strekken. Hij had overwogen om een echt bed te kopen dat hij naast het hare kon zetten, maar hoewel zijn wil tegenstribbelde, wist hij dat het zinloos was. De behoefte aan een extra bed zou er niet lang meer zijn. Binnenkort zou hij in zijn eentje boven slapen.

Kenneth knipperde zijn tranen weg en zag dat Lisbet bleef ademhalen, oppervlakkig en moeizaam. Haar ogen bewogen onder haar oogleden alsof ze droomde. Hij vroeg zich af wat zich in de droom afspeelde. Was ze gezond? Had ze de gele sjaal om haar lange haar geknoopt?

Hij ging op zijn andere zij liggen. Hij moest proberen wat slaap te krijgen, hij moest de volgende dag immers weer naar zijn werk. Hij lag veel te veel nachten op het veldbed te draaien en naar haar te kijken, bang om ook maar een minuut te missen. En dat veroorzaakte een moeheid die maar niet wilde wijken.

Hij merkte dat hij moest plassen en besloot dat hij maar beter kon opstaan. Hij zou toch niet kunnen slapen voordat dat was afgehandeld. Moeizaam draaide hij zich zo ver om dat hij rechtop kon gaan zitten. Zowel zijn rug als het bed kraakte en hij bleef even op de rand zitten om zijn verkrampte spieren uit te rekken. Toen hij opstond en voorzichtig naar de hal sloop voelde de vloer koud aan onder zijn voeten. De badkamer lag meteen links en hij knipperde tegen het licht toen hij het lichtknopje indrukte. Hij tilde het wc-deksel op, liet zijn pyjamabroek zakken en deed zijn ogen dicht toen hij de druk voelde afnemen.

Plotseling tochtte het langs zijn benen en hij keek op. De deur van de badkamer stond open, en het leek wel alsof er een koude windvlaag naar binnen was gekomen. Hij probeerde zijn hoofd om te draaien om te zien wat het was, maar hij was nog niet klaar en vreesde dat hij naast de wc zou plassen als hij te veel bewoog. Toen hij klaar was, schudde hij de laatste druppels af, trok zijn pyjamabroek omhoog en liep naar de deur. Waarschijnlijk had hij het zich maar verbeeld, want hij voelde de kille tocht niet meer. Toch zei iets hem dat hij voorzichtig moest zijn.

Het was donker in de hal. De lamp in de badkamer verlichtte slechts een klein stukje en de rest van het thuis rustte in het donker. Lisbet hing altijd al in november adventsterren voor de ramen, die vervolgens tot maart mochten blijven hangen omdat ze het schijnsel zo mooi vond. Maar dit jaar had ze daar de kracht niet voor gehad en hij had er ook niet aan gedacht.

Kenneth sloop op zijn tenen de hal in. Het was geen verbeelding. Het was hier kouder, alsof de voordeur open was geweest. Hij liep erheen en voelde eraan: niet op slot. Dat was op zich niet ongebruikelijk, hij vergat wel vaker de deur op slot te doen, zelfs ’s nachts.

Voor de zekerheid draaide hij de sleutel om en verzekerde zich ervan dat de deur nu goed dicht was. Hij draaide zich om en wilde teruglopen naar zijn bed, maar zijn huid kriebelde en hij had het gevoel dat er iets niet klopte. Hij keek naar de deuropening van de keuken. Daar brandde geen lamp, alleen de straatlantaarn gaf een beetje licht. Kenneth tuurde en deed een pas naar voren. Er blonk iets wits op de keukentafel, iets dat daar niet had gelegen toen hij voor het slapen gaan had opgeruimd. Hij deed nog een paar passen. De angst gierde door zijn lichaam.

Midden op de tafel lag een brief. Alweer een brief. En naast de witte envelop had iemand zorgvuldig een van hun keukenmessen neergelegd. Het staal blonk in het schijnsel van de straatlantaarn. Kenneth keek om zich heen. Maar hij besefte dat de indringer – wie het ook was geweest – weer was vertrokken. Alleen een brief en een mes waren er nog.

Kenneth wenste dat hij de boodschap begreep.