Image

Ze was nog altijd veeleisend. Moeder was uren bezig haar te trainen, haar gewrichten te buigen, met plaatjes en muziek te oefenen. Ze bewoog hemel en aarde toen ze eenmaal had geaccepteerd hoe het zat. Er was iets niet in orde met Alice.

Maar hij werd niet meer zo boos. Hij haatte zijn zusje niet om alle tijd die ze van moeder vroeg. Want de triomf in haar blik was verdwenen. Ze was stil en rustig. Ze zat meestal in haar eentje ergens aan te frunniken, herhaalde urenlang dezelfde beweging, staarde uit het raam of naar de muur, naar iets wat alleen zij kon zien.

Ze leerde dingen. Eerst om te zitten, vervolgens om vooruit te kruipen, daarna om te lopen. Net als andere kinderen. Alleen duurde het bij Alice langer.

Af en toe keek vader hem over haar hoofd recht aan. Even, heel even kruisten hun blikken elkaar en zag hij iets in vaders ogen wat hij niet snapte. Maar hij begreep wel dat vader hem in de gaten hield, dat hij Alice in de gaten hield. Hij wilde vader vertellen dat dat niet nodig was. Waarom zou hij haar iets aandoen? Ze was nu zo lief.

Hij hield niet van haar. Hij hield alleen van moeder. Maar hij tolereerde haar. Alice was nu een onderdeel van zijn wereld, een klein stukje van zijn werkelijkheid, op dezelfde manier als de tv met alle geruis, het bed waar hij ’s avonds in kroop of het geritsel van de kranten die vader las. Ze was net zo’n vanzelfsprekend onderdeel, en betekende net zo weinig.

Alice daarentegen verafgoodde hem. Hij begreep er niets van. Waarom had ze hem uitverkoren en niet hun mooie moeder? Alice’ gezicht lichtte op zodra ze hem zag, en ze stak alleen naar hem haar armpjes uit om opgetild en omhelsd te worden. Verder hield ze er niet van aangeraakt te worden. Vaak deinsde ze terug en wurmde ze zich los als moeder haar beetpakte om haar te strelen en vast te houden. Hij begreep het niet. Als moeder hem op die manier had willen aanraken en liefkozen, zou hij zich in haar armen hebben genesteld, zijn ogen hebben gesloten en nooit meer zijn weggegaan.

Alice’ onvoorwaardelijke liefde onthutste hem. Toch gaf het hem een zekere bevrediging dat er in elk geval iemand was die hem wilde hebben. Soms stelde hij haar liefde op de proef. De weinige momenten dat vader vergat dat hij hen in de gaten moest houden en naar de wc ging of wegliep om iets uit de keuken te halen, testte hij hoe ver haar liefde ging. Hij keek hoe ver hij kon gaan voordat het licht in haar ogen doofde. Soms kneep hij haar, soms trok hij aan haar haar. Eén keer had hij voorzichtig haar ene schoen uitgetrokken en een schram op haar voetzool gemaakt met het knipmesje dat hij had gevonden en altijd in zijn zak had zitten.

Hij vond het eigenlijk niet leuk om haar kwaad te doen, maar hij wist als geen ander hoe oppervlakkig de liefde kon zijn, hoe makkelijk die kon verwaaien. Tot zijn grote fascinatie huilde Alice nooit, ze keek hem zelfs niet verwijtend aan. Ze accepteerde het gewoon. Zwijgend, terwijl ze haar lichte blik op hem gericht hield.

De kleine wonden en blauwe plekken op haar lichaam vielen niemand op. Ze bezeerde zich aan één stuk door, viel, stootte tegen dingen aan en sneed zich. Het was net alsof ze met een paar tellen vertraging bewoog en vaak reageerde ze pas als ze ergens tegenaan liep. Maar ook dan huilde ze nooit.

Aan de buitenkant zag je niets. Zelfs hij moest erkennen dat ze eruitzag als een engel. Als moeder Alice meenam in de kinderwagen – hoewel ze er nu eigenlijk te groot voor was, moest ze er toch in zitten omdat het zo lang duurde als ze zelf liep – maakten vreemden op straat opmerkingen over Alice’ uiterlijk.

‘Wat een mooi meisje,’ kakelden ze. Ze bogen zich voorover en keken haar met hongerige ogen aan alsof ze haar zoetheid wilden opzuigen. Hij keek dan naar moeder, die heel even straalde van trots, haar rug rechtte en knikte.

Zo’n moment werd altijd verstoord. Alice stak onhandig haar handen uit naar haar bewonderaars en probeerde iets te zeggen, maar de woorden raakten vervormd en er liep een straaltje speeksel uit haar mondhoek. Dan deinsden ze terug. Keken eerst verschrikt en daarna medelijdend naar moeder, terwijl de trots in haar ogen verdween.

Hem keken ze helemaal niet aan. Hij was gewoon iemand die achter moeder en Alice aan liep, als hij al mee mocht. Een dikke vormeloze massa aan wie niemand ook maar één moment dacht. Maar dat kon hem niet schelen. Het was alsof het boze, dat wat in zijn borst brandde, was gestorven op het moment dat het water Alice’ gezicht omsloot. Hij rook zelfs de geur niet meer. De zoete lucht was verdwenen, alsof die er nooit was geweest. Ook die was door het water weggespoeld. Alleen de herinnering was er nog. Niet als een herinnering aan iets werkelijks, maar meer als het gevoel van iets wat verleden tijd was. Hij was nu iemand anders. Iemand die wist dat moeder niet langer van hem hield.

 

 

 

Ze begonnen al vroeg. Patrik had geen tegenspraak geduld toen hij had gezegd dat ze om precies zeven uur bij elkaar zouden komen.

‘Ik krijg een heel dubbel beeld van degene die hierachter zit,’ zei hij nadat hij de situatie had samengevat. ‘We lijken te maken te hebben met iemand die psychisch ernstig gestoord is en ook nog eens uitermate behoedzaam en ordelijk. Dat is een gevaarlijke combinatie.’

‘We weten niet of degene die Magnus heeft vermoord ook de brieven heeft geschreven en bij Kenneth is binnengedrongen,’ wierp Martin tegen.

‘Nee, maar er is ook niets dat dat tegenspreekt. Ik stel voor dat we er voorlopig van uitgaan dat er een verband is.’ Patrik streek met zijn hand over zijn gezicht. Hij had een groot deel van de nacht liggen woelen en was nog nooit zo moe geweest. ‘Als we klaar zijn, zal ik Pedersen bellen om te vragen of de doodsoorzaak van Magnus Kjellner definitief is vastgesteld.’

‘Dat duurt waarschijnlijk nog wel een paar dagen,’ zei Paula.

‘Ja, maar een beetje druk uitoefenen kan geen kwaad.’ Patrik wees naar het bord aan de muur. ‘We hebben al veel te veel tijd verloren. Magnus is drie maanden geleden verdwenen en we weten nu pas dat deze mensen worden bedreigd.’

Ze keken allemaal naar de foto’s die naast elkaar waren opgehangen.

‘We hebben vier vrienden: Magnus Kjellner, Christian Thydell, Kenneth Bengtsson en Erik Lind. Een van hen is dood, de overige drie hebben dreigbrieven gekregen van iemand van wie we denken dat het een vrouw is. Of Magnus brieven heeft gekregen, is helaas niet bekend. Zijn vrouw, Cia, lijkt er in elk geval niet van op de hoogte te zijn. Dus waarschijnlijk komen we daar nooit achter.’

‘Maar waarom juist deze vier mensen?’ Paula tuurde naar de foto’s.

‘Als we dat wisten, zouden we ongetwijfeld ook weten wie hierachter zit,’ zei Patrik. ‘Annika, ben jij nog iets interessants over hun achtergrond te weten gekomen?’

‘Hm, tot nu toe niet. Geen verrassingen wat betreft Kenneth Bengtsson. Er is het een en ander over Erik Lind, maar niets dat voor ons relevant lijkt. Vooral verdenkingen van financiële activiteiten die het daglicht niet helemaal kunnen verdragen en zo.’

‘Ik durf er wat om te verwedden dat die Erik er op de een of andere manier bij betrokken is,’ zei Mellberg. ‘Een gladjakker. Er gaan allerlei geruchten over zijn zakelijke activiteiten. Bovendien is hij een rokkenjager. Hij is zonder meer degene naar wie we nader moeten kijken.’ Hij tikte met zijn vinger tegen de zijkant van zijn neus.

‘Waarom is Magnus dan vermoord?’ vroeg Patrik en hij kreeg een geïrriteerde blik terug.

‘Met Christian wil het nog niet echt lukken,’ ging Annika onverstoorbaar verder. ‘Maar ik ga door en als ik iets vind waar we iets aan hebben, meld ik dat natuurlijk meteen.’

‘Vergeet niet dat hij als eerste van die brieven heeft gekregen.’ Paula staarde nog altijd naar het bord. ‘Dat is anderhalf jaar geleden al begonnen. Hij heeft ook de meeste brieven gekregen. Maar het lijkt vreemd dat de anderen erbij betrokken zouden worden als slechts een van hen het doelwit is. Ik heb sterk het gevoel dat er iets is wat hen met elkaar verbindt.’

‘Dat ben ik met je eens. En dat Christian als eerste aandacht van deze persoon kreeg, betekent volgens mij ook iets.’ Patrik veegde zijn voorhoofd af. Het was warm en benauwd in de kamer en er verschenen zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd. Hij wendde zich tot Annika. ‘Kijk vooral naar Christian als je verder gaat.’

‘Ik vind nog steeds dat we ons op Erik moeten richten,’ zei Mellberg. Hij keek Gösta aan: ‘Wat zeg jij, Flygare? Jij en ik zijn tenslotte degenen die hier de meeste ervaring hebben. Zou Erik Lind niet wat extra aandacht moeten krijgen?’

Gösta draaide op zijn stoel heen en weer. Zijn hele carrière had hij met succes de weg van de minste weerstand bewandeld. Maar nadat hij even met zichzelf had geworsteld, schudde hij zijn hoofd: ‘Tja, ik begrijp wat je bedoelt, maar ik ben het met Hedström eens dat Christian Thydell op dit moment het meest interessant lijkt.’

‘Oké, ga gerust je gang als jullie nog meer tijd willen verspillen,’ zei Mellberg en hij stond met een gekwetste blik op. ‘Ik heb wel betere dingen te doen dan paarlen voor de zwijnen te werpen.’ Hij liep de kamer uit.

De betere dingen die Mellberg in gedachten had, betroffen waarschijnlijk een tukje van langere duur. Patrik zou hem geen strobreed in de weg leggen. Hoe meer Mellberg zich afzijdig hield, des te beter.

‘Jij richt je dus op Christian,’ constateerde Patrik en hij knikte naar Annika. ‘Wanneer denk je dat je iets voor me hebt?’

‘Ik heb morgen waarschijnlijk wel een duidelijker beeld van zijn achtergrond.’

‘Heel fijn. Martin en Gösta, jullie gaan naar Kenneth om meer details over gisteren en over de brieven te weten te komen. Eventueel moeten we ook nog een keer met Erik Lind gaan praten. Zelf zal ik zoals gezegd Pedersen bellen zodra het acht uur is.’ Patrik keek even op zijn horloge. Pas halfacht. ‘Daarna wilde ik naar Cia, Paula.’

Paula knikte. ‘Zeg het maar als je zover bent, dan gaan we.’

‘Mooi. Dan weten we allemaal wat ons te doen staat.’

Martin stak een hand op.

‘Ja?’

‘Moeten we niet overwegen om Christian en de anderen op de een of andere manier te beschermen?’

‘Daar heb ik uiteraard ook aan gedacht. Maar daar hebben we de middelen niet voor, en eigenlijk zijn er ook te weinig aanwijzingen dat dat nodig is. We wachten dus nog maar even af. Verder nog iets?’

Stilte.

‘Oké, dan gaan we aan de slag.’ Hij veegde wederom het zweet van zijn voorhoofd. De volgende keer moesten ze ondanks de winterse kou maar een raam openzetten zodat er wat zuurstof naar binnen kwam.

Toen iedereen was vertrokken, bleef Patrik nog een poos naar het bord staan kijken. Vier mannen, vier vrienden. Eén dode.

Wat was het verband tussen deze mensen?

 

Ze had het gevoel dat ze voortdurend op haar tenen moest lopen. Ze hadden het nooit goed gehad, zelfs niet in het begin. Sanna gaf het niet graag toe, maar ze kon er haar ogen niet langer voor sluiten. Hij had haar nooit in zijn leven binnengelaten.

Hij had gezegd wat hij geacht werd te zeggen, gedaan wat hij verwacht werd te doen; hij was attent voor haar geweest en had haar complimentjes gemaakt. Maar ze had hem eigenlijk niet geloofd, al had ze dat nooit willen erkennen. Want hij was meer dan waar ze ooit van had durven dromen. Zijn beroep wees misschien op een saai en stoffig mens, maar hij was precies het tegenovergestelde geweest. Onbereikbaar en stijlvol, met een blik die alles gezien leek te hebben. En als hij haar in de ogen keek, had ze zelf de leegtes opgevuld. Hij had nooit van haar gehouden en ze besefte dat ze dat altijd had geweten. Toch had ze zichzelf voor de gek gehouden. Alleen gezien wat ze wilde zien en de wanklanken genegeerd.

Nu wist ze niet wat ze moest doen. Ze wilde hem niet verliezen. Hoewel haar liefde niet werd beantwoord, hield zij wel degelijk van hem en dat moest gewoon genoeg zijn, als hij maar bleef. Tegelijk voelde ze zich leeg en koud bij de gedachte dat dit haar leven was, dat zij de enige was die liefhad.

Ze ging rechtop in bed zitten en keek naar hem. Hij was diep in slaap. Langzaam stak ze haar hand uit en raakte zijn haar aan. Het dikke, donkere haar met her en der wat grijs. Er hing een lok over zijn ogen, die ze voorzichtig wegstreek.

Gisteravond was akelig geweest en dat was steeds vaker zo. Ze wist nooit wanneer hij zou ontploffen en over iets kleins of iets groots een uitbarsting kreeg. Nu waren de kinderen te luidruchtig geweest. Vervolgens was het eten niet lekker geweest en had ze iets op een verkeerde toon gezegd. Zo kon het niet langer. Alle moeilijkheden van hun jaren samen voerden opeens de boventoon, waardoor er weldra niets goeds meer over zou zijn. Het was alsof ze met de snelheid van het geluid afstevenden op iets onbekends, op de duisternis, en het liefst had ze ‘Stop!’ geschreeuwd om daar een eind aan te maken. Ze wilde dat alles weer werd zoals vroeger.

Toch begreep ze hem nu beter. Hij had haar een stukje van zijn verleden gegeven. En hoe verschrikkelijk dat verhaal ook was, ze had het gevoel dat ze een mooi verpakt cadeau had gekregen. Hij had iets over zichzelf verteld, iets met haar gedeeld wat hij met niemand anders had gedeeld. En dat koesterde ze.

Ze wist alleen niet wat ze met het vertrouwen aan moest. Ze wilde hem helpen, erover doorpraten en meer dingen weten waarvan niemand op de hoogte was. Maar hij gaf haar niets. Ze had gisteren geprobeerd er nog wat vragen over te stellen en dat had ertoe geleid dat hij was vertrokken. Hij had de deur zo hard achter zich dichtgeslagen dat de ramen rinkelden. Ze wist niet wanneer hij was thuisgekomen. Om elf uur had ze zich in slaap gehuild en toen ze zopas wakker was geworden, had hij naast haar gelegen. Het was bijna zeven uur. Als hij naar zijn werk moest, moest hij nu opstaan. Ze keek op de wekker. Hij had hem niet gezet. Zou ze hem wakker maken?

Ze aarzelde en bleef op de rand van het bed zitten. Onder zijn oogleden bewogen zijn ogen snel heen en weer. Ze had er alles voor over gehad om te weten wat hij droomde, welke beelden hij zag. Zijn lichaam schokte even en zijn gezicht had een gekwelde uitdrukking. Dralend tilde ze haar hand op en legde die lichtjes op zijn schouder. Hij zou boos worden als hij te laat op zijn werk kwam omdat ze hem niet had gewekt. Maar als hij vrij was, zou hij boos worden omdat ze hem niet had laten slapen. Ze wou dat ze wist hoe ze hem tevreden en misschien zelfs gelukkig kon stemmen.

Nils’ stem uit de kinderkamer deed haar opveren. Hij klonk bang en riep haar. Sanna stond op en luisterde. Even meende ze dat ze het zich had verbeeld, dat Nils’ stem een echo van haar eigen dromen was, waarin de kinderen haar voortdurend riepen en nodig hadden. Maar toen hoorde ze hem weer: ‘Mama!’

Waarom klonk hij zo bang? Sanna’s hart bonsde en haar voeten maakten vaart. Ze trok haar ochtendjas aan en stoof naar de kamer ernaast, waar de jongens samen sliepen. Nils zat rechtop in bed. Zijn ogen waren groot en keken naar de deuropening, naar haar. Hij stak zijn armen opzij, als een kleine Jezusfiguur aan het kruis. Sanna voelde de schok als een stomp in haar buik. Ze zag zijn gespreide, trillende vingers, zijn borst, de pyjama met beertjes waar hij zo dol op was en die ze zo vaak had gewassen dat de boord van de mouwen rafelig begon te worden. Ze zag het rood. Haar hersenen konden het beeld nauwelijks verwerken. Toen keek ze naar de muur achter hem en een schreeuw welde op uit haar keel.

‘Christian! CHRISTIAN!’

 

Zijn longen brandden. Dat was een vreemd gevoel in de mist waarin hij zich bevond. Sinds gistermiddag, toen hij Lisbet dood in bed had aangetroffen, was het alsof zijn bestaan in nevelen was gehuld. Het huis was verschrikkelijk stil geweest toen hij weer thuiskwam nadat hij met de politie op kantoor was geweest. Ze hadden haar opgehaald, ze was weg.

Hij had overwogen ergens anders heen te gaan. Het had onmogelijk geleken om over de drempel van hun huis te stappen. Maar waar moest hij naartoe? Hij had niemand bij wie hij kon logeren. Bovendien was zij hier. In de schilderijen aan de muren en de gordijnen voor het raam, in het handschrift op de briefjes die op het voedsel in de vriezer zaten. In de zenderkeuze als hij de radio in de keuken aanzette, en in alle vreemde etenswaren in de voorraadkast: truffeloliën, minicrackers en aparte, ingemaakte producten. Dingen die ze heel enthousiast had gekocht, maar nooit had gebruikt. Hij had haar vaak geplaagd met haar grootse plannen voor ambitieuze gerechten die altijd in iets veel eenvoudigers waren geëindigd. Wat had hij dat graag nog een keer gedaan.

Kenneth versnelde zijn pas. Erik had gezegd dat hij vandaag niet hoefde te komen. Maar hij had routines nodig. Wat moest hij thuis doen? Hij was net als anders opgestaan toen de wekker ging en uit het veldbed naast haar nu lege bed gestapt. Zelfs zijn rugpijn was welkom geweest. Het was dezelfde pijn als toen zij er was. Over een uur zou hij op kantoor zijn. Het kostte elke ochtend veertig minuten om zijn rondje door het bos af te werken. Hij was een paar minuten geleden langs het voetbalveld gekomen, wat betekende dat hij ongeveer halverwege was. Hij ging nog sneller lopen. Zijn longen gaven aan dat hij de grens van zijn kunnen naderde, maar zijn voeten bleven op de grond hameren. Dat was goed. De pijn in zijn longen verdrong een deel van de pijn in zijn hart. Voldoende om niet op de grond te gaan liggen, zich tot een balletje op te rollen en zich door het verdriet te laten overmannen.

Hij had geen idee hoe hij zonder haar verder moest. Het was alsof hij zonder lucht moest leven. Even onmogelijk, even verstikkend. Zijn voeten bewogen steeds sneller. Hij zag lichtflitsjes en zijn blikveld werd kleiner. Hij richtte zich op een punt in de verte, een gat in de takken waar het eerste ochtendlicht voorzichtig doorheen sijpelde. Het harde licht van de lampen langs de route overheerste nog altijd.

Het pad werd smaller en de grond hobbeliger, vol gaten en kuilen. Het was ook een beetje glad, maar hij kende het hier en nam niet de moeite naar beneden te kijken. Hij staarde naar het licht en richtte zich op de naderende ochtend.

In eerste instantie begreep hij niet wat er gebeurde. Het was alsof iemand ineens een onzichtbare muur voor hem had neergezet. Hij bleef midden in een pas steken, met zijn voeten in de lucht. Vervolgens viel hij voorover. Instinctief stak hij zijn handen naar voren om de val te breken en toen zijn palmen de grond raakten, schoot de pijn door zijn armen naar zijn schouders. Daarna kwam er een ander soort pijn. Schrijnend en brandend, en hij snakte naar adem. Hij keek naar zijn handen. Beide palmen waren bedekt met een dikke laag glas. Grote en kleine stukjes doorzichtig glas, die langzaam rood kleurden van het bloed dat uit de wonden stroomde waar de scherven zijn huid hadden doorboord. Hij bewoog niet en het was doodstil om hem heen.

Toen hij uiteindelijk probeerde te gaan zitten, merkte hij dat zijn voeten ergens in bleven haken. Hij keek naar zijn benen. Ook daar was het glas in zijn huid gedrongen, door zijn broek heen. Hij keek verder omlaag. Toen zag hij het touw.

 

‘Werk nou eens mee!’ Erica was helemaal bezweet. Maja had bij alles wat ze haar wilde aantrekken tegengestribbeld, van haar onderbroek tot haar overall, en stond nu met een rood hoofd woedend te brullen, terwijl Erica haar haar wanten probeerde aan te doen.

‘Het is koud buiten. Je moet je wanten aan,’ probeerde ze, hoewel verbale argumentatie deze ochtend nog niet had gewerkt.

Erica voelde een huilbui opkomen. Ze had een slecht geweten over al het geruzie en geschreeuw, en het liefst had ze Maja haar overall weer uitgetrokken en haar thuisgehouden van de crèche zodat ze de hele dag gezellig met z’n tweetjes konden zijn. Maar ze wist dat dat niet ging. Ze kon het niet opbrengen om in haar eentje een hele dag voor Maja te zorgen. Bovendien zou het morgen nog erger zijn als ze nu toegaf. Als Patrik dit elke dag meemaakte, was het niet gek dat hij er zo moe uitzag.

Met moeite slaagde ze erin uit haar zittende houding omhoog te komen en zonder verdere discussie pakte ze haar dochter bij haar hand en trok haar mee naar buiten. De wanten stopte ze in haar jaszak. Misschien ging het beter als ze eenmaal op de crèche waren en anders hadden de juffen hopelijk meer succes.

Onderweg naar de auto zette Maja zich zo goed als ze kon schrap.

‘Kom. Ik kan je niet dragen.’ Erica pakte Maja wat steviger vast, waardoor het kind viel en hartverscheurend begon te huilen. Nu kwamen Erica’s tranen ook. Als iemand haar nu had gezien, had die vast direct de kinderbescherming gebeld.

Ze hurkte langzaam en probeerde de ingewanden die klem kwamen te zitten te negeren. Ze hielp Maja overeind en zei met zachtere stem: ‘Sorry dat mama stom deed. Zal ik je even vasthouden?’

Maja zei normaal gesproken nooit nee tegen een mogelijkheid om even te knuffelen, maar nu keek ze Erica boos aan en begon nog harder te huilen. Ze klonk als een misthoorn.

‘Meisje toch,’ zei Erica en ze streek Maja over haar wang. Na een tijdje werd haar dochter rustiger en het gehuil ging over in zacht gesnik. Erica deed een nieuwe poging: ‘Krijg ik een knuffel van je?’

Maja aarzelde even, maar liet zich toen omhelzen. Ze boorde haar gezicht in haar moeders hals en Erica voelde dat die nat werd van tranen en snot.

‘Het spijt me, het was niet de bedoeling dat je zou vallen. Heb je je pijn gedaan?’

‘Hm,’ snotterde Maja. Ze zag er heel zielig uit.

‘Zal ik er op blazen?’ vroeg Erica. Meestal wilde Maja dat wel.

Ook nu knikte ze.

‘Waar moet ik dan blazen? Waar heb je je pijn gedaan?’

Maja dacht even na en wees vervolgens op elk lichaamsdeel dat ze kon verzinnen. Erica deed een allesomvattende blaaspoging en veegde de sneeuw van Maja’s rode overall.

‘Wat denk je, zouden je vriendjes op de crèche zich niet afvragen waar je blijft?’ vroeg Erica. Ze speelde haar troefkaart uit: ‘Ture is er vast ook. Hij zit natuurlijk vol spanning op je te wachten.’

Maja hield op met snotteren. Ture was haar grote liefde. Hij was drie maanden ouder dan zij en had een tomeloze energie. Bovendien beantwoordde hij Maja’s liefde vol passie.

Erica hield haar adem in. Toen verscheen er een glimlach op Maja’s gezicht. ‘Naar Ture.’

‘Natuurlijk,’ zei Erica, ‘nu gaan we naar Ture. Laten we maar meteen gaan, zodat Ture nog niet naar zijn werk is of een baan in het buitenland heeft gekregen of zoiets.’

Maja keek haar vragend aan en Erica moest lachen.

‘Luister maar niet naar je domme moeder. We gaan snel naar Ture toe.’