Eindelijk was de vakantie afgelopen. Vader had hun spullen ingepakt en in de auto en de caravan gestouwd. Moeder lag zoals gewoonlijk op het bed. Ze was nog dunner en nog bleker geworden. Nu wilde ze alleen maar naar huis, zei ze.
Uiteindelijk had vader verteld waarom moeder zich zo beroerd voelde. Ze was eigenlijk helemaal niet ziek. Er zat een baby in haar buik. Een broertje of een zusje. Hij begreep niet waarom je daar zo beroerd van werd. Maar dat was nu eenmaal zo, zei vader.
Eerst was hij blij geweest. Een broertje of zusje, iemand om mee te spelen. Daarna had hij hen horen praten, moeder en vader, en toen had hij het begrepen. Nu wist hij waarom hij niet langer moeders mooie jongen was, waarom ze zijn haar niet streelde en waarom ze hem met die blik aankeek. Hij wist wie haar van hem had afgepakt.
De dag ervoor was hij als een indiaan naar de caravan gelopen. Hij was er zonder enig geluid te maken op zijn mocassins heen geslopen, met een vogelveer in zijn haar. Hij was Boze Wolk, en moeder en vader waren de bleekgezichten. Hij kon ze achter het gordijn in de caravan zien bewegen. Moeder lag niet. Ze was op en praatte, en Boze Wolk was blij, want nu voelde moeder zich misschien beter, nu maakte de baby haar misschien niet langer ziek. En ze klonk gelukkig, moe maar gelukkig. Boze Wolk sloop dichterbij, hij wilde meer horen van de blije stem van het bleekgezicht. Hij naderde stap voor stap, sloop voorzichtig onder het open raam en met zijn rug tegen de wand deed hij zijn ogen dicht en luisterde.
Maar hij had zijn ogen geopend toen ze over hem begon te praten. Toen werd hij met volle kracht overspoeld door al het zwarte. Hij was weer terug bij haar, hij rook de nare geur, hoorde de stilte die in zijn hoofd werd weerkaatst.
Moeders stem drong door de stilte heen, door het donkere. Want hoe klein hij ook was, hij begreep precies wat hij haar hoorde zeggen. Ze had er spijt van dat ze zijn moeder was geworden. Nu zouden ze een echt kind krijgen, en als ze had geweten dat het zou lukken, had ze hem nooit in huis genomen. En vader, die met zijn kleurloze en vermoeide stem zei: ‘Ja, maar de jongen is er nu eenmaal, dus moeten we er het beste van zien te maken.’
Boze Wolk zat roerloos en op dat moment werd de haat geboren. Hij had het gevoel zelf niet kunnen benoemen. Maar hij wist dat het prettig en pijnlijk tegelijk voelde.
Dus toen vader hun kooktoestel, kleren, conservenblikjes en andere troep in de auto pakte, pakte hij zelf zijn haat in. Die vulde de hele achterbank. Maar hij haatte moeder niet. Hoe zou hij dat kunnen doen? Hij hield van haar.
Hij haatte degene die haar van hem had afgepakt.
Erica was naar de bibliotheek in Fjällbacka gereden. Ze wist dat Christian vandaag niet werkte. Hij had het goed gedaan in het ontbijtprogramma, in elk geval tot vlak voor het eind. Maar toen ze naar de bedreigingen hadden gevraagd, was zijn nervositeit duidelijk zichtbaar geweest. Erica had het zo pijnlijk gevonden toen hij knalrood werd en begon te zweten dat ze de tv had uitgezet voordat het interview was afgelopen.
Nu liep ze hier rond en deed alsof ze een bepaald boek zocht, terwijl ze zich afvroeg hoe ze de eigenlijke reden van haar bezoek moest inkleden: een gesprekje met Christians collega May. Want hoe meer Erica over de brieven nadacht, des te meer raakte ze ervan overtuigd dat Christian niet door een onbekende werd bedreigd. Nee, het maakte een persoonlijke indruk, en het antwoord moest in Christians omgeving of in zijn verleden liggen.
Het probleem was alleen dat hij altijd uiterst terughoudend over zichzelf was. Vanochtend had ze alles willen opschrijven wat Christian over zijn achtergrond had verteld. Maar ze was met de pen in haar hand en een leeg vel papier blijven zitten. Ze realiseerde zich dat ze niets wist. Hoewel Christian en zij samen heel veel tijd hadden doorgebracht toen hij aan het manuscript werkte, en ze elkaar volgens haar best na waren komen te staan en vrienden waren geworden, had hij nooit iets verteld. Niet waar hij vandaan kwam, niet hoe zijn ouders heetten of wat ze deden. Niet waar hij had gestudeerd, niet of hij in zijn jeugd aan sport had gedaan, niets over zijn vrienden van vroeger en of hij nog steeds contact met hen had. Ze wist niets.
Dat had de alarmbellen doen rinkelen. Want mensen onthullen altijd kleine dingen over zichzelf, geven stukjes informatie over wie ze vroeger waren en hoe ze zich hebben ontwikkeld tot de persoon die ze nu zijn. Omdat Christian zo terughoudend was geweest, was Erica er nog meer van overtuigd geraakt dat het antwoord in zijn verleden moest liggen. Maar het was de vraag of het hem was gelukt tegenover iedereen zijn reserve te bewaren. Misschien had een collega die bijna dagelijks met hem werkte iets opgevangen.
Erica gluurde naar May, die de computer aanzette. Ze waren in elk geval alleen in de bibliotheek en konden dus ongestoord praten. Uiteindelijk besloot ze tot een mogelijke tactiek. Ze kon May natuurlijk niet openlijk over Christian uithoren en moest dit omzichtig aanpakken.
Ze legde haar hand op haar onderrug, zuchtte en nam moeizaam plaats bij de balie waar May aan het werk was.
‘Je hebt het vast niet makkelijk. Ik heb gehoord dat het een tweeling is,’ zei May met een moederlijke blik naar Erica.
‘Ja, het zijn er inderdaad twee.’ Erica wreef over haar buik en probeerde te kijken alsof ze echt even moest uitpuffen. Op zich hoefde ze daar niet al te veel moeite voor te doen. Toen ze ging zitten, merkte ze dat haar hele onderrug dankbaar ontspande.
‘Rust maar even lekker uit.’
‘Ja, dat zal ik doen,’ zei Erica en ze glimlachte. ‘Heb je Christian vanochtend op de tv gezien?’ vroeg ze even later.
‘Nee, jammer genoeg niet, ik was hier. Maar ik heb het op de dvd opgenomen. Hoop ik. Die apparaten zullen nooit mijn beste vrienden worden. Hoe deed hij het?’
‘Goed. Ik vind het zo leuk dat het boek is uitgekomen.’
‘Ja, we zijn enorm trots op hem,’ zei May en ze begon te stralen. ‘Ik wist helemaal niet dat hij schreef, daar kwam ik pas achter toen ik hoorde dat het boek zou worden uitgegeven. Wat een boek! En wat een recensies!’
‘Ja, het is fantastisch.’ Erica zweeg even. ‘Iedereen die Christian kent is vast blij voor hem. Ik hoop dat zijn oud-collega’s dat ook zijn. Waar werkte hij ook alweer voordat hij naar Fjällbacka kwam?’ Ze probeerde eruit te zien alsof ze het eigenlijk wel wist, maar er op dit moment niet op kon komen.
‘Hm…’ In tegenstelling tot Erica leek May echt in haar geheugen te zoeken. ‘Weet je, daar heb ik nooit iets over gehoord nu ik erover nadenk. Wat vreemd. Maar Christian werkte hier al toen ik begon, en waarschijnlijk hebben we het er nooit over gehad wat hij daarvoor deed.’
‘Weet je ook niet waar hij vandaan komt, waar hij woonde voordat hij naar Fjällbacka verhuisde?’ Erica hoorde zelf dat ze een beetje te geïnteresseerd klonk en deed haar best een meer neutrale toon aan te nemen. ‘Ik moest er vandaag aan denken toen ik het interview zag. Ik heb altijd gedacht dat hij uit de provincie Småland kwam, maar vandaag had ik het idee dat ik sporen van een ander dialect hoorde dat ik niet goed kon thuisbrengen.’ Geen geweldige leugen, ze hoopte maar dat die goed genoeg was.
May leek hem in elk geval te accepteren. ‘Nee, hij komt niet uit Småland, dat weet ik zeker. Maar verder heb ik geen flauw idee. We praten natuurlijk veel op het werk, en Christian is altijd vriendelijk en voorkomend.’ Ze leek na te denken hoe ze haar gedachten moest formuleren. ‘Toch lijkt het alsof er een grens is, tot hier en niet verder. Misschien is het stom van me, maar ik heb hem nooit naar persoonlijke dingen gevraagd, omdat hij op de een of andere manier heeft laten merken dat hij dat niet prettig zou vinden.’
‘Ik begrijp wat je bedoelt,’ zei Erica. ‘En hij heeft ook nooit in het voorbijgaan iets laten vallen?’
May dacht opnieuw na. ‘Nee, ik kan niets… Jawel, wacht even…’
‘Ja?’ zei Erica en ze vervloekte haar eigen ongeduld.
‘Het was iets kleins. Maar ik kreeg het gevoel… We hadden het een keer over Trollhättan nadat ik bij mijn zus op bezoek was geweest. Hij leek de stad te kennen. Maar opeens bedacht hij zich en begon over iets anders te praten. Ik weet nog goed dat ik dat gek vond. Dat hij zo abrupt van onderwerp veranderde.’
‘Kreeg je het gevoel dat hij daar had gewoond?’
‘Ja, ik geloof het wel. Al kan ik het absoluut niet met zekerheid zeggen.’
Het was niet veel om op af te gaan. Maar het was in elk geval een begin. Trollhättan.
‘Kom binnen, Christian!’ Gaby verwelkomde hem in de deuropening en hij stapte afwachtend het witte landschap binnen dat het domicilie van de uitgeverij was. Het kantoor was net zo sober en licht als de directeur extravagant en kleurrijk was. Dat was misschien ook precies de bedoeling, want het vormde een indrukwekkende achtergrond voor Gaby, die des te meer opviel.
‘Wil je koffie?’ Ze wees naar een hoedenplank met een paar kleer-hangers links van de deur, en hij hing zijn jas op.
‘Graag.’ Hij liep achter haar aan toen ze op hoge hakken door een lange gang klepperde. De keuken was net zo wit als de rest van het kantoor, maar de mokken die ze uit een kast pakte waren knalroze en er leek geen andere kleur te zijn waaruit je kon kiezen.
‘Café au lait? Cappuccino? Espresso?’ Gaby wees naar een gigantische koffiemachine die op het aanrecht troonde en hij dacht even na over zijn keuze.
‘Café au lait, graag.’
‘Dan regelen we dat.’ Ze reikte naar zijn mok en drukte op een aantal knoppen. Toen de machine klaar was met puffen, gebaarde ze hem met haar mee te lopen.
‘We gaan op mijn kamer zitten. Hier is te veel volk op de been.’ Ze knikte afgemeten toen een vrouw van een jaar of dertig de keuken binnenkwam. Naar de angstige blik te oordelen hield Gaby haar medewerkers kort.
‘Ga zitten.’ Gaby’s kamer lag naast de keuken. Het was er mooi en netjes, maar onpersoonlijk. Geen foto’s van familieleden, geen snuisterijen. Niets dat een aanwijzing kon geven over Gaby als persoon, wat volgens Christian ook precies haar bedoeling was.
‘Wat was je goed vanochtend!’ Ze ging achter haar bureau zitten en keek hem stralend aan.
Hij knikte en wist dat ze zijn nervositeit had gezien. Hij vroeg zich af of ze überhaupt gewetenswroeging had omdat ze de pers had ingelicht over de brieven en hem weerloos had gemaakt voor wat nu zou komen.
‘Je bent zó aanwezig.’ Haar tanden schitterden wit toen ze naar hem glimlachte. Te wit, waarschijnlijk gebleekt.
Hij omklemde de roze beker met bezwete handen.
‘We gaan proberen meer praatprogramma’s voor je te boeken,’ kwebbelde Gaby verder. ‘Carin om 21.30 uur, Malou op vier, misschien een spelletjesprogramma. Ik denk dat…’
‘Ik doe geen tv-optredens meer.’
Gaby staarde hem aan. ‘Sorry, ik geloof dat ik je verkeerd heb verstaan. Ik meende dat je zei dat je geen tv meer doet?’
‘Dat heb je goed gehoord. Je zag wat er vanochtend gebeurde. Dat wil ik niet nog een keer meemaken.’
‘Televisie verkoopt.’ Gaby’s neusvleugels fladderden. ‘Die paar minuten dat je vanmorgen op TV4 te zien was, zullen de verkoop nog verder aanzwengelen.’ Ze tikte geïrriteerd met haar lange nagels op het tafelblad.
‘Dat zal best, maar dat maakt niet uit. Ik ben niet van plan eraan mee te doen.’ Hij meende het echt. Hij wilde en kon niet meer laten zien dan hij al had gedaan. Dat was al te veel, het was voldoende om te provoceren. Misschien kon hij het lot nog steeds ontwijken als hij er een punt achter zette. Nu.
‘Dit gaat om samenwerking. Ik kan jouw boek niet verkopen en onder de aandacht van de lezers brengen als jij niet meewerkt. En reclame maken voor het boek is daar een onderdeel van.’ Haar stem was ijskoud.
Het gonsde in Christians hoofd. Hij staarde naar Gaby’s roze nagels op het lichte tafelblad en probeerde het steeds luider wordende gebruis te laten stoppen. Hij krabde hard aan zijn linker handpalm. Er kriebelde iets onder zijn huid. Als een onzichtbaar eczeem, dat alleen maar erger werd als hij eraan zat.
‘Ik ben niet van plan eraan mee te doen,’ herhaalde hij. Hij was niet in staat haar aan te kijken. De lichte nervositeit die hij eerst had gevoeld, was nu overgegaan in paniek. Ze kon hem niet dwingen. Of kon ze dat wel? Wat stond er eigenlijk in het contract dat hij had ondertekend en niet eens had gelezen omdat hij zo blij was geweest dat het boek was aangenomen?
Gaby’s stem sneed door het gebruis in zijn hoofd. ‘We verwachten dat je meedoet, Christian. Ik verwacht dat.’ Haar irritatie gaf voeding aan zijn jeuk. Hij krabde nu nog harder aan zijn handpalm, tot het pijn ging doen. Toen hij naar zijn hand keek, zag hij de bloederige strepen die zijn nagels hadden veroorzaakt. Hij keek op.
‘Ik moet nu naar huis.’
Gaby nam hem met gefronste wenkbrauwen op. ‘Hoe voel je je eigenlijk?’ De frons werd dieper toen ze het bloed aan zijn hand zag. ‘Christian…’ Ze leek niet te weten hoe ze verder moest gaan en hij hield het niet langer uit. De gedachten gonsden luider en luider en zeiden dingen die hij niet wilde horen. Alle vraagtekens, alle verbanden, alles vermengde zich tot hij alleen de jeuk nog voelde.
Hij stond op en rende de kamer uit.
Patrik staarde naar de telefoon. Hij begreep dat het een hele tijd zou duren voordat ze een volledig rapport konden krijgen over het lichaam dat ze onder het ijs hadden gevonden, maar hij rekende erop vrij snel te horen dat het inderdaad Magnus Kjellner was. Het gerucht deed waarschijnlijk al de ronde in Fjällbacka, en hij wilde niet dat Cia het op die manier zou horen.
Maar de telefoon was nog steeds niet gegaan.
‘Nog niets?’ Annika stak haar hoofd door de deuropening en keek hem vragend aan.
Patrik schudde zijn hoofd. ‘Nee, maar Pedersen zou nu elk moment moeten bellen.’
‘Laten we het hopen,’ zei Annika en op hetzelfde moment dat ze zich omdraaide om naar de receptie te lopen, begon de telefoon te rinkelen.
Patrik stortte zich op de hoorn. ‘Hedström.’ Hij luisterde en gebaarde naar Annika. Hij had Tord Pedersen van de Forensische Eenheid aan de lijn. ‘Ja (…) Oké (…) Ik begrijp het (…) Dank je wel.’ Hij verbrak de verbinding en ademde uit. ‘Pedersen bevestigt dat het Magnus Kjellner is. Hij kan de doodsoorzaak pas na de sectie vaststellen, maar hij kan met zekerheid zeggen dat Kjellner aan geweld heeft blootgestaan. Hij heeft ernstige snijwonden.’
‘Arme Cia.’
Patrik knikte. Hij verheugde zich niet op de taak die hem wachtte. Toch wilde hij het haar zelf vertellen. Dat was hij haar verschuldigd na al haar bezoekjes aan het bureau; elke keer iets verdrietiger, iets meer afgepeigerd, maar toch altijd met iets wat op hoop leek. Nu was die hoop er niet meer, en het enige dat hij haar kon geven was een soort zekerheid.
‘Ik kan maar beter meteen naar haar toe gaan,’ zei hij en hij stond op. ‘Voordat ze het van iemand anders hoort.’
‘Ga je alleen?’
‘Nee, ik neem Paula mee.’
Hij liep naar de kamer van zijn collega en klopte op de open deur.
‘Is het Magnus?’ Paula kwam zoals gewoonlijk meteen ter zake.
‘Ja. Ik ga het nu aan zijn vrouw vertellen. Ga je mee?’
Paula leek te aarzelen, maar ze was niet iemand die wegliep voor haar verantwoordelijkheden. ‘Ja, natuurlijk,’ zei ze. Ze trok haar jas aan en liep achter Patrik aan, die al op weg was naar de buitendeur.
Bij de receptie werden ze tegengehouden door Mellberg. ‘Heb je iets gehoord?’ vroeg hij opgewonden.
‘Ja, Pedersen heeft bevestigd dat het Magnus Kjellner is.’ Patrik draaide zich om en wilde doorlopen naar de politiewagen die voor het bureau geparkeerd stond. Maar Mellberg was nog niet klaar.
‘Hij heeft zich verdronken, is het niet? Ik wist wel dat hij zelfmoord had gepleegd. Hij had vast een minnares of hij speelde poker op het internet. Ik wist het.’
‘Het lijkt geen zelfmoord te zijn.’ Patrik woog zijn woorden op een goudschaaltje. Uit ervaring wist hij dat Mellberg geheel naar eigen goeddunken met informatie omging en daardoor heel eenvoudig een ramp kon veroorzaken.
‘Verdomme! Moord, dus?’
‘We weten nog niet zoveel.’ Patriks stem had een waarschuwende klank. ‘Het enige dat Pedersen op dit moment kon zeggen was dat Magnus Kjellner aanzienlijke snijwonden had.’
‘Verdomme,’ zei Mellberg nog een keer. ‘Dat betekent natuurlijk dat dit onderzoek een heel ander soort aandacht zal krijgen. We moeten het tempo opschroeven en alles wat al dan niet is gedaan onder de loep nemen. Ik heb tot nu toe niet actief aan het onderzoek deelgenomen, maar het spreekt voor zich dat we nu de belangrijkste middelen van dit bureau moeten inzetten.’
Patrik en Paula wisselden een blik. Zoals gewoonlijk had Mellberg niet door dat hij hun vertrouwen niet genoot en enthousiast ging hij verder: ‘We moeten al het materiaal dat we hebben gezamenlijk doornemen. Ik verwacht iedereen om 15.00 uur gretig en alert hier te zien. We hebben al veel te veel tijd verspild. Allemachtig, heeft het werkelijk drie maanden moeten duren om de man te vinden? Ik schaam me bijna.’ Hij keek met een strenge blik naar Patrik, die zich moest inhouden om zijn chef niet als een klein kind tegen de schenen te schoppen.
‘Om 15.00 uur. Begrepen. Het zou fijn zijn als we nu weg konden. Paula en ik zijn op weg naar de vrouw van Magnus Kjellner.’
‘Ja, ja,’ zei Mellberg ongeduldig en hij gebaarde dat ze konden vertrekken. Hij leek al diep na te denken over hoe hij de taken moest delegeren in de zaak die nu een moordonderzoek bleek te zijn.
Erik had zijn hele leven de touwtjes in handen gehad. Hij was degene geweest die de beslissingen nam, hij was de jager geweest. Nu was er iemand die op hem joeg, een onbekende die hij niet kon zien. Dat beangstigde hem meer dan wat dan ook. Alles zou makkelijker zijn als hij ontdekte wie er achter hem aan zat. Maar hij wist echt niet wie het was.
Hij had er heel lang over nagedacht, hij had zijn leven geïnventariseerd. Hij was zijn vrouwen, zijn zakenrelaties, zijn vrienden en vijanden nagelopen. Hij kon niet ontkennen dat hij verbittering en woede had opgeroepen. Maar haat? Daar was hij niet zo zeker van. De brieven die hij ontving walmden daarentegen van haat en wraakzucht. Niet meer en niet minder.
Voor het eerst in zijn leven voelde Erik zich alleen op de wereld. Voor het eerst realiseerde hij zich hoe dun de vernis was, hoe weinig succes en schouderklopjes betekenden als het er echt om ging. Hij had zelfs overwogen om Louise in vertrouwen te nemen. Of Kenneth. Maar hij kon nooit dat ene moment vinden waarop Louise niet met verachting naar hem keek. En Kenneth was altijd zo onderdanig. Geen van beide vormde een goede basis voor vertrouwelijkheden. Of voor het delen van de onrust die hij voelde sinds hij de brieven kreeg.
Er was niemand tot wie hij zich kon wenden. Hij besefte dat hij zijn isolement zelf had geschapen, en hij had voldoende zelfinzicht om te weten dat hij niet anders zou handelen als hij het over mocht doen. Het succes smaakte te zoet. Het gevoel dat hij superieur was en vereerd werd, was te bedwelmend. Hij had nergens spijt van, maar toch wenste hij dat er iemand was geweest.
Bij gebrek aan beter besloot hij het een na beste op te zoeken: seks. Er was niets dat hem zo’n gevoel van onoverwinnelijkheid gaf, terwijl hij tegelijk de controle helemaal kon loslaten. Het had niets met de partner te maken. Hij had er in de loop van de jaren zoveel gehad dat hij zich niet langer kon herinneren welke naam bij welk gezicht en lichaam hoorde. Hij herinnerde zich dat er iemand was geweest die perfecte borsten had gehad, maar hoezeer hij ook zijn best deed, hij wist niet welk gezicht bij die borsten hoorde. En eentje had enorm lekker gesmaakt. Bij haar had hij zijn tong willen gebruiken om vervuld te raken van haar geur. Maar haar naam? Hij had geen flauw idee.
Momenteel had hij Cecilia en hij dacht niet dat hij zich haar in de toekomst op een bepaalde manier zou herinneren. Ze was gemiddeld. In alle opzichten. Heel acceptabel in bed, maar niet iemand die de engelen liet zingen. Een lichaam dat goed genoeg gevormd was om hem omhoog te krijgen, maar hij zag haar niet voor zich als hij thuis in bed lag en zijn ogen sloot en zichzelf bevredigde. Ze was er, ze was beschikbaar en gewillig. Dat was haar voornaamste aantrekkingskracht, en hij wist dat hij weldra genoeg van haar zou krijgen.
Maar op dit moment was ze meer dan genoeg. Ongeduldig drukte hij op haar deurbel en hij hoopte maar dat hij niet lang hoefde te babbelen voordat hij bij haar naar binnen kon dringen en zou voelen hoe de spanning wegviel.
Toen ze de deur opende, begreep hij meteen dat die hoop de bodem zou worden ingeslagen. Hij had haar een sms’je gestuurd met de vraag of hij langs kon komen en hij had een ‘ja’ als antwoord gekregen. Nu bedacht hij dat hij beter had kunnen bellen om te horen in wat voor stemming ze verkeerde. Want ze zag er besluitvaardig uit. Niet boos of chagrijnig, dat kon hij niet beweren. Gewoon besluitvaardig en kalm. En dat vond hij nog verontrustender dan wanneer ze ziedend was geweest.
‘Kom erin, Erik,’ zei ze en ze liet hem binnen.
Erik. Het was nooit goed als je naam op die manier werd gebruikt. Het betekende dat de ander gewicht aan haar woorden wilde geven. Dat zij je volle aandacht wilde. Hij overwoog even of hij rechtsomkeert kon maken en zeggen dat hij weer moest gaan, zodat hij niet hoefde te ontdekken waarom ze zo besluitvaardig leek.
Maar de deur stond wijd open en Cecilia was al op weg naar de keuken. Hij had geen keuze. Met tegenzin deed hij de voordeur achter zich dicht, hing zijn jas op en volgde haar.
‘Wat fijn dat je er bent. Ik had je net willen bellen toen ik je sms’je kreeg,’ zei ze.
Hij ging met zijn rug tegen het aanrecht staan, leunde naar achteren en sloeg zijn armen over elkaar. Hij wachtte. Nu kwam het, zoals altijd. Het was altijd hetzelfde liedje met zijn minnaressen. Ze wilden de leiding en het commando overnemen, hadden het over de toekomst, stelden eisen en vroegen om beloften die hij nooit kon nakomen. Soms gaven die momenten hem een soort voldoening. Hij genoot ervan om langzaam en zorgvuldig hun pathetische verwachtingen de bodem in te slaan. Maar niet vandaag. Vandaag had hij behoefte aan blote huid en zoete geuren, hij had naar de top willen klimmen om vervolgens de afmattende ontlading te mogen voelen. Dat had hij nodig om zijn jager op afstand te houden. Waarom moest dat stomme mens uitgerekend vandaag uitkiezen om haar dromen uiteen te zien spatten?
Erik bewoog zich niet en wierp een kille blik op Cecilia, die rustig en beheerst terugkeek. Dat was iets nieuws. Meestal zag hij nervositeit, wangen die bloosden vanwege de stap die zijn minnaressen zouden nemen, opgeruimdheid omdat ze de ‘innerlijke moed’ hadden gevonden om te eisen waar ze recht op meenden te hebben. Maar Cecilia stond gewoon tegenover hem zonder haar ogen neer te slaan.
Ze deed haar mond open op het moment dat zijn mobieltje in zijn broekzak begon te trillen. Hij haalde het bericht tevoorschijn en las. Slechts één zin. Een zin die hem knikkende knieën bezorgde. Tegelijk hoorde hij ergens ver weg Cecilia’s stem. Ze sprak tegen hem, zei iets. Het was onmogelijk om de woorden tot zich door te laten dringen. Maar ze dwong hem te luisteren, ze dwong zijn hersenen om de lettergrepen om te vormen tot ze een betekenis kregen.
‘Ik ben zwanger, Erik.’
Onderweg naar Fjällbacka hadden ze niets gezegd. Paula had voorzichtig gevraagd of Patrik wilde dat zij het gesprek zou voeren, maar hij had slechts met zijn hoofd geschud. Ze hadden Lena Appelgren, de dominee, opgehaald, die nu op de achterbank zat. Zij zei ook niets meer nadat ze haar hadden verteld wat er aan de hand was.
Toen ze de oprit van de familie Kjellner op reden, had Patrik spijt dat ze de politiewagen hadden genomen en niet zijn Volvo. Cia kon een politiewagen die voor haar huis stopte maar op één manier interpreteren.
Hij drukte op de deurbel. Cia deed binnen vijf tellen open en uit haar gezichtsuitdrukking begreep hij dat ze de auto had gezien en haar conclusie had getrokken.
‘Jullie hebben hem gevonden,’ zei ze en ze trok haar vest strakker om zich heen toen de winterkou door de open voordeur naar binnen blies.
‘Ja,’ antwoordde Patrik. ‘We hebben hem gevonden.’
Heel even zag Cia er beheerst uit, maar toen was het alsof haar benen onder haar weggleden en ze zakte op de vloer van de gang ineen. Patrik en Paula hielpen haar weer overeind, en tussen hen in strompelde ze naar de keuken, waar ze haar op een stoel zetten.
‘Kunnen we iemand bellen?’ Patrik ging naast Cia zitten en pakte haar hand.
Ze leek even na te denken. Haar blik leek wel van glas en Patrik vermoedde dat ze moeite had om helder na te denken.
‘Wil je dat we Magnus’ ouders ophalen?’ vroeg hij vriendelijk en ze knikte.
‘Weten ze het al?’ vroeg ze met bevende stem.
‘Op dit moment zijn twee andere agenten bij hen. Ik kan ze bellen om te vragen of ze hier willen komen,’ antwoordde Patrik.
Maar dat was niet nodig. Een tweede politiewagen stopte naast die van Patrik en hij begreep dat Gösta en Martin Magnus’ ouders, die nu uit de auto stapten, al op de hoogte hadden gebracht. Ze stapten naar binnen zonder aan te bellen, en Patrik hoorde dat Paula naar de gang ging en zachtjes met Gösta en Martin praatte. Door het keukenraam zag hij hen weer de kou in gaan en wegrijden.
Paula kwam terug naar de keuken, gevolgd door Margareta en Torsten Kjellner.
‘Ik vond dat het te druk werd met vier agenten, daarom heb ik ze teruggestuurd naar het bureau. Ik hoop dat je het daarmee eens bent,’ zei ze. Patrik knikte.
Margareta liep meteen op Cia af en sloeg haar armen om haar heen. In de armen van haar schoonmoeder kwam Cia’s eerste snik, daarna was het alsof de dijken doorbraken en huilde ze tranen met tuiten. Torsten was bleek en wist zich niet goed raad; de dominee liep naar hem toe en stelde zich voor.
‘Ga maar even zitten, dan ga ik koffiezetten,’ zei Lena. Ze kenden elkaar alleen van gezicht, en Lena wist dat ze zich op dit moment op de achtergrond moest houden en alleen naar voren moest treden als dat nodig was. Een doodstijding was elke keer weer anders en soms hoefde ze alleen maar kalmte uit te stralen en iets warms te drinken te maken. Ze opende de kasten en na enig zoeken had ze alles gevonden wat ze nodig had.
‘Stil maar, Cia,’ zei Margareta, terwijl ze over de rug van haar schoondochter wreef. Over Cia’s hoofd ontmoette ze Patriks blik, en het kostte hem moeite niet weg te kijken bij het intense verdriet in de ogen van een moeder die net had gehoord dat ze een kind had verloren. Toch was ze zo sterk dat ze de vrouw van haar zoon kon troosten. Sommige vrouwen bezaten zoveel kracht dat niets hen kon breken. Buigen wel, maar breken niet.
‘Gecondoleerd.’ Patrik wendde zich tot Magnus’ vader, die aan de keukentafel leeg voor zich uit zat te staren. Torsten antwoordde niet.
‘Hier is de koffie.’ Lena zette een kopje voor hem neer en legde haar hand een paar tellen op zijn schouder. Aanvankelijk reageerde hij niet, maar toen zei hij zachtjes: ‘Suiker?’
‘Ik zal het even pakken.’ Lena begon weer in de kasten te zoeken en zette even later een pak suikerklontjes op tafel.
‘Ik begrijp het niet…’ zei Torsten en hij sloot zijn ogen. Toen deed hij ze weer open: ‘Ik begrijp het niet. Wie heeft Magnus kwaad willen doen? Niemand kan onze zoon toch iets hebben willen aandoen?’ Hij keek naar zijn vrouw, maar zij hoorde hem niet. Ze stond daar nog steeds met Cia’s armen om haar middel, terwijl de natte vlek op haar grijze trui steeds groter werd.
‘We weten het niet, Torsten,’ zei Patrik en hij knikte dankbaar naar de dominee die hem ook een kopje koffie gaf en bij hen kwam zitten.
‘Wat weten jullie dan wel?’ De woorden bleven van woede en verdriet in Torstens keel steken.
Margareta keek hem waarschuwend aan: niet nu. Dit is niet het goede moment.
Hij zwichtte voor de strenge blik van zijn vrouw en pakte een paar suikerklontjes, die hij met een verbeten gezicht door zijn koffie roerde.
Het werd stil aan tafel. Cia huilde niet zo hevig meer, maar Margareta hield haar nog steeds vast en zette haar eigen verdriet nog even opzij.
Cia tilde haar hoofd op. De tranen hadden strepen op haar wangen gemaakt en haar stem was nauwelijks te horen toen ze zei: ‘De kinderen. Ze weten nog niets. Ze zijn op school, ze moeten thuiskomen.’
Patrik knikte alleen maar. Toen stond hij op en liep samen met Paula naar de auto.