Image

Ze glimlachte naar hem. Een brede grijns, geen tanden, alleen maar tandvlees. Maar hij liet zich niet om de tuin leiden. Hij wist wat ze wilde. Ze wilde nemen en nemen tot hij niets meer had.

Plotseling rook hij de geur. Die zoete, walgelijke geur. Die was daar destijds geweest, en nu was die hier. Die moest van haar komen. Hij keek naar het kleine, natte, glimmende lichaam. Alles aan haar boezemde hem afkeer in. De dikke buik, het spleetje tussen haar benen, het donkere haar dat niet gelijkmatig over haar hoofd was verdeeld.

Hij legde een hand op haar hoofd. Het klopte onder de huid. Dichtbij en broos. Zijn hand drukte harder en ze gleed verder naar beneden. Ze lachte nog steeds. Het water omsloot haar benen, klotste toen ze met haar hieltjes tegen de bodem van de badkuip trapte.

Bij de voordeur, heel ver weg, hoorde hij vaders stem. Die ging omhoog en omlaag, en het klonk alsof vader nog wel even weg zou blijven. Het bleef kloppen tegen zijn handpalm en ze begon een beetje te jengelen. Haar glimlach kwam en verdween, alsof ze niet goed wist of ze blij of verdrietig was. Misschien voelde ze door zijn hand hoezeer hij haar haatte, hoezeer hij elke seconde dat ze in zijn nabijheid was verafschuwde.

Het zou zoveel beter zijn zonder haar, zonder het gekrijs. Hij zou het geluk op moeders gezicht niet hoeven zien als ze naar haar keek, noch de afwezigheid van vreugde als moeder zich vervolgens naar hem omdraaide. Het was zo duidelijk. Als moeder haar blik van Alice naar hem verplaatste was het alsof iemand een lamp uitdeed. Het licht ging uit.

Hij luisterde of hij vader nog hoorde. Alice leek te hebben besloten om nog niet in huilen uit te barsten en hij glimlachte terug naar haar. Toen legde hij voorzichtig zijn arm onder haar hoofd, als steun, zoals hij moeder had zien doen. Met zijn andere hand maakte hij behoedzaam het zitje los waar ze half in lag. Dat ging niet echt makkelijk. Ze was glad en bewoog de hele tijd.

Uiteindelijk had hij het zitje los en duwde het voorzichtig weg. Nu rustte haar hele gewicht op zijn linkerarm. De zoete, walgelijke lucht werd steeds sterker en misselijk wendde hij zijn hoofd af. Hij voelde haar blik op zijn wang branden en haar huid was nat en glibberig op zijn arm. Hij had een hekel aan haar omdat ze hem die lucht weer deed ruiken, omdat ze hem dwong zich die weer te herinneren.

Langzaam trok hij zijn arm weg en keek naar haar. Haar hoofd viel achterover het bad in, en vlak voordat het het water raakte, hapte ze naar adem om te gaan schreeuwen. Maar toen was het te laat, en haar gezichtje verdween onder het oppervlak. Vanonder de rimpelingen van het water staarden haar ogen hem aan. Ze maaide met haar armen en benen, maar ze kon niet omhoogkomen, ze was te klein, te zwak. Hij hoefde haar hoofd niet eens onder water te houden. Dat rustte op de bodem en ze kon het alleen maar van links naar rechts bewegen.

Hij ging op zijn hurken zitten, legde zijn wang op de rand van het bad en sloeg haar strijd gade. Ze had niet moeten proberen zijn mooie moeder van hem af te pakken. Ze verdiende het om te sterven. Het was niet zijn schuld.

Na een poosje hielden haar armen en benen op met spartelen en zakten langzaam naar beneden. Hij voelde hoe de kalmte zich in hem verspreidde. De geur was weg en hij kon weer ademhalen. Alles zou weer gewoon worden. Hij hield zijn hoofd schuin, liet het op het koude email rusten en keek naar Alice, die nu helemaal roerloos in het bad lag.

 

 

 

‘Kom binnen.’ Ulf Rosander zag er slaapdronken uit, maar hij was aangekleed toen hij Patrik en Paula binnenliet.

‘Fijn dat we zo snel konden komen,’ zei Paula.

‘Dat was geen enkel probleem. Ik moest alleen even mijn werk bellen om te zeggen dat ik wat later kom. Maar gezien de omstandigheden hebben ze er alle begrip voor. We hebben tenslotte allemaal een collega verloren.’ Hij liep naar de woonkamer en ze volgden hem.

Het leek wel alsof er een bom was ontploft in de kamer. Speelgoed en andere dingen lagen overal verspreid en Ulf haalde een stapel kinderkleren weg van de bank, zodat ze daar konden gaan zitten.

‘Het is ’s ochtends altijd een chaos als ze naar de crèche moeten,’ zei hij verontschuldigend.

‘Hoe oud zijn ze?’ vroeg Paula en Patrik leunde achterover en liet haar eerst het woord doen. Als politieagent moest je de waarde van een gesprek over koetjes en kalfjes niet onderschatten.

‘Drie en vijf,’ antwoordde Rosander en hij begon te stralen. ‘Twee meisjes. Het is mijn tweede leg. Ik heb nog twee zoons van veertien en zestien. Maar die zijn momenteel bij hun moeder, anders had het er hier nog veel erger uitgezien.’

‘Hoe gaat het met het leeftijdsverschil?’ vroeg Patrik.

‘Boven verwachting goed, eerlijk gezegd. De jongens zijn in de puberteit en dat is natuurlijk niet altijd even makkelijk. Maar de meiden verafgoden ze en die liefde is wederzijds. Ze noemen ze zelfs de elandbroertjes.’

Patrik begon te lachen, maar Paula trok een niet-begrijpend gezicht. ‘Dat komt uit het kinderboek Julia en de elandbroertjes,’ legde hij uit. ‘Wacht nog maar een paar jaar, dan kom je er vanzelf achter.’

Hij werd weer serieus en richtte zich tot Rosander. ‘Je hebt dus gehoord dat we Magnus hebben gevonden.’

Rosanders glimlach ebde weg. Hij haalde zijn hand door zijn haar, dat al door de war zat.

‘Weten jullie hoe hij is doodgegaan? Is hij de verdrinkingsdood gestorven?’ Het was een ouderwetse uitdrukking, die echter heel normaal was onder mensen die zo dicht bij zee woonden.

Patrik schudde zijn hoofd. ‘Dat weten we nog niet. Maar op dit moment is het nog belangrijker om duidelijkheid te krijgen in wat er op de ochtend van zijn verdwijning is gebeurd.’

‘Dat begrijp ik, ik weet alleen niet hoe ik jullie kan helpen.’ Rosander haalde gelaten zijn schouders op. ‘Ik weet alleen maar dat hij belde en zei dat hij wat later zou komen.’

‘Gebeurde dat vaker?’ vroeg Paula.

‘Dat Magnus later kwam?’ Rosander fronste zijn voorhoofd. ‘Nee, nu ik erover nadenk, geloof ik niet dat dat ooit eerder was voorgekomen.’

‘Hoe lang reden jullie al samen naar het werk?’ Patrik legde onopvallend een plastic lieveheersbeestje weg waar hij per ongeluk op was gaan zitten.

‘Sinds ik vijf jaar geleden bij Tanumsfönster begon te werken. Voor die tijd ging Magnus met de bus, maar we raakten op het werk aan de praat en toen heb ik gezegd dat hij met mij kon meerijden als hij de benzinekosten wilde delen.’

‘En in die vijf jaar heeft hij nooit gebeld om te zeggen dat hij later kwam?’ vroeg Paula nog een keer.

‘Nee, nooit. Dat zou ik wel hebben onthouden.’

‘Hoe klonk hij toen hij belde?’ vroeg Patrik. ‘Kalm? Geagiteerd? Zei hij waarom hij verlaat was?’

‘Nee, daar zei hij niets over. Ik weet het natuurlijk niet zeker, het is alweer een poosje geleden, maar hij klonk anders dan anders.’

‘In welke zin?’ Patrik boog zich naar voren.

‘Geagiteerd is misschien te sterk uitgedrukt, maar ik kreeg toch de indruk dat er iets was. Ik dacht dat hij misschien ruzie had gehad met Cia of de kinderen.’

‘Kwam dat door iets wat hij zei?’ vroeg Paula en ze wisselde een blik met Patrik.

‘Nee, het gesprek duurde maar een paar tellen. Magnus belde en zei dat hij later zou komen en dat ik niet hoefde te wachten als het te lang duurde. Hij zou zelf wel iets regelen om naar het werk te komen. Daarna hing hij op. Ik heb nog even gewacht en toen ben ik weggereden. Dat was alles. Ik neem aan dat het door zijn toon kwam dat ik dacht dat er thuis iets mis was.’

‘Weet je of ze huwelijksproblemen hadden?’

‘Ik heb Magnus nooit iets kwaads over Cia horen zeggen. Ze leken het juist enorm goed te hebben. Op zich weet je natuurlijk nooit wat er in andere gezinnen gebeurt, maar ik had altijd de indruk dat Magnus heel gelukkig getrouwd was. Maar we hadden het niet vaak over dat soort dingen. Meer over het weer en de eredivisie.’

‘Kun je zeggen dat jullie vrienden waren?’ vroeg Patrik.

Rosander aarzelde met zijn antwoord. ‘Nee, dat zou ik niet willen zeggen. We reden samen naar het werk en praatten soms wat tijdens de lunch, maar privé gingen we niet met elkaar om. Ik weet eigenlijk niet waarom, we konden het goed met elkaar vinden. Maar iedereen heeft natuurlijk zijn eigen kennissenkring, en dat verander je niet zomaar.’

‘Als hij zich dus door iemand bedreigd had gevoeld of als hij zich ergens zorgen om zou hebben gemaakt, dan zou hij jou niet in vertrouwen hebben genomen?’ zei Paula.

‘Nee, dat kan ik me niet indenken. Maar ik zag hem vijf keer per week en zou het wel gemerkt hebben als hem iets dwars had gezeten. Hij was zoals altijd: vrolijk, rustig en betrouwbaar. Gewoon een prima vent.’ Rosander keek naar zijn handen. ‘Het spijt me dat ik jullie niet verder kan helpen.’

‘Je hebt ons heel goed geholpen.’ Patrik stond op en Paula volgde zijn voorbeeld. Ze gaven Rosander een hand en bedankten hem voor zijn tijd.

In de auto namen ze het gesprek door.

‘Wat denk jij ervan?’ zei Paula en ze keek van opzij naar Patrik, die naast haar op de passagiersplaats zat.

‘Hé, let op het verkeer!’ Patrik greep het handvat in het portier beet toen Paula in de scherpe bocht vlak voor Mörhult op het nippertje een tegemoetkomende vrachtwagen wist te ontwijken.

‘Oeps,’ zei Paula en ze richtte haar blik weer op de voorruit.

‘Vrouwen achter het stuur,’ morde Patrik.

Paula begreep dat hij haar plaagde en koos ervoor niet op de opmerking te reageren. Ze had zelf als passagier bij Patrik in de auto gezeten en vond het een wonder dat hij überhaupt zijn rijbewijs had gehaald.

‘Volgens mij heeft Ulf Rosander er helemaal niets mee te maken,’ zei Patrik als antwoord op haar vraag, en Paula knikte instemmend.

‘Ik ben het met je eens. Wat Rosander betreft zit Mellberg er absoluut naast.’

‘Dan moeten we hem daar alleen nog van zien te overtuigen.’

‘Maar het was goed dat we met hem hebben gepraat. Kennelijk heeft Gösta dit de eerste keer niet helemaal meegekregen. Magnus moet een reden hebben gehad om voor het eerst in vijf jaar later te komen. Rosander had de indruk dat Magnus geagiteerd was of in elk geval niet in zijn gewone doen toen hij belde. Het kan nauwelijks toeval zijn dat hij diezelfde ochtend verdween.’

‘Je hebt gelijk. Ik weet alleen niet hoe we verder moeten gaan om die leemte te vullen. Ik heb Cia ook gevraagd of er die ochtend iets bijzonders was gebeurd, en zij zegt van niet. Op zich vertrok zij eerder naar haar werk dan Magnus, maar wat kan er in de korte tijd dat hij alleen thuis was zijn gebeurd?’

‘Heeft iemand de telefoonlijsten gecontroleerd?’ vroeg Paula. Ze draaide haar hoofd niet om, maar bleef op de weg letten.

‘Diverse keren. Niemand heeft die ochtend naar hun huis gebeld. Niemand heeft zijn mobieltje gebeld. Het enige telefoontje dat hij zelf heeft gepleegd was naar Rosander. Daarna is het stil.’

‘Kan er iemand bij hem zijn langsgekomen?’

‘Ik denk het niet.’ Patrik schudde zijn hoofd. ‘De buren konden het huis goed zien, ze zaten te ontbijten toen Magnus vertrok. Het is natuurlijk mogelijk dat ze niet hebben gemerkt dat er iemand aanbelde, maar ze dachten niet dat was gebeurd.’

‘Mail?’

Patrik schudde wederom ontkennend met zijn hoofd. ‘We mochten van Cia de computer bekijken, en er waren geen mailtjes die de aandacht trokken.’

Het was een poosje stil in de auto, beiden waren verzonken in gedachten. Hoe kwam het dat Magnus Kjellner op een dag spoorloos verdween en drie maanden later vastgevroren in het ijs werd gevonden? Wat was er die ochtend eigenlijk gebeurd?

 

Stom genoeg had Erica besloten om te gaan lopen. Ze had gedacht dat haar doel op slechts een steenworp afstand lag van hun huis in Sälvik. Dat was dan wel een wereldrecord steen werpen.

Ze legde haar hand op haar onderrug en stopte even om uit te puffen. Ze keek naar het pand van bouwbedrijf Havsbygg, dat nog steeds heel ver weg lag. Maar het was even ver terug naar huis, dus kon ze of hier in de sneeuw gaan liggen, of ze moest gewoon doorsjokken.

Tien minuten later stapte ze uitgeput het kantoor binnen. Ze had niet van tevoren gebeld, omdat ze dacht dat het verrassingsmoment misschien in haar voordeel zou werken. Ze had goed gekeken of Eriks auto niet voor het gebouw stond. Ze wilde namelijk met Kenneth praten, en het liefst zonder gestoord te worden.

‘Hallo?’ Niemand leek gehoord te hebben dat de deur open en dicht was gegaan, dus liep ze verder het pand in. Je kon zien dat het een gewoon vrijstaand huis was dat tot kantoor was omgebouwd. Beneden was het grotendeels doorgebroken, en langs de muren stonden boekenkasten vol ordners. Er hingen affiches van de huizen die ze bouwden, en aan beide kanten van de ruimte stond een bureau. Achter een daarvan zat Kenneth. Hij leek zich niet bewust van haar aanwezigheid, want hij zat roerloos voor zich uit te staren.

‘Hallo?’ zei ze nog een keer op een vragende toon.

Kenneth veerde op. ‘Dag! Neem me niet kwalijk, ik heb je niet binnen horen komen.’ Hij stond op en liep op haar af. ‘Erica Falck, als ik me niet vergis?’

‘Dat klopt.’ Ze pakte zijn uitgestoken hand en glimlachte. Kenneth zag kennelijk dat ze verlangend naar een van de bezoekersstoelen keek en maakte een uitnodigend gebaar.

‘Ga zitten. Het is vast niet makkelijk dat allemaal mee te moeten zeulen. Het duurt zeker niet zo lang meer?’

Erica leunde dankbaar tegen de rugleuning en voelde dat de druk op haar rug afnam. ‘Het duurt nog wel even, maar het is een tweeling,’ zei ze en ze schrok bijna toen ze zichzelf dat hoorde zeggen.

‘O, dat zal zeker druk worden,’ zei Kenneth vriendelijk, terwijl hij naast haar plaatsnam. ‘Op zoek naar een nieuwe woning?’

Erica deinsde bijna terug toen ze hem van zo dichtbij zag, in het schijnsel van de lamp naast hen. Hij zag er moe en afgepeigerd uit. Opgejaagd was misschien wel het woord dat ze zocht. Ineens herinnerde ze zich dat ze had gehoord dat zijn vrouw ernstig ziek was. Ze weerstond de neiging om haar hand op de zijne te leggen, omdat ze vermoedde dat hij dat verkeerd zou opvatten. Maar ze voelde dat ze iets tegen hem moest zeggen. Het verdriet en de vermoeidheid stonden heel duidelijk en diep in de lijnen van zijn gezicht gegrift.

‘Hoe gaat het met je vrouw?’ vroeg ze en ze hoopte maar dat hij het niet erg vond dat ze naar haar vroeg.

‘Slecht. Het gaat helemaal niet goed met haar.’

Ze zwegen een poosje. Toen rechtte Kenneth zijn rug en hij probeerde een glimlach op zijn gezicht te toveren, die de pijn daaronder echter niet kon verhullen.

‘Goed. Zijn jullie op zoek naar een nieuw huis? Het huis dat jullie nu hebben is best mooi. Hoe dan ook moet je Erik hebben. Ik doe de getallen en de boekhouding. Praten is niet mijn sterkste kant. Erik is er na de lunch weer, geloof ik, dus als je dan terug kunt komen…’

‘Nee, ik ben hier niet om een huis te kopen.’

‘O. Wat is dan de reden?’

Erica aarzelde. Verdorie, waarom was ze toch zo nieuwsgierig dat ze overal haar neus in moest steken? Hoe moest ze dit nu weer uitleggen?

‘Je hebt waarschijnlijk wel gehoord dat Magnus Kjellner is gevonden?’ begon ze voorzichtig.

Kenneths gezicht werd een tint grauwer en hij knikte.

‘Ik heb begrepen dat jullie veel met elkaar omgingen?’

‘Waarom vraag je dat?’ zei Kenneth en zijn blik was ineens waakzaam.

‘Ik…’ Ze zocht naar een goede verklaring, maar kon er geen vinden. Dan maar een leugentje. ‘Heb je in de krant over de dreigbrieven gelezen die Christian Thydell heeft ontvangen?’

Kenneth knikte nog een keer verbeten. Er blonk iets in zijn ogen, maar dat was alweer verdwenen voordat Erica zeker wist of ze het echt had gezien.

‘Christian is mijn vriend en ik wil hem helpen. Ik denk dat er een verband bestaat tussen de bedreigingen tegen hem en wat er met Magnus Kjellner is gebeurd,’ vervolgde ze.

‘Wat voor verband?’ vroeg Kenneth en hij boog zich naar voren.

‘Daar kan ik niet op ingaan,’ zei ze ontwijkend. ‘Maar het zou helpen als je wat over Magnus kunt vertellen. Had hij vijanden? Zou iemand hem kwaad hebben willen doen?’

‘Nee, dat kan ik me niet voorstellen.’ Kenneth leunde weer naar achteren en zijn hele houding straalde uit dat hij niet wilde praten.

‘Hoe lang kenden jullie elkaar al?’ Erica stuurde het gesprek naar minder beladen terrein. Soms was een omweg de beste manier.

Het werkte. Kenneth leek te ontspannen. ‘In principe ons hele leven. We zijn even oud en zaten op de basisschool en de middelbare school in dezelfde klas. We hebben in feite altijd een nauwe band gehad met z’n drieën.’

‘Met z’n drieën? Je bedoelt jezelf, Magnus en Erik Lind?’

‘Inderdaad. Als we elkaar op volwassen leeftijd hadden leren kennen, waren we waarschijnlijk niet bevriend geraakt, maar Fjällbacka is zo klein en op de een of andere manier kwamen we samen, en dat is altijd zo gebleven. Toen Erik in Göteborg woonde, zagen we hem natuurlijk niet zo vaak, maar sinds hij hier weer woont gaan onze gezinnen regelmatig met elkaar om. Uit gewoonte, neem ik aan.’

‘Kun je zeggen dat jullie elkaar na staan?’

Kenneth dacht na. Hij keek door het raam naar het ijs toen hij antwoordde: ‘Nee, dat zou ik niet willen zeggen. Erik en ik werken samen, dus we zien elkaar veel. Maar we zijn geen echte vrienden. Ik geloof niet dat iemand Erik echt na staat. En Magnus en ik waren ook heel verschillend. Ik heb geen kwaad woord over Magnus te zeggen, volgens mij heeft niemand dat. We hadden het altijd bijzonder gezellig als we elkaar zagen, maar we zijn nooit echt vertrouwelijk geweest. Ik zou eerder willen zeggen dat Magnus en de nieuweling in de groep, Christian, het meest met elkaar gemeen hadden.’

‘Hoe kwam Christian in beeld?’

‘Dat weet ik eerlijk gezegd niet. Toen Christian hier net woonde, heeft Magnus hem en Sanna een keer uitgenodigd en sindsdien hoorde hij er gewoon bij.’

‘Weet je iets over zijn achtergrond?’

‘Nee,’ antwoordde Kenneth en hij zweeg een poosje. ‘Nu je het zegt… Ik weet bijna niets over wat hij deed voordat hij naar Fjällbacka verhuisde. Daar hebben we het nooit over gehad.’ Kenneth leek zelf verrast over zijn antwoord.

‘Kunnen Erik en jij goed overweg met Christian?’

‘Christian is niet erg open en kan nogal somber zijn. Maar het is een aardige kerel, en als hij een paar glazen wijn op heeft, ontspant hij meestal wel en dan is het altijd heel gezellig.’

‘Heb jij gemerkt dat hij onder druk staat? Dat hij zich ergens zorgen om maakt?’

‘Christian, bedoel je?’ Wederom een korte glinstering in Kenneths ogen die weer even snel wegtrok.

‘Ja, hij krijgt die dreigbrieven nu ongeveer anderhalf jaar.’

‘Zo lang al? Dat wist ik niet.’

‘Jullie hebben er niets van gemerkt?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Zoals ik al zei is Christian nogal… gecompliceerd; dat is misschien de beste omschrijving. Het is niet makkelijk om te weten wat zich in zijn hoofd afspeelt. Ik hoorde bijvoorbeeld pas dat hij een boek had geschreven toen het al bij de uitgever lag.’

‘Heb je het gelezen? Het is best beangstigend,’ zei Erica.

Kenneth schudde zijn hoofd. ‘Ik ben geen lezer. Maar ik heb gehoord dat Christian goede recensies heeft gekregen.’

‘Echt fantastisch,’ bevestigde Erica. ‘Maar hij had jullie dus niets verteld over de brieven?’

‘Nee, Christian heeft er nooit iets over gezegd. Maar zoals ik net al zei gingen we vooral met elkaar om als er iets te vieren viel: etentjes met de vrouwen erbij, oud en nieuw, midzomer en zo. Als hij al met iemand heeft gepraat, zou het Magnus zijn.’

‘En Magnus heeft er ook nooit iets over gezegd?’

‘Nee, nooit.’ Kenneth stond op. ‘Ik hoop dat je het niet erg vindt, maar ik moet weer aan het werk. Weet je zeker dat jullie geen belangstelling hebben voor een nieuw huis?’ Hij glimlachte en wees naar de affiches aan de muur.

‘We hebben het enorm naar ons zin in ons eigen huis. Maar ze zien er mooi uit.’ Erica probeerde overeind te komen, maar zoals gewoonlijk lukte dat niet goed. Kenneth stak zijn hand uit en hielp haar.

‘Bedankt.’ Erica wikkelde haar grote sjaal om haar nek. ‘Ik vind het echt heel erg voor je,’ zei ze toen. ‘Dat je vrouw zo ziek is. Ik hoop…’ Ze wist niet hoe ze verder moest gaan en Kenneth knikte zonder iets te zeggen.

Erica huiverde toen ze weer de kou in stapte.

 

Christian had moeite om zich te concentreren. Normaal gesproken vond hij zijn werk in de bibliotheek leuk, maar vandaag kon hij zijn aandacht er niet goed bij houden, het was onmogelijk om zijn gedachten in één bepaalde richting te dwingen.

Iedereen die binnenkwam had iets te zeggen over Zeemeermin. Dat ze het boek hadden gelezen, dat ze van plan waren het te lezen, dat ze hem in het ontbijtprogramma hadden gezien. En hij antwoordde steeds beleefd. Bedankte als hij geprezen werd, en als iemand ernaar vroeg vertelde hij in het kort waar het boek over ging. Maar hij had het liefst hard geschreeuwd.

Hij bleef maar denken aan het verschrikkelijke lot dat Magnus had getroffen. Hij had weer jeuk aan zijn handen en die verspreidde zich. Naar zijn armen, naar zijn romp en verder omlaag naar zijn benen. Af en toe had hij het gevoel dat zijn hele lichaam in brand stond van de jeuk en hij kon bijna niet stilzitten. Daarom liep hij steeds heen en weer tussen de boekenkasten. Verplaatste boeken die op de verkeerde plek waren beland, zette de ruggen recht, zodat de boeken in nette rijen op de planken stonden.

Hij bleef even staan. Hij had zijn hand opgeheven en liet die op de boeken rusten, maar opeens kon hij hem niet meer bewegen. De gedachten die tegenwoordig steeds vaker opdoken, kwamen weer opzetten. Wat deed hij hier? Waarom was hij hier, net op dit moment, op deze plek? Hij schudde zijn hoofd om de gedachten weg te duwen, maar ze baanden zich een steeds diepere weg in zijn hoofd.

Er liep iemand langs de ingang van de bibliotheek. Hij zag slechts een glimp van de persoon, het was eerder een beweging dan iets anders. Maar hij had hetzelfde gevoel als gisteren toen hij in de auto naar huis reed. Het gevoel van iets bedreigends, dat tegelijkertijd bekend was.

Hij liep half hollend naar de entree en keek de gang in, in de richting waar de persoon heen was gelopen. De gang was leeg. Hij hoorde geen voetstappen of andere geluiden, en hij zag niets. Had hij het zich verbeeld? Christian drukte zijn vingers tegen zijn slapen. Hij deed zijn ogen dicht en zag Sanna voor zich. De uitdrukking op haar gezicht toen hij het verhaal had verteld dat half waarheid, half leugen was. Haar open mond, het medelijden dat zich vermengde met ontzetting.

Ze zou geen vragen meer stellen. Voorlopig niet in elk geval. En de blauwe jurk lag weer op zolder, waar die hoorde. Met een klein stukje van de waarheid had hij tijdelijk rust gekocht. Maar weldra zou ze de dingen weer in twijfel trekken, zou ze op zoek gaan naar antwoorden en naar het deel van het verhaal dat hij niet had verteld. Dat deel moest begraven blijven. Een andere mogelijkheid was er niet.

Hij had zijn ogen nog steeds dicht toen hij iemand hoorde kuchen.

‘Neem me niet kwalijk, ik ben Lars Olsson. Ik ben journalist. Ik zou graag even met je praten. Ik heb geprobeerd je te bellen, maar er wordt niet opgenomen.’

‘Ik heb mijn mobieltje uitgezet.’ Christian haalde zijn handen van zijn slapen. ‘Wat wil je?’

‘Er is gisteren een man onder het ijs gevonden. Magnus Kjellner, hij werd al sinds november vermist. Ik heb begrepen dat jullie goed bevriend waren, klopt dat?’

‘Waarom vraag je dat?’ Christian liep achteruit en zocht zijn toevlucht achter de balie.

‘Het is nogal toevallig, vind je niet? Dat jij al langere tijd wordt bedreigd en dat een van je beste vrienden dood wordt gevonden. Bovendien hebben we gehoord dat hij waarschijnlijk is vermoord.’

‘Vermoord?’ zei Christian en hij verborg zijn hevig trillende handen onder de balie.

‘Ja, verwondingen op het lichaam wijzen daarop. Weet jij of Magnus Kjellner ook werd bedreigd, en weet je wie de brieven naar jou heeft gestuurd?’ De stem van de journalist was opdringerig en bood Christian geen ruimte om niet te antwoorden.

‘Ik weet daar niets van. Ik weet niets.’

‘Maar het lijkt erop dat iemand op jou gefixeerd is, en dan is het niet zo vergezocht om te denken dat mensen in jouw omgeving ook getroffen kunnen worden. Wordt jouw gezin op de een of andere manier bedreigd, bijvoorbeeld?’

Christian kon alleen maar zijn hoofd schudden. Er doken beelden op die hij snel verdrong. Hij mocht niet toestaan dat die terrein wonnen.

De journalist nam geen nota van Christians overduidelijke tegenzin om zijn vragen te beantwoorden. Of hij deed dat wel, maar trok zich er niets van aan.

‘Ik heb begrepen dat je al dreigbrieven kreeg voordat de media aandacht aan je begonnen te schenken toen het boek uitkwam. Dat wijst er toch op dat het om iets persoonlijks gaat. Heb je daar iets op te zeggen?’

Wederom een krachtig hoofdschudden. Christian hield zijn kaken zo hard op elkaar dat zijn gezicht als een stijf masker voelde. Hij wilde vluchten en de vragen ontwijken, hij wilde niet aan haar denken en hij wilde niet weten hoe het haar was gelukt om hem na al die jaren te vinden. Hij mocht haar niet weer binnenlaten. Tegelijkertijd wist hij dat het te laat was. Ze was hier al, hij kon niet vluchten. Misschien had hij dat nooit gekund.

‘Jij hebt dus geen flauw idee wie er achter de dreigbrieven zit? En of er een verband bestaat met de moord op Magnus Kjellner?’

‘Ik meende dat je zei dat jullie hadden gehoord dat hij waarschijnlijk is vermoord. Niet dat dat daadwerkelijk zo is.’

‘Je hebt gelijk, maar het is een redelijke aanname,’ antwoordde de journalist. ‘En je moet het toch met me eens zijn dat het in het kleine Fjällbacka wel heel toevallig is dat een man wordt bedreigd en dat een van zijn vrienden vermoord wordt gevonden. Dat roept echt een aantal vragen op.’

Christian voelde zijn irritatie toenemen. Welk recht hadden ze om zijn leven zo binnen te denderen, antwoorden te eisen en te verwachten dat hij hun iets zou geven wat hij niet had?

‘Ik heb hier verder niets over te zeggen.’

‘Je begrijpt toch zeker wel dat we hierover zullen schrijven, of je nu meewerkt of niet. Het is in je eigen belang dat je vertelt wat jij ervan vindt.’

‘Ik heb gezegd wat er te zeggen valt,’ herhaalde Christian, maar de journalist leek niet te willen vertrekken.

Toen stond Christian op. Hij liep de bibliotheek uit, ging het toilet in en deed de deur op slot. Hij deinsde terug toen hij zichzelf in de spiegel zag. Het was alsof iemand anders naar hem terugstaarde. Hij herkende zichzelf niet.

Hij deed zijn ogen dicht en leunde met zijn handen tegen de wastafel. Zijn ademhaling was kort en oppervlakkig. Hij probeerde met pure wilskracht zijn hartslag tot bedaren te brengen, weer controle te krijgen. Maar zijn leven werd van hem afgepakt. Hij wist het. Ze had hem al een keer alles ontnomen, en nu was ze hier om dat opnieuw te doen.

De beelden dansten achter zijn gesloten oogleden. Hij hoorde ook de stemmen. Die van haar en die van hen. Zonder zich te kunnen bedwingen boog hij zijn hoofd naar achteren. Toen wierp hij het met volle kracht naar voren. Hij hoorde het geluid van de spiegel die barstte, voelde een bloeddruppel op zijn voorhoofd. Maar het deed geen pijn. Want op het moment dat het glas in zijn huid drong verstomden de stemmen. En die stilte was een zegening.

 

Het was even na twaalven en ze was prettig aangeschoten. Net lekker. Ontspannen, verdoofd, maar zonder de greep op de werkelijkheid te hebben verloren.

Louise schonk nog een beetje wijn bij. Ze was alleen thuis. De meisjes waren naar school en Erik was op zijn werk. Of ergens anders, misschien bij zijn hoer.

Hij had zich de afgelopen dagen vreemd gedragen. Hij was stiller en rustiger geweest. Haar vrees had zich vermengd met hoop. Zo was het altijd als ze bang was dat Erik haar zou verlaten. Het was alsof ze twee verschillende personen was. Een die opluchting voelde omdat het afgelopen was met alle bedrog en leugens, met de gevangenis die hun huwelijk vormde. Een ander die paniek voelde omdat ze zou worden verlaten. Natuurlijk, ze zou een deel van Eriks geld krijgen, maar wat moest ze daar in haar eentje mee?

Niet dat haar huidige leven zoveel tweezaamheid kende. Toch was het beter dan niets. ’s Nachts lag er een warm lichaam naast haar in bed en bij het ontbijt zat er iemand aan de keukentafel de krant te lezen. Ze had iemand. Als hij bij haar wegging, zou ze helemaal alleen zijn. De meisjes werden groot, ze waren als tijdelijke gasten in huis, op weg van of naar vriendjes en vriendinnetjes of school. Net als de meeste pubers waren ze weinig spraakzaam en reageerden ze nauwelijks als er iets tegen hen werd gezegd. Als ze thuis waren, zag ze meestal alleen de dichte deuren van hun kamers, terwijl een voortdurend gedender uit twee muziekinstallaties het enige levensteken vormde.

Haar wijn was op en ze schonk het glas weer vol. Waar was Erik nu? Was hij op kantoor of was hij bij haar? Lag hij boven op Cecilia, drong hij bij haar naar binnen, streelde hij haar borsten? Hier in huis deed hij in elk geval niets. Hij had haar al in geen twee jaar aangeraakt. In het begin had ze nog weleens een hand naar hem uitgestoken, onder de deken, om hem te strelen. Maar na een paar keer vernederd te zijn, doordat hij demonstratief met zijn rug naar haar toe was gaan liggen of gewoon haar hand had weggeduwd, had ze het opgegeven.

Ze zag zichzelf in het glimmende staal van de koelkast. Zoals gewoonlijk spiegelde ze zich, ze hief haar hand op en raakte haar gezicht aan. Zo erg was het toch niet? Ooit had ze er goed uitgezien. En ze had altijd op haar gewicht gelet, was voorzichtig geweest met wat ze at en had verachting gevoeld voor haar leeftijdgenoten die zich volpropten met gebak en kaneelbolletjes en vervolgens dachten dat ze hun vetrollen onder gebloemde tentjurken van Lindex konden verstoppen. Zelf kon ze nog steeds een strakke spijkerbroek dragen zonder zich ergens voor te hoeven schamen. Ze duwde onderzoekend haar kin omhoog. Het begon daar een beetje te hangen. Ze duwde haar kin nog iets verder omhoog. Zo ja, zo moest het eruitzien.

Ze liet haar kin weer zakken. Zag dat de huid slap in een kleine plooi terugviel en moest zich inhouden om niet een keukenmes uit het messenblok te pakken en het weerzinwekkende stuk vlees weg te snijden. Ze walgde ineens van haar eigen beeld. Geen wonder dat Erik haar niet langer wilde aanraken. Geen wonder dat hij liever een strakke huid onder zijn handen voelde, dat hij liever iemand aanraakte die niet bezig was vanbinnen te vergaan en te verrotten.

Ze hief het wijnglas op en smeet de inhoud tegen de koelkast, wiste het beeld van zichzelf uit en verving het door de glanzende rode vloeistof, die langs het glimmende oppervlak naar beneden stroomde. De telefoon lag op het aanrecht voor haar en geroutineerd toetste ze het nummer van zijn werk in. Ze moest weten waar hij was.

‘Dag Kenneth, is Erik er ook?’

Haar hart bonsde luid toen ze ophing, hoewel ze er inmiddels toch aan gewend zou moeten zijn. Arme Kenneth. Hij had in de loop van de jaren zo vaak voor Erik moeten liegen. Snel een verhaal moeten verzinnen dat Erik voor de zaak op pad was, maar vast weer gauw op kantoor zou zijn.

Zonder zich om de wijn op de vloer te bekommeren vulde ze haar glas weer en liep toen resoluut naar Eriks werkkamer. Eigenlijk mocht ze daar niet komen. Hij beweerde dat zijn orde werd verstoord als iemand anders de kamer gebruikte, en daarom was het haar ten strengste verboden daar naar binnen te gaan. Juist daarom deed ze dat nu.

Stuntelig zette ze het wijnglas op het bureau en trok vervolgens de ene la na de andere open. Tijdens alle jaren van twijfel had ze nooit zijn spullen doorzocht. Ze had er de voorkeur aan gegeven niets te weten. Vermoedens waren beter dan zekerheid, hoewel het verschil in haar geval flinterdun was geweest. Op de een of andere manier had ze altijd geweten wie op dat moment zijn minnares was. Twee secretaresses toen ze nog in Göteborg woonden, een van de juffen op het kinderdagverblijf van de meisjes, de moeder van een klasgenootje van een van de meisjes. Ze had het gemerkt aan de ontwijkende, enigszins schuldbewuste blik als ze haar tegenkwamen. Ze had het parfum herkend, een vluchtige aanraking opgemerkt die ongepast was.

Nu opende ze voor het eerst zijn laden en doorzocht zijn papieren; het maakte haar niet uit dat hij zou merken dat ze hier was geweest. Want ze raakte er steeds meer van overtuigd dat de drukkende stilte van de afgelopen dagen slechts één ding kon betekenen: dat hij haar zou verlaten. Dat hij haar zou weggooien als afval, een verbruiksproduct, iemand die zijn kinderen had gebaard, zijn huis had schoongemaakt, stomme dinertjes had bereid voor zijn stomme zakenrelaties die meestal zo saai waren dat ze dacht dat haar hoofd zou barsten als ze met hen moest converseren. Als hij dacht dat ze zich als een gewond dier zonder strijd, zonder verzet zou terugtrekken, had hij het mis. En ze was op de hoogte van bepaalde zaken die beter niet nader onderzocht konden worden. Het zou hem duur komen te staan als hij de fout maakte haar te onderschatten.

De laatste la zat op slot. Ze trok eraan, rukte steeds harder, maar hij gaf niet mee. Ze wist dat ze hem open moest krijgen. Er was een reden dat hij op slot zat, er zat iets in waarvan Erik niet wilde dat zij het zou zien. Ze liet haar blik over het bureau glijden. Het was een modern bureau en het zou niet zo moeilijk zijn om de la open te breken als bij een oud, massief, degelijk bureau. Een briefopener trok haar aandacht. Daar moest ze het maar mee doen. Ze trok de la zo ver uit als mogelijk was en duwde het mes in de opening. Toen begon ze te wrikken. Eerst leek de la niet mee te geven, maar ze wrikte wat harder, en kreeg hoop toen het hout behoorlijk begon te kraken. Toen het slot uiteindelijk losliet, gebeurde dat zo plotseling dat ze bijna achteroverviel, maar op het laatste moment kon ze de rand van het bureau vastgrijpen, waardoor ze overeind bleef.

Nieuwsgierig keek ze in de la. Er lag iets wits op de bodem. Ze stak haar hand in de la en probeerde haar blik, die nevelig leek, te focussen. Witte enveloppen, de la bevatte alleen maar een paar witte enveloppen. Ze herinnerde zich dat ze ze bij de post had gezien, maar ze had er toen verder niet bij stil gestaan. Ze waren gericht aan Erik, dus had ze ze op zijn poststapel gelegd, die hij altijd bekeek als hij thuiskwam van zijn werk. Waarom had hij ze in een dichte bureaula opgeborgen?

Louise pakte de enveloppen, ging op de vloer zitten en spreidde ze voor zich uit. Vijf stuks, met Eriks naam en hun adres erop, geschreven met zwarte inkt in een sierlijk handschrift.

Heel even overwoog ze de enveloppen terug te stoppen in de la en in onwetendheid te blijven leven en alles te negeren. Maar het slot was opengebroken en zodra Erik thuiskwam, zou hij toch zien dat ze hier was geweest. Ze kon net zo goed kijken.

Ze reikte naar het wijnglas, moest de alcohol door haar keel voelen stromen, naar haar maag, waar het de pijnlijke plek tot rust bracht. Drie slokken. Toen zette ze het glas naast zich neer en opende de eerste envelop.

Toen ze alle brieven had gelezen, legde ze ze op een stapel. Ze begreep er niets van. Alleen dat iemand hem kwaadgezind was. Hun bestaan, hun gezin, werd door iets kwaads bedreigd en hij had niets gezegd. Dat vervulde haar met een razernij die alle woede oversteeg die ze ooit had gevoeld. Hij had haar niet gelijkwaardig genoeg gevonden om dit met haar te delen. Maar nu zou ze hem ter verantwoording roepen. Hij kon haar niet zo respectloos blijven behandelen.

Ze legde de enveloppen naast zich op de passagiersstoel toen ze in de auto ging zitten. Het duurde even voordat ze de sleutel in het contact kreeg, maar na een paar keer diep ademhalen ging het beter. Ze realiseerde zich dat ze op dit moment niet zou moeten rijden, maar zoals gebruikelijk suste ze haar geweten en reed de straat op.