Het ging er altijd om te overleven. Maar dat kostte elk jaar meer inspanning. De verhuizing was voor iedereen goed geweest, behalve voor hem. Vader had een baan naar zijn zin gevonden en moeder woonde graag in het huis van de Feeks. Ze had het onherkenbaar veranderd, elk spoor van haar gewist. De rust en de kalme sfeer die er in elk geval negen maanden van het jaar hingen, leken Alice goed te bevallen.
Moeder gaf haar thuis les. Vader was daar in het begin op tegen geweest en had gezegd dat Alice met leeftijdgenootjes moest spelen, dat ze andere mensen nodig had. Moeder had hem aangekeken en met kille stem gezegd: ‘Alice heeft niemand anders nodig dan mij.’
Daarmee was de discussie gesloten.
Zelf was hij steeds dikker geworden. Hij at aan één stuk door. Het was net alsof de drang tot eten een eigen leven was gaan leiden. Dwangmatig propte hij alles wat hij te pakken kon krijgen naar binnen. Aandacht van moeder kreeg hij er echter niet meer door. Soms keek ze hem even met afschuw aan, maar meestal negeerde ze hem. Het was lang geleden dat hij aan haar had gedacht als zijn mooie moeder en naar haar liefde had verlangd. Hij had het opgegeven en zich ermee verzoend dat hij niet iemand was van wie je kon houden, dat hij geen liefde verdiende.
De enige die van hem hield was Alice. En zij was, net als hij, mismaakt. Ze bewoog schokkerig, sprak onduidelijk en kon de meest elementaire dingen niet zelf doen. Ze was acht en kon zelfs haar schoenveters niet strikken. Ze liep aldoor achter hem aan, volgde hem als een schaduw. Als hij ’s ochtends naar de schoolbus liep, keek ze hem vanachter het raam na, met haar handen tegen het glas gedrukt en verlangen in haar blik. Hij begreep het niet, maar zei er niets van.
De school was een kwelling. Elke morgen als hij de bus instapte had hij het gevoel dat hij naar de gevangenis werd gebracht. Naar de lessen keek hij wel uit, maar de pauzes zag hij met angst en beven tegemoet. Waren de eerste jaren van de middelbare school vreselijk geweest, de laatste waren nog erger. Hij was aldoor het mikpunt. Ze pestten en duwden hem, vernielden zijn kluisje en riepen hem op het schoolplein van alles na. Hij was niet dom, hij begreep dat hij een voor de hand liggend slachtoffer was. Door zijn dikke lichaam beging hij de allergrootste zonde: hij viel op. Dat begreep hij wel, maar het maakte het er niet makkelijker op.
‘Kun je je lul wel vinden als je moet pissen, of zit je buik in de weg?’
Erik. Hij hing sloom aan een van de tafels op het schoolplein en werd omringd door het gebruikelijke groepje enthousiaste supporters. Hij was de ergste. De populairste jongen van de school, knap en zelfverzekerd, brutaal tegen de docenten en altijd in het bezit van sigaretten die hij zelf rookte en uitdeelde aan zijn fans. Hij wist niet wie hij meer verachtte. Erik, die puur gemeen leek te zijn en altijd op zoek was naar nieuwe manieren om te kwetsen, of de grijnzende idioten die bewonderend naast hem zaten en zijn glans op zich lieten afstralen.
Anderzijds wist hij dat hij er alles voor over had om een van hen te mogen zijn. Om met Erik aan tafel te mogen zitten, een sigaret van hem aan te nemen, commentaar te geven op de meisjes die langsliepen en beloond te worden met opgetogen gegiechel en rode wangen.
‘Hé! Ik praat met je. Geef antwoord als ik je wat vraag!’ Erik stond op en de andere twee volgden hem gespannen met hun blik. Die sporter, Magnus, keek hem even recht aan. Soms dacht hij een beetje medelijden bij Magnus te bespeuren, maar als dat al zo was, was dat niet sterk genoeg om te riskeren dat hij bij Erik in ongenade viel. Kenneth was gewoon laf en vermeed het om hem in de ogen te kijken. Nu staarde hij naar Erik en leek op zijn instructies te wachten. Maar vandaag had Erik kennelijk geen puf om ruzie te maken, want hij ging weer zitten en zei lachend: ‘Hoepel dan maar op, gore vetzak! Als je een beetje voortmaakt, krijg je vandaag geen klappen.’
Het liefst had hij Erik verteld dat hij naar de maan kon lopen. Met precisie en kracht zou hij Erik ervanlangs geven, terwijl de omstanders langzaam zouden beseffen dat hun held van zijn voetstuk viel. En Erik zou moeizaam zijn hoofd van de grond optillen en hem met nieuw respect aankijken terwijl het bloed uit zijn neus stroomde. Daarna zou hij deel uitmaken van de groep. Hij zou erbij horen.
In plaats daarvan draaide hij zich om en holde weg. Hij sjokte zo snel hij kon over het schoolplein. Het brandde in zijn borstkas en het vet blubberde om zijn lichaam. Achter zich hoorde hij hen lachen.
Erica reed met stokkende adem over de rotonde bij de Korsvägen. Het verkeer in Göteborg maakte haar altijd weer zenuwachtig, en dit punt was haar grootste nachtmerrie. Maar ze bracht het er heelhuids vanaf en reed langzaam de Eklandagatan op, zoekend naar de juiste afslag.
De Rosenhillsgatan. Het flatgebouw lag aan het eind van de straat en had uitzicht op de Korsvägen en pretpark Liseberg. Ze controleerde het huisnummer en parkeerde voor de juiste portiek. Ze keek op haar horloge. Ze was van plan gewoon aan te bellen en maar te hopen dat er iemand thuis was. Als dat niet het geval was, had ze met Göran afgesproken dat ze een paar uur bij zijn moeder langs zou gaan en het daarna nog eens zou proberen. In dat geval zou ze vanavond wel erg laat thuiskomen, dus ze duimde dat de huidige huurder thuis was. Tijdens haar telefoontjes onderweg naar Göteborg had ze zich zijn naam goed ingeprent en ze kon hem meteen op de intercom vinden. Janos Kovács.
De bel ging over. Geen reactie. Ze drukte nog een keer en toen begon de intercom te kraken en hoorde ze een stem met een zwaar accent.
‘Wie is daar?’
‘Ik heet Erica Falck. Ik zou graag wat vragen stellen over iemand die vroeger in dit appartement woonde, Christian Thydell.’ Ze wacht te gespannen af. Zelf vond ze haar uitleg nogal louche klinken, maar ze hoopte dat de man nieuwsgierig genoeg was om haar binnen te laten. Gezoem bij de deur gaf aan dat ze bofte.
De lift stopte op de eerste verdieping en ze stapte uit. Een van de drie deuren stond op een kier, en een kleine, gezette man van een jaar of zestig keek haar door de spleet aan. Toen hij haar enorme buik zag, maakte hij de ketting los en deed de deur wagenwijd open.
‘Kom verder, kom verder,’ zei hij enthousiast.
‘Bedankt,’ zei Erica en ze ging naar binnen. De sterke geur van jarenlang gekruid koken bereikte haar neus en haar maag draaide zich om. De lucht was eigenlijk niet vies, maar door haar zwangerschap was haar neus gevoelig voor alles wat intens rook.
‘Ik heb koffie, lekkere sterke koffie.’ Hij wees in de richting van een kleine keuken in het verlengde van de hal. Ze liep achter hem aan en wierp een blik in de kamer, die kennelijk de enige in het appartement was en tegelijk als woonkamer en slaapkamer dienstdeed.
Hier had Christian dus gewoond voordat hij naar Fjällbacka verhuisde. Erica’s hart ging vol verwachting sneller kloppen.
‘Ga zitten.’ Janos Kovács duwde haar min of meer op een houten stoel en schonk een kopje koffie voor haar in. Met een triomfantelijke kreet zette hij een grote schaal met koekjes voor haar neer.
‘Maanzaadkoekjes. Een Hongaarse specialiteit. Mijn moeder stuurt me vaak pakjes met maanzaadkoekjes omdat ze weet dat ik er dol op ben. Tast toe.’ Hij drong erop aan dat ze er een nam. Erica pakte een koekje van de schaal en nam er proevend een hapje van. Een nieuwe smaak, zonder meer, maar lekker. Ze besefte ineens dat ze sinds het ontbijt niet had gegeten en haar maag knorde dankbaar toen de eerste hap naar binnen gleed.
‘U eet voor twee. Neem nog een koekje, neem er zoveel u wilt!’ Janos Kovács schoof de schaal met glinsterende ogen naar haar toe. ‘Grote baby,’ zei hij glimlachend en hij wees naar haar buik.
Erica glimlachte terug. Zijn goede humeur werkte aanstekelijk.
‘Het zijn er twee.’
‘O, een tweeling.’ Enthousiast sloeg hij zijn handen in elkaar. ‘Wat een zegen.’
‘Hebt u kinderen?’ vroeg Erica met volle mond.
Janos Kovács ging trots rechtop zitten. ‘Ik heb twee prachtige zoons. Nu volwassen. Allebei met een goede baan. Bij Volvo. Ik heb ook vijf kleinkinderen.’
‘En uw vrouw?’ vroeg Erica voorzichtig, terwijl ze om zich heen keek. Het leek niet alsof hier een vrouw woonde. Janos Kovács glimlachte nog steeds, maar iets minder blij.
‘Zeven jaar geleden kwam ze op een dag thuis en zei: “Nu ga ik.” Vervolgens is ze vertrokken.’ Hij spreidde zijn handen. ‘Toen ben ik hierheen verhuisd. We woonden eerst in een driekamerflat op de verdieping hieronder.’ Hij wees naar de vloer. ‘Maar toen ik met vervroegd pensioen ging en mijn vrouw me verliet, kon ik daar niet langer blijven. Christian leerde in dezelfde periode een meisje kennen en ging verhuizen, dus toen ben ik hier ingetrokken. Alles komt altijd op z’n pootjes terecht,’ riep hij uit. Hij leek het echt te menen.
‘Dus u kende Christian al voordat hij verhuisde?’ vroeg Erica en ze nipte van haar koffie. Die was ook erg lekker.
‘Kennen is misschien te veel gezegd. Maar we zagen elkaar regelmatig. Ik ben vrij handig,’ – Janos Kovács stak zijn handen omhoog – ‘dus als ik ergens kan helpen, doe ik dat graag. En Christian, die kon nog niet eens een gloeilamp vervangen.’
‘Nee, daar kan ik me wel iets bij voorstellen,’ zei Erica glimlachend.
‘Kent u Christian? Waarom vraagt u naar hem? Het is jaren geleden dat hij hier woonde. Er is toch niets gebeurd?’
‘Ik ben journalist,’ zei Erica. Die smoes had ze in de auto verzonnen. ‘Christian is nu schrijver en ik ga een groot artikel over hem schrijven, dus ik probeer wat over zijn achtergrond te weten te komen.’
‘Is Christian schrijver? Dat is niet niks. Ja, je zag hem nooit zonder een boek. In zijn woning was één wand helemaal bedekt met boeken.’
‘Weet u wat hij deed toen hij hier woonde? Waar werkte hij?’
Janos Kovács schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat weet ik niet. Ik heb het hem ook nooit gevraagd. Je moet een beetje respect voor je buren hebben. Je niet met hen bemoeien. Als iemand iets over zichzelf kwijt wil, vertelt hij dat vanzelf wel.’
Dat klonk als een gezonde levensfilosofie en Erica wenste dat meer mensen in Fjällbacka die opvatting deelden.
‘Kreeg hij vaak bezoek?’
‘Nooit. Ik vond het zelfs een beetje zielig voor hem. Hij was altijd alleen. Daar is de mens niet voor gemaakt. We hebben gezelschap nodig.’
Daar zou hij maar zo gelijk in kunnen hebben, dacht Erica en ze hoopte dat Janos Kovács zelf ook af en toe bezoek kreeg.
‘Heeft hij iets achtergelaten? In de kelder of zo?’
‘Nee, alles was leeg toen ik hier introk. Er was niets meer.’
Erica besloot het op te geven. Het leek niet alsof Janos Kovács verder nog iets over Christians leven kon vertellen. Ze bedankte voor de koffie en sloeg gedecideerd het aanbod af om een zak koekjes mee te nemen.
Ze stond al bijna weer het in het trappenhuis toen Janos Kovács haar tegenhield.
‘O ja, hoe kan ik dat nou vergeten! Kennelijk word ik een beetje seniel.’ Hij tikte met zijn wijsvinger tegen zijn hoofd, draaide zich om en liep de kamer in. Even later kwam hij met iets in zijn hand terug.
‘Als u Christian ziet, zou u hem dit dan willen geven? En zou u willen zeggen dat ik verder alle post voor hem heb weggegooid zoals hij had gevraagd? Maar deze brieven… ik vond het een beetje vreemd om ze weg te gooien omdat er elk jaar één of twee kwamen. Kennelijk is het iemand die graag in contact met hem wil komen. Ik heb zijn nieuwe adres nooit gehad, dus ik heb ze bewaard. Wilt u ze aan hem geven en de groeten doen van Janos?’ Hij glimlachte weer blij en gaf Erica een stapel witte enveloppen.
Erica merkte dat haar handen trilden toen ze ze aanpakte.
Het huis was opeens doodstil. Hij ging aan de keukentafel zitten en liet zijn hoofd op zijn handen rusten. Hij voelde het bij zijn slapen bonzen en de jeuk was weer terug. Zijn hele lichaam gloeide en brandde als hij aan de wond op zijn handpalm krabde. Hij sloot zijn ogen en legde zijn wang op tafel. Probeerde de stilte in te gaan en het gevoel te verdringen dat iets door zijn huid heen naar binnen drong.
Een blauwe jurk. Die flitste achter zijn oogleden voorbij. Verdween en kwam weer terug. Het kind op haar arm. Waarom zag hij het gezicht van het kind nooit? Het was leeg en zonder contouren, en hij kon het niet echt onderscheiden. Had hij dat überhaupt ooit gekund? Of had zijn enorme liefde voor haar het kind altijd overschaduwd? Hij wist het niet meer, het was zo lang geleden.
De tranen kwamen stilletjes en op de tafel vormde zich langzaam een plasje. Vervolgens werd de emotie sterker, die welde op in zijn borst tot zijn hele lichaam ervan schokte. Christian tilde zijn hoofd omhoog. Hij moest die beelden weg zien te krijgen, haar weg zien te krijgen. Anders zou hij breken en eronderdoor gaan. Hij liet zijn hoofd zwaar op tafel vallen, wierp zijn wang er met volle kracht tegenaan. Hij voelde het hout tegen zijn huid en tilde zijn hoofd nog een keer op. Nog een keer en nog een keer. Ramde zijn wang tegen het harde tafelblad. Vergeleken met de jeuk en de brand in zijn lichaam was de pijn bijna prettig. Maar tegen de beelden hielp het niet. Ze stond nog net zo duidelijk, net zo levend voor hem. Ze glimlachte en stak haar hand naar hem uit; ze was zo dichtbij dat ze hem kon aanraken als ze haar hand maar iets verder uitstrekte.
Hoorde hij boven iets? Hij stopte midden in een beweging, met zijn hoofd vlak boven de tafel, alsof iemand tijdens de film over zijn leven opeens de pauzeknop had ingedrukt. Hij luisterde, hield zich doodstil. Ja, hij hoorde boven iets. Het klonk als lichte voetstappen.
Christian ging langzaam rechtop zitten. Zijn hele lichaam was gespannen, afwachtend. Toen stond hij op van de stoel en liep zo zachtjes mogelijk naar boven. Hij hield zich aan de leuning vast en liep aan de zijkant, vlak langs de muur, want hij wist dat de trap daar minder kraakte. Vanuit zijn ooghoek zag hij iets fladderen, een snelle beweging op de overloop. Of verbeeldde hij het zich? Nu was het verdwenen, en overal in huis was het stil.
Een krakende tree en hij hield zijn adem in. Als zij er was, wist ze dat hij nu naar boven kwam. Wachtte ze op hem? Een merkwaardige rust kwam over hem heen. Zijn gezin was nu weg. Hun kon ze geen kwaad meer doen. Hij was hier nu alleen, het ging tussen hen tweeën, precies zoals het vanaf het begin af aan was geweest.
Hij hoorde een kind piepen. Maar was het wel een kind? Hij hoorde het nog een keer en nu klonk het als een van de vele geluiden die je in een oud huis kunt horen. Zachtjes liep Christian via de laatste treden de overloop op. Daar was niemand. Het enige dat hij hoorde, was zijn eigen ademhaling.
De deur naar de kamer van de jongens stond open. Binnen was het één grote bende. De technici hadden het er niet netter op gemaakt, want nu zaten er ook overal zwarte vlekken van het vingerafdrukpoeder. Hij ging midden in de kamer op de vloer zitten met zijn gezicht naar de letters op de muur gewend. Bij de eerste aanblik leek de verf nog steeds op bloed. JE VERDIENT ZE NIET.
Hij wist dat ze gelijk had, hij verdiende hen niet. Christian bleef naar de tekst staren, liet die diep in zijn bewustzijn doordringen. Hij zou alles herstellen. Hij was de enige die dat kon. In stilte las hij de woorden nog een keer. Ze had het op hem gemunt. En hij begreep waar ze hem wilde ontmoeten. Hij zou aan haar wens tegemoetkomen.
‘Het tweede overleg in korte tijd.’ Patrik reikte naar de keukenrol op het aanrecht en veegde zijn voorhoofd af. Wat transpireerde hij toch veel! Zijn conditie was kennelijk erg achteruitgegaan. ‘De situatie is als volgt: Kenneth Bengtsson ligt in het ziekenhuis. Gösta en Martin zullen daar zo meteen meer over vertellen.’ Hij knikte naar hen. ‘Bovendien is vannacht iemand het huis van Christian Thydell binnengedrongen. De persoon in kwestie heeft niemand lichamelijk letstel toegebracht, maar wel met rode verf een mededeling op de muur van de kinderkamer geschreven. Het hele gezin is uiteraard erg aangeslagen. We moeten er nu van uitgaan dat we te maken hebben met iemand die geen remmingen kent en dus gevaarlijk kan zijn.’
‘Ik was vanochtend natuurlijk graag meegegaan.’ Mellberg schraap te zijn keel. ‘Maar helaas was ik niet geïnformeerd.’
Patrik besloot hem te negeren en ging verder terwijl hij Annika aankeek: ‘Heb jij nog wat achtergrondinformatie over Christian kunnen vinden?’
Annika aarzelde. ‘Misschien, maar er zijn een paar dingen die ik voor de zekerheid graag nog een keer wil checken.’
‘Oké,’ zei Patrik en hij wendde zich tot Gösta en Martin. ‘Wat zijn jullie te weten te gekomen tijdens jullie gesprek met Kenneth? Hoe gaat het met hem?’
Martin keek vragend naar Gösta, die gebaarde dat hij kon beginnen.
‘Zijn letsel is niet levensbedreigend, maar volgens zijn dokter mag hij van geluk spreken dat hij nog leeft. Door het glas zijn zijn armen en benen zwaar verwond en als er een grote ader was geraakt, was hij vermoedelijk ter plekke gestorven.’
‘De vraag is wat de dader van plan was. Wilde hij, of zij, Kenneth alleen letsel toebrengen of was het een poging tot moord?’
Niemand maakte aanstalten Patriks vraag te beantwoorden en Martin ging verder: ‘Kenneth vertelde dat het algemeen bekend was dat hij elke ochtend op vrijwel precies hetzelfde tijdstip dat rondje holde. Dus in die zin kunnen we iedereen in Fjällbacka als verdachte beschouwen.’
‘Maar we kunnen niet zomaar aannemen dat de dader hiervandaan komt. Het kan ook iemand zijn die hier op bezoek is,’ wierp Gösta ertegen in.
‘Hoe wist diegene dan wat Kenneths gewoonte was? Wijst dat er niet op dat het iemand uit het dorp is?’ vroeg Martin.
Patrik dacht even na. ‘Tja, we kunnen niet uitsluiten dat het iemand van buitenaf is. Je hoeft Kenneth maar een paar dagen te observeren om te kunnen constateren dat hij een gewoontedier is. Wat zei Kenneth zelf?’ voegde hij eraan toe. ‘Had hij enig idee wie hierachter zou kunnen zitten?’
Gösta en Martin keken elkaar weer aan, maar nu nam Gösta het woord.
‘Hij zegt dat hij geen flauw idee heeft. Maar Martin en ik hebben alle twee het gevoel dat hij liegt. Hij weet iets, en wil dat om de een of andere reden niet zeggen. Hij had het over een “zij”.’
‘O, ja?’ Er verscheen een diepe frons tussen Patriks wenkbrauwen. ‘Toen ik met Christian praatte, had ik precies hetzelfde gevoel, namelijk dat hij iets verborg. Maar wat zou dat kunnen zijn? Ze zouden toch moeten willen dat dit snel wordt opgelost. In Christians geval lijkt zijn gezin zich zelfs in de gevarenzone te bevinden. En Kenneth is ervan overtuigd dat zijn vrouw is vermoord, ook al hebben we dat nog niet kunnen vaststellen. Waarom werken ze dan niet mee?’
‘Dus Christian heeft ook niets gezegd?’ Gösta haalde zorgvuldig de beide helften van een Ballerina-koekje van elkaar en likte de noga eraf. De lichte bovenkant gaf hij stiekem aan Ernst, die onder de tafel op zijn voeten lag.
‘Nee, ik wist niets uit hem te krijgen,’ zei Patrik. ‘Hij was aangeslagen, uiteraard. Maar hij blijft stug volhouden dat hij niet weet wie en waarom, en ik kan het tegendeel niet bewijzen. Het is alleen maar een gevoel, net als jullie bij Kenneth hadden. Christian wil ook per se thuisblijven. Godzijdank heeft hij Sanna en de kinderen naar haar zus in Hamburgsund gestuurd. Hopelijk zijn ze daar veilig.’
‘Hebben de technici nog iets interessants gevonden? Je hebt ze toch wel over de oude lap met verf verteld, en de fles?’ vroeg Gösta.
‘Ze zijn in elk geval een hele tijd bezig geweest. En ja, ze hebben de dingen die jij in de kelder hebt gevonden ook meegenomen. Goed gezien, dat moest ik je van Torbjörn nog zeggen. Maar zoals altijd duurt het wel even voordat we concrete antwoorden hebben. Ik zal Pedersen straks wel bellen om hem achter de broek te zitten. Vanochtend kon ik hem niet te pakken krijgen. Hopelijk kunnen ze dit prioriteit geven zodat we de sectieresultaten gauw hebben. Nu de gang van zaken is geëscaleerd, kunnen we het ons niet veroorloven onnodig tijd te verliezen.’
‘Zeg het gerust als je wilt dat ik bel. Zodat je verzoek wat meer gewicht krijgt,’ zei Mellberg.
‘Dank je. Ik zal het zelf proberen te regelen. Dat wordt niet makkelijk, maar ik doe mijn best.’
‘Als je maar weet dat ik er voor je ben. Als steun,’ zei Mellberg.
‘Paula, wat zei Christians vrouw?’ Patrik wendde zich tot zijn collega. Ze waren samen uit Fjällbacka teruggereden, maar hij had nog niet naar Sanna kunnen vragen. Hij was aan één stuk door gebeld.
‘Ik denk niet dat ze iets weet,’ zei Paula. ‘Ze is vertwijfeld en verward. En bang. Ze dacht niet dat Christian wist wie het was, maar ze aarzelde even toen ze dat zei, dus ik vermoed dat ze er niet helemaal zeker van is. Het is misschien goed om nog een keer met haar te gaan praten in een rustiger situatie, als ze van de eerste schrik is bekomen. Ik heb ons gesprek trouwens opgenomen, dus als je wilt kun je het zelf horen. Het bandje ligt op je bureau. Misschien hoor je iets wat ik heb gemist.’
‘Dank je,’ zei Patrik weer, maar nu meende hij het. Paula was altijd betrouwbaar en het was fijn dat zij ook aan het onderzoek deelnam.
Hij keek naar de kleine groep. ‘Goed, dan zijn we hier klaar. Annika, jij gaat zoals gezegd verder met het achtergrondmateriaal, en dan komen we over een paar uur weer bij elkaar. Zelf wilde ik met Paula naar Cia gaan. Daar zijn we nog niet aan toegekomen en na de gebeurtenissen van vanochtend lijkt het nog dringender. De dood van Magnus houdt daar op de een of andere manier verband mee, daar ben ik van overtuigd.’
Erica ging in een café zitten om in alle rust de brieven door te kunnen nemen. Ze had geen scrupules als het erom ging andermans post te openen. Als Christian die graag had willen krijgen, had hij er wel voor gezorgd dat Janos Kovács zijn nieuwe adres had gehad of dat de post werd doorgestuurd.
Haar handen trilden licht toen ze de eerste brief opende. Ze had de dunne leren handschoenen aangetrokken die ze altijd in de auto had liggen. De envelop haperde een beetje en toen ze kracht zette met het mes, gooide ze bijna haar grote glas café au lait over de andere brieven. Snel zette ze de koffie op veilige afstand.
Ze had het handschrift op de envelop niet herkend. Het was anders dan dat op de dreigbrieven en leek eerder op dat van een man dan van een vrouw. Ze haalde het vel eruit en vouwde het open. En keek een beetje verbaasd. Ze had een brief verwacht, maar het was een kindertekening. Omdat ze hem op de kop hield, draaide ze hem om en keek naar de afbeelding. Twee mensen, twee getekende figuurtjes. Een groot en een klein poppetje. Het grote hield de hand van het kleine vast en ze keken alle twee blij. Rondom waren bloemen getekend en rechtsboven een zon. De poppetjes stonden op een groene rand die waarschijnlijk gras moest voorstellen. Boven het grote poppetje had iemand met hanenpoten CHRISTIAN geschreven en bij het kleine IK.
Erica reikte naar haar glas koffie om een slokje te nemen. Het dikke schuim veroorzaakte een flinke snor en verstrooid veegde ze die met haar mouw weg. Wie was die ‘ik’? Wie was het kleine poppetje naast Christian?
Ze zette het glas weer neer en pakte de overige enveloppen. Snel maakte ze ze open. Uiteindelijk had ze een heel stapeltje tekeningen voor zich liggen. Voor zover ze kon zien waren ze door dezelfde persoon gemaakt. Op ieder vel stonden twee poppetjes: de grote Christian en de kleine ik. Verder waren de tekeningen verschillend. Op een stond het grote poppetje op iets wat een strand leek te zijn, terwijl het hoofd en de armen van het kleine poppetje uit het water omhoogstaken. Op een andere stonden er gebouwen op de achtergrond, onder andere een kerk. Alleen op het laatste vel van de stapel waren andere figuurtjes te zien. Maar het was moeilijk te zien hoeveel. Ze vormden één geheel, een wirwar van benen en armen. Die tekening was duisterder dan de andere. Er was geen zon, er waren geen bloemen. Het grote poppetje was naar de linkerhoek verwezen. Zijn glimlachende mond was verdwenen en het kleine poppetje was evenmin blij. In de andere hoek stonden alleen een heleboel zwarte strepen. Erica kneep haar ogen half dicht om te kunnen zien wat die moesten voorstellen, maar ze waren zo onbeholpen getekend dat ze er niets van kon maken.
Ze keek op haar horloge en verlangde naar huis. Bij de laatste tekening had haar maag zich omgedraaid. Ze had geen idee waarom, maar die raakte haar diep.
Met moeite kwam ze overeind. Ze besloot vandaag niet bij Göran langs te gaan. Hij zou het ongetwijfeld jammer vinden, maar ze moesten maar een andere keer afspreken.
De hele rit naar Fjällbacka was ze in gedachten verzonken. Er fladderden allerlei beelden over haar netvlies. De grote Christian en de kleine ik. Ze voelde instinctief dat de ‘ik’ de sleutel tot dit alles vormde. En er was maar één iemand die kon vertellen wie dat was. Morgen zou ze als eerste met Christian gaan praten. Deze keer zou hij haar vragen wel moeten beantwoorden.
‘Dat is gek. Ik wilde je net bellen.’ Pedersens stem klonk net zo droog en correct als anders. Maar Patrik wist dat er onder het oppervlak humor schuilging. Hij had Pedersen een paar keer een grapje horen maken, al was dat niet vaak.
‘Tja, ik wilde kijken of ik jullie een beetje achter de broek kon zitten. We hebben de uitslag nodig. Alles kan ons op dit moment verder helpen.’
‘Ik weet niet in hoeverre ik je kan helpen. Maar ik heb er uit eigen beweging voor gezorgd dat de secties die met jullie zaak te maken hebben wat eerder zijn uitgevoerd. Gisteravond laat waren we klaar met Magnus Kjellner, en ik heb nu net Lisbet Bengtsson gedaan.’
Patrik zag voor zich hoe Pedersen met bebloede ziekenhuiskleren en handschoenen aan met hem zat te praten.
‘En wat hebben jullie kunnen constateren?’
‘Eerst wat al duidelijk was: dat Kjellner vermoord is. Die conclusie kon je al bij een visuele inspectie van het lijk trekken, maar je weet maar nooit. Ik heb in de loop van de jaren diverse zaken gehad waarbij mensen door een natuurlijke oorzaak waren overleden en pas post mortem letsel hadden opgelopen.’
‘Maar dat was nu niet het geval?’
‘Nee, absoluut niet. Het slachtoffer had diverse sneeën in de borstkas en buik die met een scherp voorwerp zijn aangebracht, waarschijnlijk een mes. Daar is hij zonder meer aan overleden. De aanval kwam van voren, en hij had ook klassieke verdedigingsverwondingen op zijn handen en onderarmen.’
‘Kun je iets zeggen over het soort mes?’
‘Tja, daar wil ik liever niet over speculeren. Maar afgaand op de wonden, zou ik zeggen dat het een mes met een glad oppervlak is geweest. En…’ – Pedersen laste een kunstmatige pauze in – ‘ik zou gokken dat het een vismes is,’ zei hij toen tevreden.
‘Hoe kun je dat nou weten?’ vroeg Patrik. ‘Er zijn vast wel een miljoen verschillende soorten messen.’
‘Dat klopt en eigenlijk kan ik ook niet met zekerheid zeggen dat het een vismes is. Maar het is een mes dat wordt gebruikt om vis schoon te maken.’
‘Oké, maar hoe weet je dat?’ Patrik voelde het ongeduld kriebelen en hij wou dat Pedersen niet zo dol was op dramatische effecten. De patholoog-anatoom had zijn volledige aandacht al.
‘Ik heb visschubben gevonden,’ zei Pedersen.
‘Hè? Waar dan? Hoe kun je nou schubben vinden als het lichaam zo lang in het water heeft gelegen?’ Patriks hartslag werd sneller. Hij wilde zo graag iets nieuws horen, het maakte niet uit wat, als het hun maar een stapje verder hielp.
‘Voor een deel zijn ze ongetwijfeld in het water verdwenen. Maar ik heb er een paar gevonden die diep in de wonden zaten. Ik heb ze opgestuurd om te kijken of we kunnen vaststellen van wat voor soort vis ze zijn. Ik hoop dat dat jullie helpt.’
‘Ja, dat zou maar zo kunnen,’ zei Patrik, maar hij besefte dat de informatie in principe waardeloos was. Het ging tenslotte om Fjällbacka. Een dorp waar visschubben niet direct ongebruikelijk waren.
‘Verder nog iets over Kjellner?’
‘Niets bijzonders.’ Pedersen klonk een beetje teleurgesteld omdat Patrik niet enthousiaster was geweest over zijn vondst. ‘Hij is doodgestoken en waarschijnlijk onmiddellijk gestorven. Hij moet flink hebben gebloed. De plaats delict moet er als een slachthuis uit hebben gezien.’
‘Is hij daarna meteen in het water beland?’
‘Dat valt niet te zeggen,’ antwoordde Pedersen. ‘Het enige dat ik kan zeggen is dat hij er lang in heeft gelegen en dat het aannemelijk is dat het lichaam er meteen in is gegooid. Maar dat heeft meer met waarschijnlijk gedrag te maken dan met wetenschap. Dus het is aan jullie om dat vast te stellen. Ik zal het rapport zoals gebruikelijk op de fax zetten.’
‘En Lisbet? Wat ben je over haar te weten gekomen?’
‘Ze is een natuurlijke dood gestorven.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Ik heb een zeer zorgvuldige sectie verricht.’ Nu klonk Pedersen beledigd en Patrik voegde haastig toe: ‘Volgens jou is ze dus niet vermoord?’
‘Dat klopt,’ zei Pedersen, nog altijd wat stijfjes. ‘Als ik eerlijk ben, is het een wonder dat ze überhaupt zo lang is blijven leven. De kanker had zich naar vrijwel alle vitale organen verspreid. Lisbet Bengtsson was een heel zieke vrouw. Ze is gewoon ingeslapen.’
‘Dus Kenneth had het mis,’ zei Patrik voor zich uit.
‘Sorry?’
‘Nee, niets. Ik dacht even hardop. Dank je wel dat je dit prioriteit hebt gegeven. Alle hulp is op dit moment welkom.’
‘Staat het er zo slecht voor?’ vroeg Pedersen.
‘Ja, het staat er heel slecht voor.’