Image

Hij was tien toen alles veranderde. Eigenlijk had hij zich ondertussen best goed aangepast. Hij was niet gelukkig, het leven was niet zoals hij had verwacht toen hij zijn mooie moeder voor het eerst zag, of zoals het was voordat Alice in haar buik begon te groeien. Maar hij was ook niet ongelukkig. Hij had een plek in het bestaan, droomde weg in de wereld van de boeken en nam daar genoegen mee. En het vet op zijn lichaam beschermde hem; het was een bewapening tegen dat wat vanbinnen schuurde.

Alice hield nog net zoveel van hem als vroeger. Ze volgde hem als een schaduw maar zei niet veel, wat hem heel goed uitkwam. Als hij iets nodig had was ze er. Als hij dorst had, haalde ze meteen water, wilde hij iets eten, dan sloop ze naar de voorraadkast om de koekjes te pakken die moeder had verstopt.

Vader kon nog altijd met een vreemde blik naar hem kijken, maar hield hem niet langer in de gaten. Alice was nu groot, ze was al vijf. Ze had eindelijk leren lopen en praten. Maar alleen als ze stilstond en haar mond hield, zag ze er net zo uit als andere kinderen. Dan was ze zo schattig dat de mensen naar haar bleven staan kijken, net als toen ze klein was en in de kinderwagen zat. Zodra ze bewoog of begon te praten, kreeg hun blik iets meewarigs en schudden ze hun hoofd.

De dokter had gezegd dat het nooit goed zou komen. Natuurlijk mocht hij niet mee als ze naar hem toe gingen, hij mocht nooit mee ergens heen, maar hij was niet vergeten hoe je als een indiaan moest sluipen. Hij liep zonder ook maar een geluid te maken met gespitste oren door het huis. Hij hoorde de gesprekken en wist alles wat er over Alice werd gezegd. Moeder was meestal degene die het woord voerde. Zij ging met Alice naar de dokter, steeds op zoek naar een nieuwe behandeling, een nieuwe methode of een nieuwe training waar Alice baat bij zou kunnen hebben en die ertoe zou kunnen leiden dat haar bewegingen, haar spraak en haar vaardigheden beter bij haar uiterlijk pasten.

Niemand sprak ooit over hem. Dat besefte hij eveneens door luistervink te spelen. Het was alsof hij niet bestond, hij nam alleen maar ruimte in. Maar hij had geleerd daarmee te leven. De enkele keer dat het pijn deed, dacht hij aan de geur en aan dat wat steeds meer als een boosaardig verzinsel voelde. Een vage herinnering. Daardoor kon hij ermee leven dat hij voor iedereen behalve Alice onzichtbaar was. Sinds hij ervoor had gezorgd dat ze lief werd.

Eén telefoontje veranderde alles. De Feeks was doodgegaan en haar huis was nu van moeder. Het huis in Fjällbacka. Ze waren er niet meer geweest sinds Alice’ geboorte, sinds de zomer in de caravan toen hij alles kwijtraakte. Nu zouden ze er gaan wonen. Dat was moeders beslissing. Vader protesteerde lam, maar zoals altijd was er niemand die naar hem luisterde.

Alice hield niet van de verandering. Ze wilde dat alles bij het oude bleef, elke dag hetzelfde, dezelfde routines. Dus toen al hun spullen waren gepakt en ze met vader achter het stuur in de auto zaten, draaide Alice zich om en drukte haar neus tegen de achterruit tot het huis achter hen niet meer te zien was. Toen draaide ze zich weer naar voren en drukte zich tegen hem aan. Ze legde haar wang tegen zijn schouders en even overwoog hij om haar te troosten, haar over haar hoofd te strijken of haar hand te pakken. Maar hij deed het niet.

Ze bleef de hele weg naar Fjällbacka tegen hem aan zitten.

 

 

 

‘Je hebt me gisteren flink voor schut gezet,’ zei Erik. Hij stond voor de spiegel in de slaapkamer en probeerde zijn das te strikken.

Louise antwoordde niet. Ze draaide hem alleen haar rug toe en ging op haar zij liggen.

‘Heb je me niet gehoord?’ Hij verhief zijn stem een beetje, maar sprak niet zo luid dat de meisjes in hun kamers aan de andere kant van de hal het konden horen.

‘Jawel,’ zei ze zachtjes.

‘Dat doe je nooit meer! Nooit! Dat je je overdag thuis bezat, is één ding. Zolang je enigszins op de been blijft in het bijzijn van de meisjes, kan me dat niet schelen. Maar je komt niet naar kantoor.’

Geen antwoord. Het ergerde hem dat ze geen verzet bood. Hij had liever dat ze hatelijke opmerkingen maakte dan dat ze zweeg.

‘Ik walg van je. Weet je dat wel?’ De knoop in zijn das zat te laag. Hij vloekte en trok hem los om een nieuwe poging te doen. Hij wierp een blik op Louise. Ze lag nog steeds met haar rug naar hem toe, maar nu zag hij haar schouders schokken. Shit. Deze ochtend werd met de minuut erger. Hij verafschuwde haar katers met huilbuien en zelfmedelijden.

‘Hou daarmee op! Verman je een beetje.’ Het was ook altijd hetzelfde liedje, en hij merkte dat de voortdurende herhaling zijn geduld op de proef stelde.

‘Zie je Cecilia nog steeds?’ De vraag kwam dof vanuit het kussen. Toen draaide ze haar gezicht naar hem toe om zijn antwoord te horen.

Erik keek haar walgend aan. Zonder make-up en de dekmantel van dure kleding zag ze er verschrikkelijk uit.

Ze herhaalde haar vraag: ‘Zie je haar nog steeds? Neuk je met haar?’

Ze wist het dus. Dat had hij niet verwacht.

‘Nee.’ Hij dacht aan het laatste gesprek dat hij met Cecilia had gehad. Hij wilde er niet over praten.

‘Waarom niet? Ben je haar nu al beu?’ Louise beet zich vast als een terriër waarvan de kaken op slot waren geschoten.

‘Hou op!’

In de kamers van de meisjes was het stil en hij hoopte dat ze hem niet hadden gehoord. Hij besefte dat hij geschreeuwd moest hebben. Maar de gedachte aan Cecilia en het kind voor wie hij in het geheim zou moeten betalen, was onverdraaglijk.

‘Ik wil niet over haar praten,’ zei hij op rustiger toon en eindelijk slaagde hij erin zijn das te strikken.

Louise keek hem met open mond aan. Ze zag er oud uit. In haar ooghoeken stonden tranen. Haar onderlip trilde en ze bleef hem zwijgend aankijken.

‘Ik ga nu naar mijn werk. Kom met je luie reet uit bed en zorg ervoor dat de meisjes naar school gaan. Als je dat kunt opbrengen.’ Hij keek haar kil aan en draaide haar vervolgens zijn rug toe. Misschien was het toch de moeite waard om haar te lozen. Er waren massa’s vrouwen die zielsgelukkig zouden zijn met wat hij te bieden had. Het zou geen enkel probleem zijn haar te vervangen.

 

‘Denk je dat hij in staat is om met ons te spreken?’ Martin wendde zich tot Gösta. Ze zaten in de auto en waren onderweg naar Kenneth, maar eigenlijk wilden ze hem geen van beiden zo vlak na de dood van zijn vrouw al storen.

‘Geen idee,’ antwoordde Gösta op een manier die duidelijk aangaf dat hij er niet over wilde praten. Het werd stil.

‘Hoe gaat het met de kleine?’ vroeg Gösta na een tijdje.

‘Hartstikke goed!’ Martins gezicht lichtte op. Na een heleboel mislukte relaties had hij de hoop een gezin te kunnen stichten bijna opgegeven. Maar Pia had daar verandering in gebracht en afgelopen herfst hadden ze een dochter gekregen. Het leven als single leek nu een verre en niet echt prettige droom.

Weer stilte. Gösta trommelde met zijn vingers op het stuur, maar hield daar na een geïrriteerde blik van Martin mee op.

Toen Martins mobieltje begon te rinkelen, veerden ze beiden op. Martin nam op en zijn gezicht verstrakte.

‘We moeten ergens anders heen.’ Martin verbrak de verbinding.

‘Hoezo? Wat is er gebeurd?’

‘Dat was Patrik. Er is bij Christian Thydell thuis iets gebeurd. Hij heeft net het bureau gebeld en sprak heel onsamenhangend. Maar het ging om de kinderen.’

‘Shit.’ Gösta ging meteen harder rijden. ‘Hou je vast,’ zei hij tegen Martin, terwijl hij het gaspedaal nog dieper indrukte. Hij voelde een beginnend onbehagen in zijn buik. Hij vond zaken waarbij kinderen het slachtoffer waren altijd zwaar en dat was in de loop van de jaren alleen maar erger geworden.

‘Wist hij verder niets?’

‘Nee,’ zei Martin. ‘Christian was kennelijk enorm van slag. Hij wist niet veel zinnigs uit te brengen. Dus we moeten maar kijken als we er zijn. Patrik en Paula zijn ook onderweg, maar wij zijn er waarschijnlijk eerder. We moesten niet op ze wachten, zei Patrik.’ Martin was ook bleek. Het was al erg genoeg als je voorbereid op een plaats delict kwam. Nu hadden ze geen idee wat ze zouden aantreffen.

Eenmaal bij het huis van Christian en Sanna aangekomen namen ze niet de moeite netjes te parkeren, maar zetten de auto schuin neer en stormden eruit. Er kwam niemand naar hen toe toen ze aanbelden, dus deden ze de deur zelf open.

‘Hallo! Is er iemand thuis?’

Ze hoorden boven geluiden en holden de trap op.

‘Hallo? Dit is de politie.’ Ze riepen weer. Nog steeds geen reactie, maar uit een van de kamers kwam gesnik en gekrijs van kinderen, vermengd met het geluid van spetterend water.

Gösta haalde diep adem en keek de badkamer in. Sanna zat op de vloer en huilde zo heftig dat haar hele lichaam schokte. In de badkuip zaten twee jongetjes. Het water om hen heen was lichtroze, en Sanna zeepte hen met wilde bewegingen in.

‘Wat is er gebeurd? Zijn ze gewond?’ Gösta staarde naar de kinderen in de badkuip.

Sanna draaide zich om en keek hen even aan. Vervolgens wendde ze zich weer tot haar zonen en ging ze verder met wassen.

‘Zijn ze gewond, Sanna? Moeten we een ambulance bellen?’ Gösta liep naar haar toe, ging op zijn hurken zitten en legde een hand op haar schouder. Maar Sanna antwoordde niet. Ze bleef boenen, al had het weinig resultaat. Het rode bleef zitten en leek zich juist verder te verspreiden.

Gösta keek naar de kinderen en voelde zijn hartslag bedaren. Het rode was geen bloed.

‘Wie heeft dit gedaan?’

Sanna snikte en veegde met de rug van haar hand de roze waterdruppels weg die op haar gezicht waren gespat.

‘Ze… ze…’ Haar stem haperde en Gösta drukte geruststellend zijn hand op haar schouder. Vanuit zijn ooghoek zag hij dat Martin afwachtend in de deuropening stond.

‘Het is verf,’ zei hij terwijl hij zich tot Martin wendde. Vervolgens keek hij weer naar Sanna. Ze haalde diep adem en deed opnieuw een poging om te praten.

‘Nils riep me. Hij zat rechtop in bed. Ze… ze zagen er zo uit. Iemand heeft iets op de muur geschreven en de verf moet op hun bedjes zijn gespat. Ik dacht dat het bloed was.’

‘Jullie hebben vannacht niets gehoord? Of vanochtend?’

‘Nee, helemaal niets.’

‘Waar is de kamer van de kinderen?’ vroeg Gösta.

Sanna wees naar de hal.

‘Ik ga wel even kijken,’ zei Martin en hij verdween.

‘Ik kom met je mee.’ Gösta dwong Sanna hem aan te kijken voordat hij opstond. ‘We zijn zo terug. Oké?’

Ze knikte en Gösta kwam overeind en liep naar de hal. Vanuit de kinderkamer waren opgewonden stemmen te horen.

‘Christian, zet dat ding neer.’

‘Ik moet dit weghalen…’ Christian klonk net zo verward als Sanna, en toen Gösta de kamer binnenkwam zag hij hem met een grote emmer water staan, klaar om de inhoud tegen de muur te gooien.

‘Wij moeten er eerst naar kijken.’ Martin stak afwerend zijn hand op naar Christian, die alleen een onderbroek droeg. Op zijn borst zaten rode verfvlekken, die er ongetwijfeld op waren gekomen toen hij Sanna had geholpen de kinderen naar de badkamer te brengen.

Hij maakte aanstalten het water tegen te muur te gooien, maar Martin schoot naar voren en pakte de emmer beet. Christian bood geen weerstand. Hij liet de emmer los en bleef enigszins wiebelig staan.

Nu Christian geen schade meer kon aanrichten, kon Gösta zich op de tekst concentreren die Christian had willen verwijderen. Op de muur boven de bedden van de kinderen had iemand geschreven: JE VERDIENT ZE NIET.

De rode verf van de letters was uitgelopen. Het leek alsof ze met bloed waren geschreven. De verfspetters op de bedden van de kinderen wekten dezelfde indruk. Gösta begreep nu dat het een enorme schok voor Sanna moest zijn geweest toen ze de kinderkamer binnenkwam. Christians reactie snapte hij ook. Zijn gezicht was volledig uitdrukkingsloos terwijl hij naar de letters op de muur staarde. Maar hij mompelde iets voor zich uit. Gösta stapte naar voren om het te kunnen horen.

‘Ik verdien ze niet. Ik verdien ze niet.’

Gösta pakte hem zachtjes bij zijn arm. ‘Trek wat kleren aan, dan kunnen we daarna praten.’ Met milde kracht duwde hij Christian naar de kamer ernaast; hij had gezien dat dat de ouderlijke slaapkamer was.

Christian liet zich erheen leiden, maar ging op het bed zitten zonder aanstalten te maken kleren aan te trekken. Gösta keek zoekend rond en vond een ochtendjas aan een haakje aan de binnenkant van de deur. Hij reikte hem Christian aan, die hem met langzame, slome bewegingen aantrok.

‘Ik ga nu even bij Sanna en de kinderen kijken. Daarna kunnen we in de keuken gaan praten.’

Christian knikte. Zijn ogen waren leeg, alsof ze bedekt waren met een glasachtig vlies. Gösta liet hem op het bed achter en liep naar Martin, die nog in de kinderkamer was.

‘Wat is hier eigenlijk aan de hand?’

Martin schudde zijn hoofd. ‘Dit is gewoon ziek. Wie dit heeft gedaan moet gestoord zijn. En wat betekent het? “Je verdient ze niet.” Wie niet? De kinderen?’

‘Dat moeten we uitzoeken. Patrik en Paula kunnen nu elk moment hier zijn. Kun jij ze straks beneden bijpraten? En bel meteen een dokter. Volgens mij zijn de kinderen niet gewond, maar ze lijken net als Sanna en Christian een flinke shock te hebben. Het is beter als iemand even naar ze kijkt. Ik wil Sanna helpen om de kids weer schoon te krijgen. Nog even en ze boent hun hele vel weg.’

‘De technici moeten ook komen.’

‘Inderdaad. Vraag Patrik zodra hij er is of hij Torbjörn belt, zodat ze een team kunnen sturen. We moeten maar proberen hier verder niet rond te banjeren.’

‘We hebben in elk geval de muur kunnen redden,’ zei Martin.

‘Ja, gelukkig wel.’

Ze liepen samen de trap af en Gösta had de deur naar de kelder algauw gevonden. De trap werd verlicht door een naakt peertje en hij liep voorzichtig naar beneden. Zoals de meeste kelders stond die van de familie Thydell vol met van alles en nog wat: kisten, afgedankt speelgoed, dozen waar KERSTSPULLEN op stond, gereedschap dat niet vaak gebruikt leek te worden, en een plank met verfspullen, flessen, kwasten en oude lappen. Gösta pakte een halfvolle fles terpentine en op het moment dat zijn vingers die omsloten zag hij vanuit zijn ooghoek iets op de vloer liggen. Een oude lap. Met rode verf.

Snel keek hij naar de blikken op de plank. Geen enkele met rode verf. Maar Gösta was zeker van zijn zaak. Het was dezelfde kleur rood als in de kamer van de jongens. Degene die de muur had beklad, had zelf misschien ook wel verf aan zijn handen gekregen en die hier schoongemaakt. Hij keek naar de fles in zijn hand. Shit, er konden vingerafdrukken op zitten die hij niet mocht vernietigen. Maar hij had de inhoud nodig. De jongens moesten schoongemaakt worden en uit bad worden gehaald. Een lege colafles bood de oplossing. Zonder de fles met terpentine anders beet te pakken, schonk Gösta de inhoud in de petfles. Daarna zette hij de terpentinefles terug op de plank. Met een beetje geluk had hij niet alle vingerafdrukken verpest. Misschien dat die oude lap ook iets opleverde.

Met de colafles in zijn hand liep hij weer naar boven. Patrik en Paula waren er nog niet, maar ze konden niet ver meer zijn.

Sanna was nog steeds energiek aan het boenen toen hij de badkamer binnenkwam. De jongens huilden vertwijfeld en Gösta ging op zijn hurken naast het bad zitten en zei met milde stem: ‘Je krijgt de verf niet met zeep weg. We moeten terpentine gebruiken.’ Hij hield de fles omhoog die hij had meegenomen. Sanna stopte en keek hem aan. Gösta pakte een handdoek van een haakje naast de wastafel en goot er wat vloeistof op, nog steeds met Sanna’s ogen op zich gericht. Hij liet haar de handdoek zien en pakte toen de arm van de oudste jongen beet. De kinderen zouden niet een-twee-drie kalmeren, dus hij moest gewoon vlug werken.

‘Kijk, nu verdwijnt de verf.’ Hoewel de jongen zich in allerlei bochten wrong, kon Gösta er toch redelijk goed bij. ‘Ze worden weer schoon, we krijgen de verf heus wel weg.’

Hij besefte dat hij tegen Sanna sprak alsof ze een kind was, maar het leek te werken, want ze begon er steeds meer aanwezig uit te zien.

‘Zo, dat is een.’ Hij legde de handdoek neer en pakte de douchekop om de terpentine van de jongen af te spoelen. Het kind schopte wild toen Gösta hem over de rand van het bad tilde, maar Sanna reageerde meteen door een badjas te pakken en hem daarin te wikkelen. Ze trok hem op haar schoot en wiegde hem tegen haar borst.

‘Oké, knul, dan is het nu jouw beurt.’

Het jongste ventje leek te begrijpen dat als hij zich door oom agent liet wassen, hij ook uit bad en bij mama op schoot mocht. Hij hield abrupt op met huilen en bleef keurig stil zitten toen Gösta nog wat terpentine op de handdoek deed en hem schoon begon te maken. Even later was ook hij lichtroze en mocht hij van top tot teen in een groot badlaken gewikkeld bij Sanna op schoot zitten.

Beneden klonken stemmen en vervolgens hoorde Gösta voetstappen op de trap. Patrik verscheen in de deuropening.

‘Wat is er gebeurd?’ zei hij hijgend. ‘Is iedereen in orde? Martin zei dat de kinderen niet gewond leken.’ Patriks ogen bleven op de badkuip hangen, die vol roze water stond.

‘Met de kinderen gaat het goed. Ze zijn alleen een beetje geschrokken. Net als hun ouders.’ Gösta stond op en kwam bij Patrik in het halletje staan. Hij vertelde in het kort wat er was gebeurd.

‘Dat is toch niet normaal. Wie doet nou zoiets?’

‘Dat is precies wat Martin en ik ook zeiden. Er is iets goed mis, op z’n zachtst gezegd. En ik denk dat Christian meer weet dan hij kwijt wil.’ Hij vertelde wat Christian had gemompeld.

‘Ja, dat gevoel heb ik ook al een tijdje. Waar is hij nu?’

‘In de slaapkamer. We moeten maar kijken of hij in staat is om met ons te praten.’

‘Dat moet gewoon.’

Patriks telefoon ging en hij pakte hem uit zijn zak. Hij nam op en leek te schrikken.

‘Wat zeg je? Kun je dat herhalen?’ Hij keek ontzet naar Gösta, die probeerde te horen wat er aan de andere kant werd gezegd. ‘Oké, begrepen. We zijn nu bij de familie Thydell, hier is ook wat gebeurd, maar het komt allemaal in orde.’

Hij verbrak de verbinding.

‘Kenneth Bengtsson is naar het ziekenhuis van Uddevalla gebracht. Hij was vanochtend aan het hardlopen en iemand had een val voor hem gezet. Een touw over de weg, waardoor hij op een bed van glassplinters is gevallen.’

‘Gatverdegatver,’ fluisterde Gösta. En voor de tweede keer die ochtend: ‘Wat is hier eigenlijk aan de hand?’

 

Erik staarde naar zijn mobieltje. Kenneth was onderweg naar het ziekenhuis. Plichtsgetrouw als hij was, had hij kennelijk het ambulancepersoneel weten over te halen zijn werk te bellen om te zeggen dat hij niet kwam.

Iemand had op het parcours een val voor hem gezet. Erik overwoog niet eens of het een vergissing was, een uit de hand gelopen pratical joke. Kenneth liep altijd hetzelfde rondje. Elke ochtend, precies dezelfde route. Iedereen wist dat en iedereen had daarachter kunnen komen. Het leed geen twijfel dat iemand Kenneth kwaad wilde doen. En dat betekende dat iemand hemzelf ook kwaad wilde doen.

De grond onder zijn voeten werd heet. Hij had in de loop van de jaren veel risico’s genomen en veel mensen op de tenen getrapt. Maar dit had hij nooit verwacht, noch dat hij zich zo bang zou voelen.

Hij draaide zich om naar het beeldscherm en logde in op de website van zijn bank. Hij moest uitzoeken wat zijn mogelijkheden waren. Allerlei gedachten tolden door zijn hoofd, maar hij probeerde zich op de saldi op de rekeningen te concentreren en zijn angst te kanaliseren in een plan, een vluchtweg. Even vroeg hij zich af wie er achter de brieven kon zitten, de vermoedelijke moordenaar van Magnus, die nu zijn aandacht op Kenneth gericht leek te hebben. In eerste instantie. Vervolgens wuifde hij de gedachten weg. Het had geen zin daar over na te denken. Het kon iedereen zijn. Nu moest hij zijn eigen huid zien te redden, pakken wat hij te pakken kon krijgen en naar een warmere plek vertrekken waar niemand hem kon vinden. En daar blijven tot het allemaal was overgewaaid.

Natuurlijk zou hij de meisjes missen als hij weg was. Maar zij waren nu al zo groot, en misschien dat Louise zich eindelijk vermande als ze de hoofdverantwoordelijkheid voor hen droeg en niet meer op hem kon leunen. Hij zou hen uiteraard niet berooid achterlaten. Hij zou ervoor zorgen dat er voldoende geld op de rekeningen stond zodat ze zich een tijdlang konden redden. Daarna moest Louise maar een baantje zoeken. Dat zou haar goed doen. Ze kon toch niet verwachten dat hij haar de rest van haar leven bleef onderhouden. Hij had alle recht het zo te doen en wat hij in de loop van de jaren had verdiend, zou voldoende zijn om een nieuw bestaan op te bouwen. Het zou hem geborgenheid bieden.

Hij had alles nog altijd onder controle; er moesten alleen wat praktische zaken worden geregeld. Hij moest onder andere met Kenneth praten. Morgen zou hij naar het ziekenhuis gaan en hopelijk was zijn collega dan in staat om wat cijfers door te nemen. Natuurlijk was het hard voor Kenneth dat hij zo kort na Lisbets dood de firma zou moeten verlaten, en het zou ongetwijfeld een vervelende nasleep hebben. Maar Kenneth was een grote jongen en misschien bewees Erik hem wel een dienst door hem te dwingen op eigen benen te staan. Nu hij erover nadacht zou het voor zowel Louise als Kenneth goed zijn als hij er niet meer was om hen te ondersteunen.

Dan Cecilia nog. Maar zij had hem in niet mis te verstane bewoordingen te kennen gegeven dat ze zijn hulp niet nodig had, behalve financieel. Een klein bedrag kon hij wel voor haar wegzetten.

Zo moest het maar. Cecilia zou zich ook redden, iedereen zou zich redden. En de meisjes zouden het wel begrijpen. Na verloop van tijd.

 

Het had lang geduurd voordat alle stukjes glas eruit waren. Twee zaten er nog in. Die zaten zo diep dat er een grotere ingreep nodig was om ze te verwijderen. Maar hij had geboft, zeiden ze. Het glas had geen grote bloedvaten geraakt. In dat geval had het veel slechter kunnen aflopen. Precies op die manier had de arts het hem opgewekt verteld.

Kenneth draaide zijn hoofd naar de muur. Begrepen ze dan niet dat dit de slechtste afloop was? Dat hij liever had gehad dat een scherf zijn polsslagader had doorgesneden, de pijn had afgesneden, het kwaad in zijn hart had weggenomen. En de boosaardige herinnering. Want in de ambulance had hij het geweten. Terwijl de sirenes in zijn oren loeiden en hij zijn gezicht van de pijn vertrok bij elke schok die zich door de snel rijdende auto verplaatste, had hij plotseling beseft wie er achter hen aan zat. Wie hem en de anderen haatte en hun kwaad gezind was. Wie hem Lisbet had ontnomen. Dat zij was gestorven terwijl de waarheid in haar oren naklonk, was meer dan hij kon verdragen.

Hij keek naar zijn armen die op het dekbed rustten. Er zat verband omheen. Zijn benen zagen er net zo uit. Hij had zijn laatste marathon gelopen. Het zou een wonder zijn als alles goed genas, had de arts gezegd. Maar dat maakte niet uit. Hij wilde niet meer hardlopen.

Hij zou ook niet voor haar weglopen. Het enige dat echt iets betekende had ze hem toch al ontnomen. De rest liet hem koud. Het had een zekere Bijbelse rechtvaardigheid waartegen hij zich niet kon verweren. Oog om oog, tand om tand.

Kenneth sloot zijn ogen en zag de beelden die diep in zijn geheugen opgeslagen hadden gelegen. Na verloop van tijd was het net geweest alsof het nooit was gebeurd. Slechts één keer waren de herinneringen naar de oppervlakte gekomen. Tijdens die midzomer toen alles als een kaartenhuis dreigde in te storten. Maar de muren hadden het gehouden en hij had de beelden weer verdrongen naar de donkerste hoekjes van zijn geest.

Nu waren ze terug. Zij had ze weer naar boven gebracht, hem gedwongen zichzelf te zien. En wat hij zag vervulde hem met afschuw. Het ergste was nog wel dat het het laatste was geweest dat Lisbet had meegemaakt. Had het alles veranderd? Was ze overleden met een zwart gat in haar borst op de plek waar haar liefde voor hem had gezeten? Was hij op dat moment een vreemde voor haar geweest?

Hij deed zijn ogen weer open. Staarde naar het plafond en voelde de tranen over zijn wangen stromen. Nu mocht ze hem ook komen halen. Hij zou niet weglopen.

Oog om oog, tand om tand.