Hij mocht niet in de caravan zitten. Dat was nog maar de eerste van vele teleurstellingen in de tijd die vakantie werd genoemd. Niets was gelopen zoals hij had gehoopt. De stilte, die alleen door de harde woorden werd onderbroken, werd als het ware samengeperst nu die niet een heel huis had om in te bewegen. Het leek wel alsof vakantie betekende dat er meer tijd voor ruzie was, meer tijd voor moeders uitbarstingen. Vader leek nog kleiner en grijzer te worden.
Het was de eerste keer dat hij meeging, maar hij had begrepen dat moeder en vader elk jaar met de caravan naar de plaats met de gekke naam gingen. Fjällbacka – Bergheuvel. Hij zag helemaal geen bergen, en maar een paar heuvels. Vooral op de camping waar ze de caravan hadden neergezet, ingeklemd tussen een heleboel andere, was de grond helemaal vlak. Hij wist niet zeker of hij het er prettig vond. Maar vader had verteld dat moeders familie hiervandaan kwam en dat zij hier daarom heen wilde.
Dat was ook gek, want hij zag helemaal geen familie. Tijdens een van de ruzies in de kleine ruimte had hij uiteindelijk begrepen dat hier iemand moest zijn die de Feeks heette, en dat zij de familie was. Dat was een leuke naam: de Feeks. Maar het klonk niet alsof moeder haar aardig vond, want haar stem werd nog harder als ze het over haar had en ze zagen haar nooit. Waarom moesten ze dan hierheen?
Wat hij het meest aan Fjällbacka en de vakantie verafschuwde was toch het zwemmen. Hij had nooit eerder in zee gezwommen. Eerst wist hij niet goed wat hij ervan moest vinden. Maar moeder had hem aangespoord. Ze had tegen hem gezegd dat ze niet wilde dat haar zoon een lafbek was en dat hij zich niet moest aanstellen. Dus haalde hij diep adem en waadde voorzichtig het koude water in, hoewel hij door de kou en het zout tegen zijn benen naar lucht moest happen. Toen het water tot zijn middel kwam bleef hij staan. Het was te koud, hij kon niet ademhalen. En het leek alsof er dingen tegen zijn voeten bewogen, tegen zijn kuiten, alsof iets tegen hem op kroop. Moeder waadde naar hem toe, ze lachte en pakte hem bij zijn hand, nam hem verder mee het water in. Ineens was hij heel gelukkig geweest. Zijn hand in die van moeder, en haar lach die op het wateroppervlak weerkaatste en voor hem bedoeld was. Het was alsof zijn voeten uit zichzelf bewogen, alsof ze zweefden en de bodem loslieten. Ten slotte voelde hij geen vaste grond meer onder zijn voeten, maar dat gaf niet, want moeder hield hem vast, zij droeg hem, zij hield van hem.
Toen liet ze hem los. Hij voelde dat haar handpalm langs de zijne gleed, daarna haar vingers en vingertoppen, tot niet alleen zijn voeten maar ook zijn hand in het niets tastten. Hij voelde de kou op zijn borst weer, en het was alsof het water steeg. Het kwam tot zijn schouders, zijn hals, en hij hield zijn kin omhoog om te verhinderen dat het water zijn mond bereikte, maar het kwam veel te snel dichterbij en hij had geen tijd om hem dicht te doen, zijn mond werd gevuld met zout, met kou die door zijn keel naar beneden stroomde, en het water bleef maar stijgen, over zijn wangen, over zijn ogen, en hij voelde hoe het water zich als een deksel boven zijn hoofd sloot, tot alle geluiden verdwenen en hij alleen het gebruis hoorde van alles dat kroop en krioelde.
Hij sloeg wild om zich heen, vocht tegen datgene wat hem naar beneden wilde trekken. Maar hij kon niet op tegen de massieve muur van water, en toen hij uiteindelijk de huid van iemand anders tegen de zijne voelde, een hand op zijn arm, wilde hij zich eerst instinctief verdedigen. Toen werd hij omhooggetrokken en zijn hoofd kwam boven water. Zijn eerste ademteug was bruut en pijnlijk, en gulzig ademde hij keer op keer in. Moeders greep om zijn arm was stevig, maar dat gaf niet. Want het water kon hem nu niets meer doen.
Hij keek haar aan, dankbaar omdat ze hem had gered en hem niet had laten verdwijnen. Maar wat hij in haar ogen zag was minachting. Op de een of andere manier had hij iets verkeerd gedaan, hij had haar opnieuw teleurgesteld. Wist hij maar hoe.
Een paar dagen later had hij nog steeds blauwe plekken op zijn arm.
‘Was het echt nodig me vandaag te laten komen?’ Kenneth liet zijn irritatie maar zelden blijken. Hij gaf er de voorkeur aan om zijn kalmte en concentratie in alle situaties te behouden. Maar Lisbet had zo verdrietig gekeken toen hij zei dat Erik had gebeld en dat hij een paar uur naar kantoor moest, hoewel het zondag was. Ze had niet geprotesteerd, en dat was bijna nog erger. Ze wist hoe weinig uren ze nog samen hadden. Hoe belangrijk die waren, hoe kostbaar. Toch protesteerde ze niet. In plaats daarvan zag hij hoe ze kracht verzamelde om te kunnen glimlachen en zeggen: ‘Natuurlijk, ga maar. Ik red me echt wel.’
Hij wenste bijna dat ze boos was geworden en tegen hem had geschreeuwd. Dat ze tegen hem had gezegd dat het tijd werd dat hij prioriteiten stelde. Maar dat was niets voor haar. Ze waren nu bijna tweeëntwintig jaar getrouwd en hij kon zich niet herinneren dat ze ooit met stemverheffing tegen hem had gesproken. Of tegen iemand anders, trouwens. Ze had alle tegenslagen en al het verdriet gelijkmoedig gedragen en hem zelfs getroost als hij degene was die instortte. Als hij niet sterk kon zijn, was zij dat ook voor hem geweest.
Nu liet hij haar achter om naar zijn werk te gaan. Hij verspilde een paar uur van hun kostbare tijd, en hij haatte zichzelf omdat hij altijd op kwam draven als Erik met zijn vingers knipte. Hij begreep het niet. Het was een patroon dat al zo vroeg was ontstaan dat het bijna een deel van zijn persoonlijkheid was geworden. En zij was daar altijd de dupe van.
Erik antwoordde niet eens. Hij staarde alleen maar naar het beeldscherm van de computer en leek in een andere wereld te verkeren.
‘Was het echt nodig me vandaag te laten komen?’ herhaalde Kenneth. ‘Op een zondag? Kon het niet tot morgen wachten?’
Erik draaide zich langzaam om naar Kenneth. ‘Ik heb alle begrip voor jouw persoonlijke situatie,’ zei hij uiteindelijk. ‘Maar als we niet alles rond hebben voor die offerteronde komende week, kunnen we de zaak wel sluiten. We moeten allemaal offers brengen.’
Kenneth vroeg zich zwijgend af welke offers Erik voor zichzelf bedoelde. En het was ook niet zo dringend als Erik liet doorschemeren. Hij had de papieren best morgen in orde kunnen maken, en dat de zaak daarmee stond of viel was enorm overdreven. Waarschijnlijk had Erik een voorwendsel gezocht om van huis te kunnen gaan, maar waarom moest hij Kenneth ook hiernaartoe slepen? Het antwoord was waarschijnlijk: omdat hij dat kon.
Verbeten gingen ze weer aan de slag en ze werkten een poosje in stilte. Het kantoor bestond uit één grote kamer; je kon dus geen deur achter je dichtdoen en rustig in je eentje zitten. Kenneth keek heimelijk naar Erik. Er was iets aan de hand met zijn collega. Hij kon er zijn vinger niet op leggen, maar Erik zag er op de een of andere manier waziger uit. Hij leek afgepeigerder dan anders, zijn haar zat niet even perfect als gebruikelijk, zijn overhemd was een beetje gekreukeld. Nee, hij was zichzelf niet. Kenneth overwoog of hij zou vragen of er misschien problemen thuis waren, maar zag daar toch van af. In plaats daarvan vroeg hij, zo kalm hij maar kon: ‘Heb je gisteren het nieuws over Christian gelezen?’
Erik schrok. ‘Ja.’
‘Dat is me ook wat. Bedreigd door een halvegare,’ zei Kenneth op een ontspannen, bijna luchtige toon. Maar zijn hart ging wild tekeer.
‘Hm…’ Erik hield zijn blik strak op het beeldscherm gericht. Maar hij raakte de toetsen noch de muis aan.
‘Heeft Christian het er weleens met jou over gehad?’ Het was alsof hij probeerde niet aan de korst van een wond te pulken. Hij wilde er niet over praten en Erik leek het er ook niet over te willen hebben. Toch kon hij zich niet inhouden. ‘Heeft hij het er met jou over gehad?’
‘Nee, hij heeft mij nooit verteld dat hij werd bedreigd,’ zei Erik, terwijl hij wat papieren oppakte die op zijn bureau lagen. ‘Maar hij heeft het natuurlijk druk gehad met zijn boek, dus we hebben elkaar niet zo vaak gesproken of gezien. Bovendien houd je dat soort dingen misschien liever voor je.’
‘Zou hij niet met de politie moeten praten?’
‘Wie zegt dat Christian dat niet heeft gedaan?’ Erik bleef doelloos stapels papieren verplaatsen.
‘Je hebt gelijk, je hebt gelijk…’ Kenneth verzonk in gedachten. ‘Maar wat kan de politie doen als de brieven afkomstig zijn van een anonieme schrijver? Ik bedoel maar, het kan iedereen zijn.’
‘Hoe moet ik dat nou weten?’ zei Erik en hij vloekte toen hij zich aan een papierrand sneed. ‘Shit.’ Hij zoog aan zijn bloedende vinger.
‘Denk jij dat de brieven serieus bedoeld zijn?’
Erik zuchtte. ‘Waarom moeten we hierover speculeren? Ik zeg toch dat ik geen flauw idee heb.’ Zijn stem schoot een beetje omhoog en brak, en Kenneth keek hem verbaasd aan. Erik was echt zichzelf niet. Zou het iets met de zaak te maken hebben?
Kenneth had Erik nooit vertrouwd. Had Erik misschien iets doms gedaan? Hij verwierp die gedachte echter meteen weer. Hij was veel te goed op de hoogte van de boekhouding en zou het hebben gemerkt als Erik iets stoms had uitgehaald. Het had waarschijnlijk met Louise te maken. Het was een raadsel dat ze nog steeds bij elkaar waren, en iedereen behalve zijzelf besefte dat ze elkaar een grote dienst zouden bewijzen als ze zouden scheiden en allebei een eigen kant op gingen. Maar het was niet zijn zaak om daarop te wijzen. Bovendien had hij zelf genoeg aan zijn hoofd.
‘Ik vroeg het me alleen maar af,’ zei Kenneth.
Hij opende het Excel-bestand met het meest recente maandverslag. Zijn gedachten waren heel ergens anders.
De jurk rook nog steeds naar haar. Christian drukte het kledingstuk tegen zijn neus en snoof de microscopische resten van haar parfum op die nog altijd in de stof waren ingebed. Toen hij zijn ogen dicht-deed en de geur in zijn neusgaten rook, zag hij haar duidelijk voor zich. Het donkere haar dat tot haar middel reikte en dat ze meestal in een vlecht of in een knotje in haar nek droeg. Bij sommige vrouwen zou dat er misschien ouderwets en tuttig hebben uitgezien, maar niet bij haar.
Ze had bewogen als een danseres, hoewel ze haar danscarrière had beëindigd. Ze had niet genoeg wilskracht gehad, had ze gezegd. Het talent was aanwezig geweest, maar ze had niet de wil gehad om het dansen op de eerste plaats te zetten, om liefde, tijd, plezier en vrienden op te offeren. Ze had veel te veel van het leven gehouden.
Dus was ze gestopt met dansen. Maar toen ze elkaar net leerden kennen – en ook op het eind – had het dansen nog steeds in haar lichaam gezeten. Hij kon uren naar haar zitten kijken, haar gadeslaan als ze neuriënd door het huis scharrelde, terwijl haar voeten zich zo gracieus bewogen dat ze leek te zweven.
Hij bracht de jurk weer naar zijn gezicht en voelde de koele stof op zijn wang; hij voelde hoe die in zijn baardstoppels bleef haken en zijn koortsige, warme wangen verkoeling gaf. De laatste keer dat ze de jurk had gedragen was op een midzomeravond geweest. De blauwe stof had de kleur van haar ogen opgevangen en de vlecht op haar rug was even glanzend geweest als de stof.
Het was een fantastische avond geweest. Een van de weinige midzomers met stralende zon, en ze hadden buiten in de tuin gezeten. Haring en nieuwe aardappels. Ze hadden samen gekookt. Het kind had in de schaduw gelegen en ze hadden het muskietennet strak om de kinderwagen gespannen, zodat er geen insecten bij konden. Het kind was veilig geweest.
De naam van het kind vloog langs en hij deinsde terug alsof hij door iets scherps werd gestoken. Hij dwong zichzelf om aan ijskoude glazen te denken, aan de vrienden die daarmee toostten, op de zomer, op de liefde, op hen. Hij dacht aan de aardbeien die ze in een grote schaal naar buiten had gebracht. Hij herinnerde zich dat ze die aan de keukentafel had schoongemaakt en dat hij haar had geplaagd omdat het er steeds minder werden, omdat elke derde of vierde aardbei tussen haar lippen leek te verdwijnen in plaats van in de schaal die aan de gasten geserveerd zou worden, met slagroom waar een beetje suiker door zat, precies zoals ze van haar oma had geleerd. Ze had zijn plagerijtjes lachend ondergaan, hem naar zich toe getrokken en hem gekust met lippen die naar rijp fruit smaakten.
Met de jurk in zijn handen begon hij te snikken. Hij kon het niet tegenhouden. De stof kreeg donkere vlekken van de tranen, die hij met de mouw van zijn trui wegveegde. Hij wilde – en mocht – het weinige dat hij nog had niet vuil maken.
Christian legde de jurk voorzichtig terug in de koffer. Dit was het enige dat er nog van hen over was. Het enige dat hij had kunnen bewaren. Hij deed het deksel dicht en schoof de koffer voorzichtig terug in de hoek. Sanna mocht hem niet vinden. Alleen al de gedachte dat ze de koffer zou openmaken, erin zou kijken en de jurk zou beet-pakken deed zijn maag omdraaien. Hij wist dat het verkeerd was, maar hij had Sanna om slechts één reden gekozen: omdat ze niet op haar leek. Omdat ze geen lippen had die naar aardbeien smaakten en omdat ze niet bewoog als een danseres.
Maar het had niet geholpen. Het verleden had hem toch ingehaald. Even boosaardig als het de vrouw met de blauwe jurk had ingehaald. En nu zag hij geen uitweg meer.
‘Kunnen jullie even op Leo passen?’ Paula keek naar haar moeder, maar eigenlijk gluurde ze vooral hoopvol naar Mellberg. Johanna en zij hadden al vrij snel na de geboorte van hun zoon ingezien dat de nieuwe man in het leven van Paula’s moeder de perfecte oppas was. Mellberg kon gewoon geen nee zeggen.
‘Nee, we…’ begon Rita, maar Mellberg onderbrak haar en zei enthousiast: ‘Dat is geen probleem, wij kunnen wel even op de kleine man passen. Gaan jullie maar.’
Rita zuchtte berustend, maar kon het niet laten liefdevol naar de op zijn zachtst gezegd ongeslepen diamant te kijken die zij had uitgekozen om mee samen te leven. Ze wist dat veel mensen hem een lomperd vonden, een onbehouwen, schaamteloze man. Maar zij had vanaf het eerste begin andere kwaliteiten bij hem gezien, kwaliteiten die een goede vrouw naar voren zou kunnen halen.
En ze had gelijk gehad. Hij behandelde haar alsof ze een koningin was. Ze hoefde hem maar naar haar kleinzoon te zien kijken om te weten wat hij in zich had. Hij hield ongelooflijk veel van de jongen. Het enige probleem was dat zij al snel naar de tweede plaats was geschoven, maar daar kon ze mee leven. En hij deed het inmiddels beter op de dansvloer. Hij zou weliswaar nooit een salsakoning worden, maar het kwam niet langer bij haar op om schoenen met een versterkte neus te dragen.
‘Als jij in je eentje voor hem kunt zorgen, dan kan mama met ons mee. Johanna en ik wilden naar Torp gaan om wat spullen voor Leo’s kamer te kopen.’
‘Kom maar op met de jongen,’ zei Bertil en hij gebaarde enthousiast naar het kind in Paula’s armen. ‘Natuurlijk redden wij het een paar uur samen. Een of twee flesjes als hij honger krijgt, en daarna een goed gesprek met opa Bertil. Wat wil de jongen nog meer?’
Paula gaf haar zoon aan Bertil. Mijn god, die twee vormden wel een heel apart stel. Maar ze hadden een bijzonder contact, dat kon ze niet ontkennen. Hoewel Bertil Mellberg in haar ogen nog steeds de slechtste chef was die je je kon indenken, was hij ’s werelds beste opa gebleken.
‘Weet je het zeker?’ vroeg Rita, een tikkeltje bezorgd. Hoewel hij best veel meehielp met Leo, was zijn ervaring met de verzorging van baby’s op z’n zachtst gezegd beperkt. Zijn eigen zoon, Simon, was pas als puber in zijn leven gekomen.
‘Natuurlijk,’ zei Bertil beledigd. ‘Eten, poepen, slapen. Dat is toch niet zo moeilijk? Ik doe het zelf al ruim zestig jaar.’ Hij duwde hen min of meer naar buiten en deed de deur dicht. Nu zouden ze in alle rust gezellig samen zijn, de jongen en hij.
Twee uur later was hij doornat van het zweet. Leo krijste luidkeels en de poeplucht hing als een nevel over de woonkamer. Opa Bertil probeerde hem wanhopig te sussen, maar de jongen ging steeds harder schreeuwen. Mellbergs haar, dat gewoonlijk als een keurig vogelnestje boven op zijn hoofd was gedrapeerd, was over zijn rechteroor naar beneden gegleden, en hij voelde hoe het zweet zich in grote vlekken onder zijn armen verspreidde.
De paniek was nabij en hij keek met een schuin oog naar de mobiele telefoon op de salontafel. Zou hij de meiden bellen? Ze waren vast nog steeds in Torp en ze zouden pas over drie kwartier thuis kunnen zijn, zelfs als ze meteen in de auto stapten. En als hij om hulp vroeg, zouden ze hem misschien nooit meer vragen op de jongen te passen. Nee, dit moest hij op eigen kracht tot een goed einde zien te brengen. Hij was in zijn werk een aantal echte schurken tegengekomen en had zowel schietpartijen als doorgedraaide drugsverslaafden met een mes meegemaakt. Deze situatie moest hij dus wel aankunnen. De jongen was tenslotte niet groter dan een paar turven, hoewel hij kon schreeuwen als een echte man.
‘Zo, ventje, nu gaan we proberen dit op te lossen,’ zei Mellberg en hij legde de woedende baby op de grond. ‘Laat me eens kijken, je hebt het behoorlijk in je broek gedaan. En volgens mij heb je honger. We hebben met andere woorden met een dubbele crisis te maken. Dat wordt dus een kwestie van prioriteiten stellen.’ Mellberg praatte hard om het gekrijs te overstemmen. ‘Ja, eten gaat altijd voor, dat geldt in elk geval voor mij. Laten we dus maar een grote fles pap voor je maken.’
Bertil tilde Leo weer op en droeg hem naar de keuken. Hij was grondig geïnstrueerd hoe hij pap moest maken, en in de magnetron was die in een wip klaar. Hij testte zorgvuldig hoe warm die was door zelf een slok uit de fles te nemen.
‘Bah, jongen. Dat was niet echt jummie. Met het echte lekkers moet je maar wachten tot je wat groter bent.’
Bij de aanblik van de fles begon Leo nog harder te schreeuwen. Bertil ging aan de keukentafel zitten en legde Leo op zijn linkerarm. Hij bracht de speen van de fles naar Leo’s mond en de jongen begon gulzig te drinken. De hele fles was in een mum van tijd leeg en Mellberg voelde hoe het kleine lichaam zich ontspande. Maar al gauw begon de jongen weer uit onbehagen te draaien, en de stank was nu zo erg dat zelfs Mellberg het niet veel langer kon uithouden. Het probleem was alleen dat luiers verschonen een klusje was waaraan hij zich tot op heden met veel succes had weten te onttrekken.
‘Goed, dat was deel één. Nu deel twee,’ zei hij met een opgewekte stem, die helemaal niet overeenkwam met wat hij werkelijk voelde.
Mellberg droeg de jammerende Leo naar de badkamer. Hij had de meiden geholpen een aankleedtafel aan de muur te bevestigen, en daar lag alles wat nodig was voor ‘Operatie poepluier’.
Hij legde de jongen op de tafel en wurmde hem uit zijn broek. Hij probeerde door zijn mond te ademen, maar de stank was zo doordringend dat zelfs dat niet hielp. Mellberg trok de plakkers aan de zijkanten van de luier los en viel bijna flauw toen de hele heerlijkheid zich voor hem uitvouwde.
‘Godallemachtig.’ Hij keek wanhopig rond en zag een pak vochtige babydoekjes. Hij reikte ernaar, en toen hij de beentjes van de jongen losliet, maakte Leo van de gelegenheid gebruik om zijn voetjes diep in de luier te graven.
‘Nee, nee, niet doen,’ zei Mellberg en hij pakte een handvol doekjes en begon Leo’s billen schoon te vegen. Hij smeerde de poep echter alleen maar verder uit en realiseerde zich dat hij de bron van het probleem moest verwijderen. Daarom tilde hij Leo bij zijn voeten op, wurmde de luier los en deponeerde die met een vies gezicht in de afvalemmer op de vloer.
Een half pak babydoekjes later begon hij het lichter in te zien. De meeste poep was weggeveegd en Leo was rustiger geworden. Mellberg veegde voorzichtig het laatste beetje weg en pakte een schone luier van de plank boven de aankleedtafel.
‘Kijk eens aan, nu zijn we op de goede weg,’ zei hij tevreden, terwijl Leo met zijn benen spartelde. De jongen leek het fijn te vinden zijn billetjes even te kunnen lichten. ‘Wat is de voorkant?’ Mellberg draaide de luier een paar keer rond en besloot uiteindelijk dat de dieropdrukken vast aan de achterkant moesten zitten, net als het etiket van een kledingstuk. De pasvorm leek een beetje raar, en de plakkers zaten maar zo zo. Dat het zo moeilijk moest zijn om deugdelijke dingen te maken! Gelukkig was hij een doortastende man die een probleem als een uitdaging zag.
Mellberg tilde Leo op, droeg hem naar de keuken en drukte hem tegen zijn schouder, terwijl hij in de onderste keukenla naar iets graaide. Daar vond hij wat hij zocht: de rol plakband. Hij liep naar de woonkamer, legde Leo op de bank en na het plakband een paar keer om de luier te hebben gewikkeld bekeek hij met een tevreden blik het resultaat van zijn inspanningen.
‘Zo, dat is gelukt. Terwijl de meiden zich zorgen maakten dat ik niet voor je kon zorgen. Wat vind jij ervan, hebben we niet een tukje op de bank verdiend?’
Bertil tilde de inmiddels goed omwikkelde baby op en ging geriefelijk op de bank liggen met Leo in zijn armen. De jongen bewoog eerst een beetje heen en weer en boorde toen tevreden zijn gezicht in de hals van de hoofdinspecteur.
Toen de vrouwen in hun leven een halfuur later thuiskwamen, waren ze allebei in diepe slaap.
‘Is Christian thuis?’ Erica had het liefst rechtsomkeert gemaakt toen Sanna de deur opende. Maar Patrik had gelijk. Ze had geen keuze.
‘Ja, hij is boven op zolder. Ik zal hem even roepen.’ Sanna draaide zich om naar de trap naar de bovenverdieping. ‘Christian! Er is bezoek voor je,’ schreeuwde ze. Toen keek ze Erica weer aan en zei: ‘Kom binnen, hij komt er zo aan.’
‘Dank je.’ Erica voelde zich ongemakkelijk toen ze met Sanna in de hal stond, maar even later hoorde ze voetstappen op de trap. Toen Christian verscheen zag ze hoe afgepeigerd hij eruitzag, en haar slechte geweten sloeg hard en onbarmhartig toe.
‘Hoi?’ zei hij vragend, terwijl hij op haar af liep en haar omhelsde.
‘Ik moet je iets vertellen,’ zei Erica, die zich eigenlijk opnieuw wilde omdraaien om door de deur te verdwijnen.
‘Ja? Nou, kom dan maar verder.’ Christian gebaarde dat ze door moest lopen en ze trok haar jas en schoenen uit.
‘Wil je iets drinken?’
‘Nee, dank je.’ Ze schudde haar hoofd. Ze wilde alleen maar dat dit achter de rug was.
‘Hoe gingen de signeersessies?’ vroeg ze en ze ging in een hoekje van de bank in de woonkamer zitten. Ze zakte diep weg.
‘Goed,’ antwoordde Christian op een manier die niet tot verdere vragen uitnodigde. In plaats daarvan vroeg hij zelf: ‘Heb je gisteren de krant gezien?’ Zijn gelaatskleur was grauw in het winterlicht dat door de ramen naar binnen viel.
‘Ja, daar wilde ik het met je over hebben.’ Erica maakte zich op voor het vervolg. Een van de baby’s trapte hard tegen haar ribben en ze hapte even naar lucht.
‘Schoppen ze?’
‘Ja, dat kun je wel zeggen.’ Ze haalde diep adem en ging verder: ‘Het is mijn schuld dat het naar de pers is gelekt.’
‘Hoe bedoel je?’ Christian ging rechtop op de bank zitten.
‘Ik heb ze niet getipt,’ haastte ze zich eraan toe te voegen. ‘Maar ik was zo dom het aan de verkeerde persoon te vertellen.’ Ze was niet in staat Christians blik te beantwoorden en keek naar haar handen.
‘Gaby?’ zei Christian vermoeid. ‘Maar begreep je dan niet dat zij…’
Erica onderbrak hem. ‘Patrik zei precies hetzelfde. En jullie hebben gelijk. Ik had moeten begrijpen dat ik haar niet kon vertrouwen, dat zij het als een mogelijkheid zou zien om publiciteit te krijgen. Ik voel me hartstikke stom. Ik had echt nooit zo naïef mogen zijn.’
‘Nee, maar er is nu niet veel meer aan te doen,’ zei Christian.
Door zijn gelatenheid voelde Erica zich nog beroerder. Ze wenste bijna dat hij haar zou uitschelden; dat had ze veel liever dan zijn vermoeide, teleurgestelde gezicht te moeten zien.
‘Het spijt me, Christian. Ik vind het heel vervelend.’
‘Laten we maar hopen dat ze in elk geval gelijk heeft.’
‘Wie?’
‘Gaby. Dat er nu meer boeken worden verkocht.’
‘Ik snap niet dat iemand zo cynisch kan zijn. Dat ze jouw problemen aan de grote klok hangt alleen omdat ze er misschien aan kan verdienen.’
‘Ze zou nooit zover zijn gekomen als ze altijd had geprobeerd iedereen te vriend te houden.’
‘Maar toch. Dat het dat waard is.’ Erica was vertwijfeld over het verraad dat ze had gepleegd, over haar vergissing en goedgelovigheid, en ze begreep absoluut niet dat iemand zoiets bewust kon doen. En voor het gewin.
‘Het waait wel weer over,’ zei Christian, maar hij klonk niet echt overtuigd.
‘Ben je vandaag nog door journalisten gebeld?’ Erica draaide heen en weer op de bank in een poging een makkelijke houding te vinden, maar hoe ze ook zat, het leek steeds alsof een orgaan klem kwam te zitten.
‘Na het eerste telefoontje heb ik mijn mobieltje uitgezet. Ik ben niet van plan ze nog meer brandstof te geven.’
‘En hoe gaat het met…’ Erica aarzelde. ‘Heb je nog meer bedreigingen gekregen? Ik begrijp het als je me niet meer vertrouwt, maar geloof me, ik heb mijn lesje geleerd.’
Christians gezicht verstrakte. Hij keek door het raam naar buiten en draalde met zijn antwoord. Toen het kwam, klonk zijn stem zwak en moe. ‘Ik wil het er niet meer over hebben. Het heeft veel te grote proporties aangenomen.’
Ze hoorden boven lawaai en een kind begon luid en schel te schreeuwen. Christian maakte geen aanstalten om op te staan, maar achter zich hoorde Erica dat Sanna de trap op rende.
‘Kunnen ze het goed met elkaar vinden?’ vroeg Erica met een knikje naar boven.
‘Niet echt. De oudste vindt de concurrentie niet leuk, zo kun je het probleem het beste samenvatten.’ Christian glimlachte.
‘Mensen hebben waarschijnlijk de neiging om hun eerste kind te veel aandacht te geven,’ zei Erica.
‘Ja, dat is zo,’ antwoordde Christian en zijn glimlach was verdwenen. Hij keek met een vreemde blik, die Erica niet goed kon interpreteren. Nu schreeuwden beide jongens, en Sanna’s boze stem sloot zich bij hen aan.
‘Je moet met de politie gaan praten,’ zei Erica. ‘Zoals je begrijpt heb ik het er met Patrik over gehad, en daar sta ik achter. Hij vindt dat je het absoluut serieus moet nemen, en de eerste stap is natuurlijk dat je aangifte doet bij de politie. Je kunt eerst met hem gaan praten, informeel als je dat wilt.’ Ze hoorde zelf dat ze smekend klonk, maar de brieven hadden haar heel onaangenaam getroffen, en ze vermoedde dat Christian eigenlijk hetzelfde voelde.
‘Ik wil het er niet meer over hebben,’ zei hij en hij stond op. ‘Ik weet dat het niet je bedoeling was dat het zo zou lopen toen je met Gaby praatte. Maar nu moet je mij respecteren als ik zeg dat ik er niet te veel ophef over wil maken.’
Het geschreeuw boven was nu tot nog grotere hoogten gestegen en Christian liep naar de trap.
‘Ik hoop dat je het niet erg vindt, maar ik moet Sanna helpen voordat de jongens elkaar afmaken. Kom je er zelf uit?’ Zonder gedag te zeggen haastte hij zich naar boven en Erica had het gevoel dat hij op de vlucht sloeg.