‘Ze mankeert niets, zeg ik toch!’ Moeders stem was boos en ze moest bijna huilen. Hij sloop weg en ging een eindje verderop achter de bank zitten. Maar niet zo ver weg dat hij niets kon horen. Alles wat over Alice ging, was belangrijk.
Hij vond haar nu liever. Ze keek hem niet aan met die blik die wilde nemen. Ze krijste niet en lag meestal stil, en dat vond hij prettig.
‘Ze is acht maanden en ze heeft nog nooit geprobeerd om te kruipen of zich op een andere manier te bewegen. We moeten haar door een dokter laten onderzoeken.’ Vader sprak met zachte stem. De stem die hij gebruikte als hij moeder probeerde over te halen iets te doen wat ze niet wilde. Hij herhaalde zijn woorden, pakte haar bij de schouders, zodat ze wel naar hem moest luisteren.
‘Er is iets mis met Alice. Hoe eerder we hulp krijgen, hoe beter. Je bewijst haar geen dienst als je je ogen daarvoor sluit.’
Zijn moeder schudde haar hoofd. Haar donkere haar glansde op haar rug en hij wenste dat hij zijn hand kon uitsteken om het aan te raken. Maar hij wist dat ze dat niet wilde, dat ze terug zou deinzen.
Moeder bleef haar hoofd schudden. De tranen stroomden over haar wangen en hij wist dat ze zou zwichten. Vader draaide zich half om en keek hem op zijn plekje achter de bank even snel aan. Hij glimlachte naar vader, begreep niet wat hij bedoelde. Maar kennelijk was het verkeerd om te glimlachen, want vader fronste zijn wenkbrauwen en keek boos, alsof hij wilde dat hij anders keek.
Hij begreep ook niet waarom vader en moeder zich zoveel zorgen maakten en zo verdrietig waren. Alice was tegenwoordig heel rustig en lief. Moeder hoefde haar niet de hele tijd vast te houden, en ze bleef rustig liggen op de plek waar ze werd neergelegd. Toch waren vader en moeder niet tevreden. En hoewel er nu ook ruimte voor hem was, behandelden ze hem als lucht. Dat vader dat deed kon hem eigenlijk niet zoveel schelen, die telde toch niet mee. Maar moeder zag hem ook niet, en als ze dat wel deed, was dat met afkeer en walging.
Want het was alsof hij zich niet kon inhouden. Hij kon het niet laten zijn vork steeds maar weer op te tillen, die naar zijn mond te brengen, te kauwen, te slikken, nog een keer op te scheppen, te voelen hoe zijn lichaam uitzette. De angst was te groot, de angst dat ze hem nooit zou zien. Hij was niet langer moeders mooie jongen. Maar hij was hier en hij nam ruimte in.
Het was stil toen hij thuiskwam. Lisbet sliep zeker. Hij overwoog even om bij haar te gaan kijken, maar deed het niet omdat hij haar niet wilde wekken als ze net in slaap was gevallen. Dat kon hij beter doen als hij weer wegging. Ze had alle slaap nodig die ze kon krijgen.
Kenneth bleef even in de hal staan. Dit was de stilte waar hij binnenkort mee moest leven. Hij was natuurlijk wel vaker alleen thuis geweest. Lisbet was als leraar erg betrokken geweest en had ’s avonds vaak overgewerkt. Maar de stilte die hij had ervaren als hij vóór haar thuiskwam, was anders geweest. Dat was een veelbelovende stilte geweest, vol verwachting voor het moment dat de voordeur zou opengaan en zij binnenstapte en zei: ‘Schat, ik ben thuis.’
Hij zou die woorden nooit meer horen. Lisbet zou het huis verlaten, maar ze zou nooit meer thuiskomen.
Plotseling werd hij overmand door verdriet. Het kostte hem zoveel energie om het verdriet op afstand te houden en er geen voorschot op te nemen. Maar nu brak alles. Hij leunde met zijn voorhoofd tegen de muur en voelde de tranen komen. Hij liet ze stromen en huilde zonder geluid te maken, terwijl de tranen op zijn voeten druppelden. Voor het eerst stond hij het zichzelf toe te voelen hoe het zou zijn als zij er niet meer was. In veel opzichten was ze al weg. De liefde was nog steeds even groot, maar anders. Want de Lisbet in het bed in de logeerkamer was slechts een schaduw van de vrouw van wie hij hield. Die was er niet meer en hij rouwde om haar.
Hij bleef een hele poos met zijn voorhoofd tegen de muur staan. Na een tijdje namen de tranen af, druppelden langzamer. Toen ze helemaal gestopt waren, haalde hij diep adem, hief zijn hoofd op en droogde zijn natte wangen met zijn hand. Nu was het genoeg. Meer kon hij zich niet veroorloven.
Hij liep naar de werkkamer. De brieven lagen in de bovenste la. Aanvankelijk had hij ze willen weggooien, willen doen alsof ze niet bestonden, maar iets had hem tegengehouden. En toen de vierde brief laatst gewoon in zijn huis was neergelegd, was hij blij geweest dat hij ze had bewaard. Want nu begreep hij dat hij ze serieus moest nemen. Iemand was hem kwaadgezind.
Hij wist dat hij meteen met de brieven naar de politie had moeten gaan en zich niet had moeten laten leiden door zijn angst om Lisbets rustige wachten op de dood te verstoren. Hij had haar moeten beschermen door het serieus te nemen. Gelukkig dat hij dat op tijd had ingezien, dat Erik hem dat op tijd had doen inzien. Als haar iets was overkomen omdat hij zoals gewoonlijk niet had gehandeld, zou hij het zichzelf nooit hebben vergeven.
Met bevende handen pakte hij de enveloppen, liep zachtjes door de hal naar de keuken en legde ze in een plastic zakje. Hij overwoog om meteen weer te gaan en niet het risico te nemen haar wakker te maken. Maar hij wilde haar even zien. Zien dat alles goed was, zien hoe haar gezicht eruitzag, hopelijk in vredige rust.
Voorzichtig duwde hij tegen de deur van de logeerkamer. Die gleed geluidloos open en hij zag steeds meer van haar. Ze sliep. Haar ogen waren gesloten en hij nam elke gelaatstrek, elk aspect van haar gezicht in zich op. Mager, met een uitgedroogde huid, maar nog steeds mooi.
Hij liep zachtjes een eindje de kamer in, kon de wil om haar aan te raken niet weerstaan. Maar plotseling voelde hij dat er iets niet klopte. Ze zag er net zo uit als anders als ze sliep, maar tegelijk begreep hij waarop hij had gereageerd. Het was zo stil, hij hoorde niets. Zelfs niet haar ademhaling.
Kenneth rende naar voren. Hij legde twee vingers op haar hals, verplaatste ze toen naar haar linkerpols en tastte voorzichtig heen en weer, naarstig zoekend naar het levengevende kloppen. Maar tevergeefs, hij voelde niets. Het was stil in de kamer, en ook in haar lichaam. Ze had hem verlaten.
Hij hoorde gesnik, als van een dier. Een gutturaal, wanhopig geluid. En hij realiseerde zich dat het van hemzelf afkomstig was. Hij ging op de rand van het bed zitten en tilde haar bovenlichaam op, behoedzaam alsof ze nog steeds pijn kon voelen.
Haar hoofd rustte zwaar op zijn schoot. Hij streelde haar wang en voelde de tranen weer komen. Het verdriet overviel hem met een kracht die alles uitwiste wat hij vroeger had ervaren, alles wat hij over verdriet wist. Het was een lichamelijk verdriet dat zich door zijn hele lichaam voortplantte en elke zenuwdraad omdraaide. Hij schreeuwde het uit van de pijn. Het geluid weerkaatste in de kleine kamer, stuiterde tegen het gebloemde dekbedovertrek en het lichte behang en werd naar hem teruggeworpen.
Ze had haar handen op haar borst gevouwen en voorzichtig trok hij die los. Hij wilde haar hand nog een laatste keer in de zijne houden. Hij voelde de ruwe huid tegen de zijne. Haar huid die door de behandelingen haar zachtheid had verloren, maar hem nog steeds zo vertrouwd was.
Hij bracht haar hand naar zijn mond en drukte zijn lippen op de bovenkant, terwijl zijn tranen hun handen nat maakten, ze samenvoegden. Hij sloot zijn ogen en de zoute smaak van zijn tranen vermengde zich met haar geur. Het liefst was hij hier voor altijd blijven zitten en had hij haar nooit losgelaten. Maar hij wist dat dat onmogelijk was. Lisbet was niet langer van hem, ze was niet langer hier, en hij moest haar loslaten en laten gaan. Ze had geen pijn meer, het lijden was voorbij. De kanker had gewonnen, maar toch verloren, want die zou met haar sterven.
Hij legde haar hand neer, plaatste die voorzichtig langs haar zij. Haar rechterhand lag nog steeds zo alsof die met de linker was verbonden; ook die tilde hij op om hem langs haar zij te leggen.
Hij stopte midden in de beweging. Er lag iets in haar hand, iets wits. Zijn hart bonsde luid. Hij wilde haar handen weer dichtvouwen om te verbergen wat erin lag, maar dat kon hij niet. Met bevende vingers opende hij haar rechterhand. Het witte viel eruit en kwam op het dekbed terecht. Het papier was gevouwen en verborg zijn boodschap, toch wist hij het zeker. Hij voelde de aanwezigheid van het kwaad in de kamer.
Kenneth reikte naar het papiertje. Aarzelde een moment en las toen wat erop stond.
Anna was net vertrokken toen de bel ging. Erica dacht eerst dat haar zus misschien iets was vergeten, maar Anna nam meestal niet de moeite voor zoiets triviaals als wachten. Ze deed gewoon de deur open en stapte naar binnen.
Erica zette de kopjes neer die ze net had willen opruimen en ging opendoen.
‘Gaby? Wat doe jij hier?’ Ze deed een pas opzij om de directeur van de uitgeverij, die deze dag de wintergrijze omgeving opfleurde met een fel turkooizen mantel en enorme goudglanzende oorbellen, binnen te laten.
‘Ik had een vergadering in Göteborg, en toen dacht ik dat ik net zo goed even langs kon komen om wat te kletsen.’
Even langskomen? Van Göteborg naar hier was anderhalf uur rijden, en ze had niet eens gebeld om te horen of Erica thuis was. Wat voor dringende reden kon ze hebben?
‘Ik wil het over Christian hebben.’ Gaby beantwoordde haar onuitgesproken vraag en liep snel langs Erica de hal in. ‘Heb je koffie?’
‘Eh, ja natuurlijk.’
Zoals gewoonlijk gaf ook deze ontmoeting Erica het gevoel dat ze door een trein werd aangereden. Gaby nam niet de moeite om haar laarzen uit te trekken en veegde ze alleen maar een beetje af aan de mat voordat ze met haar scherpe hakken de houten vloer op klepperde. Erica keek enigszins ongerust naar de mooie, gladde planken en hoopte dat er geen lelijke plekken op zouden komen. Maar het had waarschijnlijk geen enkele zin om er iets van te zeggen. Erica kon zich niet herinneren Gaby ooit op kousenvoeten te hebben gezien, en ze vroeg zich af of Gaby haar schoenen überhaupt wel uittrok als ze naar bed ging.
‘Wat… gezellig is het hier,’ zei Gaby met een brede glimlach. Maar Erica zag dat ze ontsteld was bij de aanblik van al het speelgoed, Maja’s kleren, Patriks paperassen en alle andere dingen die hier beneden waren terechtgekomen. Gaby was weliswaar vaker bij hen op bezoek geweest, maar dan had Erica geweten dat ze kwam en van tevoren opgeruimd.
De directeur van de uitgeverij veegde een paar kruimels van een stoel voordat ze aan de keukentafel ging zitten. Erica haastte zich een vaatdoek te pakken en die over de tafel te halen die noch na het ontbijt, noch na het koffiedrinken met Anna was afgenomen.
‘Mijn zus was hier net,’ zei ze en ze haalde het lege pak ijs weg.
‘Je weet toch wel dat het een fabeltje is dat je voor twee kunt eten,’ zei Gaby en ze keek naar Erica’s enorme buik.
‘Hm,’ zei Erica en ze moest zich inhouden om niet met een scherp antwoord te reageren. Gaby stond niet bekend om haar fijngevoeligheid. Haar slanke figuur was het resultaat van een streng dieet en drie keer per week een inspannende sessie met haar personal trainer in het kuuroord Sturebadet. Haar lichaam droeg ook geen sporen van het baren van kinderen. Haar carrière had altijd de hoogste prioriteit gehad.
Uit pure balorigheid zette Erica een bord met koekjes op tafel dat ze naar Gaby toe schoof.
‘Je neemt toch wel een koekje?’ Ze zag dat Gaby heen en weer werd geslingerd tussen de wil om beleefd te zijn en een wanhopig verlangen om te weigeren. Uiteindelijk had ze een compromis bedacht.
‘Ik neem een half koekje, als je dat goed vindt.’ Gaby brak voorzichtig een stuk van het koekje af en trok een gezicht alsof ze een kakkerlak in haar mond stopte.
‘Je wilde het dus over Christian hebben?’ zei Erica, die toch wel een beetje nieuwsgierig was.
‘Ja, ik snap niet wat er in hem is gevaren.’ Gaby leek opgelucht dat de beproeving met het koekje voorbij was en spoelde het stukje weg met een flinke slok koffie. ‘Hij weigert aan nog meer promotiecampagnes mee te doen, zegt hij, maar dat kan hij gewoon niet maken. Dat is niet professioneel!’
‘Hij lijkt zich alle berichten in de kranten behoorlijk te hebben aangetrokken,’ zei Erica voorzichtig en ze kreeg weer last van haar geweten toen ze aan haar eigen rol in het geheel dacht.
Gaby wapperde met een keurig gemanicuurde hand. ‘Ja, dat kan ik me op zich wel voorstellen. Maar dat soort dingen waait snel weer over, en het heeft het boek een flinke impuls vooruit gegeven. Mensen worden nieuwsgierig naar hem en zijn roman. Ik bedoel maar, uiteindelijk heeft Christian er baat bij. Hij moet toch ook inzien dat we heel veel tijd en geld in hem en de lancering van zijn boek hebben geïnvesteerd. Wij verwachten een tegenprestatie.’
‘Ja, dat is logisch,’ mompelde Erica, al wist ze niet goed wat haar standpunt in deze zaak was. Aan de ene kant begreep ze Christian, het moest verschrikkelijk zijn als je privéleven zo aan de grote klok werd gehangen. Aan de andere kant waaide het inderdaad weer snel over. Hij stond aan het begin van zijn schrijversloopbaan en zou misschien nog vele jaren plezier hebben van alle aandacht die hij nu kreeg.
‘Waarom bespreek je dit met mij?’ voegde ze er voorzichtig aan toe. ‘Moet je het er niet met Christian over hebben?’
‘We hebben elkaar gisteren gesproken,’ zei Gaby kort. ‘En je zou kunnen stellen dat dat gesprek niet bijzonder goed is afgelopen.’ Ze drukte haar lippen op elkaar om haar woorden te onderstrepen, en Erica begreep dat het kennelijk behoorlijk uit de hand was gelopen.
‘Wat vervelend nou. Maar volgens mij staat Christian momenteel onder grote druk, en ik vind dat we begrip moeten hebben voor…’
‘Dat begrijp ik, maar ik run ook een bedrijf en we hebben een contract met Christian. Hoewel niet tot in detail is geregeld wat zijn verplichtingen ten aanzien van de media, marketing en dergelijke zijn, verwachten we natuurlijk wel het een en ander van hem. Sommige schrijvers kunnen het zich veroorloven om als een kluizenaar te leven en zich af te schermen voor dingen waarvan zij vinden dat ze erboven staan. Maar dat geldt alleen voor de gevestigde schrijvers die een groot lezerspubliek hebben. Zover is Christian nog lang niet. Misschien komt hij daar ooit wel, maar je bouwt een reputatie niet van de ene dag op de andere op, en met de vliegende start van Zeemeermin is het zijn plicht – zowel naar zichzelf als naar zijn uitgeverij toe – om zich bepaalde opofferingen te getroosten.’ Gaby stopte even en keek Erica strak aan. ‘Ik had gehoopt dat jij hem dat kon uitleggen.’
‘Ik?’ Erica wist niet goed wat ze moest zeggen. Ze was er helemaal niet van overtuigd dat zij de juiste persoon was om Christian over te halen zich weer voor de wolven te gooien. Zij was immers degene die de roofdieren naar zijn deur had gelokt.
‘Ik weet niet of dat…’ Ze zocht naar een diplomatieke formulering, maar Gaby onderbrak haar.
‘Goed, dat is dan afgesproken. Jij gaat met hem praten en legt hem uit wat we van hem verwachten.’
‘Wat…’ Erica keek Gaby aan en vroeg zich af wat ze had gezegd dat als een bevestigend antwoord opgevat had kunnen worden. Maar Gaby was al opgestaan. Ze streek haar rok glad, pakte haar handtas en hing die over haar schouder.
‘Bedankt voor de koffie, het was fijn dat we even konden praten. Ik ben blij dat we zo’n goede werkrelatie hebben.’ Ze boog zich naar voren, gaf Erica twee luchtkussen en klepperde vervolgens naar de voordeur.
‘Doe geen moeite, ik kom er zelf wel uit,’ riep ze. ‘Tot kijk.’
‘Tot kijk,’ riep Erica en ze zwaaide. Ze had niet alleen het gevoel dat ze door de trein was aangereden, maar ook dat die over haar heen was gedenderd.
Patrik en Gösta zaten in de auto. Er waren nog maar vijf minuten verstreken sinds ze het telefoontje hadden gekregen. Kenneth Bengtsson had aanvankelijk bijna geen woord kunnen uitbrengen, maar na een poosje had Patrik verstaan wat hij zei: zijn vrouw was vermoord.
‘Wat gebeurt hier eigenlijk?’ Gösta schudde zijn hoofd en hield zoals gewoonlijk als Patrik achter het stuur zat het handvat boven het raam stevig vast. ‘Is het echt nodig om de bochten met zo’n snelheid te nemen? Ik zit bijna tegen het raam geplakt.’
‘Sorry.’ Patrik ging wat langzamer rijden, maar het duurde niet lang voordat zijn voet weer zwaar op het gaspedaal drukte. ‘Wat er gebeurt? Dat vraag ik me ook af,’ zei hij verbeten en hij keek in de achteruitkijkspiegel om te zien of Paula en Martin achter hen aan reden.
‘Wat zei hij? Was ze ook met een mes gestoken?’ vroeg Gösta.
‘Ik kreeg niet veel zinnigs uit hem. Hij klonk behoorlijk geschokt. Hij zei alleen maar dat hij thuis was gekomen en zijn vrouw vermoord had aangetroffen.’
‘Ik heb gehoord dat ze sowieso niet lang meer te leven had,’ zei Gösta. Hij had een hekel aan alles wat met ziekten en de dood te maken had, en wachtte al bijna zijn hele leven op het moment dat hij door een ongeneeslijke kwaal zou worden getroffen. Hij wilde alleen eerst nog zoveel mogelijk rondjes op de golfbaan lopen. Maar op dit moment zag Patrik er veel zieker uit dan hijzelf.
‘Jij ziet er trouwens ook niet al te best uit.’
‘Wat zeur je toch de hele tijd,’ zei Patrik geïrriteerd. ‘Je moest eens weten hoe het is met een baan en een kleintje thuis. Je krijgt nooit iets af, kunt nooit behoorlijk uitslapen.’ Patrik had meteen spijt van zijn woorden. Hij wist dat Gösta’s grootste verdriet in het leven zijn zoon was, die vlak na de geboorte was gestorven.
‘Sorry, dat was stom van me,’ zei hij, en Gösta knikte.
‘Het geeft niet.’
Ze zwegen een poosje, hoorden alleen het geluid van de banden toen ze over de provinciale weg naar Fjällbacka reden.
‘Het is fijn voor Annika dat het meisje binnenkort komt,’ zei Gösta uiteindelijk en zijn gezicht werd zachter.
‘Ja, maar het duurt wel lang,’ zei Patrik, blij dat ze het over iets anders hadden.
‘Dat het zo lang moet duren, dat wist ik ook niet. Het kind is er toch, wat is dan het probleem?’ Gösta was bijna even gefrustreerd als Annika en haar man Lennart.
‘Bureaucratie,’ zei Patrik. ‘Al is het op zich natuurlijk wel goed dat ze alles grondig controleren en de kinderen niet zomaar aan iedereen geven.’
‘Ja, daar heb je gelijk in.’
‘We zijn er.’ Patrik stopte voor het huis van de Bengtssons. Even later stopte ook de politieauto met Paula achter het stuur, en toen de motor was uitgezet hoorden ze alleen het geruis van het bos.
Kenneth Bengtsson deed de voordeur open. Zijn gezicht was bleek en hij zag er verward uit.
‘Patrik Hedström,’ zei Patrik en hij stak zijn hand uit naar Kenneth. ‘Waar is ze?’ Hij gebaarde naar de anderen dat ze buiten moesten wachten. Het was niet goed voor het technische onderzoek als ze allemaal naar binnen denderden. Kenneth hield de deur open en wees naar de hal.
‘In die kamer. Kan ik hier blijven?’ Hij keek Patrik met een afwezige blik aan.
‘Blijf maar even bij mijn collega’s, dan ga ik naar binnen,’ zei Patrik. Met zijn blik vroeg hij Gösta de echtgenoot van het slachtoffer onder zijn hoede te nemen. Gösta’s talent als politieman liet het een en ander te wensen over, maar hij kon goed met mensen omgaan en Patrik wist dat Kenneth bij hem in goede handen was. Straks zou er ook verplegend personeel ter plaatse zijn. Hij had gebeld voordat ze het politiebureau verlieten, dus de ambulance kon nu elk moment komen.
Patrik stapte voorzichtig de hal in en trok zijn schoenen uit. Hij liep in de richting waarnaar Kenneth had gewezen en nam aan dat Kenneth de deur aan het eind van de hal had bedoeld. Die was dicht, en Patrik bleef met zijn hand in de lucht staan. Er konden vingerafdrukken zijn. Met zijn elleboog drukte hij de deurkruk omlaag, daarna duwde hij de deur met zijn lichaam open.
Ze lag op het bed, haar ogen waren gesloten en haar handen lagen langs haar zij. Het zag eruit alsof ze sliep. Hij deed nog een paar passen, keek of hij letsel aan haar lichaam zag. Er was geen bloed en er waren geen wonden. Daarentegen droeg haar lichaam duidelijke sporen van de ziekte. Het skelet tekende zich af onder de gespannen, droge huid en het hoofd onder de sjaal leek kaal. Zijn hart deed pijn bij de gedachte aan wat zij had moeten doorstaan, aan wat Kenneth had moeten doorstaan die zijn vrouw in deze toestand had moeten zien. Maar niets wees erop dat ze niet rustig in haar slaap was overleden. Hij liep voorzichtig achteruit de kamer uit.
Toen hij weer buiten in de kou kwam, stond Gösta kalmerend met Kenneth te praten, terwijl Paula en Martin de ambulancechauffeur hielpen om de auto achteruit de oprit op te rijden.
‘Ik ben bij haar geweest,’ zei Patrik zachtjes tegen Kenneth en hij legde een hand op zijn schouder. ‘En ik zie niets wat erop wijst dat ze vermoord is, zoals jij door de telefoon zei. Ik heb begrepen dat je vrouw ernstig ziek was?’
Kenneth knikte zonder iets te zeggen.
‘Is het niet veel waarschijnlijker dat ze gewoon in haar slaap is overleden?’
‘Nee, ze is vermoord.’ Kenneth keek hem verhit aan.
Patrik wisselde een blik met Gösta. Het was niet ongebruikelijk dat mensen die in shock verkeerden vreemd reageerden en rare dingen zeiden.
‘Waarom denk je dat? Ik ben net bij je vrouw geweest, en haar lichaam vertoont geen verwondingen, er is niets wat op iets… abnormaals wijst.’
‘Ze is vermoord!’ hield Kenneth vol, en Patrik besefte dat ze op dit moment niet veel meer konden doen. Hij moest het verplegend personeel vragen naar de man te kijken.
‘Bekijk dit maar eens!’ Kenneth pakte iets uit zijn zak en gaf het aan Patrik, die het zonder daarbij na te denken aanpakte. Het was een wit papiertje, dat eenmaal was gevouwen. Patrik keek Kenneth vragend aan en vouwde het papiertje toen open. In een zwart, sierlijk handschrift stond er: De waarheid over jou heeft haar gedood.
Patrik herkende het handschrift meteen.
‘Waar heb je dit gevonden?’
‘In haar hand. Ik heb het uit haar hand gepakt,’ stamelde Kenneth.
‘En ze heeft het niet zelf geschreven?’ Dat was een overbodige vraag, maar Patrik stelde hem toch om alle twijfel weg te halen. Eigenlijk wist hij het antwoord al. Het was hetzelfde handschrift. En de eenvoudige woorden brachten hetzelfde kwaad over als in de brief die Erica uit Christians huis had meegenomen.
Kenneth schudde inderdaad zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij. Pas nu zag Patrik dat hij nog iets in zijn hand had. ‘Het is dezelfde persoon die deze brieven heeft gestuurd.’
Door het doorschijnende plastic zag Patrik een paar witte enveloppen. Het adres was in een elegant handschrift geschreven met zwarte inkt. Hetzelfde handschrift als op het papiertje in zijn hand.
‘Wanneer heb je die gekregen?’ vroeg hij en hij voelde zijn hart bonzen.
‘We wilden ze net naar jullie toe brengen,’ zei Kenneth zacht en hij gaf het zakje aan Patrik.
‘We?’ vroeg Patrik, terwijl hij de enveloppen voorzichtig bestudeerde. Vier brieven.
‘Ja. Erik en ik. Hij heeft ook van die brieven gekregen.’
‘Je bedoelt Erik Lind? Heeft hij ook brieven gekregen?’ herhaalde Patrik om zich ervan te verzekeren dat hij het goed had gehoord.
Kenneth knikte.
‘Maar waarom zijn jullie hiermee niet eerder naar de politie gegaan?’ Patrik probeerde de frustratie in zijn stem te temperen. De man voor hem had net zijn vrouw verloren, en dit was niet het moment om met verwijten te komen.
‘Ik… we… We hebben vandaag pas ontdekt dat we allebei brieven hebben gekregen. Dat Christian ze kreeg hebben we dit weekend in de kranten gelezen. Ik kan niet voor Erik spreken, maar zelf wilde ik mijn vrouw niet verontrusten…’ Zijn stem stokte.
Patrik keek weer naar de brieven in het zakje. ‘Slechts drie zijn geadresseerd en hebben een poststempel. Op een van de enveloppen staat alleen jouw naam. Hoe heb je die gekregen?’
‘Iemand is gisternacht ons huis binnengeslopen en heeft de brief op de keukentafel achtergelaten.’ Hij aarzelde en Patrik zweeg omdat hij voelde dat er meer zou komen. ‘Er lag ook een mes naast de brief. Een van onze keukenmessen. En die boodschap kun je maar op één manier interpreteren.’ Nu kwamen de tranen, maar hij ging verder. ‘Ik dacht dat iemand mij kwaadgezind was. Waarom Lisbet? Waarom moest Lisbet dood?’ Met de bovenkant van zijn hand veegde hij een traan weg; je kon zien dat hij het gênant vond om in aanwezigheid van Patrik en de anderen te huilen.
‘We weten natuurlijk niet of ze echt is vermoord,’ zei Patrik mild. ‘Maar het is duidelijk dat hier iemand is geweest. Heb jij enig idee wie dat kan zijn? Wie de brieven heeft gestuurd?’ Hij bleef Kenneth strak aankijken, zodat hij elke verandering op diens gezicht kon zien. Maar voor zover hij kon beoordelen was Kenneth eerlijk toen hij antwoordde: ‘Sinds ik de brieven krijg – de eerste kwam vlak voor kerst – heb ik daar veel over nagedacht. Maar ik kan niemand bedenken die mij kwaad zou willen doen. Er is gewoon niemand. Dat soort vijanden heb ik nooit gemaakt. Ik ben te… onbeduidend.’
‘En Erik? Hoe lang krijgt hij de brieven al?’
‘Even lang als ik. Die van hem zijn nu op kantoor. Ik zou alleen even naar huis gaan om de mijne op te halen en daarna zouden we met jullie contact opnemen …’ Zijn stem gleed weg en Patrik begreep dat Kenneth in gedachten weer in de kamer was waar hij zijn vrouw dood had aangetroffen.
‘Wat kunnen de woorden op het papiertje betekenen?’ vroeg Patrik voorzichtig. ‘Welke “waarheid over jou” kan de briefschrijver bedoeld hebben?’
‘Ik weet het niet,’ zei Kenneth zacht. ‘Ik weet het echt niet.’ Toen haalde hij diep adem. ‘Wat gaan jullie nu met haar doen?’
‘Ze wordt naar Göteborg gebracht voor verder onderzoek.’
‘Verder onderzoek? Je bedoelt dat er sectie wordt verricht?’ Kenneth trok een gezicht.
‘Ja, er wordt sectie verricht. Helaas is dat noodzakelijk om duidelijkheid te krijgen over wat er is gebeurd.’
Kenneth knikte, maar zijn ogen glansden en zijn lippen begonnen blauw te worden. Patrik realiseerde zich dat Kenneth veel te lang buiten had gestaan in zijn dunne kleren en haastte zich te zeggen: ‘Het is koud, je moet naar binnen.’ Hij dacht even na. ‘Zou je met mij mee willen gaan naar kantoor? Ik bedoel naar jouw kantoor? Zodat we met Erik kunnen praten. Je moet het zeggen als je niet wilt, dan ga ik alleen. Wil je trouwens misschien iemand bellen?’
‘Nee. En ik ga graag met je mee,’ zei Kenneth bijna uitdagend. ‘Ik wil weten wie dit heeft gedaan.’
‘Goed.’ Patrik pakte hem lichtjes bij de elleboog en leidde hem naar de auto. Hij opende het portier aan de passagierskant en liep toen naar Martin en Paula om hun een paar korte instructies te geven. Voordat hij naar Gösta knikte dat die mee moest gaan, haalde hij een jas voor Kenneth. Het technische team was onderweg en Patrik hoopte terug te zijn voordat zij weer waren vertrokken. Anders moest hij ze later maar spreken. Wat hij nu ging doen was zo dringend dat het gewoon niet kon wachten.
Toen ze de oprit af reden, wierp Kenneth een lange blik op het huis. Zijn lippen prevelden een stil vaarwel.
Eigenlijk was er niets veranderd, alles was even leeg als zonet. Het enige verschil was dat er een lichaam begraven moest worden en dat de allerlaatste hoop was gedoofd. Haar vermoedens waren juist gebleken, maar wat had ze het graag mis gehad.
Hoe zou ze zonder Magnus kunnen leven? Hoe zou een bestaan zonder hem eruitzien? Het was zo onwerkelijk dat haar echtgenoot, de vader van de kinderen, in een graf op het kerkhof zou liggen. Magnus die altijd vol leven was geweest, die altijd had willen genieten en ervoor gezorgd had dat iedereen om hem heen dat ook deed. Natuurlijk had ze zich soms aan hem geërgerd, aan zijn zorgeloosheid en eeuwige streken. Ze was nijdig geweest als zij over iets serieus wilde praten en hij alleen maar onzin uitkraamde en grapjes met haar maakte tot ze ook moest lachen, hoewel ze dat eigenlijk niet wilde. Anderzijds had ze niets aan hem willen veranderen.
Ze zou er alles voor over hebben om nog één keer een uur met hem samen te zijn. Of een halfuur, een minuut. Ze waren nog lang niet klaar, hun leven samen was nog maar net begonnen. Ze hadden slechts een klein deel van hun geplande reis afgelegd. De veelbewogen ontmoeting toen ze negentien waren. De eerste verliefde jaren. Magnus’ aanzoek en de trouwerij in de kerk van Fjällbacka. De kinderen. De huilnachten waarin ze om de beurt hadden geslapen. Alle momenten dat ze met Elin en Ludvig hadden gespeeld en gelachen. De nachten dat ze hadden gevreeën of gewoon hand in hand in slaap waren gevallen. En dan de laatste jaren, waarin de kinderen al zo groot waren en zijzelf elkaar weer als mens hadden leren kennen.
Ze hadden nog zo ver te gaan, de weg voor hen had lang en avontuurlijk geleken. Magnus had zich erop verheugd de kinderen te plagen met hun eerste vriendjes en vriendinnetjes, die onhandig, verlegen en stotterend bij hen thuis zouden komen om te worden voorgesteld. Ze zouden Elin en Ludvig helpen verhuizen naar hun eerste eigen woning, meubels sjouwen, muren verven en gordijnen naaien. Magnus zou een toespraak houden op hun huwelijk. Hij zou te lang praten, te emotioneel worden, te veel details uit hun jeugd vertellen. Ze hadden zelfs al over kleinkinderen gefantaseerd, al zou het nog vele jaren moeten duren voordat dat aan de orde was. Maar het lag als een belofte aan de kant van de weg, glinsterend als een juweel. Ze zouden de beste opa en oma ter wereld worden. Altijd klaarstaan en verwennen. Ze zouden hun kleinkinderen koekjes voor het eten geven en veel te veel speelgoed kopen. Ze zouden hun tijd geven, alle tijd die ze hadden.
Dat alles was nu weg. Hun toekomstdromen zouden nooit werkelijkheid worden. Plotseling voelde ze een hand op haar schouder. Ze hoorde zijn stem, maar die leek zo ondraaglijk veel op die van Magnus dat ze de knop omdraaide en ophield te luisteren. Na een poosje verstomde de stem en de hand werd weggehaald. Voor zich zag ze de weg die verdween, alsof die nooit had bestaan.
Het laatste stuk naar Christians huis voelde als de weg naar Golgotha. Ze had de bibliotheek gebeld, maar daar had ze te horen gekregen dat hij naar huis was gegaan. Dus was ze achter het stuur gekropen en daarheen gereden. Ze wist nog steeds niet zeker of ze er verstandig aan deed gehoor te geven aan Gaby’s dringende verzoek. Tegelijkertijd wist ze niet hoe ze zich uit deze situatie moest redden. Gaby accepteerde geen nee.
‘Wat wil je?’ vroeg Sanna toen ze opendeed. Ze zag er nog verdrietiger uit dan anders.
‘Ik moet met Christian praten,’ antwoordde Erica en ze hoopte maar dat ze niet voor de deur zou hoeven uitleggen waarom.
‘Hij is niet thuis.’
‘Wanneer is hij er weer?’ vroeg Erica geduldig en ze was bijna blij omdat het erop leek dat ze het gesprek kon uitstellen.
‘Hij zit te schrijven. In het boothuis. Je kunt erheen gaan als je dat wilt, maar je stoort hem op eigen risico.’
‘Ik waag het erop.’ Erica aarzelde. ‘Het is belangrijk,’ voegde ze eraan toe.
Sanna haalde haar schouders op. ‘Je doet maar. Weet je de weg?’
Erica knikte. Ze had Christian een paar keer eerder in zijn schrijvershut bezocht.
Vijf minuten later parkeerde ze haar auto voor het rijtje boothuizen. Het huisje waarin Christian zat te werken was een erfenis van Sanna’s familie. Haar opa had het voor een grijpstuiver gekocht en nu was het een van de weinige boothuizen die in het bezit waren van iemand die het hele jaar in Fjällbacka woonde.
Christian had de auto kennelijk gehoord, want hij deed al open voordat ze had aangeklopt. Erica zag dat hij een wond op zijn voorhoofd had, maar ze besloot dat dit niet de juiste gelegenheid was om daarnaar te vragen.
‘O, ben jij het?’ zei hij met hetzelfde gebrek aan enthousiasme als Sanna.
Erica voelde zich bijna alsof ze met de pest besmet was. ‘Ik ben niet alleen,’ schertste ze, maar Christian keek niet geamuseerd.
‘Ik ben aan het werk,’ zei hij en hij maakte geen aanstalten om haar binnen te laten.
‘Het duurt maar een paar minuten.’
‘Je weet zelf hoe het is als je net lekker bezig bent,’ zei hij.
Het ging zelfs nog slechter dan Erica had verwacht. ‘Gaby is vandaag bij me langs geweest. Ze vertelde over jullie gesprek.’
Christians schouders zakten omlaag en hij zuchtte. ‘Is ze helemaal hierheen gereden om je dat te vertellen?’
‘Ze had een vergadering in Göteborg. Maar ze is heel erg ongerust. En ze dacht dat ik… Toe, kunnen we niet even binnen verder praten?’
Zonder iets te zeggen deed Christian eindelijk een pas opzij en liet haar binnen. Het plafond was zo laag dat hij zijn hoofd een eindje moest buigen, maar Erica, die een halve kop kleiner was, kon rechtop staan. Hij draaide haar zijn rug toe en liep voor haar uit naar de kamer die uitkeek op de zee. Het leek er inderdaad op dat hij aan het werk was, want de computer stond aan en de klaptafel voor het raam lag vol manuscriptpagina’s.
‘En, wat zei ze?’ Hij ging zitten, sloeg zijn lange benen over elkaar en kruiste ook zijn armen voor zijn borst. Zijn hele lichaam straalde tegenzin uit.
‘Zoals ik al zei, is ze erg ongerust. Bezorgd is misschien een beter woord. Volgens haar wil jij geen interviews meer geven en geen pr voor het boek doen.’
‘Dat klopt.’ Christian drukte zijn armen nog dichter tegen zich aan.
‘Mag ik vragen waarom niet?’
‘Dat snap je toch zeker wel?’ brieste hij en Erica deinsde terug. Kennelijk merkte hij dat en hij leek spijt te hebben van zijn toon. ‘Je weet wel waarom niet,’ zei hij dof. ‘Ik kan niet… Het gaat gewoon niet met al die berichten in de kranten.’
‘Ben je bang dat je nog meer aandacht krijgt? Is dat de reden? Heb je meer bedreigingen gekregen? Weet je van wie ze afkomstig zijn?’ De vragen stroomden uit haar mond.
Christian schudde wild zijn hoofd. ‘Ik weet niets.’ Zijn stem was weer luider geworden. ‘Ik weet absoluut niets! Ik wil alleen met rust worden gelaten, zodat ik rustig kan werken en niet hoef…’ Hij wendde zijn blik af.
Erica keek Christian aan zonder iets te zeggen. Hij paste niet echt in dit milieu. Dat was haar de vorige keren dat ze hem hier had bezocht al opgevallen, en nu moest ze daar nog sterker aan denken. Hij was net een vreemde eend in de bijt tussen al het vissersgerei en de netten die de muren sierden. Het kleine boothuis was net een poppenhuis, waar hij zijn lange ledematen in had geklemd en vast was komen te zitten zodat hij niet meer los kwam. Misschien was het in zekere zin ook wel zo. Ze keek naar het manuscript op de tafel. Hiervandaan kon ze niet zien wat erop stond, maar ze gokte dat het ongeveer honderd pagina’s waren.
‘Is dat je nieuwe boek?’ Ze was niet van plan om het gespreksonderwerp dat hem zo opwond los te laten, maar ze wilde hem even de tijd geven te kalmeren.
‘Ja.’ Hij leek te ontspannen.
‘Is het een vervolg? Op Zeemeermin?’
Christian glimlachte. ‘Er is geen vervolg op Zeemeermin,’ zei hij en hij richtte zijn blik op de zee. ‘Ik begrijp niet dat mensen het durven,’ voegde hij er aarzelend aan toe.
‘Sorry?’ Erica begreep niet wat hij zo amusant vond aan haar woorden. ‘Wat durven?’
‘Te springen.’
Erica volgde zijn blik. Ineens begreep ze wat hij bedoelde.
‘Je bedoelt van de springtoren? Op Badholmen?’
‘Ja.’ Christian keek zonder met zijn ogen te knipperen naar de toren.
‘Ik heb het zelf nooit gedurfd. Maar ik ben dan ook als de dood voor water, wat best raar is voor iemand die hier is opgegroeid.’
‘Ik heb het ook nooit gedurfd.’ Christians stem klonk dromerig en leek van ver te komen. Erica wachtte gespannen op het vervolg. Er was iets tussen de regels, een spanning die elk moment kon ontploffen. Ze durfde zich niet te verroeren, durfde amper adem te halen. Een paar tellen later ging Christian verder. Maar hij leek zich niet langer bewust van haar aanwezigheid.
‘Zij durfde het wel.’
‘Wie?’ vroeg Erica fluisterend. Eerst dacht ze dat ze geen antwoord zou krijgen. Er heerste alleen maar stilte. Toen zei Christian zachtjes, bijna onverstaanbaar: ‘De zeemeermin.’
‘In het boek?’ Erica begreep er niets van. Wat probeerde hij te zeggen? En waar bevond hij zich? Niet hier, niet in het heden, niet bij haar. Hij was ergens anders, en ze wenste met heel haar hart dat ze wist waar.
Een tel later was het moment voorbij. Christian haalde diep adem en draaide zich naar haar om. Hij was weer terug.
‘Ik wil me op het nieuwe manuscript concentreren. Ik wil geen interviews geven en verjaardagswensen in boeken schrijven.’
‘Dat hoort bij het werk, Christian,’ zei Erica rustig. Ze merkte dat ze zich een beetje ergerde aan zijn arrogantie.
‘Heb ik niet de mogelijkheid om te kiezen?’ Zijn stem was nu kalm, maar de spanning was er nog steeds.
‘Als je dat onderdeel van het werk niet wilde doen, had je dat meteen moeten zeggen. De uitgeverij, de markt, de lezers – verdomme, die zijn het belangrijkste dat we hebben – verwachten dat we een deel van onze tijd aan hen besteden. Als je niet bereid bent dat te doen, moet je dat al in het begin duidelijk aangeven. Je kunt de spelregels niet halverwege veranderen.’
Christian keek naar de vloer, en ze zag dat hij echt luisterde en dat haar woorden tot hem doordrongen. Toen hij weer opkeek, had hij tranen in zijn ogen.
‘Ik kan het niet, Erica. Ik kan het niet uitleggen…’ Hij schudde zijn hoofd en begon opnieuw: ‘Ik kan het niet. Al slepen ze me voor de rechter, of zetten ze me op de zwarte lijst, het kan me niet schelen. Ik blijf toch schrijven, omdat ik dat moet. Maar ik kan dit spelletje niet meespelen.’ Hij krabde heel hard aan zijn armen, alsof er opeens allemaal mieren onder zijn huid kropen.
Erica keek hem bezorgd aan. Christian was als een gespannen snaar die elk moment in tweeën kon knappen. Maar ze besefte dat ze er niets aan kon doen. Hij wilde niet met haar praten. Als ze zijn raadsel wilde oplossen, moest ze zelf op zoek gaan naar de antwoorden, zonder zijn hulp.
Hij staarde haar een ogenblik aan en trok toen abrupt de stoel dichter naar de tafel waar de computer op stond.
‘Ik moet nu aan het werk.’ Zijn gezicht was uitdrukkingsloos. Gesloten.
Erica stond op. Ze wilde dat ze in zijn hoofd kon kijken en zijn geheimen naar voren kon halen. Geheimen die er zonder meer moesten zijn en die de sleutel tot alles vormden. Maar hij zat met zijn gezicht naar het beeldscherm. Concentreerde zich op de woorden die hij zelf had geschreven, alsof het de laatste waren die hij ooit zou lezen.
Ze zei niets toen ze wegging. Niet eens ‘tot ziens’.
Patrik zat op zijn kamer en vocht tegen die vervloekte vermoeidheid. Hij moest zich concentreren, op zijn best zijn nu het onderzoek zich in een kritieke fase bevond. Paula stak haar hoofd door de deuropening.
‘Wat gaat er nu gebeuren?’ vroeg ze en ze constateerde dat Patrik een ongezonde kleur had en dat zijn voorhoofd helemaal bezweet was. Ze maakte zich zorgen om hem. Hij zag er de laatste tijd afgepeigerd uit, dat viel gewoon niet te ontkennen.
Patrik haalde diep adem en dwong zijn gedachten terug te keren naar de laatste ontwikkelingen.
‘Het lichaam van Lisbet Bengtsson is voor sectie naar Göteborg gebracht. Ik heb Pedersen nog niet gesproken, maar omdat het nog minstens een paar dagen duurt voordat we het resultaat van de sectie op Magnus Kjellner krijgen, denk ik dat we op z’n vroegst begin volgende week iets kunnen verwachten.’
‘Wat denk jij ervan? Is ze vermoord?’
Patrik aarzelde. ‘Wat Magnus betreft ben ik daar helemaal zeker van. De verwondingen die hij had, kan hij nooit zelf hebben toegebracht, die zijn afkomstig van iemand die hem heeft aangevallen. Maar Lisbet… Ik weet niet wat ik erover moet zeggen. Voor zover ik kon zien had ze geen uiterlijke verwondingen, en ze was tenslotte heel ziek, dus het zou heel goed een natuurlijke dood kunnen zijn. Als dat briefje er niet was geweest. Iemand is in haar kamer geweest en heeft het in haar handen gestopt, maar of dat voor, tijdens of na haar dood is gebeurd, valt absoluut niet te zeggen. We moeten afwachten tot Pedersen met meer informatie komt.’
‘En de brieven? Wat zeiden Erik en Kenneth? Hadden ze een theorie over wie ze gestuurd kan hebben en waarom?’
‘Nee, ze zeggen in elk geval van niet. En op dit moment heb ik geen reden om ze niet te geloven. Maar het lijkt onwaarschijnlijk dat de drie personen die brieven hebben gekregen willekeurig zijn uitgekozen. Ze kennen elkaar, gaan met elkaar om, er moet gewoon een gemeenschappelijke noemer zijn. Eentje die wij over het hoofd zien.’
‘Als dat zo is, waarom heeft Magnus dan geen brieven gekregen?’ bracht Paula daar tegenin.
‘Maar dat weten we niet. Hij kan ze best hebben gekregen zonder het aan iemand verteld te hebben.’
‘Heb je het aan Cia gevraagd?’
‘Ja, toen ik net had gehoord dat Christian brieven had ontvangen. Ze beweerde dat Magnus geen brieven had gekregen. Dat zou ze hebben geweten en ze zou het ons ook meteen hebben verteld. Maar je kunt het natuurlijk nooit zeker weten. Misschien zei Magnus niets omdat hij haar wilde beschermen.’
‘De hele situatie lijkt ook geëscaleerd te zijn. Midden in de nacht bij iemand naar binnen gaan is een stuk ernstiger dan een brief met de post versturen.’
‘Je hebt gelijk,’ zei Patrik. ‘Ik zou Kenneth het liefst politiebescherming geven, maar daar hebben we geen mensen voor.’
‘Nee, dat klopt,’ zei Paula. ‘Maar als zou blijken dat zijn vrouw geen natuurlijke dood is gestorven…’
‘Dan moeten we de situatie opnieuw bekijken,’ zei Patrik vermoeid.
‘Heb je de brieven trouwens ter analyse opgestuurd?’
‘Ja, dat is meteen gebeurd. En ik heb de brief die Erica van Christian heeft gekregen er ook bij gedaan.’
‘Die Erica van Christian heeft gestolen, bedoel je,’ zei Paula, terwijl ze probeerde haar glimlach te verbergen. Ze had zich rot gelachen om Patriks pogingen de actie van zijn vrouw goed te praten.
‘Goed, gestolen dan.’ Patrik begon lichtjes te blozen. ‘Maar volgens mij moeten we er niet te veel van verwachten. De brieven zijn al door veel mensen aangeraakt en het is moeilijk om gewoon wit papier en zwarte inkt te traceren. Dat is overal in Zweden te koop.’
‘Ja,’ zei Paula. ‘En de kans bestaat ook dat we met iemand te maken hebben die zijn sporen heel goed uitwist.’
‘Dat is mogelijk, maar we kunnen natuurlijk ook geluk hebben.’
‘Dat hebben we tot nu toe niet echt gehad,’ mopperde Paula.
‘Nee, daar heb je gelijk in…’ Patrik ging zwaar op zijn stoel zitten en ze dachten een poosje zwijgend over de zaak na.
‘Morgen beginnen we weer met frisse moed. We nemen alles om zeven uur door en gaan vandaaruit verder.’
‘Met frisse moed,’ herhaalde Paula en ze liep naar haar eigen kamer. Ze hadden nu echt een doorbraak nodig. En Patrik zag eruit alsof hij heel hard rust nodig had. Ze tekende in gedachten aan dat ze hem in de gaten moest houden. Hij zag er echt slecht uit.
Het schrijven wilde niet erg vlotten. De woorden verzamelden zich in zijn hoofd, maar hij kon ze niet verbuigen en tot zinnen vormen. De cursor knipperde irritant. Dit boek was moeilijker, het bevatte veel minder van hemzelf. Maar Zeemeermin had weer te dicht bij hem gestaan. Het verbaasde Christian dat niemand het had ontdekt. Dat de mensen het boek niet kritisch hadden gelezen maar het als een sprookje, een donkere fantasie hadden beschouwd. Zijn grootste angst was niet bewaarheid. Tijdens het zware maar noodzakelijke werk aan het boek had hij geworsteld met de angst voor wat er zou gebeuren als hij de steen optilde. Wat er tevoorschijn zou kruipen als dat wat onder de steen lag door het daglicht werd geraakt.
Maar er was niets gebeurd. Mensen waren zo naïef, ze waren er zo aan gewend met verzonnen verhalen gevoed te worden dat ze de werkelijkheid niet herkenden, zelfs niet als die nauwelijks verhuld was. Hij keek weer naar het beeldscherm. Hij probeerde de woorden op te roepen en terug te keren naar wat echt een sprookje zou worden. Wat hij tegen Erica had gezegd was waar: er was geen vervolg op Zeemeermin. Daar eindigde het verhaal.
Hij had met vuur gespeeld en de vlammen brandden onder zijn voeten. Ze was nu dichtbij, dat voelde hij. Ze had hem gevonden en dat was zijn eigen schuld.
Met een zucht klapte hij de laptop dicht. Hij moest zijn hoofd leegmaken. Hij trok zijn jack aan en deed de rits tot aan zijn hals dicht. Met zijn handen in zijn zakken liep hij in snel tempo naar het Ingrid Bergmanstorg. Zo levendig en druk als de straten ’s zomers waren, zo verlaten waren ze nu. Maar dit paste hem beter.
Pas toen hij de kade met de boten van de Reddingsbrigade had bereikt, wist hij waarheen hij op weg was. Zijn voeten voerden hem naar Badholmen en de springtoren, die zich tegen de grijze winterhemel aftekende. Het waaide hard en toen hij de stenen steiger op liep die hem naar het kleine eiland bracht, kreeg een windvlaag zijn jack te pakken waardoor dat als een zeil opbolde. Tussen de houten wanden die de kleedhokjes van elkaar afscheidden was het beschut, maar zodra hij de klippen met de toren betrad, nam de wind de macht weer over. Hij stond stil. Liet zich heen en weer duwen terwijl hij achterover boog en naar de toren keek. Je kon niet zeggen dat hij mooi was, maar hij stond op de goede plek. Vanaf het bovenste platform had je uitzicht over heel Fjällbacka en de baai. En de toren bezat nog steeds een sleetse waardigheid. Als een oude dame die goed had geleefd en zich niet schaamde omdat dat haar aan te zien was.
Hij aarzelde even en stapte toen op de eerste tree. Hield de leuning vast met zijn koude handen. De toren kraakte protesterend. ’s Zomers kon hij massa’s enthousiaste tieners aan die naar boven en naar beneden renden, maar nu rukte de wind met zoveel kracht aan de toren dat Christian betwijfelde of die zijn gewicht wel kon houden. Maar dat maakte niet uit. Hij moest naar boven.
Christian beklom nog een paar treden. Nu leed het geen twijfel dat de toren echt heen en weer zwiepte in de wind. Hij bewoog als een slinger en liet Christians lichaam van de ene kant naar de andere zwaaien. Toch liep hij verder en uiteindelijk was hij boven. Hij deed even zijn ogen dicht, ging op het platform zitten en ademde uit. Toen deed hij zijn ogen weer open.
Daar was ze, in de blauwe jurk. Ze danste op het ijs, met het kind in haar armen, zonder sporen in de sneeuw achter te laten. Hoewel ze blootsvoets was, net als die midzomer, leek ze het niet koud te hebben. En het kind had alleen maar luchtige kleren aan, een witte broek en een hemdje, maar het lachte in de winterwind alsof niets het kon raken.
Hij kwam met knikkende knieën overeind. Zijn blik was strak op haar gericht. Hij wilde een waarschuwing schreeuwen. Het ijs was zwak, je kon er niet op dansen. Hij zag de barsten, sommige waren open, andere stonden op het punt wijder te worden. Toch danste ze met het kind in haar armen, en de jurk wapperde rond haar benen. Ze lachte en wuifde, en haar gezicht werd omlijst door haar donkere haar.
Hoewel de toren heen en weer zwaaide bleef hij rechtop staan en pareerde de bewegingen met uitgestrekte armen. Hij probeerde tegen haar te schreeuwen, maar er kwamen alleen droge geluiden uit zijn keel. Toen zag hij haar. Een witte, natte hand. Die kwam omhoog uit het water, probeerde de voeten van de dansende vrouw te pakken, probeerde de jurk vast te grijpen, wilde haar de diepte in trekken. Hij zag de Zeemeermin. Haar witte gezicht, dat zich wellustig uitstrekte naar de vrouw en het kind, zich uitstrekte naar zijn dierbaren.
Maar de vrouw zag haar niet. Ze bleef dansen, pakte de hand van het kind en zwaaide naar hem, verplaatste haar voeten over het ijs, soms slechts een millimeter verwijderd van de witte hand die haar probeerde te vangen.
Het flitste in zijn hoofd. Hij kon niets doen, hij was machteloos. Christian plaatste zijn handen voor zijn oren en deed zijn ogen dicht. En nu kwam de schreeuw. Luid en schel steeg die op uit zijn keel, weerkaatste tegen het ijs en de klippen, reet de wonden in zijn borst open. Toen hij ophield, haalde hij voorzichtig zijn handen van zijn oren. Toen deed hij zijn ogen open. De vrouw en het kind waren weg. Maar nu wist hij het. Ze zou niet ophouden voordat ze hem alles had ontnomen dat van hem was.