PRINS DER DUISTERNIS

Omstandigheden hadden Gregorius onvoorstelbaar rijk gemaakt. Hij bezat vloten, paleizen, paarden en steden. Hij bezat zelfs zoveel dat degenen die uiteindelijk zijn bezittingen moesten catalogiseren – nadat de gebeurtenissen in dit verhaal hun monsterlijke climax hadden bereikt – soms de indruk hadden dat het makkelijker was een lijst samen te stellen van de dingen die Gregorius mét had bezeten.

Hij was rijk, maar verre van gelukkig. Hij was katholiek opgevoed, en voordat hij op die duizelingwekkende manier fortuin ging maken, had hij troost kunnen putten uit zijn geloof. Maar hij had de godsdienst verwaarloosd, en pas toen hij vijfenvijftig jaar was en de wereld aan zijn voeten had liggen, werd hij op een nacht wakker en merkte dat hij goddeloos was.

Dat was een bittere slag, maar hij nam meteen maatregelen om het verlies goed te maken. Hij ging naar Rome en sprak met de opperpriester; hij bad dag en nacht; hij stichtte seminaries en leprakolonies. God weigerde echter zelfs ook maar een teennagel te laten zien. Het had er alle schijn van dat Gregorius in de steek was gelaten.

In zijn wanhoop kreeg hij het idee dat hij alleen kon terugkeren in de armen van de Schepper als hij zijn ziel werkelijk volledig in gevaar bracht.

Dat was lang geen slecht idee. Stel, dacht hij, dat ik een bijeenkomst met de duivel kan regelen, de aartsboef; zou God dan niet verplicht zijn tussenbeide te komen en me weer in Zijn kudde op te nemen?

Het was een fraai plan, maar hoe zou hij het ten uitvoer kunnen brengen? De duivel kwam niet zomaar als hij werd geroepen, ook niet door een schatrijk man als Gregorius, en het onderzoek dat hij instelde wees al snel uit dat alle traditionele methoden om de heer van het kwaad op te roepen – het heilig sacrament onteren, baby’s offeren – even weinig effectief bleken als zijn goede daden waren geweest om Jahweh te tarten.

Pas na een jaar diep nadenken kreeg hij een meesterlijk plan. Hij zou zorgen voor de bouw van een hel op aarde – een zo monsterlijk inferno dat de verleider zou worden verleid en daar zou neerstrijken als een koekoek in het nest van een andere vogel.

Hij ging overal op zoek naar een architect en vond in een krankzinnigengesticht even buiten Florence een man die naar de naam Leopardo luisterde en wiens ontwerpen voor de paleizen van Mussolini een krankzinnige grandeur hadden die perfect bij het project van Gregorius paste.

Leopardo werd uit zijn cel gehaald, een foetusachtige, zielige oude man, en mocht zijn dromen weer ten uitvoer brengen. Hij had nog altijd talent voor verbazingwekkende ontwerpen.

Om zijn inventiviteit extra te stimuleren, werden er in alle grote bibliotheken overal ter wereld boeken opgevraagd waarin zowel seculiere als metafysische hellen stonden beschreven; kelders van musea werden afgestroopt op zoek naar verboden beelden van martelaarschap. Elke steen waaronder men iets pervers vermoedde, werd omgedraaid.

De definitieve tekeningen waren enigermate gebaseerd op Sade en Dante, en iets meer op Freud en Kraft-Ebbing. Maar ze bevatten ook zeer veel elementen die nog nooit door iemand waren bedacht, of in elk geval nooit aan papier waren toevertrouwd.

Er werd een stuk grond in Noord-Afrika uitgekozen, en daar begon men met de bouw van de nieuwe hel van Gregorius. Elk onderdeel van het project brak alle records. De fundamenten waren groter, de muren dikker, de riolering ingewikkelder dan die van welk ander bouwwerk ook.

Gregorius bekeek de traag vorderende constructie met een enthousiasme dat hij niet meer had gekend na de eerste fase van de opbouw van zijn imperium.

Het hoeft geen betoog dat velen van mening waren dat hij krankzinnig was geworden. Vrienden die hij al jaren kende, weigerden zich nog langer met hem in te laten; een paar van zijn bedrijven gingen failliet toen investeerders hun geld terugtrokken, bang geworden door de verhalen over zijn krankzinnigheid. Het kon hem niets schelen. Zijn plan kon niet falen. De duivel moest nu wel komen, al was het alleen maar uit nieuwsgierigheid naar deze reusachtige hel die namens hem was gebouwd, en in dat geval zou Gregorius hem opwachten.

Met de bouw waren vier jaren gemoeid, evenals het merendeel van Gregorius’ fortuin. Het voltooide bouwwerk had de afmetingen van een zestal kathedralen en bevatte elke faciliteit die de engel van het kwaad zich maar kon wensen. Achter de muren brandden vuren, zodat het onverdraaglijke pijn deed om door de vele gangen te lopen. De kamers die aan die gangen grensden, waren uitgerust met alle denkbare martelwerktuigen – de naald, de pijnbank –, zodat de geniale beulen van de duivel voldoende om handen zouden hebben. Er stonden ovens die groot genoeg waren om hele families te cremeren en er waren vijvers die diep genoeg waren om generaties te laten verdrinken. De nieuwe hel wachtte op de verschrikkingen die er zich zouden voltrekken, een viering van onmenselijkheid waarvoor alleen nog een reden moest worden gevonden.

De bouwers konden vertrekken en waren daar blij om. Onder hen deed het gerucht de ronde dat de duivel de bouw van zijn lusthof al geruime tijd in de gaten hield. Sommigen beweerden zelfs dat ze hem op de lagere verdiepingen hadden gezien, waar het zo koud was dat de pis in je blaas bevroor. Er waren enkele aanwijzingen die leken te duiden op de komst van bovennatuurlijke wezens toen het bouwwerk zijn voltooiing naderde, waaronder niet in de laatste plaats de wrede dood van Leopardo, die door het raam van zijn hotelkamer op de zesde verdieping naar beneden was gesprongen, of, zoals bijgelovige mensen meenden, was geduwd. Hij werd met veel pracht en praal begraven.

Daarna wachtte Gregorius alleen in de nieuwe hel.

Hij hoefde niet lang te wachten. Hij was daar nog maar een dag, toen hij beneden geluiden hoorde. Verwachtingsvol ging hij op zoek naar de bron, maar hij kon niets anders horen dan het geruis van de baden vol uitwerpselen en het geratel van de ovens. Hij keerde terug naar zijn suite op de negende verdieping en wachtte. De geluiden kwamen weer; opnieuw ging hij op zoek naar de bron, en opnieuw keerde hij teleurgesteld terug.

De geluiden bleven echter voortduren. In de dagen daarna gingen er vrijwel geen tien minuten voorbij zonder dat hij een of ander geluid hoorde dat op de aanwezigheid van anderen leek te wijzen. De prins der duisternis was gekomen; daar twijfelde Gregorius niet aan, maar hij hield zich in de schaduw verborgen. Gregorius was er tevreden mee het spel mee te spelen. Het was uiteindelijk het feest van de duivel, en hij mocht bepalen welk spel er werd gespeeld.

Maar tijdens de lange en vaak eenzame maanden die volgden, kreeg Gregorius genoeg van het verstoppertje spelen, en hij eiste dat de duivel zich liet zien. Er werd echter niet gereageerd op zijn geroep in de lege gangen, en zijn keel ging zeer doen van het schreeuwen. Daarna ging hij stiekem op onderzoek uit, in de hoop zijn onmerkbare medebewoner te kunnen betrappen. Maar de gevallen engel verdween telkens weer voordat Gregorius hem in het vizier kreeg.

Het had er alle schijn van dat de duivel en hij over en weer een slijtageslag aan het leveren waren, elkaar achtervolgend door ijs en vuur en opnieuw door ijs. Gregorius zei tegen zichzelf dat hij geduld moest hebben.

De duivel was toch uiteindelijk gekomen? Was dat geen vingerafdruk van hem daar op de deurkruk? Een drol van hem op de trap? Vroeg of laat zou hij zijn gezicht laten zien, en dan zou Gregorius erop spugen.

 

 

De buitenwereld draaide gewoon door, en Gregorius maakte deel uit van het gezelschap van andere kluizenaars die door hun rijkdom waren geruïneerd. Het was echter bekend dat er weleens iemand naar zijn dwaze bouwwerk toe kwam. Er waren een paar mensen die te veel van hem hadden gehouden om hem te kunnen vergeten; anderen, die van hem hadden geprofiteerd, hoopten van zijn krankzinnigheid nog meer te kunnen profiteren, waarvoor ze bereid waren de hekken van de nieuwe hel te trotseren. Die bezoekers kwamen zonder er met derden over te praten, want ze waren bang dat ze zich daarmee de afkeuring van hun vrienden op de hals zouden halen. Het onderzoek naar hun verdwijning strekte zich echter nooit uit tot Noord-Afrika.

 

 

Gregorius zat nog steeds achter de slang aan, en de slang ontliep hem nog steeds; hij liet alleen naarmate de maanden verstreken steeds meer afschuwelijke bewijzen achter van zijn aanwezigheid.

 

 

De vrouw van een van de vermiste bezoekers was uiteindelijk degene die de waarheid ontdekte en het bevoegd gezag daarvan in kennis stelde. De nieuwe hel van Gregorius werd voortdurend in de gaten gehouden, en ongeveer drie jaar nadat de bouw ervan was voltooid, waagden vier dappere politiemensen zich over de drempel.

Omdat de nieuwe hel niet werd onderhouden, was hij ernstig in verval geraakt. Op vele verdiepingen was het licht uitgevallen; de muren waren afgekoeld en de teerputten gestold. Maar toen de politiemensen in de gewelven op zoek gingen naar Gregorius, troffen ze talloze bewijzen aan van het feit dat de nieuwe hel nog goed functioneerde. In de ovens lagen lijken met gapende, zwarte gezichten; in vele kamers troffen ze menselijke resten aan, vastgebonden, gekneveld, gemarteld en opengesneden.

Met elke deur die ze openmaakten, met elk afschuwelijk detail dat ze zagen, namen hun angst en afschuw toe.

Twee van de vier mannen die de drempel waren overgegaan, bereikten nooit de kamer in het midden. Ze vluchtten doodsbang weg voordat ze daar arriveerden; ze liepen ergens in een gang in een val en werden toegevoegd aan de honderden die al in de nieuwe hel waren omgekomen, sinds de duivel daar domicilie had gekozen.

Van de twee mannen die uiteindelijk de dader vonden, had er slechts een de moed zijn verhaal te vertellen, hoewel de taferelen waarvan hij daar in het hart van de nieuwe hel getuige was geweest, zo afschuwelijk waren dat er bijna geen woorden voor waren.

Natuurlijk viel er van de duivel geen spoor te bekennen. Maar wel van Gregorius. De bouwer, die niemand had gevonden om te gaan wonen in het huis dat hij met zoveel pijn en moeite had laten neerzetten, bewoonde die centrale ruimte zelf. Hij had een paar discipelen bij zich die hij in de loop der jaren om zich heen had verzameld. Ze wekten de indruk dat ze net als hij onopvallende schepselen waren. Maar er was in het gebouw geen martelwerktuig waarvan ze geen grondig en meedogenloos gebruik hadden gemaakt.

Gregorius verzette zich niet tegen zijn arrestatie; het leek hem zelfs wel deugd te doen dat hij nu in het openbaar kon opscheppen over zijn slachtpartijen. Bij de arrestatie en tijdens zijn proces sprak hij vrijuit over zijn ambities; hij vertelde welke enorme hoeveelheden bloed hij nog zou vergieten wanneer ze hem weer in vrijheid stelden. Genoeg om elke geloofsovertuiging en alle bijbehorende waandenkbeelden te verdrinken, bezwoer hij. En dan zou hij nog niet tevreden zijn. God verrotte in het paradijs en de duivel in de hel, en wie zou hem kunnen tegenhouden?

Tijdens het proces, en later in het krankzinnigengesticht, waar hij onder verdachte omstandigheden na nog geen twee maanden om het leven kwam, werd hij vaak beschimpt. Het Vaticaan schrapte elke melding over hem uit de annalen; de seminaries die door hem, de goddeloze, waren gesticht, werden opgeheven.

Maar zelfs onder de kardinalen waren mensen die zijn boosaardigheid, waarover hij geen enkel berouw had getoond, niet uit hun gedachten konden zetten en die zich stiekem afvroegen of hij met zijn strategie geen succes had geboekt. Of hij, door de hoop op te geven dat er – al dan niet gevallen – engelen bestonden, zelf niet een engel was geworden.

Of in elk geval iets wat daarop leek – het maximale dat op deze aarde toelaatbaar was.