20
Myriam zei: ‘Ik vind dat we ook maar eens in dat mausoleum moeten gaan kijken.’
‘Waarom?’ vroeg Arafat. ‘Wat hoop je daar te vinden?’
‘Ik weet het niet’, antwoordde ze eerlijk.
Misschien zocht ze alleen maar uitstel, om niet naar huis te hoeven.
Grundy gaf ongevraagd zijn mening. ‘Het is alleen maar een verlaten bouwplaats in het midden van nergens. In de Golflanden vind je wel meer projecten die zijn blijven steken.’
Myriam negeerde de opmerking. ‘Jake had toch ook een reden om ernaartoe te gaan’, drong ze aan.
‘Daarin heb je gelijk.’ Arafat wendde zich tot Al Grundy. ‘Ziet u kans ons daarnaartoe te vliegen?’
‘Vandaag?’
‘Liefst wel. Miss Dachner vertrekt morgen naar Brussel.’
Het gaf Myriam een schok dat Arafat zo gemakkelijk over haar aanstaande vertrek kon praten. Ze sloeg haar ogen neer.
‘De Sebkha Matti is een heel eind’, zei Grundy. ‘Het zal u een flinke stuiver kosten.’
‘Hoeveel?’
De piloot tuitte zijn lippen. ‘Vierhonderd dollar?’
‘Akkoord’, zei Arafat. ‘Wanneer kunnen we opstijgen?’
‘Over een uur. Ik moet nog brandstof tanken en het toestel klaarmaken.’
‘Mooi. Hoeveel passagiers kunt u meenemen?’
‘Drie’, antwoordde de Amerikaan prompt. ‘Er is eigenlijk plaats voor meer, maar in de woestijn vlieg ik nooit met maximumbelasting.’
Arafat zei: ‘Uitstekend. We zijn met zijn drieën.’ Hij keek Witman aan. ‘Hebt u het gesprek kunnen volgen, meneer Witman?’
Die trok een ongelukkig gezicht en schudde ontkennend het hoofd.
Myriam legde hem uit wat ze van plan waren.
Witmans gezicht kreeg een afwerend trekje. ‘Ik ga niet mee’, zei hij. ‘Ik heb een hekel aan helikopters. Trouwens, ik voel me niet zo goed.’
Ze kwamen overeen dat hij met Abdullahs auto naar het hotel zou terugkeren en hun retourreis zou voorbereiden.
Op het laatste ogenblik telefoneerde Arafat naar commissaris Jasim. Hij wist hem over te halen in Witmans plaats mee te gaan.
Om halftwee steeg de Sikorsky 55, geschilderd in de rode en witte kleuren van de World Wide Helicopter Limited, met donderend geraas de lucht in en veroorzaakte een kleine zonsverduistering door het zand dat hij met zijn machtige wentelwieken opwierp. Het toestel vloog op een hoogte van honderdvijftig meter en volgde aanvankelijk een verharde weg, die zich door het langzaam oplopende terrein van grind, afgewisseld met kleinere uitgedroogde sebkha 's en steeds van vorm wisselende zandduinen slingerde. Slechts af en toe konden ze een onooglijke nederzetting waarnemen, omgeven door enkele dadelpalmen en een zeldzame keer zagen ze een pick-up over de weg rijden met achter in de laadbak in het zwart geklede vrouwen, die hun plaats deelden met geiten.
De weg eindigde bij Bu Hasa, een gehucht dat het eindpunt vormde van honderden kilometers pijpleidingen, die de fakkelende metalen bouwsels van de olieboortorens verbonden met de zeehaven Jabal al Dhanna aan de Arabische Golf. Myriam kwam nu meer dan ooit onder de indruk van de onherbergzaamheid en van het mensvijandige milieu beneden haar, door de bedoeïenen Het Lege Kwartier gedoopt omdat het, naar hun overlevering, de woonplaats was van djinns, demonen en boze geesten.
Ze vroeg zich af hoe deze mensen duizenden jaren hadden kunnen overleven in een gebied waarin vlees zo schaars was dat sprinkhanen en hagedissen werden gegeten om de eiwitten die ze bevatten.
Nog minder kon ze zich voorstellen dat Arafats grootouders op kamelen en in karavaan de Rub'al-Chali hadden doorkruist, op zoek naar een plek om de winter door te brengen.
Anderhalf uur later bereikten ze de grens van de zandvlakten aan de Sebkha Matti, de zoutvlakte die een natuurlijke barrière vormde tussen de Al Hasa van Saoedi-Arabië en de kust van het schiereiland. De door ijzeroxide oranjerood gekleurde duinen maakten plaats voor een korstachtig maanlandschap met wit en blauwgrijze gipsafzettingen.
Al Grundy keek achterom. Met zijn duim naar beneden gebaarde hij door het raampje te kijken: ‘Stuurboord! De Marzuq-Oase!’
Het was een wonderlijk schouwspel.
Het palmbomenbos rondom de oase vormde een perfecte cirkel van levend groen in een dood landschap, een paradijselijk eiland, achteloos neergeworpen in een oceaan van zand.
Een in het wit geklede Arabier bleef onbewogen voor zich uit staren, de handen in de plooien van zijn dishdash, zonder een blik te werpen in de richting van het naderend lawaai. Een in het zwart geklede vrouw verdween haastig in een van de lage moderne huisjes, die in een keurig groepje bijeen stonden. Zelfs in de woestijn waren de traditionele hutten met daken van palmbladeren vervangen door moderne bungalows.
Een halfuur later bereikten ze de bouwplaats van het mausoleum.
Het eerste wat ze zagen was een breuk in de horizonlijn. Toen ze dichterbij kwamen, bleek de bouwplaats de omvang te hebben van een klein provinciestadje, omgeven door een metershoge afsluiting van metaaldraad, voorzien van grote waarschuwingsborden. Grundy liet het toestel zakken tot op een vijftigtal meter, zodat ze meer details konden zien, zonder nochtans het globale overzicht te verliezen. Nu konden ze ook de tekst op de waarschuwingsborden lezen:
No trespassing! Death penalty! Geen toegang! Doodstraf!
De enorme bouwput was terrasvormig uitgegraven.
‘Het mausoleum!’
Grundy moest schreeuwen om zich boven het lawaai van de rotor verstaanbaar te maken. ‘Daar wilden jullie rotzooi kwijtraken die duizenden jaren gevaarlijk blijft.’
Het toestel daalde in de uitgestrekte bouwput en bewoog langzaam over duizenden vierkante meters betonnen bodemplaten en onafgewerkte betonpijlers waaruit de bewapeningsribben en het betonijzer als grijpgrage vingers omhoogreikten.
In de hele bouwput was geen levende ziel te bespeuren.
De piloot cirkelde wat rond en verliet de bouwput. Een eind verder zagen ze de grondvesten van wat eens een kernreactor zou moeten worden. Tussen de twee bouwplaatsen bevonden zich zes langwerpige gebouwen van veertig bij twihtig meter. Achter de gebouwen was een verhard parkeerterrein, waar reusachtige gele en oranjekleurige bulldozers en graafmachines in rijen naast elkaar stonden opgesteld.
‘Hoe zijn die hier geraakt?’ vroeg Myriam verbaasd.
Grundy sloeg zich op de borst. ‘Door de lucht! Met vliegende kranen. Een Sikorsky S-64 Skycrane.’ Hij grijnsde breed. ‘Veel geld aan verdiend.’
Hij maakte met het toestel een omtrekkende beweging boven de grondvesten van de reactor. Het was er even uitgestorven als in de bouwput van het mausoleum.
‘Ik begrijp dat ze de reactor ver van bewoond gebied bouwen,’ zei Myriam, ‘maar waar halen ze het water voor de koeling vandaan?’
‘Zeewater, door een driehonderd kilometer lange pijpleiding. Men bouwt meteen een ontziltingsinstallatie en het water zal dienen voor irrigatie van een grootscheeps landbouwproject.’
Grundy zette het toestel op korte afstand van de gebouwen in een wolk van opstuivend stof en zand aan de grond.
Toen hij het contact afgesloten had, deed de plotselinge stilte bijna pijn aan de oren.
Ze bleven nog even zitten en keken om zich heen.
Myriam riep ongewild hard: ‘Als er een mens…’ Ze zweeg en herbegon met normale stem: ‘Als er iemand in die gebouwen was, zou hij nu al wel op het lawaai afgekomen zijn.’
Ze zag aan de gezichten dat de anderen hetzelfde dachten.
‘Laten we toch maar een kijkje nemen’, stelde Arafat voor.
Ze verlieten het toestel en liepen in half gebukte houding onder de nog traag draaiende rotorbladen uit.
Met de commissaris voorop gingen ze naar het eerste gebouw. Iemand had zich schijnbaar niet al te veel zorgen gemaakt over de voorziene strafmaatregelen voor dieven, want de deur was zonder veel omhaal opengebroken.
In het gebouw was eens de administratie gehuisvest geweest. Het was er snikheet. De bureaus en het andere meubilair stonden er nog, de kantoormachines met stofkappen afgedekt. De bureauladen en klasseerkasten waren leeg.
Het volgende gebouw – eveneens met opengebroken deur – was een herstelwerkplaats. Er bevond zich ook een reusachtige generator voor elektriciteit, een koelinstallatie voor de altijd aanwezige airconditioning en een half gedemonteerde ontvangst- en uitzendinstallatie voor telefoon en radio.
In het derde gebouw bevonden zich de gemeenschappelijke lokalen. Restaurant, keuken, eetzaal, ontspanningslokaal en een dispensarium. De Emiraten zorgden blijkbaar goed voor het lichamelijke welzijn van hun gastarbeiders.
Ze stonden bijeen in de keuken.
Grundy zei: ‘Ik vraag me af waarom er geen bewaker meer is. Er is er nochtans duidelijk één geweest.’
Ze keken hem alle drie vragend aan.
Hij wees naar een van de lange werktafels. Die stond vol met een stapel vuile bordjes. ‘Het lijkt er bijna op of hij iedere dag een ander bordje heeft genomen. Zoals een gevangene een streepje op de muur van zijn cel zet.’
Ondanks de hitte huiverde Myriam bij de betekenis van zijn woorden. Voor geen geld van de wereld zou ze hier alleen willen achterblijven.
Grundy trok een voor een de koelkasten en diepvriesbakken open. Alles leeg, behalve een enorme koelkast halfvol blikjes Pepsi-cola. Ook de voorraadkasten waren leeg, op wat bussen met specerijen en balen rijst na.
Het vierde gebouw was een moskee. Ook aan het spirituele welzijn was gedacht.
De twee andere gebouwen bevatten de woonvertrekken. Ruime kamers, voorzien van moderne Zweedse meubels, met één, twee of vier bedden, het gebruik ervan naar alle waarschijnlijkheid afhankelijk van de hoogte op de maatschappelijke ladder van de bewoners.
De kranten en tijdschriften die hier en daar te vinden waren, bleken meer dan twee maanden oud te zijn. In de kamers vonden ze nergens persoonlijke voorwerpen.
Ze liepen door de gangen met Arabische opschriften en openden hier en daar een deur.
Op de vliegen na was er nergens leven te bespeuren.
Myriam vroeg zich af wat Jake in deze spookstad was komen zoeken.
Ze gingen uit elkaar om de kamers wat grondiger te doorzoeken.
Myriam begaf zich naar het laatste gebouw
Een van de eerste deuren die ze opende bracht haar in een flat, die naar de luxe te oordelen door een van de topmanagers bewoond was geweest. In de badkamer met Italiaanse faience en porseleinen sanitaire toestellen draaide ze een kraan open, maar er kwam geen water uit.
Toen ze de flat wilde verlaten merkte ze dat de deur gesloten was. Het waren tegen brand beveiligde deuren die automatisch dichtvielen.
Op de binnenkant van de deur had iemand met dik krijt een boodschap geschreven:
Ik zal verdwijnen
en niet meer zijn,
maar het land waarover ik zwerf,
zal blijven.
Myriam stond als van de hand Gods geslagen.
Het was een oude spreuk van de Omaha-indianen die, geschilderd op een stuk bewerkte dierenhuid, aan de wand van Jakes slaapkamer had gehangen. Ze had hem tientallen keren gelezen.
Het leek wel een kreet om hulp.
Ze was ervan overtuigd dat Jake in deze kamer had geslapen. Ze zag het aan de manier waarop het bed was opgemaakt, een opgevouwen zakdoek, van de kleur en de tekening zoals Jake er altijd bij zich had. Op het nachtkastje lag een instant-camera.
Ze liep de gang in en schreeuwde de namen van de anderen, die geschrokken kwamen aanlopen.
‘Jake is hier geweest’, riep ze. ‘Hij heeft in deze kamer geslapen.’
Opgewonden toonde ze hun de spreuk, de andere tekenen, maar ze schenen er niet zo van onder de indruk te zijn.
‘Er kunnen nog andere mensen die spreuk gekend hebben’, meende Arafat.
Ze doorzochten al de gebouwen opnieuw, ieder hoekje, maar vonden geen verdere aanduidingen. In de keuken telde Grundy de bordjes. ‘Zestien. Het lijkt wel of hier iemand zestien dagen gegeten heeft.’
Aan de bordjes zaten opgedroogde restjes van rijst met curry.
‘Wie het ook was, hij had niet veel variatie in zijn menu’, merkte Arafat op.
Ze verlieten de gebouwen en liepen door de verzengende hitte naar het machinepark. De graafmachines en bulldozers, allemaal van het merk Caterpillar, stonden er als voorhistorische monsters verlaten bij.
‘Onbegrijpelijk’, zei Myriam. ‘Die machines moeten een fortuin waard zijn. Dat ze die zo maar aan hun lot overlaten.’
‘Ze terugbrengen kost ook een klein fortuin’, antwoordde Grundy. ‘Het ADAD hoopt misschien het werk te kunnen hervatten, ofwel wachten ze tot er een andere bestemming voor wordt gevonden.’
Ze dwaalden tussen de machines door, maar vonden niets dat hen op het spoor van Jake bracht.
Als Jake hier ooit geweest was, dan was hij nu goed en wel verdwenen.
Besluiteloos stonden ze bij elkaar.
Na enige tijd zei Grundy: ‘Het wordt tijd dat we opstappen, lui. Het is nog een heel eind naar de bewoonde wereld.’
Ze gingen aan boord en maakten hun riemen vast. Grundy startte de motor en liet hem warmdraaien. Hij steeg op en hield het toestel nog even ter plaatse.
Ieder wierp van zijn kant nog een laatste blik op het grootse, maar zinloze bouwwerk onder hen.
‘Zo, dan gaan we maar’, zei Grundy.
Hij verhoogde het toerental en bewoog de stuurknuppel.
‘Wacht even’, zei de commissaris.
Hij wees naar beneden.
‘Achter het machinepark. Er is een poort in de omheining die openstaat.’
Arafat haalde de schouders op. ‘Het is waarschijnlijk langs die weg dat de inbrekers de toegang hebben geforceerd. Vergeet niet dat er veel deuren waren opengebroken.’
‘Er loopt een spoor de woestijn in’, zei de commissaris. ‘Het begint bij de poort. Het is een spoor van een bulldozer. Kijk maar.’
Ze zagen het dubbele spoor dat de rupsbanden in de blauwgrijze bodem hadden gemaakt.
‘Hoe weet je dat het de woestijn in gaat? Het kan er net zo goed uit komen.’
‘Niet met de richtingaanwijzer aan het begin. Net buiten de poort.’
Ze zagen hoe iemand tussen de twee sporen met stenen een pijl had gevormd.
‘Waar loopt het heen?’ vroeg Arafat.
De piloot keek op zijn kompas. ‘Richting noord-noordwest. De kortste route naar de kust.’
‘Zouden we niet eens kijken waar ons dat naartoe brengt?’
Grundy keek weifelend. ‘Tja, als het spoor die richting blijft uitgaan, betekent het voor ons een heel eind om. We zouden wel eens met brandstoftekort te kampen kunnen krijgen.’
‘Laten we het zover als mogelijk proberen’, stelde Arafat voor.
‘Oké,’ antwoordde Grundy, ‘maar jullie zijn gewaarschuwd. Vannacht slapen we misschien onder de sterren.’
Het toestel helde wat voorover en volgde als een speurhond met zijn neus dicht tegen de grond het spoor door de zoutvlakte.
De twee evenwijdige lijnen liepen met de fantasieloze eentonigheid van een spoorweg min of meer rechtdoor, af en toe uitwijkend voor een al te brede kloof of een te steile zoutopstuwing. In de helikopter was het warm, maar dat was niet te vergelijken met de hitte die nu op de grond moest heersen. Een paar honderd meter voor hen uit leek de lucht met de bodem samen te smelten tot vloeibaar metaal dat voortdurend in beweging was. Myriam zocht zo intens naar enige beweging dat haar ogen ervan begonnen te tranen.
‘Vijftig kilometer sinds het mausoleum’, zei Grundy.
Ze zwegen en staarden naar de woestijnbodem.
‘Honderd kilometer!’
De tocht leek eindeloos te duren.
‘Hé,’ zei Arafat, ‘er blinkt daar iets.’
Grundy liet het toestel wat zakken. Het was een leeg Pepsicola blikje. Vijftig meter verder lag er nog een.
‘Wat raar,’ zei Myriam, ‘zo ver je kunt zien, liggen er blikjes langs het spoor. Het is precies Klein Duimpje die kruimels gestrooid heeft om de weg terug te kunnen vinden.’
Ze vlogen verder en pijnigden zich de hersenen over het nut van die lange reeks lege blikjes.
Na veertig kilometer lagen er geen blikjes meer.
Toen ze een uur gevlogen hadden zei de piloot: ‘Als we nu niet koers zetten naar Abu Dhabi, kunnen we maar beter meteen beginnen met noodsignalen uit te zenden.’
‘Nog tien minuten,’ smeekte Myriam, ‘het spoor kan toch niet eindeloos doorgaan?’
‘In de Rub'al-Chali wel’, zei de commissaris.
‘Wat denk jij, Arafat? Moeten we het nu opgeven?’
Hij aarzelde, legde toen een hand op haar schouder. ‘We moeten het aan de piloot overlaten’, zei hij. ‘Met Het Lege Kwartier moet je echt niet spotten.’
Ze waren er zo intens mee bezig dat ze geen van allen gezien hadden dat er geen spoor meer was.
Arafat schreeuwde: ‘Opgelet! Achter ons! De bulldozer.’
Grundy liet de helikopter zwenken.
Een paar honderd meter terug stond een oranje bulldozer, kleiner van formaat dan de machines in het mausoleum, schuin tegen een korte zandhelling opgesteld.
Myriam voelde haar hart van opwinding een slag overslaan.
Een paar ogenblikken later hing de Sikorsky boven de graafmachine. Zelfs door het opstuivende zand heen konden ze zien dat het voertuig verlaten was.
Myriam wist niet wat ze verwacht had te zullen vinden, maar ze voelde het als een teleurstelling.
De piloot zette de helikopter zachtjes aan de grond.
Ze bleven zitten tot de rotorbladen tot rust waren gekomen en het opgestoven zand was gaan liggen. De hitte drong als een steekvlam door de kunststofruiten van de helikopter.
Gehaast verlieten ze het toestel en liepen, drijfnat van het zweet, over een bodem van mul, grijsachtig zand, waarin hun schoenen diep wegzonken, naar de bulldozer.
Daar bleven ze staan en staarden ongelovig naar een berg lege colablikjes.
De commissaris klom in de stuurcabine. Hij bestudeerde de instrumenten en klopte op de brandstoftank.
‘Leeg’, oordeelde hij. ‘De chauffeur is zonder brandstof komen te zitten en te voet verder getrokken.’
Van zijn hoge standplaats af liet hij zijn ogen over de omgeving dwalen. In zijn blik las Myriam hoe weinig overlevingskansen hij gaf aan de chauffeur die geprobeerd had te voet uit deze hel te ontkomen.
Toen hoorden ze het geluid.
Het klonk als de ochtendhoest van een kettingroker.
Onder de bulldozer kwam het zand in beweging.
Eerst was het een dun zandstraaltje dat de helling afrolde. Daarna vloog het met korte rukjes onder de bulldozer uit, zoals wanneer een hond een put graaft.
Onder de bulldozer ontstond een kleine opening. Daaruit kwam een hoofd tevoorschijn, na het hoofd een paar schouders en toen worstelde een man zich moeizaam uit het donkere gat, dat hij onder de Caterpillar had gegraven, op zoek naar schaduw en koelte.
Zijn verschijning ging vergezeld van de geur van een man die zich in weken niet heeft gewassen.
In opperste verbazing staarden ze naar de haveloze figuur, zijn lange vettige haar, zijn baardgroei van weken op het holle gezicht en het besmeurde zomerpak dat los om het vermagerde ichaam hing. Het was een schijndode die opstond uit zijn graf.
‘Hello, liefje’, kraste zijn stem. ‘Ik dacht dat je nooit zou komen.’
Onder de baard, het vuil en de zweren op zijn lippen herkende Myriam Jake Corbelle.
Hij ging moeizaam zitten met zijn rug tegen de bulldozer en zag kans te glimlachen.
‘Het enige dat ik te bieden heb is Pepsi-cola’, zei hij met een gebarsten stem, maar met de manieren van een heer van goeden huize. ‘Maar als jullie voor de afwisseling soms een slokje water voor me hebben?’
Ze lachten en liepen door elkaar. Al Grundy haalde een jerrycan met water, een picknickmand met broodjes en een thermos met koffie. Zonder zich te schamen trok Jake zijn kleren uit en Myriam goot water over zijn hoofd. Hij droogde zich af met een handdoek en trok zijn broek aan. Grundy gaf hem een schoon T-shirt en Jake zag er bijna menselijk uit.
Ze zaten dichtbijeen aan de schaduwkant van de bulldozer, zielsgelukkig om het welslagen van hun zending, en keken toe hoe hij het ene broodje na het andere naar binnen schrokte. Ten slotte kon Myriam haar nieuwsgierigheid niet meer bedwingen.
‘Wat voerde je uit in het mausoleum?’ vroeg ze.
Hij keek haar aan met een terughoudende blik in zijn roodomrande ogen. ‘Niets bijzonders, liefje. De stand van zaken waarnemen.’
Ze stelde hem gerust. ‘We weten dat je met een onderzoek naar fraude bezig was, Jake. Ook dat je ontdekt hebtwie…’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nu niet, Myriam.’
‘Maar Jake,’ zei ze een beetje ongeduldig, ‘we…’
Arafat kwam tussenbeide. ‘Laat de arme man rustig zijn broodjes opeten, Myriam.’
Maar Jake duwde het eten van zich af. ‘Jezus,’ zei hij, ‘al die weken heb ik geleefd op rijst met curry en Pepsi-cola en nu kan ik nauwelijks drie belegde broodjes naar binnen werken.’
Hij dronk koffie uit een kartonnen beker.
Grundy zei: ‘Die blikjes langs de weg intrigeerden me.’
‘Oké, oké.’ Jake leunde achterover en liet een boer. ‘Pardon.’
Ze lachten.
Hij begon te vertellen: ‘Wegens binnenlandse politieke moeilijkheden had het ADAD de bouw van het mausoleum stopgezet, hoewel het NOC haar aandeel in de constructiekosten was blijven betalen. Volgens het ADAD waren ze met de werken verder gevorderd dan ze hadden aangerekend. Al wat ik op het oog had, was een serie foto's maken om na te gaan in hoeverre dat waar was.’
Vandaar dus de instant-camera, dacht Myriam.
Jake vervolgde: ‘Nadat de ADAD-helikopter me in de Marzuq-Oase had opgepikt, maakte ik vanuit de lucht wat foto's. Daarna zette de piloot het toestel voor me aan de grond en maakte ik wat kiekjes van dichterbij. Terwijl ik daarmee bezig was, is de Alouette weggevlogen.’
‘Zonder jou?’ vroeg Myriam geschokt.
Jake knikte grimmig. ‘De bouwplaats was volkomen verlaten. Er was geen telefoon, geen radio, geen elektriciteit, geen brandstof, kortom niets. O ja. Er was een paar honderd kilo rijst en genoeg Pepsi-cola om de Wereld-Jamboree te bevoorraden.’
Myriam wilde een vraag stellen, maar Arafat legde haar met een blik het zwijgen op.
‘Ik dacht dat Al me wel zou missen zodra hij thuiskwam, dus bleef ik de eerste dagen rustig op zijn komst wachten.’
‘Sorry hoor,’ viel Grundy in, ‘toen ik thuiskwam en bij het ADAD naar jou informeerde, zei Mazroui dat je al naar huis was. Ik heb dat bij Pan Am gecheckt en die hebben me dat bevestigd. Hoe kon ik nou weten…’
Jake vervolgde onverstoorbaar. ‘Na twee weken wist ik met zekerheid dat ik de ruimte moest kiezen wilde ik het er levend afbrengen. Het enige vervoermiddel dat ik ter beschikking had was een bulldozer. Ik wist niet wat die krengen verbruikten, dus koos ik de kleinste uit de verzameling. Uit de andere bulldozers hevelde ik de restjes brandstof over om als reserve mee te nemen.’
‘In lege colablikjes?’ vroeg Grundy.
‘Dat klopt. Ik had geen reserve tank of een andere vorm van recipiënt. Om honderd liter extra mee te kunnen nemen, heb ik op zijn minst vierhonderd blikjes gevuld.’
‘En dat bleek uiteindelijk onvoldoende.’
‘Precies,’ zuchtte Jake, ‘die krengen kun je beter rechtstreeks op een boortoren aansluiten.’
Grundy stond op. ‘Het wordt tijd dat we de lucht ingaan, lui. Ik wil graag voor donker in Abu Dhabi zijn.’
Als om zijn woorden kracht bij te zetten, hoorden ze op hetzelfde moment het ronken van een ver verwijderd vliegtuig. Het lawaai nam snel toe en veranderde in het karakteristieke tjoek-tjoek van een helikopter.
Ze stonden allemaal op en zochten de hemel af. Hoewel het lawaai voortdurend luider werd, konden ze de bron ervan niet ontdekken.
Geheel onverwacht verscheen het toestel op een paar meter boven de grond van achter een verhoging in het terrein. De ondergaande zonnestralen weerkaatsten zo fel op de koepel en de floepende rotorbladen, dat ze nauwelijks de vorm konden herkennen.
Een seconde later bleef het toestel op zo'n korte afstand van het groepje hangen dat ze door het daverende lawaai en de neerwaartse luchtverplaatsing onwillekeurig het hoofd introkken.
Met de hand beschermend voor de ogen tegen het opstuivende zand keek Myriam omhoog.
Nu er geen hinderlijke weerkaatsing meer was, zag ze dat het de Alouette van het ADAD was.
Op de stoel naast de piloot zat Mazroui. Die schreeuwde opgewonden iets tegen een man achter hem op de passagiersstoel. De laatste drukte zijn gezicht tegen de kunststofruit van de koepel en ze herkende Abbas Al Fahim. Hun blikken kruisten elkaar heel even. Lang genoeg voor Myriam om de flitsende haat in zijn ogen te kunnen zien.
Ze voelde een koude rilling over haar rug lopen.
Aan zijn gezicht zag ze hoe Al Fahim een bevel snauwde tegen Mazroui.
Die schoof een raampje in de koepel open en ze zag de loop van een automatisch machinepistool verschijnen.
Het was zo onwezenlijk dat ze de betekenis niet direct begreep. Ze hoorde geen schoten, maar registreerde zonder angstgevoelens inslagen van kogels, minieme vulkaanuitbarstingen in de bodem van gips en grind.
Toen werd ze met kracht tegen de grond geworpen.
‘Achter de bulldozer!’ schreeuwde Arafat.
Hij greep haar bij de arm en sleepte haar ruw onder de bescherming van de stalen schop, naast de twee anderen.
Nu pas hoorde ze het angstwekkende geluid van de kogels die te pletter sloegen tegen het stalen koetswerk van de bulldozer.
Ze gilde van angst.
De Alouette cirkelde rondom de Caterpillar op zoek naar een opening in hun stalen verdedigingsgordel en met hun vieren draaiden ze gebukt met hem mee, alsof ze blindemannetje speelden.
Maar dit was geen kinderspel. Vooral voor Grundy was het een hele karwei zijn lange lichaam buiten het schootsveld te houden. Sommige kogels ketsten rakelings langs hen heen en Myriam begreep dat dit hoe dan ook het einde was.
Toen stopte de kogelregen en de Alouette verwijderde zich.
Voorzichtig hieven ze hun hoofd op.
De Alouette vloog in de richting van de Sikorsky.
Arafat sprong op. ‘Hij gaat ons toestel aan flarden schieten!’
Grundy gilde: ‘No dammit! Bastards!’
De Alouette bleef boven de Sikorsky hangen en er werd niet onmiddellijk geschoten. Misschien moest Mazroui zijn machinepistool herladen of wilde Al Fahim nog even genieten voor hij het vonnis voltrok.
De commissaris klauterde met een groot legerpistool in zijn hand op de motorkap van de Caterpillar.
Hij steunde met zijn hand op een stang van de zonnetent boven de stoel van de chauffeur en mikte nauwkeurig.
Toen loste hij snel na elkaar een reeks schoten.
Er gebeurde niets. De afstand was waarschijnlijk te groot voor een pistool. De commissaris kon net zo goed proberen met een proppenschieter de Alouette neer te halen.
De korte loop van het automatische machinepistool verscheen opnieuw door het raampje van de helikopter.
De commissaris duwde een nieuwe lader in de kolf van zijn pistool en schoot.
Misschien verwondde hij de piloot of beschadigde hij met een toevalstreffer het aandrijfmechanisme van de staartrotor.
De Alouette maakte plotseling een vreemde beweging in de lucht.
Grundy riep: ‘Let op! Zijn staartrotor is uitgevallen!’
Myriam zag dat de romp van de Alouette langzaam begon mee te draaien met de grote rotor.
Grundy siste tegen de commissaris: ‘Hij moet landen, nu direct of hij stort neer. Hou je klaar!’
De piloot van de Alouette probeerde – met de kracht van de luchtstroom langs de romp – door snel voorwaarts te vliegen zijn toestel stabiel te houden.
Aan het plotseling toenemende lawaai hoorden ze dat hij het toerental van zijn grote rotor opdreef.
Het lukte hem niet de nodige snelheid te krijgen en de helikopter kwam in een vrille terecht.
Met ingehouden adem zag Myriam hoe de romp voortdurend sneller ging ronddraaien, het toestel dwarrelde door de lucht als een dolgeworden kever en in een ultieme poging trachtte de piloot toch nog te landen.
Grundy schreeuwde: ‘Liggen!’
Ze wierpen zich op de grond.
Het grote rotorblad raakte het eerst de grond en brak in verscheidene stukken, die als dodelijke projectielen alle kanten uit vlogen. De neerstortende romp barstte met een beangstigend lawaai uiteen in een wolk van stof.
Toen werd het stil.
Arafat wilde opspringen, maar Grundy trok hem neer.
‘Wacht!’
Het wrak van het toestel desintegreerde voor hun ogen in een explosie van rode vlammen en zwarte rook. Myriam, met Arafat mee overeind gekomen, werd door de luchtverplaatsing weggeslingerd. Ze bleef verdoofd liggen.
Vaag was ze zich ervan bewust dat Arafat zich bezorgd over haar boog en haar onderzocht. Hij hielp haar overeind. Ze leunde zwaar tegen hem aan en liet zijn troostende woorden op haar inwerken.
Het duurde even voor de oorsuizingen zo verminderden dat ze het gesprek van de mannen kon volgen. De commissaris wilde wachten tot het wrak afgekoeld was om de stoffelijke resten te onderzoeken, maar de piloot was het er niet mee eens. Hij wilde onmiddellijk vertrekken. Na een korte woordenwisseling legde de politieman zich erbij neer.
Het begon al te schemeren, toen Al Grundy zijn Sikorsky aan de grond zette in de helihaven van de Mohammed bin Khalifastreet.
Abdullah stond hen met zijn limousine op te wachten.
Zodra ze in de auto zaten, viel Jake in slaap. Myriam bestudeerde zijn vermagerde gezicht en vroeg zich af waarom hij zo ontwijkend had geantwoord op haar vragen.
En opeens drong het tot haar door dat de twee voornaamste getuigen die haar vader hadden kunnen vrijpleiten, Mazroui en Abbas Al Fahim, in de helikoptercrash waren omgekomen.
Myriam had Witman vanuit de auto opgebeld. Hij stond hen op te wachten achter de automatische glazen hoteldeuren, somber voor zich uit starend, en opnieuw viel haar op dat hij er uitzag als een afgegoten aardappel, een kleur die hem tekende sinds ze in Abu Dhabi waren gearriveerd. De begroeting tussen Witman en Corbelle was op zijn minst merkwaardig te noemen. Witman, altijd al een teruggetrokken man sinds zijn gehoorstoornis, forceerde zich om vrolijk te kijken, maar zijn gezichtsuitdrukking hield veeleer het midden tussen die van een kwezel, op het punt verkracht te worden, en van Thomas die de wonden van Jezus bekijkt. Daarentegen schudde de altijd spraakzame en met kwinkslagen klaarstaande Corbelle Witman de hand met een strakke, humorloze glimlach en sprak nauwelijks een woord. De man was de uitputting nabij.
Ondanks zijn eigen krukkerige lichaamstoestand nam Witman als een bezorgde huismoeder Corbelles lot in handen. Hij had voor een suite gezorgd en tegen de tijd dat ze er aankwamen, stond voor de kamerdeur een westers geklede man met de klassieke dokterstas hen op te wachten.
Witman ging mee Corbelles slaapkamer in en vanuit de openstaande deur hoorden ze hem bezig Jake te helpen bij het uitkleden. Terwijl de dokter Jake onderzocht, liet Witman het bad vollopen. Na het onderzoek hoorde Myriam hem met aandrang tegen Jake praten en diens verzwakte stem was nauwelijks te horen.
Witman kwam met de dokter mee buiten, recepten in de hand.
‘Hoe gaat het met hem?’ vroeg Myriam.
‘Niet breed, maar ook niet zorgwekkend. Uitdroging en gebrek aan vitamines. De dokter heeft hem een paar injecties gegeven. Al wat Jake wil doen is slapen, maar dat kan niet. Hij moet eerst behoorlijk eten en drinken.’
Witman schroefde een versterker op het luidsprekertje van de telefoon en ze hoorden hoe hij de strijd aanbond met de ambassade om voor Corbelle een nieuw paspoort te krijgen, voorzien van een uitreisvisum. De man die zich voor hem had uitgegeven en in zijn plaats naar New York was afgereisd, had niet alleen Jakes bagage, maar ook zijn paspoort meegenomen.
Jake kwam op blote voeten uit de slaapkamer. Zijn vroeger zo gespierde benen kwamen nu als bleke bezemstelen onder de badmantel van het hotel uit. Maar nu hij gewassen en geschoren was, zag hij er, met de witte zalf op de zweren aan zijn lippen en zijn te lange haren wild over zijn voorhoofd, opnieuw een beetje uit als de boekanier die ze kende. Dat gaf haar moed.
Jake’, zei ze, en haar stem klonk wranger dan ze had gewild. ‘Stel mijn geduld nu niet langer op de proef. Zeg me wat je weet.’
Hij keek haar oplettend aan, plukte wat aan de korsten op zijn lip en schudde het hoofd. ‘Thuis, liefje. Het spijt me.’
Ze bloosde. ‘Grote God, Jake. Ik dacht nog wel dat we vrienden waren.’
Hij antwoordde niet meteen, maar ze herkende de hooghartige uitdrukking die op zijn gezicht verscheen als hij boos op iemand was.
‘We zijn vrienden’, zei hij opeens en hij knikte. ‘Ja, ik geloof ook dat we vrienden zijn. Daarom zal ik het je vergeven dat je belangrijke documenten uit m'n slaapkamer hebt gestolen.’
Ze verbleekte, niet in staat te antwoorden.
Ook de anderen zwegen, onzeker over wat hij met zijn uitval wilde zeggen.
Er werd op de deur geklopt en in stilte keken ze toe hoe een bediende van de roomservice een trolley binnenreed met groentesoep, een tournedos met groentekrans en hopen vers fruit, door Witman voor Jake besteld.
‘Voorzichtig, please,’ zei de ober, ‘borden héél héél heet.’
‘Ha!’ zei Jake. ‘Soep! Geef me eens een bord, Witman.’
Witman keek op, begreep wat Jake verlangde en pakte een bord vast.
Myriam zei nog: ‘Opgelet, Werner!’ maar het was al te laat. Het bord kletterde op de vloer en Witman zoog op zijn pijnlijke duim.
Ze keek bestraffend naar Jake. ‘Je weet toch dat Witman de waarschuwing van de ober niet kon horen.’
Corbelle grijnsde verlegen.
Arafat verbrak de stilte. ‘De geur van de tournedos doet me watertanden. Wie gaat er mee eten?’
‘Ik niet’, zei Witman met zijn duim in zijn mond. ‘Mij maakt de geur alleen maar misselijk. Ik blijf bij meneer Corbelle tot hij naar bed gaat. Intussen probeer ik het NOC te bereiken.’
Myriam ging eerst naar haar kamer om te douchen. Ze had geen zin uitgebreid toilet te maken en ze trok een natuurzijden groene blouse aan en een lange grijze rok. In de Liwa Main Dining-Room van het Sheraton waren ze de enige gasten, afgezien van een tafel met vier Saoedi's in traditionele kleding, die voortdurend belangstellende blikken in haar richting wierpen.
Ze gingen aan tafel en terwijl ze hun keuze maakten, hoorde ze de klaaglijke oproep tot het plichtgebed van de moëddzin vanaf de minaret van de nabije moskee. Allahar Akbar! God is groot! Ze bestudeerde Arafats reactie, maar hij hoorde het niet of deed alsof. Ook de Saoedi's aten ongestoord verder.
‘Moet je niet bidden?’ vroeg ze.
Met de ogen op de kaart gericht zei hij: ‘Merkwaardig hoe Witman je soms verstaat en soms niet.’
Het was een beleefde manier om haar duidelijk te maken dat hij van onderwerp wilde veranderen.
Ze antwoordde: ‘Hij compenseert zijn gebrek aan gehoor voor een deel met liplezen en interpretatie van gebaren. Maar daarvoor moet hij naar je kunnen kijken als je praat.’
Hij vouwde de kaart dicht en zei: ‘Wat denk je, nemen we ook een tournedos? Die zag er sappig uit.’
Ze tastte hongerig toe en al etend had ze het gevoel dat ze niet het recht had om ervan te genieten. Ze duwde haar bord van zich af.
‘Vind je het niet erg van Al Fahim?’ vroeg ze.
Hij stak het laatste stuk vlees in zijn mond en kauwde. Nadenkend zei hij: ‘Zijn dood lost veel problemen op.’
Ze vond het een wrede opmerking en dat zei ze hem.
Hij bewoog wat met zijn schouders. ‘Moslims staan anders tegenover de dood dan christenen of joden.’
‘ Onverschilliger?’
Hij was ook klaar met eten en leunde achterover. Ondanks het gedempte licht zag ze dat zijn ogen geel glansden. ‘Weet je wat islam betekent?’
‘Ik dacht: de leer van Mohammed?’
‘Islam wil zeggen “overgave”, namelijk aan Allah.’
Ze pikte erop in. ‘Is het islam dat ik morgen naar huis ga zonder jou?’
Hij glimlachte treurig. ‘Dat durf ik niet te zeggen. Het is veeleer Allahs wil die geschiedt. Insha ‘Allah.’
Het gesprek liep de verkeerde richting uit. Ze schoof haar stoel achteruit. ‘Laten we een wandeling maken.’
‘Goed.’
Hij slenterde naast haar, zonder haar aan te raken of enig ander teken van openlijke genegenheid. Ze kwam dichter naast hem lopen. ‘Vind je niet dat Jake een beetje raar doet?’
‘Niet voor iemand die drie weken in de woestijn heeft rondgedoold. Het leek me wel duidelijk dat hij boos op jou was. Wat was dat met die slaapkamer?’
De laatste zin klonk nogal scherp.
‘Ik heb niets uit zijn slaapkamer gestolen’, loog ze. ‘Wel uit zijn bureau.’ Ze kon het niet velen dat haar vroegere verhouding met Jake te berde werd gebracht.
‘Ik hoop het voor jou’, zei hij vlak. ‘Overspel wordt hier niet geapprecieerd.’
‘Overspel?’ vroeg ze verontwaardigd. Ze draaide zich op haar hielen om, keek hem met vlammende ogen woordeloos aan. Het lag op haar tong om uit te varen, maar ze zag de gevaarlijke blik in zijn ogen. Let op je woorden, dacht ze. Zo meteen gaat hij er vandoor.
Ze dwong zich tot een lach en pakte hem bij de arm. ‘Je houdt gelukkig voldoende van mij om onnodig jaloers te worden. Wat denk je, terug naar het hotel?’
Zijn ogen werden zachter, minder geel, hij knikte instemmend en trok zijn arm los. Zonder iets te zeggen draaide hij zich om en schreed, een paar passen voor haar uit, in de richting van het hotel.
Myriam weerhield zich ervan hem terug te roepen. In de plaats daarvan liep ze, zonder te pogen hem in te halen, gedwee achter hem aan.
Het begon licht te worden toen hij terug bij haar kwam en ze klemde zich hongerig aan hem vast. Zoals iedere keer gaf hij haar het gevoel dat haar lichaam aan hem toebehoorde, dat hij haar, groot als hij was, uiteenreet en verslond, zoals het roofdier dat ze soms in zijn ogen weerspiegeld zag.
Daarna lagen ze rustig naast elkaar, en de opwinding maakte bij haar plaats voor een verwarrende onzekerheid over haar toekomst en een latent schuldgevoel tegenover haar vader. Ze legde haar hand op haar buik en ze probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn daar beweging te voelen.
Ze draaide zich op haar buik en drukte zich op haar ellebogen omhoog, streelde de haren op zijn borst, zijn kalende schedel en het kroezende haar op zijn achterhoofd.
‘Arafat,’ zei ze, ‘het is een mooie naam. Waar komt hij vandaan?’
Zijn stem kreeg de hypnotiserende klank waarmee hij haar telkens opnieuw in zijn ban bracht.
‘Van de berg Arafat’, zei hij. ‘Die ligt ten oosten van Mekka, op tien kilometer van de Ka'ba. Niemand weet waarom de berg en de vlakte eromheen Arafat heet, maar er bestaat een mooie legende over.’
‘Vertel mij die’, bedelde ze.
‘Volgens de overtuiging van de moslims lag het paradijs in de omgeving van Mekka’, vertelde hij. ‘Na hun verdrijving hebben Adam en Eva honderden jaren gescheiden van elkaar door het Arabisch schiereiland gedwaald.’
‘De geschiedenis herhaalt zich’, mompelde ze.
Hij ging niet in op haar woorden. ‘Ten slotte bracht de engel Gabriël hen weer samen op de berg in de vlakte van Arafat. De legende eindigt met de woorden ta ‘arrafa – zij herkenden elkaar.’
Ze luisterde geboeid, onder de indruk van de ernst waarmee hij zijn verhaal deed.
‘De berg Arafat is de plaats waar de profeet zijn laatste preek hield’, vervolgde hij. ‘Iedere gelovige moet eenmaal in zijn of haar leven de grote bedevaart naar Mekka maken. De hadj. Op het einde bestijgen ze de berg Arafat al roepend: Op uw bevel, O Heer, kom ik hier! Het ritueel duurt van het middaguur tot zonsondergang en is het hoogtepunt van de hadj.’
Ze glimlachte. Het was een mooi verhaal. Ze wist zo weinig over zijn godsdienst.
‘Arafat’, herhaalde ze, de naam op haar lippen proevend. ‘Weetje nog hoe ik hem eerst niet wilde uitspreken?’
Hij glimlachte en schoof onder haar. Zijn plotselinge hardheid verraste haar en de opwinding die hij veroorzaakte toen hij bij haar binnendrong onderdrukte haar onzekerheid en schuldgevoelens. Met haar mond zocht ze de zijne en het was zoals de eerste keer, een woeste verkrachting waar geen eind aan kwam.
Toen het ten slotte voorbij was, bleef ze op hem liggen. ‘Nu heb ik de berg Arafat bestegen’, zei ze. ‘In mezelf heb ik ook geroepen: Op uw bevel kom ik hier! Nu wil ik ook dat het van het middaguur tot zonsondergang duurt.’
Hij maakte een beweging om uit haar weg te gaan.
‘Ga niet weg uit mij’, fluisterde ze in zijn oor. ‘Ik wil een kind van jou.’
Ze voelde hoe hij afwerend zijn spieren spande.
‘Ik ook,’ zei hij, ‘maar het is niet mogelijk.’
Met een ruk hief ze haar hoofd op. ‘Waarom niet?’
Moeiteloos duwde hij haar van zich af, stapte uit het bed en bleef naakt, met gespreide benen voor haar staan.
‘Het zou nergens thuishoren.’
Opeens had ze het koud. Ze huiverde en wikkelde zich in de punt van de bedsprei.
‘Hoezo?’ vroeg ze voorzichtig.
‘Een kind van een jodin en een Palestijn?’ smaalde hij. ‘Voor sommigen zou hij een bastaard zijn. Voor anderen een ongelovige. Maar het ergst van al: het zou een mens zijn zonder thuisland.’
Hij draaide zich om en liep naar de badkamer. Ze hoorde hem bezig onder de douche en de zorgen van de nacht kwamen weer over haar heen. Toen hij in slaap was gevallen en ze naar zijn rustige ademhaling had liggen luisteren, haar geest pijnigend over de woorden waarmee ze hem zou weten te overreden, niet toegevend aan de verleidelijke oplossing straks naar een abortuskliniek te gaan. Ze hoorde hem het water van de douche afsluiten en wipte uit het bed, trok haastig wat kleren aan, kamde haar haar en deed wat eau de toilette op.
Hij kwam binnen, geheel gekleed, klaar om te vertrekken.
Ze wist dat niets de fierheid van een Palestijn op zijn land kon overtreffen.
‘Arafat,’ zei ze ernstig, ‘je kunt een kind van me hebben. Het kan een land hebben. Het kan een naam hebben. Jij kunt mijn nationaliteit krijgen. Het is voldoende dat we trouwen en jij met mij meegaat.’
Hij zei effen: ‘Je weet dat ik getrouwd ben.’
‘Ja,’ zei ze, ‘je kunt je laten scheiden.’
De uitdrukking op zijn gezicht veranderde bijna niet. ‘Echtscheiding is het meest te vermijden recht van de moslim.’
‘Ik zal je een zoon schenken.’
‘Het zal een halve jood zijn’, antwoordde hij onbewogen. ‘De geschiedenis van Israël en Palestina ruikt naar bloed.’
Zonder erbij na te denken pleegde ze verraad.
‘Ik bén geen jodin, Arafat. Richard Dachner is niet mijn natuurlijke vader. Hij trouwde mijn moeder toen ik twee jaar was en adopteerde me.’
Hij keek haar aandachtig aan, schudde toen zijn hoofd en glimlachte begrijpend. ‘Dat weet ik, Myriam. Het maakt niets uit. Een moslim kent het begrip wees niet.’
Ze boog haar hoofd.
Hij liep naar de deur.
‘Arafat!’
Hij bleef staan en leunde tegen de deur. Zijn lichte ogen namen haar in zich op. ‘Het is ingewikkeld, Myriam, maar ik beloof je dat ik erover zal denken. Ik bel je zodra je thuis bent. Anna Bahebak.’
Ze bekeek zijn gezicht nauwkeurig, zocht naar onoprechtheid. Arafat duwde zich weg van de deur en liep de gang in. Myriam strekte haar rug.
Ze geloofde hem.