6
Het was warm en lawaaierig in de auto. Omdat ze zijn vraag niet had verstaan, zwengelde ze de zijruit dicht. ‘Wat zei je?’
‘Ik zei dat je tot nu toe weinig over je moeder hebt gesproken.’
Hij had gelijk. Toen mammie Richard had verlaten om met een diplomaat te kunnen trouwen, was ze bij haar vader gebleven. Niet omdat ze het mammie kwalijk nam dat ze bij een andere man haar geluk was gaan zoeken, maar omdat ze geen kind met twee vaders wilde zijn. Toen de twee uit elkaar gingen, had ze zich nog maar nauwelijks hersteld van de wetenschap dat ook Richard niet haar echte vader was, maar haar zijn naam had gegeven nadat hij met mammie, een jonge weduwe met een tweejarig dochtertje, was getrouwd. Daardoor voelde ze zich onverbrekelijk met Richard verbonden.
‘Ach’, zei ze. ‘Ze leven gescheiden. Maar ze zou je wel bevallen.’ Ze herinnerde zich dat mammie er de laatste keer, zoals altijd, niet naar haar leeftijd had uitgezien. Haar gezicht was niet direct mooi te noemen – knap was een beter woord – maar ze had een goed figuur. Myriam had dezelfde brede schouders, smalle taille en fraaie boezem. En bovenal dezelfde diepblauwe ogen. ‘We zijn als twee druppels water en we hebben over alles dezelfde opvatting.’
Ze reden zwijgend voort, maar ze voelde de onderzoekende blik waarmee hij haar van opzij aankeek.
‘En je vader?’
‘Wat bedoel je?’
‘Heeft hij ook over alles dezelfde opvatting als jij?’
Ze overlegde haar antwoord. Richard beoordeelde de dingen met zijn verstand, zij met haar gevoel, zodat ze zelden tot hetzelfde besluit kwamen.
‘Niet altijd’, zei ze. ‘Maar als het belangrijk is trekken we aan één touw.’
Ze zag dat haar antwoord hem tevredenstelde. ‘Ik wil dat je hem van gedachten doet veranderen.’
‘Waarover?’
‘Hij moet Abbas Al Fahim en zijn stagiairs tot de BR2-reactor toelaten.’
‘Waarom? Ik dacht niet dat jullie zulke goede vrienden waren.’
‘Doe wat ik verlang’, zei Arafat bazig. ‘Ik weet dat het ingewikkeld lijkt.’
‘Te ingewikkeld om het aan een vrouw uit te leggen, bedoel je?’
‘Neenee.’ Hij zat een poos broedend door de voorruit te staren. ‘Luister. In de BR2-reactor wordt geëxperimenteerd met gecontroleerde kernfusie. Als de fusie van deuterium uit zeewater lukt, beschikt men over een onuitputtelijke energiebron.’
‘En ik moet helpen die kennis in Al Fahims handen te spelen?’
‘Ach nee. De commercialisering ervan kan nog een halve eeuw duren. Als hij toegang krijgt tot de BR2, kan hij daarmee in Abu Dhabi de grote Jan uithangen.’
‘En als hij geen toegang krijgt?’
‘Hij zou zich beledigd achten. Het zou nare gevolgen kunnen hebben.’
Ze keek vragend naar opzij. ‘Zoals?’
‘Hij zou het ADAD ertoe kunnen bewegen het contract met het NOC te verbreken. Wat mij betreft is het daar nog te vroeg voor.’
‘Te vroeg? Hoezo?’
‘Het NOC zou met zijn waste opgescheept blijven zitten en wij zouden naar huis weerkeren.’
‘Terug naar Abu Dhabi? Jij ook?’ Myriam schrok zo van dat idee dat ze bijna van de weg afreed. Ze herstelde zich.
‘Ik ook’, zei hij. ‘Het zou m'n plannen dwarsbomen.’
Ze keek hem aan met een vragende blik, maar hij verklaarde zich niet nader.
Dus lachte ze maar eens. ‘Het zal zo'n vaart niet lopen.’
Zijn stem klonk vlak: ‘Zorg jij maar dat je vader zich niet als een Don Quichot gedraagt.’
‘Ik zal mijn best doen.’ Myriam ging wat makkelijker zitten. Het was allemaal niet zo erg als hij liet uitschijnen.
In Geel verliet Myriam de autosnelweg. Richard woonde in een villa in Westerlo, die eigendom was van het NOC. Op de oprijlaan dacht ze er nog net aan Arafat erover in te lichten dat de verzorgde tuin het werk was van tante Louise.
Ze stelde Arafat aan hen voor als een vriend. Vanaf het eerste ogenblik had tante Louise de ware toedracht doorzien, een subtiliteit die niet tot Richard doordrong.
‘Wat hebben jullie prachtige bloemen in de tuin, ja?’ lachte Arafat, toen hij tante Louise de hand schudde. Meer was er voor haar niet nodig om het ijs te breken. Ze koos resoluut Arafats zijde. Kleur, ras of leeftijd: het maakte allemaal niets voor haar uit, zolang de gegadigde een geschikte man was voor Myriam.
Het werd een gezellig diner. Opnieuw bleek Arafat een charmante causeur te zijn en het gesprek draaide hoofdzakelijk om zijn ervaringen aan Amerikaanse universiteiten. Richard liet hem praten, stelde slechts af en toe een vraag en luisterde.
Na het diner ging Myriam tante Louise helpen met de afwas. Ze praatten honderduit en toen de luidruchtige conversatie even stokte, maakte tante Louise van de stilte gebruik.
‘Is hij getrouwd?’ vroeg ze.
Myriam aarzelde. ‘Nee. Maar dat betekent niets.’
Tante Louise keek naar haar op en Myriam zag in haar ogen een plotselinge blik van bezorgdheid, die even snel plaats maakte voor berusting.
Ook in de woonkamer was het stil.
‘Ga liever de mannen gezelschap houden’, zei tante Louise met een lachje. ‘Ik heb zo'n gevoel dat het daar een stilte voor de storm is.’
De mannen zaten zwijgend tegenover elkaar in de salon. Ze hadden een sigaar opgestoken. Het was de eerste keer dat ze Arafat zag roken.
‘Is de huisvesting bij het NOC naar je zin?’ vroeg Richard.
Myriam antwoordde in Arafats plaats. ‘Hij woont niet in een van de flats van het NOC.’
‘O nee? Waar dan wel?’
Ze wond er geen doekjes om. ‘We wonen samen. In Antwerpen. Een leuke flat aan het stadspark. Met uitzicht op de vijver.’
Het gezicht van Richard Dachner werd een tint donkerder toen de betekenis van haar woorden tot hem doordrong. Hij keek haar strak in de ogen.
‘Ik hoop dat je beseft waarmee je begonnen bent.’
‘Ik ben geen kind meer, Richard.’
‘Veel mensen zullen op je neerkijken. Vrienden zullen je laten vallen.’
Er heerste een onbehaaglijke stilte.
Arafat schraapte zijn keel.
‘Omdat ik een Palestijn ben?’
Richard knikte grimmig. ‘Het is discriminerend, en dat spijt me. Maar het is ook de prijs die een volk betaalt om terrorisme te legaliseren.’
‘Met alle respect, meneer Dachner, de intifata is geen staatsterrorisme. Het is een vrijheidsstrijd.’ Arafat wond zich op. ‘De Palestijnen hebben, zoals ieder volk dat een bezetter wil verdrijven, hun jeugd ingezet. Die vechten met de wapens waarover ze beschikken. Stenen. Dat is heel wat minder bloeddorstig dan het opblazen van het King David Hotel in Jeruzalem, zoals de Hagannah destijds deed om de Britten te verjagen.’
‘Dat was een militair objectief, antwoordde Richard scherp. ‘En er zijn andere aanslagen. Of ben jij het eens met Munchen en Loth en de moordpartijen door de groep Aboe Nidal?’
‘Niemand is het daarmee eens.’ Arafat zweeg even en vervolgde toen rustiger: ‘Soms voel ik me een gezichtsloze. Zo noemde men de Romeinse slaven. De Romeinen keken erdoorheen omdat ze hun geen recht op identiteit toekenden.’
‘De Palestijnen hebben in de Emiraten meer welstand dan ze ooit in hun land van oorsprong hadden’, weerlegde Richard.
‘Zelfs in een Arabisch land kan een Palestijn als een vreemdeling behandeld worden, meneer Dachner.’
Myriam keek Arafat nieuwsgierig aan. ‘Na al die jaren?’
‘Ja, Myriam. Ik blijf een niet-ingezetene. Ik heb niet eens het recht onroerend goed te kopen. Wist je dat de immigranten er de inheemse bevolking overtreffen in een verhouding van vier tot één? Vooral de Palestijnen zijn er niet altijd even geliefd.’
‘Waarom niet?’
Hij toonde een zwak glimlachje: ‘Omdat die in de ogen van de heersende elite een risicofactor zijn. Zij verdenken hen al vlug van betrokkenheid met radicale bewegingen.’
‘Dat heb je aan de terroristen te danken.’
‘Nee, meneer Dachner’, zei hij zacht. ‘Dat is omdat we geen land hebben waar we in vrijheid kunnen leven.’
Voor Richard kon antwoorden, zei Myriam: ‘Wat zijn jullie zwaar op de hand. En dat op een verjaardagsfeestje.’
‘Je hebt gelijk.’
Richard liep naar het barmeubel: ‘Een cognac?’
‘Nee. Dank u wel, meneer Dachner.’
‘O ja. Moslims drinken geen alcohol.’
‘In principe niet, nee’, zei Arafat met een zijdelingse blik naar Myriam.
Richard vulde een ballonglas. Met het glas in de palm van zijn hand keek hij met lichte achterdocht op Arafat neer.
‘Ik neem aan dat je in Abu Dhabi blijft wonen?’
Arafat blies wat rook naar het plafond en keek die peinzend achterna. ‘Liefst wel. Of denkt u dat ik hier een verblijfsvergunning zou kunnen krijgen?’
‘Dat lijkt me weinig waarschijnlijk.’
Arafats stem klonk wat uitdagend. ‘Ook niet met wat smeergeld op de juiste plaats?’
Richard Dachner zette zijn glas met een klap op de salontafel. ‘Wat bedoel je daarmee, kerel? Is dit een insinuatie op het NOC of op mij?’
Op dat moment kwam tante Louise binnen. Ze droeg een blad met een sierlijk porseleinen koffieservies, room en suiker.
‘Ik dacht dat jullie dit best konden gebruiken’, zei ze monter. ‘Aan de stemmen te horen stijgt de cognac jullie naar het hoofd.’
Dissie drukte zijn sigaar uit in de asbak en trok een nietszeggend gezicht: ‘Het spijt me, meneer Dachner. Ik heb me verkeerd uitgedrukt. Ja?’
Richard knikte. ‘Ik begrijp het. Ik wilde alleen naar je toekomstplannen informeren.’
‘Een Palestijn heeft geen toekomst, meneer Dachner.’
‘Daarom maak ik me zorgen over mijn dochter.’
‘Ik zal uw dochter nooit een haar krenken, meneer Dachner. Zij is het beste dat me is overkomen.’
Richard Dachner staarde Arafat een paar seconden doordringend aan. Toen verzachtte zijn blik. ‘Ik geloof je’, zei hij.
Ze dronken van hun koffie.
Toen Arafat even later een vluchtige blik op Myriam wierp, herkende ze in zijn ogen de gele glans. Om een plotseling opkomende neerslachtigheid te onderdrukken, zocht ze een cd uit en ze luisterden naar de innemende, bescheiden virtuoos Yehudi Menuhin, die een vioolconcerto vertolkte.
Maar de stemming was gebroken.
Twintig minuten later waren ze onderweg naar huis.