5

In het Nucleaire Onderzoekscentrum werden glijdende werktijden gehanteerd. Myriam was dus nog behoorlijk op tijd toen ze om kwart over negen de uitgestrekte terreinen in het noordoosten van de provincie Antwerpen bereikte. De kantoorgebouwen, laboratoria en nucleaire reactoren, waarin meer dan duizend technici en academici werden tewerkgesteld, lagen verspreid tussen de dennenbossen van een zevenhonderd zestig hectaren groot voormalig koninklijk domein. Toen ze de met slagbomen afgesloten dubbele toegangspoort wilde doorrijden, opende de portier het loket. ‘Meneer Dachner belde net om te vragen of u al gearriveerd was.’

Ze zwaaide ten teken dat ze hem had begrepen en spoedde zich naar haar kantoor. Ze ging direct aan de slag. Zoals iedere maandagochtend had ze het behoorlijk druk om alles weg te werken wat zich sinds donderdagmiddag op haar bureau had opgestapeld. Dat was het nadeel van een deeltijdse baan.

Even later belde Richard. Of ze om elf uur bij hem wilde komen.

Een paar minuten voor elf was ze op weg naar haar vaders kantoor. In de gang liep ze Jake tegen het lijf.

Hij glimlachte opgelucht. ‘Dag Myriam. Ik heb je net op tijd te pakken. Heb je het waste-contract al uit de safe gehaald?’

‘Er ligt een fotokopie klaar op mijn bureau.’

‘Neenee. Geen fotokopie. Ik wil het origineel zien.’

‘Later. Ik moet nu naar Richard.’

Zijn gezicht verstrakte. ‘Alsjeblieft, Myriam. Over een uurtje vertrek ik naar Wenen.’

‘Het spijt me.’

Ze wilde doorlopen.

Hij pakte haar bij de elleboog. ‘Toe nou. Het is een kleine inspanning.’

Ze las de oprechte bezorgdheid in zijn ogen.

‘Ik snap er geen jota van’, zei ze hoofdschuddend. ‘Origineel of kopie, wat maakt het voor de drommel uit?’

‘Toe nou, liefje.’

Myriam berustte. Met de lift gingen ze naar de archiefkamers in de kelder, waar de originelen van belangrijke documenten in brandvrije kasten werden bewaard. In de regel mochten die alleen worden geraadpleegd na overlegging van een toestemming, geparafeerd door Richard of door twee directeuren. Officieus werd er voor Myriam een uitzondering gemaakt.

Een paar minuten later overhandigde ze Jake het contract. ‘Je kunt het niet meenemen’, zei ze. ‘Als je ermee klaar bent, zal de archivaris het wel opbergen.’

Hij greep haar hand en hield die langer vast dan nodig was. ‘Bedankt, Myriam.’

Ze probeerde niet haar hand uit de zijne los te maken. Sinds ze Arafat had leren kennen, waren haar gevoelens voor Jake niet meer dezelfde. Nu was het vooral belangrijk dat ze vrienden zouden blijven. In een studiecentrum, waarin de wetenschappelijke doelstellingen werden verdrongen door politieke en commerciële intriges, had ze – om Richard terzijde te staan – een bondgenoot nodig. Jake had een opleiding economie genoten in Harvard, de oudste universiteit van de Verenigde Staten. Hij was doctor in het een of ander en voor zover het niets met vrouwen te maken had, was hij bekwaam en betrouwbaar.

Jake glimlachte tevreden. ‘Later zal ik het allemaal uitleggen.’ Met een kneepje liet hij haar hand los en liep haastig weg.

‘Zo. Daar ben je.’

Myriam voelde dat ze een kleur kreeg. Ze hoorde aan Richards toon dat hij ontstemd was over haar laatkomen. Aan zijn bureau zaten twee bezoekers, de rug naar haar toegekeerd. Ze herkende Arafat aan het kroeshaar op zijn achterhoofd.

Richard Dachner stelde hen aan elkaar voor: ‘Myriam Dachner is onze public relations officer’, zei hij in het Engels. ‘Dokter Dissie en ingenieur Al Fahim zijn vorsers van het Atomic Department of Abu Dhabi die hier stage komen lopen.’

De twee mannen kwamen beleefd overeind.

‘Juffrouw Dachner zorgt ook voor het sociale welzijn van onze buitenlandse gasten.’ Richard zei er niet bij dat ze zijn dochter was.

Arafat toonde haar een nietszeggende glimlach. ‘Arafat bin Moestafa Dissie’, zei hij met de nadruk op Arafat toen hij haar de hand schudde.

Zijn metgezel herkende Myriam als de man met wie Arafat in de squashclub had gepraat. Een korte, gedrongen man met een vettige huid en donkere ogen, die haar vrijpostig van top tot teen monsterden.

‘Abbas Al Fahim’, mompelde hij.

Zijn hand voelde warm en klam aan. Vanaf het eerste ogenblik had Myriam een hekel aan hem. Op een teken van Richard gingen ze allemaal weer zitten.

Richard Dachner richtte zich tot Al Fahim. ‘Ik begrijp niet hoe u vanmorgen al hier kon zijn. De Raad van Bestuur van het NOC heeft pas vorige vrijdag de aanvullende clausules bekrachtigd.’

‘Daar hebben we niet op gewacht’, zei Al Fahim. ‘Wat kon u anders doen dan tekenen? Trouwens, het Atoomenergieagentschap in Wenen was het ermee eens.’

Myriam zag hoe Richard geërgerd de wenkbrauwen optrok.

‘Wij bepalen nog altijd zelf aan wie we hier toegang verlenen, meneer Al Fahim’, zei hij nors.

‘Als u het zegt’, zei Al Fahim op een toon of hij niet zo'n hoge dunk had van Dachners heerschappij.

Dachner keek kwaad voor zich uit, maar wist zich te beheersen. ‘Wanneer komen de vier anderen?’ vroeg hij.

‘Over een paar dagen’, antwoordde Al Fahim. ‘Ze werkten allen in het onderzoekslaboratorium van de universiteit van Al Ain. Daar hebben ze zopas de laatste hand gelegd aan een experiment om met gewoon zeewater een zogenaamde koude kernfusie te bereiken.’

‘Koude kernfusie? Met zeewater?’ Dachner deed geen moeite om zijn scepticisme te verbergen.

‘Daar kijkt u van op, hè?’

Dachner trok zijn gezicht in een strakke plooi. ‘Dat is zacht uitgedrukt. Alleen begrijp ik niet wat uw geleerden hier nog denken op te steken als ze zo'n niveau hebben bereikt.’

‘Ervaring, meneer Dachner’, zei Al Fahim, min of meer neerbuigend. ‘We missen ervaring met echte kernreactoren. Zoals de BR2 van het NOC

‘Ik begrijp u, meneer Al Fahim. Uw koude kernfusie bestaat alleen op papier.’

Al Fahim keek een beetje verontwaardigd, maar voor hij iets kon zeggen richtte Richard het woord tot Arafat: ‘En u, dokter Dissie? Denkt u ook ervaring met kernreactoren op te doen?’

‘Integendeel, meneer Dachner’, antwoordde Arafat beleefd. ‘Zoals u wellicht weet, specialiseer ik me in de behandeling van slachtoffers van radioactieve straling. Strikt genomen werk ik niet voor het ADAD, zoals meneer Al Fahim, maar voor het Ministry of Health.’

Dachner knikte goedkeurend. ‘Precies. Uw medewerking aan ons biomedisch onderzoeksprogramma wordt bijzonder op prijs gesteld.’ Hij opende een lade en haalde twee mappen tevoorschijn. ‘Hierin vindt u alle nuttige informatie over splijtstofcyclussen en over de conferenties die door het NOC-personeel of gastsprekers over stralingsbescherming zullen worden gehouden.’ Hij schoof naar elk een map over het bureaublad. ‘De praktische oefeningen in het kader van de opleidingsstages zullen volgende week in de BR1-reactor aanvangen.’

‘O nee!’ riep Abbas Al Fahim ontevreden uit. ‘Niet die antieke onderzoeksreactor! Die moet zo onderhand vijfendertig jaar in bedrijf zijn. We zijn hierheen gekomen om de configuraties en de experimentele programma's van de BR2-reactor te leren kennen.’

Richard Dachner keek beledigd, opende zijn mond om de ander af te snauwen, maar wist zich opnieuw te beheersen. ‘Laten we maar met de BR1-programma's aanvangen’, zei hij koel. ‘Het is een goede training voor uw mensen. Daarna kunnen we nog zien.’

Abbas Al Fahim trok een lang gezicht, maar zweeg.

‘Dat is dan geregeld.’ Richard stond op en de anderen kwamen mee overeind. ‘Juffrouw Dachner zal u verder wegwijs maken. Voor alle niet-technische problemen kunt u altijd bij haar terecht.’ Hij liep met hen mee naar de deur. Net toen Myriam die opende, verscheen Jake in de deuropening.

‘Ik kom even afscheid nemen’, zei hij vlug. ‘Ik vertrek zo dadelijk naar Wenen voor de Euratomconferentie.’

‘Dit zijn de mensen van het ADAD’, zei Richard.

‘Natuurlijk’, zei Jake. ‘We kennen elkaar van in Abu Dhabi.’ Hij keek met een onderzoekende blik van Myriam naar Arafat. ‘Ik weet zeker dat de verstandhouding niets te wensen zal overlaten.’

Ze had niet gedacht dat het zo op haar gezicht te lezen was. Het gaf haar een vreemd gevoel zoals ze de twee mannen naast elkaar zag staan. De zelfbewuste Jake, die er jonger uitzag dan hij werkelijk was, met zijn bronskleurige gezicht en zijn dikke, altijd licht verwarde haardos, naast de door zijn haar groeiende Arafat, een heimatloze Palestijn, die er niet eens zoveel jonger uitzag dan haar vader.

Met een schok drong het tot haar door dat ze – hoe verschillend ze uiterlijk ook waren – één eigenschap gemeen hadden: achter de façade van beleefde onverschilligheid verbeeldde ze zich bij allebei een intrigante eerzucht. Het waren allebei mannen voor wie het doel de middelen heiligde. En opnieuw had ze het gevoel dat ze een pion was in een schaakspel, dat alleen door mannen werd gespeeld.

Nadat ze afscheid hadden genomen, nam ze Arafat en Abbas Al Fahim mee naar haar kantoor. De fotokopie die ze van het waste-contract had gemaakt, was van haar bureau verdwenen, dus had Jake die toch meegenomen. Ze vond nog een tweede kopie in het bakje van het kopieerapparaat en borg die voorlopig in een lade.

Geruime tijd was ze druk in de weer met allerlei administratieve formaliteiten in verband met de arriverende buitenlandse medewerkers. Toen hun huisvesting ter sprake kwam, zei ze: ‘Het NOC beschikt over een gebouw met gerieflijke flats voor stagiairs en andere bezoekers. Het is buiten het domein gelegen, op amper een paar kilometer van het stadscentrum. Lunch en diner kunt u in het bedrijfsrestaurant van het NOC gebruiken.’

‘Voor mij hoeft het niet’, zei Arafat. ‘Ik heb een flat in Antwerpen.’

‘Voor mij evenmin. Het ADAD heeft me een suite in de Hyatt Regency in Brussel gereserveerd’, zei Abbas Al Fahim.

Het klonk aanmatigend. ‘Het is een heel eind, meneer Al Fahim. Dagelijks zestig kilometer heen en terug.’

‘Er is gezorgd voor een wagen met chauffeur’, zei Al Fahim nogal pretentieus.

‘O’, zei Myriam. Ze keek aarzelend van Arafat naar Al Fahim. ‘En dokter Dissie? Komt die met u mee?’

Al Fahim wendde ostentatief het hoofd af.

‘ Ik vind m'n weg wel’, zei Arafat.’ Ik kom niet alle dagen naar het NOC, begrijpt u?’

Het werd haar duidelijk dat de twee, hoewel landgenoten, niet bepaald boezemvrienden waren.

Ze werkte de papierwinkel af. Daarna nam ze de beide mannen mee voor een rondgang door de verschillende afdelingen van het bedrijf en stelde hen voor aan de mensen met wie ze zouden samenwerken. Ze gaf uitleg over de diverse domeinen waarin het NOC technische successen had geboekt, maar Abbas Al Fahim liep de hele tijd met een wrokkig gezicht achter hen aan. Toen ze naar de diepe kleilagen van het ondergrondse laboratorium wilden afdalen, bleef hij opeens staan.

‘Opslag van kernafval interesseert mij niet’, zei hij stug. ‘Ik heb liever dat u mij de infrastructuur toont van de BR2-reactor.’

‘Het is een zone waarin met radioactiviteit wordt gewerkt, meneer Al Fahim.’

‘Alsof ik dat niet wist.’

‘Niemand wordt in de onmiddellijke nabijheid van de reactoren toegelaten zonder badge met foto. Voor de badge hebt u voorafgaande schriftelijke toestemming nodig.’

‘Zorg er dan voor.’

‘Voor de BR2-reactor zal dat even duren.’

‘Waarom?’

‘Veiligheidsmaatregelen, meneer Al Fahim.’

‘Weet u zeker dat het geen maatregelen zijn die speciaal mensen van Arabische afkomst treffen?’ vroeg Al Fahim zichtbaar beledigd.

‘Helemaal niet’, antwoordde Myriam. ‘Ik weet zeker dat u later toestemming zult krijgen.’

‘Reken maar dat ik daar niet lang op zal wachten.’

Al Fahim maakte rechtsomkeert en liep boos weg.

‘Wat bezielt die man?’ vroeg Myriam.

‘Hij behoort tot een clan die sinds de achttiende eeuw de heersers van het emiraat Abu Dhabi heeft geleverd’, antwoordde Arafat. ‘Het zijn mensen die gewoon zijn hun zin te krijgen.’

‘Dat zal hem hier niet meevallen.’

Ze liepen naar het gebouw voor stralingsbescherming, waar Myriam Arafat overdroeg aan de dokter die de biomedische studies leidde. Toen ze wegging, kwam Arafat mee tot op het bordes.

‘Vanavond rijd ik met jou mee naar Antwerpen. Ja?’ vroeg hij.

Ze overwoog haar antwoord heel serieus. Als ze ja zei, zou het moeilijk worden om zich van hem los te maken. Het zou beter zijn meteen nee te zeggen.

Hij keek haar lang en strak aan. Zag hoe ze met haar antwoord worstelde.

‘Ja’, zei ze.

Hij keerde zich om en duwde de deur open. Voor hij naar binnen liep, keek hij nog even achterom. ‘Vanavond. Zes uur. Ja?’

‘Goed. Waar?’

‘Hier.’

In gedachten verzonken wandelde ze terug naar het directiegebouw.” Haar vader had niet helemaal ongelijk. Ze was een trotse vrouw, die het niet pikte dat iemand haar in haar waardigheid aantastte. Maar zodra ze verliefd werd, legde ze die trots af en liet ze zich zonder opstandigheid manipuleren. De enige emotie die Arafats aanmatigende toon had opgewekt, was een verlangen om zich nog meer aan hem te onderwerpen.

Tegen de tijd dat ze haar kantoor bereikte zag ze het allemaal nuchter voor zich. Ze wist nu dat wat ze voor Arafat voelde geen liefde was. Hooguit nieuwsgierigheid. Daaraan was nu voldaan. Daarom zou ze hem straks niet afhalen en hun verdere omgang zou zich beperken tot beroepsmatige contacten. Daarmee uit.

Om zes uur twijfelde ze aan de juistheid van haar beslissing.

Om vijf over zes had ze er spijt van en toen Arafat om tien over zes haar kantoor binnenkwam, werden haar ogen vochtig van blijdschap.

Toen ze in Antwerpen arriveerden, reed ze zonder vragen naar zijn flat aan de Quinten Matsijslei.

De volgende dagen waren de meest romantische in haar leven. Ze nam hem mee naar de squashclub, de bioscoop en het theater en een keer naar een huwelijksreceptie van een school-vriendin. Binnen twee weken wist iedereen dat Myriam een verhouding had met Arafat.

Iedereen, behalve haar vader.

Toen ze op een avond gingen slapen, bleef ze op de rand van het bed zitten.

‘Het is zondag vaders verjaardag’, zei ze. ‘Ik moet nog een cadeau voor hem kopen.’

‘Koop hem een kleinkind. Dan moeten we wel direct aan de slag. Ja?’

Ze keek hem vol adoratie aan. ‘Ik wil dat je meegaat naar zijn verjaardagsfeestje’, zei ze. ‘Hij heeft het recht het te weten.’

Hij kwam naast haar zitten.

‘Zou je dat wel doen?’

‘Ja. Liever open kaart spelen dan dat hij het van anderen hoort.’

Hij keek bedenkelijk. ‘Je vader zal er niet gelukkig mee zijn.’

‘Waarom?’

‘Hij heeft zich een nogal negatief beeld van de moslims gevormd.’

‘Kletskoek, Arafat. Richard beoordeelt mensen naar hun gedrag. Nooit naar afkomst, ras of geloof. Daarin is hij honderd procent eerlijk.’

Arafat stond op. In zijn stem klonk iets van ongeduld. ‘Er bestaat niet zoiets als totale eerlijkheid, Myriam. Alleen Allah is volkomen.’

Ze keek verrast naar hem op. Voor het eerst drong het tot haar door dat hij tot een andere cultuur behoorde.