7
Er was weinig verkeer, zodat het leek of ze de weg voor zich alleen hadden. Myriam wachtte tot ze een eind onderweg waren voor ze hem de vraag stelde.
‘Waarom reageerde Richard zo heftig op jouw opmerking over smeergeld?’
‘Misschien had hij er zijn redenen voor’, zei Arafat voorzichtig.
Myriam vroeg geprikkeld: ‘Wat probeer je hem in de schoenen te schuiven?’
‘Niets. Ik wilde enkel zijn reactie peilen.’
‘Wie geeft jou dat recht? Een paar weken geleden was je nog in het Midden-Oosten. In een nest als Abu Dhabi nog wel.’ De laatste woorden klonken uitermate geringschattend.
‘Dat klopt’, zei Arafat rustig. ‘Twintig jaar geleden was Abu Dhabi een onbetekenend stadje van vissers en bedoeïenen. Nu heeft het een bevolking van driekwart miljoen met het hoogste inkomen per hoofd. Weet je waaraan die vooruitgang te danken is?’
‘De oliewinning natuurlijk.’
‘Zeker. Maar ook de komst van de Palestijnen.’ Hij zei het met een zekere trots. ‘Die zorgden voor onderwijzers, artsen en technici. Op een dag behandelde ik een vriend die voor Aboo Alhawl werkt…’
Ze liet hem niet uitspreken. ‘Ik vroeg niet naar fabels. Ik wil weten waarvan je mijn vader beschuldigt.’
Arafat staarde haar een paar seconden onderzoekend van opzij aan. Ze keek geconcentreerd naar de weg en deed of ze het niet merkte. Ten slotte zei hij: ‘Een vriend in Abu Dhabi werkt voor een Palestijnse inlichtingendienst. Hij beweert dat er behoorlijk gezwendeld wordt tussen het ADAD en het NOC. Iemand van de directie bij het NOC zou op die manier niet onbelangrijke commissielonen in de wacht slepen.’
Ze dacht aan Jakes verhaal over de illegale waste-voorraad en vroeg zich af of dezelfde bedrieger een nieuwe bron had aangeboord. Maar daarom hoefde Arafat Richards integriteit niet in twijfel te trekken. Ze snoof luid. ‘Lasterpraat!’
Hij legde kalmerend zijn hand op haar knie. ‘Niet uitgesloten. Maar er zijn aanwijzingen dat je vader erbij betrokken is.’
Ze keek onheilspellend. ‘Hoezo?’
‘Hij zou zich een tijdje geleden al eens door een Duits kernstudiecentrum hebben laten betalen.’
‘Je liegt!’ Ze duwde zijn hand weg. ‘En blijf van m'n lijf.’
Ze was te ver gegaan. Arafat leunde tegen het portier en zweeg verbolgen.
‘Het spijt me’, zei ze.
‘Vergeet het, ja’, zei hij.
Ze begreep dat ze hem in zijn eer had gekrenkt en daarop was hij in hoge mate gesteld. Een Arabier zal liever eervol sterven dan met schande leven, had hij eens gezegd.
Arafat was nu in een rothumeur en dus zei ze niets meer. Hij zorgde er angstvallig voor dat ze elkaar niet raakten in de nauwe ruimte van haar Volkswagen. Na enige tijd kon ze de stilte niet langer verdragen.
‘Waarom ben je kwaad?’ vroeg ze.
Het duurde lang voor hij antwoordde.
‘Ik ben niet kwaad,’ gromde hij ten slotte, ‘maar ik pik het niet om als ongeschoolde Baluchi behandeld te worden. Niet door jouw vader en nog minder door een vrouw.’
‘Nu overdrijf je.’
‘Dat zeggen jullie altijd. Intussen zien jullie in iedere verbannen Palestijn een terrorist.’
‘Jullie? Is dat niet wat onrechtvaardig?’
Hij mompelde iets in het Arabisch, dat ze niet verstond. Het irriteerde haar enorm, maar ze wist zich te beheersen. Wees voorzichtig met wat je zegt, dacht ze, hij is een moslim.
Omdat ze niets meer zei, werd hij nog bozer.
‘Door jouw schuld liep het gesprek met je vader uit de hand. Hij hoefde niet te weten dat we samenwonen.’
‘Waarom niet? Ik schaam me er niet voor.’
‘Jij niet, maar hij wel.’
‘Ja. En jij schaamt je om toe te geven dat je af en toe een glas bier drinkt.’
‘Zwijg, vrouw. Je begrijpt er niets van.’
Zijn woede verbijsterde haar, maar opnieuw beheerste ze zich en probeerde hem te begrijpen. Arafat had niet helemaal ongelijk als hij erover klaagde dat zijn lotgenoten de laatste jaren in Europa een discriminerende behandeling ondergingen. De vroegere stereotypen als ‘alle Arabieren zijn ongeletterde kameeldrijvers of oliesjeiks met tien Rolls-Royces’, hadden sinds München 1972 plaatsgemaakt voor de associatie met terrorisme.
Maar Richard behoorde niet tot de onkundigen die met zulke karikaturen werken. Er moest een andere verklaring zijn voor zijn houding.
Tenzij de schuld niet bij hem, maar bij Arafat te zoeken was?
De rest van de rit zat ze naast een in zichzelf gekeerde Arafat, gefrustreerd door de gedachte dat de onbelangrijke woorden-wisseling van daarstraks tot een breuk zou kunnen leiden.
Hoewel het nog vroeg was toen ze zijn flat bereikten, kleedde ze zich uit en ging naar bed. Het nachtlampje liet ze uitnodigend branden. Ze hoorde hem rondlopen en een colablikje opentrekken. Na enige tijd hoorde ze hem in het Arabisch en daarna in het Engels telefoneren en ze vroeg zich af met wie. Het liefst was ze opgestaan om hem gezelschap te houden en haar belangstelling te tonen, maar hij dempte zijn stem en ze begreep dat ze beter in bed bleef. We doen of we nooit meer tegen elkaar zullen praten, dacht ze. Dit is al te belachelijk.
Ze was ingedommeld toen hij naar bed kwam. Ze kon zo direct niets bedenken dat neutraal genoeg was, dus bleef ze zwijgend liggen luisteren naar zijn ademhaling.
Opeens liet hij zich boven op haar rollen en met zijn handen op haar schouders liet hij zijn volle gewicht op haar neerdrukken. Zijn ogen hadden weer die gele glans, de glans van de ogen van een roofdier, waarvan ze voor zichzelf nog niet had kunnen uitmaken of die haar opwond of bang maakte.
‘Arafat?’
‘Hou je mond’, zei hij woest.
Ze zweeg geschrokken.
Met zijn knie wrong hij haar dijen uit elkaar. Ze werd helemaal week vanbinnen.
Met zijn lippen in haar hals mompelde hij: ‘Je moet de koran lezen. Dan leer je hoe vrouwen zich horen te…’
Ze liet hem niet uitspreken.
‘Lieve hemel, Arafat’, steunde ze. ‘Hou jij nu ook maar je mond.’
De maandagochtend was fris met de belofte van een warme dag. Myriam reed in haar eentje naar het Studiecentrum, want Arafat was al vroeg met de leden van het medisch onderzoeksteam vertrokken voor een bezoek aan de kerncentrale Pruisen Electra in Duitsland. De hele weg dacht ze aan wat Arafat over geknoei bij het NOC had gezegd en ze vroeg zich af hoe ze het aan Richard zou kunnen uitleggen zonder de toch al broze verstandhouding tussen de twee te zien teloorgaan. Opeens schoot haar het vreemde gedrag van Jake Corbelle met het waste-contract te binnen en ze vroeg zich af of dat verband hield met de mogelijke zwendel. Misschien zou ze er toch maar beter eerst met Werner Witman over praten.
Toevallig arriveerde ze gelijktijdig met Witman op het NOC en ze parkeerde haar auto naast die van hem. Hij was zwaargebouwd, vooraan in de vijftig, met zachte ronde kinderogen in een blozend gezicht. Eens was hij een opgewekt en vriendelijk man geweest, maar de laatste tijd zat hij in de hoek waar de slagen vielen. Een paar jaar geleden had hij zijn vrouw verloren als gevolg van een onschuldige heelkundige ingreep, waarbij de chirurg niet helemaal vrijuit ging. Die dramatische gebeurtenis had geen goed gedaan aan de kwaal die hem langzaam maar zeker zijn gehoor ontnam. Daardoor leefde hij meer en meer teruggetrokken en Myriam was zowat de enige met wie hij nog nauwe vriendschapsbanden onderhield. Ze liepen samen naar binnen. Myriam was blij hem te zien en zag dat het gevoel wederkerig was.
In de lift pakte ze hem bij de arm zodat hij naar haar gezicht moest kijken terwijl ze sprak. ‘Ik wilde je wat vragen, Werner.’
Zijn ogen tastten haar gezicht af. Hij knikte alleen maar.
‘Heb jij er enig idee van waarvoor Jake Corbelle het originele waste-contract nodig had?’
Witman knipperde in verwarring met zijn ogen. ‘Corbelle?’
De deuren van de lift gingen open. Myriam begreep dat het geen zin had met Witman in de gang een gesprek te beginnen. Zeker niet over zo'n delicaat onderwerp. Ze gaf hem een vluchtige kus op zijn wang. ‘Ik kom straks wel even bij je langs.’
Een kwartier later ging ze Richard opzoeken. Hij zat over de telefoon gebogen en aan zijn gezicht zag ze dat hij zich ernstig zorgen maakte.
‘Nee, Corbelle neemt de telefoon niet op’, snauwde hij in de telefoon. ‘Zoek hem en stuur hem hiernaartoe. Meteen!’
Hij legde neer en keek Myriam met gefronste wenkbrauwen aan.
‘Zijn vrienden zijn bezig hier de boel op stelten te zetten.’
‘Vrienden van wie?’ vroeg ze verbaasd. ‘Van Corbelle?’
‘Nee. Van jouw minnaar.’
Ze werd rood van woede om de duidelijke minachting waarmee hij minnaar zei. ‘Hoezo?’
‘Vannacht werd ik opgebeld namens een organisatie die zich Murtadd noemt. Dat is het Arabische woord voor het ter dood brengen van een verrader.’
‘O nee’, zei Myriam geschrokken. Ze dacht aan de geheimzinnige telefoontjes die Arafat na hun thuiskomst had gevoerd.
Richard zei: ‘Ze dreigen met harde acties als ik de islamitische vorsers geen toegang tot de BR2-reactor verschaf.’
‘En omdat dokter Dissie van Palestijnse afkomst is, acht jij hem daarbij betrokken?’ vroeg ze spinnijdig.
‘Ach nee. Zo bedoelde ik het nu ook weer niet.’ Richard wreef zich met een zakdoek het zweet van zijn voorhoofd. ‘Het vreemde is dat ik vorige vrijdag had bekendgemaakt dat ze wél toegang kregen.’
Ze ging op een stoel zitten. ‘Het is te gek om los te lopen.’
Richard liep naar het raam en gooide het open. ‘Zie je nu hoe gevaarlijk het is met de landen van het Midden-Oosten? Er loopt altijd wel een of andere extremist tussen.’
‘Nu moet je geen voorbarige conclusies trekken, Richard. Trouwens, er is geen bedreiging meer, aangezien aan de eis bij voorbaat werd voldaan.’
Hij knikte somber. ‘Je hebt gelijk. Luister. Ik heb het toezicht laten verscherpen, maar je houdt je mond over Murtadd. Als de pers er lucht van krijgt…’ Hij werd onderbroken door de zoemer van de intercom en drukte de knop in. ‘Ja?’
‘Mijnheer Corbelle is naar Posenuklear in Keulen. Hij zal niet voor zes uur vanmiddag terug zijn’, zei de secretaresse.
Richard sloot af en staarde bedrukt voor zich uit.
‘Wat verwachtte je van Jake?’ vroeg Myriam.
‘Ach, ik weet het niet’, zei hij min of meer terneergeslagen. ‘Corbelle is van dit soort zaken zoveel beter op de hoogte.’
Myriam vond dat haar vader zich wat al te veel door Jake Corbelle liet leiden. Ze dacht aan het waste-contract. Hoewel ze Jake aan de telefoon had beloofd het er niet met Richard over te hebben, kon ze evenmin tegen haar geweten handelen.
‘Luister eens, Richard’, zei ze. ‘Jake vroeg me enige tijd geleden het originele waste-contract uit de archieven te lichten. Weet jij soms waarvoor?’
‘Het originele contract met het ADAD?’ vroeg hij afwezig.
‘Ja.’
Hij bewoog wat met zijn schouders. ‘Origineel of kopie. Hij zal wel een goede reden hebben gehad.’
Zijn onverschilligheid stelde haar gerust. Of was Richard te onverschillig?
‘Jake maakte zich ook ernstig zorgen over de boekhouding van het NOC’, zei ze.
Hij trommelde nerveus met zijn vingers op de rand van zijn bureaublad. ‘Ik geef toe dat Witman een probleem is, Myriam. Maar met een financieel directeur die het gras kan horen groeien, zouden we evenmin op rozen zitten.’ Hij pakte een potlood uit een pennenbakje en wees ermee. ‘Wat wil je dat ik doe? Witman aan de deur zetten omdat hij slecht hoort?’
‘Ach nee, Richard. De arme man zou het niet overleven.’
‘Nou dan.’
Ze zwegen.
Myriam vroeg: ‘Hoe is het zover kunnen komen?’
Dachner keek fronsend voor zich uit. ‘Besturen is niet eenvoudig. Bij het NOC leidde iedere afdeling een zelfstandig bestaan. Toen Corbelle hier kwam, ontdekte hij dat sommige afdelingshoofden zich door Posenuklear geld in de handen hadden laten stoppen voor verwerking van Duits hoogradioactief afval van categorie B.’
Myriam was onder de indruk. ‘Categorie B? Het NOC heeft geen installaties om dat te verwerken. Het is waste waarvan het risico pas na duizenden jaren verdwijnt.’
‘Alsof ik dat niet weet’, zuchtte Richard. ‘Toen Corbelle erachter kwam, was het te laat. Ik had de keuze: aangifte doen bij de autoriteiten en daarbij als directeur-generaal mezelf de das omdoen of proberen het illegale afval kwijt te raken.’ Hij smeet het potlood in het bakje en pakte een ander. ‘Omdat Corbelle een oplossing in petto had, koos ik voor het tweede.’
‘Berging op grote diepte?’
‘De diepe geologische berging is nog in het stadium van onderzoek. Nee. Hij dwong Posenuklear de kosten op zich te nemen om het kernafval te kunnen bergen in mausolea. Dat is ondiepe berging in ingegraven kelders en het is veel goedkoper.’
Myriam keek haar vader verwijtend aan. ‘Hoe kun je je zo laten bedonderen, Richard? In heel West-Europa is geen plaats waar je kernafval op die manier kwijt kunt. Wettelijk bedoel ik.’
Hij schudde treurig zijn hoofd. ‘Precies. Maar wel in de grootste en meest ontoegankelijke woestijn van de wereld.’
‘Waar is dat?’ vroeg ze.
‘De Rub’ al-Chali,’ zei hij, ‘het westelijke woestijngebied waarvan een belangrijk deel zich over de Verenigde Arabische Emiraten uitstrekt. De uitgedroogde sebkha's of zoutvlakten zijn om zo te zeggen natuurlijke bergplaatsen.’
Ze zat er een beetje overdonderd bij.
‘Corbelle sloot met het Atomic Departement of Abu Dhabi een overeenkomst om op onze kosten, eigenlijk met het geld van Posenuklear, een mausoleum te bouwen waarin we al de Europese waste kwijt zouden kunnen’, vervolgde Richard. ‘Het zou het NOC nieuw leven inblazen. In één klap zouden zowel onze financiële als onze afvalproblemen opgelost zijn.’
‘Maar dat is schitterend’, zei Myriam.
Dachner stond op en ging bij het open raam staan. Hij haalde diep adem. ‘Dat dacht ik ook. Maar toen kwam Abbas Al Fahim zich ermee bemoeien. Hij eiste de bouw van een kernreactor en de opleiding van stagiairs. Zoals je weet was ik het vooral met dat laatste niet eens.’
Myriam dacht: en daar gaat het nu om. De stagiairs. Het verwonderde haar dat Richard de ongeoorloofde opslag van radioactief afval bij het NOC – een wetsovertreding die tot een milieuschandaal kon leiden – geprefereerd had boven het verschaffen van wetenschappelijke opleiding in de splijtstofcyclus aan Arabische vorsers. Tenzij er andere gevoelens meespeelden. Ze besloot het hem op de man af te vragen.
‘Weet je zeker, Richard,’ vroeg ze omzichtig, ‘dat je wantrouwen tegenover de Arabische stagiairs niets te maken had met je…, eh… joodse afkomst?’
Hij keek haar streng aan. ‘Je zou beter moeten weten, Myriam. Als Dachner geen naam van joodse origine was, zou ik niet eens weten dat we joodse voorouders hebben.’
Ze knikte.
‘Wie deed je van gedachte veranderen?’ vroeg ze.
Hij liep weg van het raam en ging zitten. ‘Witman, Corbelle, jij. En de waste-voorraad die alsmaar groter werd.’
Iedereen had de arme Richard op de huid gezeten. Toen herinnerde ze zich de bewering van Arafat dat ook de betrekkingen met het ADAD niet zuiver op de graat waren.
Terloops vroeg ze: ‘Er zijn geruchten dat er ook met het ADAD gezwendeld wordt.’
Hij was onmiddellijk op zijn hoede. ‘Wie zegt dat?’
‘Ach,’ zei ze, ‘het zijn maar geruchten.’
Hij keek haar strak in de ogen. ‘Wat mij betreft zijn het valse geruchten.’
‘Goed’, zei Myriam gerustgesteld. ‘Dus kan niemand jou eigen winstbejag verwijten.’
Hij bestudeerde zijn vingernagels. Na enige tijd keek hij op en er lag een schuldbewuste blik in zijn ogen. ‘Nee,’ zei hij ‘hoewel…’ Hij aarzelde. ‘Het enige wat me ooit ten laste kan worden gelegd, is dat ik een paar jaar geleden voor Posenuklear een studie over snelle reactoren heb gemaakt en me daarvoor op een bankrekening in Nederland heb laten betalen.’
‘Zwart, bedoel je?’ vroeg Myriam een beetje geschokt.
‘Zo kun je het noemen.’
Dus had Arafat gelijk. Myriam was teleurgesteld, maar was te beleefd om iets te zeggen. Richard zag haar ontgoocheling. ‘Het geld werd door Witman gebruikt om sociale bijstand aan personeelsleden te verlenen’, zei hij verdedigend.’Omdat ik er geen enkel voordeel bij had, dacht ik dat het mocht.’
Ze geloofde hem.
Ze geloofde Richard altijd.