14
Myriam werd wakker. Haar keel schrijnde en haar hoofd voelde loodzwaar, als verdoofd. Ze rolde zich op haar rug en opende voorzichtig haar ogen. In de kamer heerste een gedempt daglicht, dat door de gesloten overgordijnen naar binnen kwam. Ze was niet in haar eigen kamer en ook niet in de slaapkamer van Arafats flat. Het bed was smal en hard: een ziekenhuisbed. Het duurde even voor ze zich realiseerde dat dit de derde nacht was dat ze in het ziekenhuis had geslapen om dicht bij Richard te zijn zolang alle gevaar niet geweken was.
Ze dacht aan Arafat. Hij had haar iedere dag opgebeld; korte gesprekjes omdat haar hoofd niet naar lange gesprekken stond vanwege Richard, zodat ze er achteraf een onbevredigd gevoel aan overhield. Hij had ontwijkend geantwoord op haar vraag haar in het ziekenhuis te komen opzoeken. Waarom? Ze stak haar hand uit naar de telefoon, maar een plotseling opkomende misselijkheid deed haar de adem inhouden. Abrupt stond ze op en liep naar de badkamer. De misselijkheid ging voorbij. Ze douchte en nam alle tijd om zich aan te kleden. Toen ze klaar was, was het nog te vroeg om naar Richard te gaan. Ze ging in de leunstoel zitten en sloot haar ogen. Gek. Sinds ze Arafat kende, was ze een paar keer aan de dood ontsnapt. Eens had ze gelezen dat wie vaak aan de dood ontsnapt, herboren wordt. Misschien was dat de prijs die ze diende te betalen om volmaakt gelukkig te kunnen worden. Afstand doen van haar verleden en alles wat ermee te maken had. De herinneringen aan de brand maakten zich met een schok van haar meester.
Op het moment dat Arafat haar voorzichtig op de grond neerlegde, was de brandweer gearriveerd. Vaag was Myriam zich ervan bewust geweest hoe een wilde stoet van bluswagens, ladderwagens en andere voertuigen met flitsende zwaailichten en brullende motoren het parkeerterrein kwam opgereden. In een oogwenk baadde het gebouw in het licht van hun schijnwerpers, rolden brandweermannen slangen uit en koppelden die aan bovengrondse brandkranen aan.
Een man in een wit pak kwam op haar af en deed een rubberen kap over haar neus en mond. ‘Diep ademen’, zei hij.
Ze zoog de zuurstof gretig op en geleidelijk werd haar zicht scherper. Een officier stond naast haar.
‘Zijn er nog mensen binnen?’ vroeg hij.
Ze duwde het zuurstofmasker weg. ‘M'n vader. Haast je alsjeblieft.’ Ze kon nauwelijks spreken.
‘Waar? Weet je waar hij zich bevindt?’
Met onvaste benen probeerde ze op te staan. Arafat hielp haar overeind. ‘In de sluis. Deze deur hier.’
Een brandweerman was al bezig de deur met een koevoet open te breken.
‘Ik ga mee.’
‘Nee. Te gevaarlijk.’ De brandmeester gebaarde naar de ambulancier. ‘Hou haar in de gaten.’
Myriam zag twee brandweermannen in asbestpakken met ademhalingsapparatuur op de rug naar binnen gaan. Ze wilde zich losrukken, maar Arafat hield haar stevig vast. Het duurde een eeuwigheid. Toen kwamen ze naar buiten, elk met een last over hun schouder. De ziekenverplegers namen de lichamen van hen over en legden ze op brancards. Steunend op Arafats arm liep ze naar de brancard waarop Richard lag. Een dokter onderzocht hem. Myriam beet zich op de lippen. Onder het roet vertoonde het gezicht van Richard een dodelijke bleekheid. Een verpleger deed een zuurstofmasker over zijn neus en mond.
‘Hoe is het met hem? Is het erg?’
De dokter was bezig met een injectie. Daarna luisterde hij opnieuw met zijn stethoscoop. Hij stond op. ‘Het Academisch Ziekenhuis’, zei hij. ‘Er is geen tijd te verliezen.’
Hij sloot zijn dokterstas en keek Myriam aan. ‘Bent u familie?’
Myriam knikte alleen maar.
Er verscheen een blik van medelijden in zijn ogen. ‘Het spijt me. Het is niet zozeer rookvergiftiging. Het ziet ernaar uit dat hij ook nog een hartaanval heeft gehad.’
Hij draaide haar de rug toe en stapte in de ambulance. Myriam wilde mee instappen, maar het was of iemand de benen onder haar uit schopte. Ze leunde zwaar op Arafats arm en sloot haar ogen.
Iemand klopte op de deur.
Myriam riep: ‘Ja?’
Er werd opnieuw geklopt.
Ze stond op en opende de deur.
Het was Witman. Hij droeg een gestreept pak, een regenjas over zijn ene arm en een aktetas onder de andere arm. Hij hield zijn hoofd schuin alsof hij probeerde een geluid in de verte op te vangen.
Ze gaf hem een teken om binnen te komen en wees op een stoel. Hij legde de regenjas over de leuning en ging behoedzaam zitten. De aktetas zette hij naast zich op de vloer.
‘Hoe gaat het met meneer Dachner?’ vroeg hij voorzichtig.
Myriam spreidde hulpeloos de handen. ‘Niet zo goed.’
Witman boog het hoofd. Zijn gezicht drukte medeleven uit.
Ze zaten zwijgend tegenover elkaar.
Na een poos vroeg Witman: ‘Kan meneer Dachner al bezoek pntvangen?’ Hij wees naar zijn aktetas. ‘Ik heb wat papieren die getekend moeten worden.’
‘Uitgesloten.’
Witman knikte of hij het begreep. ‘Natuurlijk. Ik zal zelf tekenen. Samen met een andere directeur.’
Ze zwegen opnieuw. Even later vroeg Myriam: ‘Heb je Ara… ik bedoel dokter Dissie nog gezien?’
Witman morrelde aan het apparaatje achter zijn oorschelp. ‘Wat zegt u?’
‘Dokter Dissie! Is hij nog op het NOC geweest?’
De vraag verraste hem; hij probeerde op zijn gebruikelijke manier tijd te winnen. ‘Dokter Dissie? Op het NOC?’
Myriam bleef hem strak aankijken. Ze wist wat er ging komen en probeerde zich te wapenen tegen de onvermijdelijke pijn.
‘Hij is eergisteren afgereisd naar Abu Dhabi’, zei Witman. ‘Ik dacht dat je dat wist.’
Ze weigerde het te geloven. ‘Maar hij heeft mij gisteren nog opgebeld.’
Witman keek naar zijn handen. ‘Telefoneren kun je van overal. Ook vanuit Abu Dhabi’, mompelde hij.
Hij was weg. Vertrokken zonder afscheid te nemen. Myriam richtte zich op in haar volle lengte. Wat was ze romantisch en sentimenteel geweest. Ze werd boos. Niet het minst op zichzelf, omdat ze zich als een onnozel wicht had gedragen. Van het begin af had ze geweten dat het van korte duur zou zijn en toch had ze in een klein privé-wonder geloofd. Haar boosheid sloeg over op Arafat. Die had haar met zijn gevoel voor taal tot zijn slaaf gemaakt. Op een keer had hij gezegd dat volgens een Arabisch spreekwoord de schoonheid van een man in de welsprekendheid van zijn tong ligt. Maar bij hem bleek het een gespleten tong te zijn. Richard zou zeggen: dat heb je nu met een Arabier.
‘Heeft hij geen brief, geen boodschap achtergelaten?’ vroeg ze wanhopig.
Witman trok een meewarig gezicht.
‘Weet je het zeker? Niets?’
‘Hij zal wel een goede reden hebben gehad’, zei Witman.
Ze ontspande zich. Witman had gelijk. Arafat zou haar niet zomaar in de steek laten. Was hij het niet die haar uit de brand had gered? Opeens realiseerde ze zich de ongerijmdheid ervan.
‘Hoe wist Arafat dat we in De Purperen Barak waren?’
Witman keek haar vragend aan. Ze herhaalde haar vraag en hij knikte dat hij haar had begrepen.
‘Ik liep hem tegen het lijf toen ik het NOC wilde verlaten’, zei hij. ‘Dokter Dissie was naar jou op zoek.’
‘Hoe wist jij dat ik met Richard meegegaan was?’
Er verscheen een schuldbewuste uitdrukking op Witmans gezicht. ‘Dat wist ik niet. Echt niet. Dokter Dissie is ernaartoe gegaan om aan uw vader te vragen waar hij u kon vinden.’
Dat kon natuurlijk. Arafat was in allerijl van het Universitair Ziekenhuis naar het NOC gekomen omdat hij het land moest verlaten. Net op tijd om de plannen te verijdelen van… Plannen van wie?
‘Weet de recherche al wie de man was die de aanslag pleegde?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee.’
‘En de veiligheidsagent? Hoe is het met hem?’
‘De agent?’ Witman trok een bedenkelijk gezicht. ‘Niet zo best. Het heeft twee dagen geduurd voor hij in staat was een verklaring af te leggen.’
‘De arme man. Wat had hij te vertellen?’
Er werd geklopt en gelijktijdig ging de deur open. Een verpleegster bracht het ontbijt. Ze zette het blad op het tafeltje en verdween. Myriam schonk in en dronk peinzend haar koffie. Toen herinnerde ze zich haar manieren.
‘Wil jij ook koffie, Werner?’
Witman toonde een verlegen grijns. ‘Nee, dank je wel.’
Myriam smeerde jam op een toast. ‘Nou en?’
‘Eh?’
‘De verklaring.’
‘Hoe zegje?’
‘De veiligheidsagent!’
‘Oja. Nou… eh… toen hij de sluis binnenstapte, kreeg hij een klap op zijn hoofd en ging van de sokken.’
‘Hij heeft toch zeker gezien van wie?’
‘Nee. Het ging allemaal te vlug.’
‘En er werd geen woord gesproken?’ vroeg Myriam ongelovig.
‘Ook dat niet. Hij weet niets waarmee we de aanrander kunnen identificeren.’ Witman bewoog wat met zijn schouders alsof hij gegeneerd was niet beter te kunnen helpen. ‘Het enige dat hij zich herinnert, is de geur van een nogal karakteristieke aftershave lotion.’
Daar schoot ze weinig mee op. Het gebruik van parfums en bodylotions was sinds lang geen exclusiviteit meer voor vrouwen. ‘Die geur is dus het enige wat we weten?’
Witman nam tijd om te antwoorden. Ze dacht al dat hij haar weer niet had verstaan toen hij zei: ‘Mustang. Mustang van Guerlain. De veiligheidsagent herkende de geur omdat hij zopas een flacon cadeau gekregen had van zijn zwager, een Amerikaan uit Milwaukee.’
Mustang. Dat was de naam van de aftershave die Jake ook gebruikte. Dus kon hij de… Nee. Nu ging ze te ver. Jake had heel wat te verantwoorden, maar met brandstichting had hij niets te maken. Trouwens, ook hij was een paar uur tevoren met het vliegtuig naar Abu Dhabi vertrokken. Ze kon het niet nalaten naar hem te informeren.
Jake Corbelle. Wanneer komt Jake Corbelle naar huis?’
Witman verstond haar van de eerste keer, dat zag ze.
Toch antwoordde hij niet onmiddellijk. Alsof hij ertegen opzag haar de waarheid te vertellen.
‘Wat is er? Waarom antwoord je niet?’ vroeg ze met aandrang.
Witman boog zijn hoofd. ‘We weten het niet, Myriam.’
Jullie weten het niet? Bel hem op en vraag het. Of telefoneer naar het ADAD in Abu Dhabi of naar de ambassadeur ter plaatse.’
‘We hebben bij iedereen geïnformeerd.’
‘En?’
‘Hij heeft het hazenpad gekozen, Myriam. Op een of andere manier moet hij erachter gekomen zijn dat je die incriminerende papieren te pakken hebt gekregen. Het lijkt wel of hij van de aardbodem is verdwenen.’
Myriam had moeite om het denkbeeld te verwerken. ‘Maar hij is toch naar Abu Dhabi vertrokken? Ik hoorde het hem zeggen. Zürich. Abu Dhabi. Dat zal dan wel met Swissair zijn.’
Witman zat de hele tijd naar de toppen van zijn schoenen te staren.
‘Kijk me aan, Werner!’
De financiële directeur van het NOC keek op, maar richtte zijn ronde kinderogen naar een punt ergens onder haar kin.
‘We hebben het gecheckt, Myriam. Hij was niet aan boord van de vlucht naar Abu Dhabi.’ Zijn stem zakte weg. Het leek of hij zich schaamde om wat hij ging zeggen. ‘Het diensthoofd veiligheid van het NOC koestert ernstige verdenkingen tegenover Jake Corbelle.’
Myriam kromp ineen. Jake zou zoiets nooit doen. Evenmin als Arafat. Ze zou het geweten hebben als de man met wie ze naar bed was gegaan in staat was tot moord en brandstichting. Of leefde ze in een droomwereld, terwijl zich in de werkelijke wereld om haar heen gewelddadige intriges afspeelden?
Naarmate zich meer verdenkingen opstapelden tegen Jake, voelde ze de noodzaak om zijn verdediging op zich te nemen.
Ze vroeg: ‘Wat zegt de politie ervan?’
Hij schuifelde wat met zijn schoenen. ‘De verdwijning van Corbelle hebben we niet gemeld. Voor zover ze weten is hij dus voor onbepaalde tijd op reis. Wat de brand betreft, houden ze het voorlopig op een ongeval. Ze gaan ervan uit dat iemand de brandende aansteker per ongeluk liet vallen en er niet voor durft uit te komen.’
Ze staarde voor zich uit, liet de film van de gebeurtenissen in De Purperen Barak voor haar geest afrollen. Als de politie zo redeneerde, zouden ze haar er op de duur nog aan doen twijfelen of de brandstichter de sigarettenaansteker met opzet in de brandbare vloeistof had geworpen. Toen dacht ze aan de gewonde veiligheidsagent. Had die misschien een dreun op zijn hoofd gekregen van een vleermuis?
Witman schraapte zijn keel.
‘Er is erger, Myriam’, mompelde hij.
Ze vroeg zich af wat er erger kon zijn. Arafat had haar in de steek gelaten, Jake was verdwenen en Richard vocht voor zijn leven op de afdeling voor intensieve verzorging.
Ze zuchtte: ‘Zeg het maar, Werner.’
Hij zei: ‘De commandant van onze eigen brandweerdienst is me komen opzoeken. Bij de bluswerkeh hebben ze een hoeveelheid hoogradioactief afval aangetroffen, die niet in de inventarissen voorkwam.’
‘Dat verbaast me niet’, zei Myriam. ‘Uit de papieren die we bij Jake hebben gevonden kon je dat wel afleiden. O ja, de papieren. Is mijn handtas al tevoorschijn gekomen?’
Witman keek verward omdat ze onverwacht op een ander onderwerp was overgegaan.
‘Mijn handtas, Werner! De papieren van Jake zaten erin.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Het spijt me. Die moet door de brand vernietigd zijn.’
Ze sloeg de handen voor de ogen. De bewijsstukken waren verloren. Ze probeerde zich te herinneren waar ze haar handtas het laatst had gehad, maar de episode in het pakhuis was vervloeid tot een wirwar van uiterst vage beelden.
Witman kuchte. ‘De commandant zegt dat hij het zal moeten rapporteren.’
‘Rapporteren? Wat? Aan wie?’
‘De illegale wastevoorraad. Aan de Dienst voor Nucleaire Veiligheid. Die ressorteert onder het ministerie van Justitie.’
‘Nu, dat is de zorg van de commandant, nietwaar? Niet de onze.’
‘Helaas,’ zei Witman zacht, ‘het is vooral een zorg voor je vader.’
Het werd haar te veel. Telkens wanneer er iets misliep, werd het in de schoenen van Richard geschoven.
‘Richard heeft zomin iets met inventarissen als met vervalste contracten te maken!’ barstte ze los. ‘Zoiets lijkt me veeleer de zorg te zijn van de financiële directeur!’
Witman dook in elkaar. Zijn gezicht werd bleek en zijn handen knepen in de armleuningen van zijn stoel.
Myriam blies stoom af als een aftandse locomotief. ‘Als er iemand schuld treft ben jij het! Jij had moeten weten wat er aan de gang was!’
Witman morrelde met een verschrikt gezicht aan de schakelaar voor het geluidsvolume van zijn gehoorapparaatje.
Myriam ging staan. Ze had moeite om niet te gaan schreeuwen. ‘Richard geloofde dat hij op jou en jouw boekhouding een kerk kon bouwen! Is dat nu zijn beloning voor zijn vertrouwen?’
Hard schreeuwen verbeterde voor Witman hoogst zelden de verstaanbaarheid, maar blijkbaar had hij de betekenis van haar woorden begrepen. De spieren in zijn kaak verstrakten en trokken witte vlekken rond zijn mondhoeken.
‘Het is misschien omdat ik fideel was, dat het zover is kunnen komen’, mompelde hij.
Myriam verstijfde. ‘Wat wil je daarmee zeggen’, vroeg ze dreigend.
Er kwam een neutrale blik in het keurige boekhoudersgezicht van Witman. ‘Neem me niet kwalijk, juffrouw Dachner’, zei hij formeel. ‘Ik bedoelde er niets verkeerds mee. Maar ik heb mijnheer Dachner de afgelopen maanden verscheidene keren gewaarschuwd.’
Myriam ging zitten. Ze ademde of ze een heel eind bergop had gelopen. Toen ze met Richard de afwijkende clausules van het door Jake vervangen waste-contract had besproken, was het haar opgevallen dat hij de verandering van laag-in hoogradioactief afval had genegeerd.
‘Je insinueert dat Richard van het vervalste contract op de hoogte was, nietwaar?’ zei ze.
Witman aarzelde.
Ze drong aan: ‘Vertel me de waarheid, Werner. Was hij actief bij de zwendel betrokken?’
‘Nee! Neenee. Zijn fout was dat hij Corbelle een hele poos zijn gang heeft laten gaan. Hij had hem als het ware carte blanche gegeven. Corbelle heeft daar vermoedelijk misbruik van gemaakt.’
Myriam dacht erover na. Er klopte iets niet.
‘De laatste maanden had ik allesbehalve de indruk dat Richard Corbelle de vrije hand liet.’
Witman liet zijn formele houding varen. Hij spreidde zijn handen. ‘Ik wil me niet in je privé-zaken mengen, Myriam.’
Ze lachte: ‘Kom nou, Werner.’
Witman keek naar zijn handen, naar zijn schoenen en zweeg.
‘Waarom privé-zaken, Werner?’ vroeg ze scherp.
Hij zuchtte. ‘Toen je met meneer Corbelle… eh… geëngageerd was, leek je vader er blij om. Hij verwachtte er veel van en ging ervan uit dat jullie zonden trouwen. Nadatjullie uiteengegaan waren, was de verstandhouding tussen hem en meneer Corbelle eveneens zoek.’
Hij deed het om mij, dacht Myriam. Om mij getrouwd te zien heeft hij zich door Jake laten misleiden. Verdomme, waarom wil Richard me altijd koppelen?
Ze haalde diep adem.
‘Goed,’ zei ze, ‘wat kunnen we doen?’
Witman ontspande een beetje. ‘Ik heb de commandant een promotie in het vooruitzicht gesteld’, zei hij. ‘Hij zal met zijn rapport wachten tot we hem meer gegevens hebben verstrekt.’
‘Uitstekend. Dus ga jij eerst een grondig onderzoek instellen. Daaruit zal Richards onschuld blijken.’
‘Het soort fraude waar het om gaat, is niet in de boekhouding van het NOC vast te stellen. Dat komt alleen aan het licht door vergelijking van de onze met die van het ADAD.’ Hij glimlachte verontschuldigend. ‘Ik heb bij herhaling schriftelijk en per telefax bij het ADAD om bevestiging gevraagd.’
Myriam keek hem oplettend aan. ‘En?’
Hij wachtte lang met antwoorden. Toen zei hij vrijwel toonloos: ‘Niets. In het Midden-Oosten hebben ze het niet begrepen op pottenkijkers.’
‘Dan moeten we van de nood een deugd maken.’
Witman keek vrij stompzinnig naar haar op.
‘Iemand zal naar Abu Dhabi moeten’, zei Myriam op besliste toon.
De hoofdverpleger van de intensieve afdeling zette het hoofdeinde van het bed onder een hoek van vijfenveertig graden en schikte een paar kussens achter Richards rug. Voor hij de met gordijnen afgesloten ruimte verliet, wierp hij een vlugge, beroepsmatige blik op de monitoren, die het leven dat nog in Richards geteisterde lichaam aanwezig was, weergaven in de vorm van digitale cijfers en elektronische strepen, curven en beeps.
‘Het grootste gevaar is geweken’, zei hij tegen niemand in het bijzonder. Hij voelde aan Richards pols, fronste zijn voorhoofd, stelde de druppelinfusie bij aan de infuusslang, keek op zijn horloge, mompelde iets dat klonk als tien minuten en verdween achter het gordijn.
Myriam pakte een stoel en ging naast het bed zitten. Ze drukte haar lippen tegen Richards voorhoofd.
‘Dag Richard.’
Hij opende zijn ogen. Het was de eerste keer dat er in zijn ogen opnieuw iets van de vroegere weerbaarheid te zien was. Hij glimlachte moeizaam.
‘Dag kindje.’
Ze streelde zijn hand, bleek en bloedeloos op het witte laken. ‘Hoe gaat het met je?’
Hij grijnsde: ‘Nog een paar dagen het bed houden. Dan ga ik weer aan de slag.’
‘Natuurlijk’, zei ze met geforceerde stem. Ze wisten allebei dat het nog wel even zou duren voor hij opnieuw de oude zou zijn. Zijn wangen waren ingevallen en zijn gezicht had de kleur van een vuil hemd.
Hij wilde wat zeggen, maar begon te hoesten. De bedmonitor produceerde een alarmerende ononderbroken pieptoon, zodat Myriam geschrokken overeind sprong. De hoofdverpleger verscheen, stelde een paar knoppen bij en verdween zonder een woord.
Ze ging zitten op de rand van haar stoel.
‘Hoe is het met jou?’ vroeg Richard met schorre stem.
Ze knikte. ‘Goed, hoor.’
‘Gelukkig.’ Hij keek haar onderzoekend aan. ‘En met dokter Dissie? Is hij nog hier?’
Myriam voelde de tranen opkomen, maar probeerde zich te beheersen. Ze wilde open kaart met hem spelen.
‘Hij is weg, Richard. Zomaar, zonder behoorlijk afscheid te nemen. De dag van de brand.’
Ze kon de bittere teleurstelling niet verbergen. Hij glimlachte wrang.
‘Kom nou, kindje. Niet huilen. Je wist toch dat hij niet zou blijven.’
Ze zocht in haar handtas naar een kleenex en snoot haar neus. Hij was de liefste vader van de wereld, maar begreep niets van wat er in haar omging. Ze koos zorgvuldig haar woorden.
‘In afwachting van jouw genezing wordt de leiding van het NOC waargenomen door de oudste directeur. Dat is Witman.’
Dachner knikte instemmend en Myriam vervolgde: ‘Hij heeft kunnen voorkomen dat de commandant van de brandweer de ongeoorloofde aanwezigheid van de waste in De Purperen Barak aan de overheid rapporteert.’
Dachner wilde wat zeggen, maar Myriam liet hem niet aan het woord komen. ‘Dat was toch wat je wilde, nietwaar? Zelf de zaak uitzoeken. Als justitie eraan begint, word jij geschorst en ben je een vogel voor de kat.’
‘Precies.’
‘Ik ben van plan om naar Abu Dhabi te gaan’, zei ze zonder omwegen.
Ze had min of meer verwacht dat hij tekeer zou gaan, maar hij bleef haar ernstig liggen aankijken.
‘Je wilde immers dat ik me met het onderzoek naar de fraude zou bezighouden’, zei ze vlug, struikelend over haar woorden. ‘Ik wil voorkomen dat men jou voor al die rotzooi laat ppdraaien. Je bent ziek en je kunt je niet verweren.’
Er verschenen zweetdruppels op zijn voorhoofd. Ze pakte opnieuw een papieren zakdoekje en veegde ze weg. Zijn huid voelde warm en klam aan.
Hij kuchte. ‘Het is te gevaarlijk, kindje. Een vrouw alleen is in de Golfstaten niet welkom. Ook daar lopen extremisten rond. Laat een ander gaan.’
‘Wie wilje dat er gaat? Jake Corbelle is op de loop. God weet waarnaartoe.’
‘Laat Witman dan gaan. Als het over boekhouding gaat, is hij de aangewezen man.’
‘Dat meen je niet, Richard. De arme man hoort niet meer.’
Dachner zuchtte vermoeid. ‘Er mankeert niets aan zijn ogen. Daarmee redt hij zich wel.’
‘Hij durft niet te vliegen’, protesteerde ze. ‘Het angstzweet breekt hem al uit als hij eraan denkt.’
‘Als jij het hem vraagt, overwint hij dat angstgevoel wel.’
Hopeloos, dacht Myriam. Hoe dikwijls ze ook haar zin had gekregen, ze had hem nooit van haar gelijk kunnen overtuigen. ‘Goed,’ zei ze op besliste toon, ‘maar ik ga met hem mee.’
Richard legde er zich bij neer. ‘Als het niet anders kan. Witman is ten minste betrouwbaar en je kuntje nauwelijks een betere bodyguard voorstellen.’
De hoofdverpleger schoof het gordijn een eindje opzij om haar duidelijk te maken dat het tijd was om op te stappen. Myriam wilde opstaan, maar Richard hield haar tegen met een teken van zijn hand.
‘Wat hoop je te bereiken, kindje?’ vroeg hij zacht. ‘We weten allebei dat je niet alleen voor die fraudeaffaire naar Abu Dhabi wilt.’
Ze sloeg haar ogen neer.
‘Je hebt met dokter Dissie geen toekomst, kindje’, zei hij vriendelijk.
‘Wat is toekomst, Richard?’
Hij zag er bleek en ernstig uit. ‘Een weg, kindje. Een weg die naar de andere kant van de berg leidt. Met Dissie zul je die andere kant nooit bereiken. Je kunt geen gezin met hem vormen. Geen kinderen van hem baren.’
Myriam beet zich op haar lippen. Ze zag dat het gesprek hem moe maakte, maar hij wist van geen ophouden.
‘Het is een Arabier, kindje. Arabieren zijn geen westerlingen. Ze leven met andere gevoelsinstellingen en waardesystemen dan jij gewend bent.’
‘We houden van elkaar’, zei Myriam. ‘Als je hem zou horen praten, zou je het begrijpen.’
Hij wilde antwoorden, maar een meelijwekkende, bijna geluidloze hoestbui belette hem te spreken. Toen die voorbij was, ging hij uitgeput weer achterover liggen. Ze hield een glas met water aan zijn lippen en hij dronk dankbaar een paar slokjes.
‘Als een Arabier praat, gaat het hem om de indruk die zijn woorden maken,’ bromde hij, ‘het is belangrijk hoe mooi hij het zegt, niet wat hij zegt.’
‘Arafat is niet zo.’
Richard bleef volharden. ‘Eens hoorde ik een interessante verklaring over hun taalgevoel, Myriam. Moet je luisteren.’
Hij was zo moe dat ze moeite had hem te verstaan, maar ze durfde hem niet te onderbreken. Hij stond erop zijn visie te verduidelijken.
‘Een dorpsoudste van een afgelegen Arabisch bergdorpje die op het punt stond zijn hadj, de bedevaart naar Mekka te vervullen, vroeg aan zijn twee zonen afzonderlijk om tijdens zijn afwezigheid zijn wijngaard te verzorgen.’ Richard wachtte even om op adem te komen. Hij vervolgde: ‘De ene zoon zeija, maar deed het niet. De andere zei nee en deed het toch. Toen de vader terugkeerde en vernam wat er was gebeurd, vroeg hij aan de dorpelingen wie van zijn zonen hem ter wille was geweest.’ Richards stem zakte nu helemaal weg. ‘De Arabieren gaven eenparig de voorkeur aan de eerste. Omdat hij door ja te zeggen respect had getoond voor zijn vader.’
Dachner sloot zijn ogen en fluisterde: ‘Dat hij het werk niet had gedaan, was voor hen van geen belang. Belangrijker was dat hij gezegd had het te zullen doen.’
Misschien geldt dat ook voor mij, dacht Myriam. Ook ik wil niet graag de waarheid horen, zodra die pijn doet.
Ze stond op en kuste hem op zijn voorhoofd. Jij soms? dacht ze. Zou jij zo graag willen horen dat ik Arafat boven jou verkies? Ze zag hoe hij haar, ondanks zijn moeheid, taxerend lag aan te kijken.
Ze huiverde.
Arme Richard, dacht ze, je hebt zo min als ik een toekomst.
‘Je moet nu rusten, Richard. Straks kom ik nog even langs.’
‘Een ogenblikje’, kraste hij.
Ze bleef staan, ten prooi aan een mengeling van medelijden en opstandigheid.
‘Je hebt m'n leven gered,’ zei hij met hese stem, geprikkeld, ‘maar als je je opnieuw voor Dissie te grabbel gooit, ben ik je daar niet dankbaar voor.’
Myriam glimlachte verward. ‘Dankbaarheid is een illusie, Richard’, zei ze zacht. ‘Liefhebben is dat niet.’
‘Alles is een illusie, kindje’, gromde hij. ‘Liefhebben nog het meest van al!’
Ze liep de kamer uit en zijn laatste woorden echoden samen met het klikklakken van haar hakken door haar hoofd.