18

De helikopter landde op het dak van het Mafraq Hospital. Door het lawaai van de motor hadden ze tijdens de vlucht nauwelijks met elkaar kunnen praten. Ze had de hele tijd dicht tegen Arafat aangedrukt gezeten, met haar hand in de zijne.

Hij hield nog steeds haar hand vast, toen ze in de lift stapten. ‘Kom,’ zei hij, ‘ik heb een kleine flat in het bijgebouw van het ziekenhuis. Daar kun je een bad nemen en wat uitrusten. Daarna kunnen we praten.’

Ze schudde het hoofd. ‘Liever direct naar het hotel, Arafat. Witman zal zich anders te ongerust maken.’

‘Misschien wel.’ Hij keek verontschuldigend. ‘Het spijt me, wat er is gebeurd.’

‘Had je het kunnen voorkomen?’

‘Ik had Abdullah moeten waarschuwen dat hij je geen seconde alleen mocht laten.’

Ze verlieten het ziekenhuis. Abdullah stond hen bij de ingang met zijn limousine op te wachten.

Hij grijnsde breed. ‘Keef hèèlak miss Dachner?’

Ze glimlachte vermoeid. ‘Keef hèèlak intie. Het gaat me goed, Abdullah. Breng ons nu maar vlug naar het Sheraton.’

‘Le grand hotel Sheraton ? No problem, miss Dachner.’

In de auto zei Arafat: ‘De mislukte gijzeling zou voor Al Fahim wel eens het begin van zijn ondergang kunnen worden.’

Al Fahims woorden over openbare onthoofding spookten haar nog door het hoofd en ze kroop dichter tegen Arafat aan. Hij legde zijn arm geruststellend om haar schouders.

Na enige tijd vroeg ze: ‘Wat had je gedaan, als ik me de naam van dat eethuisje niet meer had herinnerd?’

‘Dan was ik evengoed gekomen’, zei hij.

‘Verbaasde hetje niet dat ik gisteren niet op m'n kamer was?’

‘De portier zei me dat je er was, maar niet gestoord wilde worden.’

‘En dus ging jij naar huis?’

Hij sloeg zijn ogen niet neer. ‘Ja. Naar huis. Naar Amina en Aziza, mijn kleindochters.’

Het was Myriam die haar ogen neersloeg. Om de een of andere reden klonken zijn woorden als een terechtwijzing.

Toen ze haar sleutel kreeg van de portier zei die: ‘Mister Witman is very anxious. Hij vroeg hem te waarschuwen zodra u binnenkwam.’

‘Doet u dat maar’, zei Myriam. ‘Zeg hem dat ik op mijn kamer ben.’

Nog vóór ze zich in de badkamer had kunnen terugtrekken, belde Witman aan. Arafat liet hem binnen.

Witman keek van de een naar de ander met een lichte frons op zijn kinderlijke trekken. Zijn anders zo blozende gezicht zag onnatuurlijk bleek.

‘Waar was je gisteren, Myriam? Ik was dodelijk ongerust.’ Hij keek Arafat afkeurend aan. ‘Je had me kunnen waarschuwen dat je met hem ergens anders de nacht wilde doorbrengen.’

‘Zo is het helemaal niet, Werner’, zei ze verontwaardigd. ‘Ik werd gegijzeld.’

Hij hoorde haar niet, of was te opgewonden om haar te verstaan. ‘Ik heb meneer Dachner gebeld. Vroeg hem of ik de politie moest waarschuwen, maar hij vond van niet.’

‘Ik heb níét met Arafat de nacht doorgebracht, Werner. Ik wilde dat het waar was. Het scheelde geen haar of ik had er het leven bij ingeschoten.’

‘Je vader was vreselijk boos, Myriam. Hij wil dat je onmiddellijk naar huis…’ Hij onderbrak zichzelf. ‘Wat zei je?’

Ze herhaalde het langzaam en duidelijk, om hem de kans te geven de woorden van haar lippen te lezen.

‘Ik werd gegijzeld. Door Abbas Al Fahim.’

Zijn stem was dik van ongeloof. ‘Gegijzeld? Kom nou, Myriam. Voor je vader zul je een beter excuus moeten bedenken.’

Ze begreep dat ze de schijn tegen zich had. ‘Luister,’ zei ze, ‘ik ga eerst een bad nemen. Het lijkt wel of ik kilo's zand aan m'n lichaam heb kleven. Bij de lunch zullen we verder praten.’

Ze bleef een kwartier onder de douche staan, zeepte zich telkens opnieuw in, spoelde zich af, waste haar haar, poetste minutenlang haar tanden en besteedde een kwartier aan haar make-up. Ze had het gevoel nooit meer helemaal schoon te kunnen worden, na wat ze de arme Hamed had aangedaan.

Al wist ze ook wel dat Abbas Al Fahim de enige schuldige was.

Maar was hij wel de énige?

Het werd hoog tijd dat er klare wijn werd geschonken.

Ze trok een wit katoenen pakje met rode en blauwe versieringen aan. Het rokje reikte enkel tot in de holte van haar knieën, maar als ze dan toch gegijzeld werd, mocht dat evengoed zijn omdat ze er te frivool bijliep.

Toen ze in de kamer terugkwam, viel haar de ongezonde kleur van Witman opnieuw op. Hij had zich waarschijnlijk te veel zorgen gemaakt over haar verdwijning. Arafat had intussen een uitgebreide lunch van verse zeevruchten naar boven laten brengen. Het hotel met zijn drie restaurants ging er prat op alle denkbare specialiteiten dagelijks te kunnen aanvoeren en dat konden zowel Zeeuwse oesters als Noorse kreeften zijn.

Arafat wilde al dadelijk met vragen beginnen, maar ze schudde het hoofd. ‘Laten we eerst wat eten.’ Tot haar verbazing had ze behoorlijk trek.

Ze aten zwijgend; de enige die bijna niets aanraakte was Witman.

Bij de koffie vertelde ze hun wat haar was overkomen. Ze had moeite om de scène met Hamed te beschrijven.

‘Ik weet echt niet hoe het kwam, Arafat. Voor zover ik wist was het een spuitbusje dat werd ontworpen om aanranders af te schrikken. Niet om iemand te doden.’

‘Niemand kan je wat verwijten’, stelde Arafat haar gerust.

‘Wat als Al Fahim naar de politie gaat?’

‘De politie weet ervan.’

Ze keek ontzet. ‘Hoe kan dat?’

‘De piloot van de helikopter was mijn vriend Ahmad Jasim. Hij is hoofdcommissaris van politie in Abu Dhabi.’

Ze sprong geschrokken op. ‘Jezus. Wat zal er met me gebeuren?’

Arafat lachte geruststellend. ‘Niets. Hij is een Palestijn. We helpen elkaar.’

Ze ging zitten, bestudeerde zijn gezicht. ‘Behoort hij soms ook tot dat geheime genootschap, de Aboo Alhawl?’

‘Ook?’ vroeg hij achterdochtig.

‘Volgens Al Fahim ben jij een van hun leiders.’

Hij was nog meer op zijn hoede. ‘Wat heeft Al Fahim je nog meer verteld?’

‘Een gecompliceerd verhaal. Volgens hem zijn jullie een ondergrondse beweging die dokters en ingenieurs uitstuurt over de hele wereld om kennis op te doen over de productie van atoombommen.’

Zijn hoge voorhoofd rimpelde van ergernis. ‘Geloof je hem?’

Ze wist niet meer wat te geloven. ‘Ik weet het niet.’

Hij sprong overeind, ijsbeerde door de kamer. ‘Zo, je weet het niet. Wil dat zeggen dat je zo weinig vertrouwen hebt?’ Plotseling leek hij een vreemde, een man die ze niet kende. Hij bleef voor haar staan. ‘Luister, domme vrouw. Alhawl is geen terroristenorganisatie. Integendeel, het zijn realisten die aansturen op een vreedzame regeling met Israël. Zij hebben hun invloed aangewend om de PLO en Yassar Arafat ertoe te bewegen de UNO-resoluties 242 en 338 te aanvaarden en daarmee het bestaansrecht van Israël te erkennen.’

Ze wond zich op. ‘Domme vrouw, zeg je? Wat ben jij? Een insha’Allah Arabier? Jullie politiek gebeunhaas interesseert me niet. Wat ik wil weten is wat jullie mijn vader hebben aangedaan!’

Arafat was ontstemd. Zijn misnoegen was voelbaar in de kamer. ‘Ik heb het je al eerder gezegd. Leer de waarheid onder ogen zien. Hij heeft het zichzelf aangedaan.’

Het was een absurde situatie. Ze was zopas aan gevangenschap ontsnapt en ze zat hier te ruziën met de enige man van wie ze hield. Ze probeerde hem tot rede te brengen. ‘Arafat, als je er meer over weet, zeg het me dan.’

Hij aarzelde, wierp een zijdelingse blik op Witman. Die zat met een lege blik voor zich uit te staren, niet in staat het snelle hee-nen-weergepraat te volgen.

‘Om hem hoef je je geen zorgen te maken’, zei Myriam ongenadig. ‘Hij hoort je toch niet.’

Witman had uit hun gezichtsuitdrukkingen meer dan waarschijnlijk opgemaakt dat ze het over hem hadden, want hij sloeg zijn ogen neer. Myriam had zich wel voor het hoofd kunnen slaan.

Arafat liep naar de kleine koelkast en haalde er een blikje Pepsi-cola uit. Hij trok het open en dronk. Toen keek hij haar aan en de kleur van zijn ogen werd donkerder, zachter.

‘Het verhaal van Al Fahim is voor een deel waar’, bekende hij.

Ze luisterde gespannen.

Hij kwam op een stoel dicht bij haar zitten en nam haar hand in de zijne. Zijn gele ogen werden lichter van kleur, zijn stem kreeg een dringende klank en ze voelde de sterke invloed die hij op haar ging uitoefenen.

‘De intifata is een strijd van mijn volk om zelfbeschikking. Sommige jongeren vechten door met stenen te gooien. Anderen door kennis te vergaren. Aboo Alhawl heeft van het begin af de besten van onze jongeren geselecteerd en naar bevriende universiteiten gestuurd om te studeren. Ik was een van hen. Met kennis zullen we zonder geweld onze plaats in de wereld veroveren, niet door Israël met atoombommen te vernietigen.’

Myriam streek over de rug van zijn handen. Hij had dezelfde handen als haar vader.

‘De meeste geleerden bij het ADAD zijn Palestijnen of Egyptenaren. Zij doen al het onderzoekingswerk, waarvan de resultaten worden opgeëist door mannen als Abbas Al Fahim. Zo had het kunnen blijven tot onze vredespolitiek haar vruchten zou hebben afgeworpen en we als evenwaardige burgers naar onze geboortegrond zouden kunnen terugkeren.’

Ze luisterde afwezig naar zijn stem. De politiek interesseerde haar niet zo erg.

‘Door de revolutie in Iran werden sommige prinsen, onder wie Al Fahim, onrustig. Ze wilden meer macht, atoommacht.

Ze verenigden zich onder de naam Murtadd, en maakten dankbaar gebruik van het voorstel van Corbelle om in de Sebkha Matti, een zoutvlakte op de grens met Saoedi-Arabië, een mausoleum te bouwen, waar het Europees radioactief afval gedumpt zou kunnen worden.’

‘Daarmee bewezen ze het NOC toch een dienst?’ opperde Myriam.

‘Ja, maar naast het mausoleum zou een kernreactor worden gebouwd’, vervolgde Arafat rustig. ‘En die zou in handen van Murtadd komen. Politiek gezien zou het hen aan de macht helpen – een Internationale situatie, te vergelijken met de revolutie in Iran – en het zou het einde betekenen van Aboo Alhawl. Murtadd zou alle vreemdelingen in het land uitwijzen.’

Hij liet haar hand los en stond op, keek op haar neer. ‘Waar zou ik naartoe moeten, Myriam?’

Ze keek zwijgend naar hem op, bang iets verkeerds te zeggen.

Hij vervolgde: ‘Daarom moesten we het plan van Al Fahim dwarsbomen. Zijn eigen mensen verschaften ons dat middel.’

‘Hoe?’

‘Het Midden-Oosten blijft het Midden-Oosten. Het wordt nooit anders. Commissielonen en steekpenningen vormen een onderdeel van het dagelijkse leven. Ook bij het ADAD. Mazroui, hun adjunct-directeur, gooide het met iemand bij het NOC op een akkoordje om met een stel fictieve facturen tientallen miljoenen te verduisteren.’

‘Heb je dat gehoord, Witman? Mazroui, de man die mij buiten de deur zette, is de verduisteraar.’

Witman keek verslagen van de een naar de ander. ‘Wat zeg je?’

‘Ach laat maar, Werner. Ik leg het je straks wel uit.’ Ze wendde zich tot Arafat. ‘En toen?’

‘Toen werd ik ingeschakeld. Ik werd naar België gestuurd om mee te werken aan het programma over radio-immunologie. Aboo Alhawl vroeg mij bij je vader tussenbeide te komen om Al Fahim uit de BR2 te houden.’

Ze keek op. Zocht de waarheid in zijn ogen.

‘En dat deed je door hem te chanteren?’

Hij overwoog zijn antwoord.

‘Nee,’ zei hij ten slotte met een strak gezicht, ‘door hem de ogen te openen voor Murtadd. Toen telefonische bedreigingen met bomaanslagen uit naam van Murtadd niet hielpen, ben ik hem gaan opzoeken en heb aangetoond wat zij van plan waren. Hij ging pas door de knieën nadat ik ging dreigen openbaar te maken dat hij een oplichter was.’

Van de hele uiteenzetting maakten bij Myriam de laatste zinnen nog het meest indruk. Iedereen bleek overtuigd te zijn van Richards schuld. Corbelle, Witman, Al Fahim. Zelfs Arafat. Hoezeer ze ook onder zijn invloed verkeerde, dit kon ze niet accepteren.

‘Niet Richard, Arafat. Niet mijn vader!’

‘Ik waardeer het dat je in je vader gelooft, Myriam. Ook bij ons is eerbied voor ouderen een traditie. Maar ik weet zeker dat je vader het vervalste contract eigenhandig heeft getekend. Met groene inkt, zoals de islam het voorschrijft.’

Ze staarde hem sprakeloos aan. Aan de handtekening had ze nooit gedacht.

Was Arafats versie mogelijk, vroeg ze zich af.

Ze schudde haar hoofd. ‘Iemand heeft Richard om de tuin geleid.’

‘Wie?’

‘Ik weet het niet’, zei ze ongelukkig. ‘Voor mijn part Jake Corbelle. Hij had een kopie van het valse contract en bezat een voorraad blanco facturen. Ik vond ze in zijn…’

Ze wist zich net op tijd in te houden.

‘Ja?’ vroeg hij.

‘In zijn bureau’, zei ze nonchalant.

‘Tja.’ Hij wierp een blik op Witman, die de hele tijd geen woord had gezegd. ‘Hoe is jouw gesprek met Mazroui gisteren verlopen?’

Hij moest zijn vraag drie keer herhalen.

‘O,’ zei Witman ten slotte, ‘dat liep op niets uit. Morgen wordt het voortgezet.’

‘Hoe laat?’

‘Halfelf.’

Arafat zei: ‘Ik zal meegaan, samen met Ahmad Jasim, de politiecommissaris. Die heeft zijn methoden om Mazroui te doen opbiechten. Als er iemand anders dan Myriams vader schuldig is bij het NOC, halen we het er wel uit.’

Witman trok een gezicht of hij er niets van had begrepen.

‘Goed idee’, zei Myriam. ‘Dan zal ik nu eerst Werner een resumé geven van ons gesprek.’

‘Doe dat’, zei Arafat. ‘Nog iets. Volgens de commissaris is Jake Corbelle wel degelijk met de Pan Am-vlucht naar New York afgereisd.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Ik moet weg. Het is laat.’

Ze sprong op. ‘Je laat me toch niet alleen?’

Zijn ogen drukten oprechte spijt uit. ‘Ik moet naar het ziekenhuis, Myriam.’

‘En later?’

‘Misschien. Anders zie ik je morgen.’ Hij gaf haar een zoen, gaf Witman, die eveneens was opgestaan, een hand en verliet de kamer.

Myriam onderdrukte haar teleurstelling.

‘Kom, Werner,’ zei ze, ‘ik zal je eens haarfijn uitleggen wat we hebben besproken.’

Maar Witman trok een verongelijkt gezicht. ‘Nee. Nu niet. Ik moet nog wat papieren doornemen. Tot morgen.’

Hij verliet haastig de kamer.

Jezus Christus, dacht Myriam vermoeid, alsof het mijn schuld is dat hij zo slecht hoort.

Hoewel het pas acht uur was, ging ze naar bed.

Richard, Jake en Arafat, dacht ze voor ze in slaap viel, ik wilde van de drie één maken, maar als het om geheimhouding gaat, zijn ze een drie-eenheid.

Om middernacht belde Florence Gigase haar uit haar bed.

‘Ga je mee dineren?’ vroeg ze opgewekt.

‘Nee zeg. Het is middernacht.’

Florence giechelde. ‘Het uur dat de vliegen slapen.’

‘Vliegen?’

‘Een Arabisch gezegde waarmee ze het late uur van hun avondeten verklaren. Een gewoonte van de bedoeīenen van toen ze nog in tenten leefden en wachtten met eten tot het koeler was en de hinderlijke vliegen weg waren.’

Myriam wilde weigeren, maar veranderde van gedachten. Ze zou toch moeilijk in slaap komen en misschien kon ze van Florence nog wat te weten komen.

‘Goed, ik kom.’

‘The Zafeer Supper Club,’ zei Florence, ‘in het penthouse.’