15
Myriam zag de afzonderlijke baanrandlichten tot een langgerekte streep ineenvloeien, toen de Boeing van Swissair zich met toenemende snelheid van de startbaan in Zürich losmaakte. Er ging een trilling door het toestel toen het landingsstel naar binnen klapte en ze hoorde de bons waarmee de luiken van de behuizing zich sloten. Ze keek naar buiten en de bergwand leek haar niet meer te ontwijken, maar de Jumbojet legde zich steil klimmend op één zijde en opeens waren ze een heel eind boven de bergen.
De plotseling opkomende misselijkheid woelde als een gebalde vuist ergens onder in haar maag.
Ze drukte haar voorhoofd tegen het koele oppervlak van het kunststofraampje. Het safety belts on-lampje brandde nog en ze wilde zich niet belachelijk maken door nu naar de wc te hollen. De beklemming trok langzaam weg. Ze ontspande zich. Gelukkig bleef het er meestal bij dat ze zich een paar ogenblikken beroerd voelde. Toch werd het nu wel hoog tijd dat ze het probleem ernstig onder ogen ging zien. Ze was zwanger.
Het moest gebeurd zijn in het ziekenhuis, die keer na de valpartij met de motorfiets. Ze had toen verscheidene dagen de pil niet genomen en toen Arafat in de ziekenkamer bij haar in bed was gekomen, had ze nauwelijks een seconde van aarzeling gekend. Ook nadien had ze nagelaten aan de dokter te vragen of de morning-afterpil nodig was en ze had al de andere tekenen genegeerd. Ook dokter Wilfrieds’ voorzichtige verklaring dat de permanente rugpijn geen gevolg was van een letsel, maar soms op zwangerschap duidde, had ze met een schouderophalen afgedaan. Het zou een kwestie van stress zijn, de naweeën van de opeenvolgende ongelukken.
Ze realiseerde zich nu pas dat ze onbewust had geprobeerd Arafat volledig aan zich te binden, maar vroeg zich meteen met een vage angst af hoe hij erop zou reageren. Voor het eerst drong de volle betekenis van haar toestand tot haar door en ze had spijt dat ze er niet met Muriël over had gepraat. Die wist meer over dit soort dingen. Destijds had ze het voor haar vriendin verzwegen omdat ze haar bedillerige terechtwijzing wel kon raden. Zonder enige twijfel zou ze hebben uitgeroepen: ‘Zwanger van Arafat? Goeie genade, Myriam, wie wordt er nu zwanger van een Arabier?’
Of had ze het voor zich gehouden om te voorkomen dat Muriël haar zou proberen te overtuigen het weg te halen? Ze vroeg zich af of het daarvoor te laat was en probeerde uit te rekenen hoever ze was. Twee, drie maanden? Waarschijnlijk te ver voor een zwangerschapsonderbreking – ze merkte de eerste tekenen van verandering al aan haar lichaam – maar voor bevallen in het vliegtuig, zelfs bij de retourvlucht, hoefde ze nog geen angst te hebben.
Twee rijen vóór haar zag ze het achterhoofd met het grijze haar van Witman. Hij had een koptelefoon opgezet, maar dat was om zich een houding aan te meten. Door zijn slechthbrendheid was muziek voor hem niet veel meer dan een verzameling wanklanken. Ze wist dat hij zijn tegenzin om te vliegen voor haar opzij had gezet en dat stemde haar dankbaar.
Het had heel wat voeten in de aarde gehad vooraleer Myriam een visum voor de Emiraten had gekregen. Nadat Witmans aanvraag voor haar was afgewezen, was ze persoonlijk naar de ambassade aan de Franklin Rooseveltlaan in Brussel gegaan. Hoewel ze een donkergrijze wollen rok tot ver beneden de knie en een hooggesloten blouse met daarover een zwart-met-rood colbertje had gedragen, had de ambassadesecretaris een blik op haar lange blonde haren geworpen alsof ze een revuemeisje van de Folies Bergère was.
‘De public relations tussen het ADAD en het NOC zijn een officiële aangelegenheid’, had hij koel maar beleefd gezegd. ‘Daar hoeft een jonge, ongetrouwde vrouw geen vermoeiende reis voor te ondernemen.’
Myriam had even geaarzeld of ze hem over Arafat zou vertellen, maar had het toch veiliger geoordeeld dat niet te doen.
Ze zei: ‘Er zijn wat misverstanden over de stagiairs. Misschien kan ik de plooien gladstrijken.’
‘We zullen zien.’ De secretaris begeleidde haar naar de deur van zijn kantoor.
‘Wanneer hoor ik iets van u?’
Hij glimlachte: ‘Boekra? Morgen?’
Ze begreep dat het een beleefde afwijzing was en had alle hoop al bijna opgegeven, toen ze op een dag zonder nadere verklaring een briefje van de ambassade kreeg dat ze haar visum mocht afhalen. Intussen had Richard het ziekenhuis verlaten en hij was – het advies van de huisarts negerend – opnieuw aan het werk gegaan. Na de brand hadden een paar kranten een vaag artikel gewijd aan het probleem van het radioactief afval bij het NOC, maar het gevreesde schandaal was niet losgebarsten.
‘S'il vous plaît, mademoiselle. ‘De airhostess hield haar een op glanzend papier gedrukte menukaart in drie talen voor. Bovenaan stond in het Frans, Engels en Arabisch: Swissair waarborgt u deze maaltijd zonder varkensvet. Myriam had honger en koos voor Sauté de Veau Marengo en Salade Milanaise. Toen het eten gebracht werd, had ze opeens geen trek meer. Ze prikte wat in het voedsel en na twee happen gaf ze een teken aan de airhostess het bord weg te nemen.
‘Een vermageringskuur bezig?’ vroeg de vrouw in de stoel naast haar.
‘Eh… nee. Of ja, een beetje wel’, antwoordde Myriam verward.
De vrouw lachte. ‘Moetje mij zien. Ik hoef maar naar eten te kijken en ik kom al aan. Ik heb ieder dieet dat er bestaat al geprobeerd, zonder succes.’
Myriam glimlachte. ‘Zo erg is het ook niet.’ Ze hadden kennisgemaakt tijdens de transit in Zürich. Florence Gigase, zo heette de vrouw, woog wel een paar kilo te veel, maar had toch nog een aardig figuur. Haar man, een specialist in bankzaken, werkte voor de Centrale Bank in Abu Dhabi aan de harmonisatie van de valuta's van de Golfstaten. Met zijn vorstelijk salaris kon Florence het zich permitteren maandelijks een paar dagen bij haar zusters in Brussel te gaan doorbrengen.
‘Waarschijnlijk zenuwen’, oordeelde Florence. ‘Voor een westerse vrouw is Arabie een hele ervaring. Vooral als ze ongetrouwd is. De mannen zullen je met hun ogen verslinden.’
‘Dan toch niet vanwege m'n kleding’, grinnikte Myriam. Ze droeg een grijs gestreept mantelpak met lange rok en haar lange blonde haar werd bijeengehouden met een netje.
Florence gaf haar een kneepje in de hand. ‘Maak je geen zorgen. Als je problemen hebt, kom je maar naar mij toe. In de compound achter de renbaan hebben we een huis met tuin en zwembad, maar we hebben ook een suite in het Sheraton Beach Hotel, waar jij verblijft.’
‘Wat is een compound?’ vroeg Myriam.
‘Een soort getto voor rijkelui net buiten de stad. In de woestijn dus. Daar wonen de welgestelde buitenlandse werknemers, de expas.’
‘Het lijkt nergens naar.’
Florence lachte. ‘Ach, Abu Dhabi valt best mee. Als je je maar aan de regels houdt.’
‘En die zijn?’
‘Niet staren als iemand bidt. Niet wenken of iemand aanroepen. Niet met de linkerhand eten. Niet met minirok of decolleté lopen. En wat de mannen betreft, die moeten andermans vrouw volkomen negeren.’
Myriam staarde bedrukt voor zich uit. Ze kon zich Arafat niet voorstellen onder zulke leefregels.
‘Ken jij het Mafraq Ziekenhuis?’ vroeg ze.
‘Ja. Het werd pas vorig jaar voltooid. Het heeft fortuinen gekost. Geëquipeerd met de duurste snufjes.’ Florences stem klonk laatdunkend. ‘Er wordt spottend verteld dat de dokters de gebruiksaanwijzingen voor de medische apparatuur punt na punt met de vinger volgen bij harttransplantaties.’ Ze keek Myriam onderzoekend aan. ‘Je bent toch niet ziek?’
‘Nee hoor. Een vriend van me, een chirurg, werkt in het Mafraq Ziekenhuis.’
‘O sorry. Hoe heet hij? Misschien ken ik hem.’
‘Dokter Dissie. Arafat Dissie. Een Palestijn. Hij werkte mee aan een ohderzoeksprogramma over radio-immunologie bij het NOC. Toen hij in België was hebben we samen… Nu ja.’ Myriam zweeg toen ze merkte dat Florence haar met een veelbetekenende blik aankeek. ‘Is er wat?’
‘Nee, neenee’, antwoordde Florence net iets te vlug.
Ze zwegen allebei.
Toen zei Florence: ‘Over toeval gesproken. Toen ik de vorige keer naar Abu Dhabi terugkeerde, zat ik ook naast iemand die voor het NOC werkte. Jake Corbelle noemde hij zich. Een knappe Amerikaan.’ Ze lachte dubbelzinnig. ‘Heb hem daarna nog een keer ontmoet. Nadien liet hij niets meer van zich horen.’ Er klonk onmiskenbaar spijt in haar stem.
Myriam kon haar oren niet geloven. ‘Jake Corbelle, zeg je? Vorige maand? Weet je het zeker?’
‘Godallemachtig,’ zei Florence, ‘wat doe jij opeens raar. Natuurlijk weet ik het zeker. Zo'n man vergeet je niet. Het was de directe Sabena-vlucht vanuit Brussel. Vertrek negentien vijfendertig. Precies op tijd.’
Myriam leunde met stomheid gestagen achterover. Tenzij Florence zich vergiste, kon Jake met de brand in De Purperen Barak niets te maken hebben gehad. Toen die uitbrak, zat hij avances te maken bij Florence in het vliegtuig naar Abu Dhabi. Ze wilde opstaan om er met Witman over te praten, maar een airhostess versperde het gangpad met een trolley. Ze sloot haar ogen en probeerde wat te slapen.
Ze wist niet wat ze ervan moest denken, maar het was voor Jake in elk geval een rare manier om op de loop te gaan.
Hoewel ze in het boordmagazine had gelezen dat de nieuwe internationale luchthaven van Abu Dhabi een van de grootste en meest luxueuze ter wereld was, keek ze toch met verstomming naar de avant-gardearchitectuur, gecombineerd met geometrisch zuiver vloeiende lijnen van islamitisch design. Aan de douanecontrole stond een lange rij Indiërs en Pakistanen zwijgzaam hun beurt af te wachten, allemaal mannen voorzien van versleten koffers of schamele linnen reistassen die stoïcijns toekeken hoe aan de later aangekomen Europese reizigers voorrang werd verleend.
Het was halftwee in de ochtend, maar in de ontvangsthal onder de imposante koepel van groen met blauw mozaïek heerste een drukte alsof het middag was. Hun doorgang in de hal werd bemoeilijkt door tientallen jonge mannen die hen, gekleed in de traditionele dishdash met daarover de abaya, een witte losse mantel, de weg versperden. Ze zwaaiden met naambordjes en riepen de namen van de reizigers op wie ze wachten. Met hun koffers in de hand bleven Myriam en Witman aarzelend staan.
Een jonge man met een scherp gesneden gezicht en vurige koolzwarte ogen kwam naar hen toe. ‘Miss Dachner? Je suis Abdullah Nasser, from Nasser Car Hire Company. Je suis votre chauffeur. Marhaba fee Abu Dhabi. That means welcome in Abu Dhabi.’ Op zijn teken kwamen twee Indische dragers toegesneld die de koffers overnamen.
Myriam voelde zich opgelucht. Het was een goed teken dat het ADAD de afspraak nakwam om voor een auto met chauffeur te zorgen. Ze stak haar hand uit en merkte de lichte aarzeling waarmee Abdullah die aannam. Ze wees op Werner. ‘This is mister Witman.’
Abdullah knikte en grijnsde: ‘Enchanté.’
Ze liepen achter hem aan door de koele, rijkelijk gestoffeerde ontvangsthallen en luisterden naar Abdullah die honderduit praatte, Engels met af en toe een Franse uitdrukking. ‘Zevenendertig kilometer naar downtown. Autoroute: Pas de problemé. Wist u dat Abu Dhabi Arabisch is voor Vader van de Antiloop? Eigenlijk The White Arabian Oryx, een prachtig dier, wit met crèmekleurige vacht en lange elegante hoorns, dat vroeger over de eilanden zwierf waarop nu Abu Dhabi is gebouwd.’
Ze bereikten de uitgang. Arafat had haar verteld dat de zomermaanden er onaangenaam warm konden zijn, zodat het haar niet verbaasde dat de temperatuur van de buitenlucht te vergelijken was met die van een onweerachtige augustusavond in het eigen land. Terwijl Abdullah de auto ging halen, bracht Myriam Witman op de hoogte van haar gesprek met Florence over Jake.
Hij keek haar ongelovig aan.
‘Onmogelijk, Myriam. Hij was niet mee met die vlucht. We hebben de passagierslijsten laten checken. De vrouw moet zich in de datum vergist hebben. Je zegt zelf dat ze iedere maand naar huis vliegt.’
Myriam wilde protesteren, maar zag een koppige uitdrukking in zijn ogen verschijnen. Ze zweeg. Het was twee uur ‘s ochtends en dat was niet het geschikte moment om met een slechthorende Werner te gaan debatteren.
De auto van Nasser Gar Hire Company bleek een donkerblauwe Amerikaanse limousine te zijn. Zodra ze op de achterbank zaten, zette Abdullah de airconditioning aan en het werd snel koeler. Hij wees op de autotelefoon. ‘U kunt automatisch bellen. Paris, Londres, Brussels. Heeft twintigduizend dirham gekost.’ Hij startte en vertrok met slippende banden.
Een halfuur later stopte hij op de Corniche Road voor het Sheraton. De hele weg had hij met cijfers, gewichten, afstanden en jaartallen de sensationele ontwikkeling van de Emiraten sinds de olieboom beschreven. ‘We zijn het rijkste land in de wereld,’ verklaarde hij zonder een zweem van trots, ‘maar we moeten nog leren wat ermee aan te vangen.’ Hij begeleidde hen naar de balie en zorgde ervoor dat ze in een minimum van tijd elk hun kamer hadden, Werner op de tweede en Myriam op de zesde verdieping.
Toen Abdullah afscheid nam, vroeg hij aan Witman: ‘Hoe laat moet ik u afhalen, mister Vismáán, sir?’
Witman keek hulpzoekend naar Myriam.
‘Morgenochtend om halfelf worden we bij het ADAD verwacht’, antwoordde ze in Witmans plaats.
‘Oké, juffrouw Dachner.’
‘Ik zou graag hebben dat je me om drie uur vanmiddag naar het Mafraq Ziekenhuis brengt’, vervolgde ze iets minder luid zodat Witman haar niet hoorde. ‘Is dat mogelijk?’
Abdullah keek min of meer verbaasd van de een naar de ander, opende zijn mond, trok een gezicht of hij het begreep en zei: ‘Ana moewééfi, eh… goed, afgesproken.’
Toen Myriam om drie uur de straat opstapte, sloot de hitte zich als een hete, klamme deken om haar heen. Nog voor ze de wachtende auto van Nasser had bereikt, was ze al drijfnat. Met een zucht van opluchting ging ze naast Abdullah op de voorbank zitten.
‘Mafraq Ziekenhuis’, zei ze min of meer opgewonden. Nog een paar minuten en ze zou Arafat opnieuw ontmoeten.
Abdullah vroeg: ‘Mister Vismáán gaat niet mee?’
‘Nee. Rijden maar.’
Hij maakte geen aanstalten om weg te rijden.
‘Is er iets?’
‘Nee. Eh… ja.’ Hij keek haar enigszins verlegen aan. ‘Vrouwen van stand zitten hier zelden naast hun chauffeur.’
‘Waarom?’
‘Het is onwelvoeglijk, mademoiselle Dachner.’
‘Zoals je wilt.’
Ze ging achterin zitten en hoewel ze opgewonden was door de gedachte straks Arafat te zullen ontmoeten, kwam ze toch onder de indruk van de moderne gebouwen die, gescheiden door grasvelden en bloemperken, de grote moskee met blauwe koepels en slanke minaretten omringden, als wilden ze zo hun eerbied voor de islamitische tradities uitdrukken. Ze kon zich nauwelijks inbeelden dat deze moderne stad een paar decades geleden nog een klein dorp was, waar door een ongezond klimaat en een ongunstige geografische ligging armoede hoogtij vierde.
Abdullah stopte voor een indrukwekkend gebouw.
‘This is Mafraq Hospital, miss Dachner.’ Hij keek achterom en in zijn ogen lag een bezorgde uitdrukking. ‘Zal ik meegaan? Niet iedereen spreekt hier Engels.’
Opeens mocht ze hem. Ze glimlachte. ‘Ja’, zei ze. ‘Het is niet dat ik ziek ben, hoor. Ik zoek een vriend. Dokter Arafat Dissie, een chirurg. Ik ken zijn adres niet, maar weet zeker dat hij hier werkt.’
Hij bracht haar naar een klein salonnetje, een soort privéwachtkamer voor belangrijke vrouwelijke bezoekers, gaf haar een paar magazines en zei: ‘Het kan even duren, miss Dachner. Mafraq is het grootste ziekenhuis van het Midden-Oosten.’
Een halfuur later deed iemand de deur open en Myriam sprong overeind. Het was niet Arafat, maar Abdullah.
‘I'm sorry, miss Dachner. Dokter Dissie is de hele week afwezig.’
Ze had moeite haar teleurstelling te verbergen.
Hij glimlachte. ‘Ik heb wel zijn adres. Hij woont in Al Faridah, een gewezen vissersdorp. Als u wilt, rijden we ernaartoe. No problem.’
Al Faridah lag aan de kust van de Arabische Golf, waar de Straat van Hormuz begint. Het dorpje lag zestig kilometer van Abu Dhabi, dichtbij de brede geasfalteerde autoweg met gescheiden rijbanen, die naar Dubai voerde. Tijdens de rit passeerden ze op regelmatige afstanden hoge zendmasten, waarmee door pech gestrande automobilisten contact met een garage konden nemen via een op zonne-energie werkende radiotelefoon. Langs de weg stonden hier en daar autowrakken en ook zag Myriam verscheidene autokerkhoven.
Abdullah wees ernaar. ‘Sommigen rijden met hun auto zoals ze dat deden met hun kamelen. Die zijn onhandelbaar, trappen, bijten en spuwen, zodat ze er al eens de zweep moeten over leggen. Desondanks dragen de kamelen met een minimum aan water hun lasten door de woestijn en dus verwachten ze van hun auto's hetzelfde.’ In de verte zagen ze de karakteristieke lange nek van een kameel midden op de weg, maar toen ze dichterbij kwamen, bleek hij in de laadbak van een rijdende pick-up vastgebonden te liggen. Ondanks zijn onwaardige houding zag het dier kans hun een hooghartige blik toe te werpen, toen ze voorbijreden.
‘Bedoeïenen’, verklaarde Abdullah. ‘Ze nemen hun kameel mee zodat ze bij pech verder kunnen.’
Naarmate ze dichter bij hun bestemming kwamen, ging Myriam zich zorgen maken over Arafats reactie op haar onverwachte verschijning. Zou ze er niet beter aan gedaan hebben hem eerst te telefoneren? Ze kon er zich geen idee van vormen in wat voor omstandigheden hij zou wonen, maar als arts zou hij zeker telefoon hebben. Er was er zelfs een in deze auto, waarmee je nota bene automatisch naar Europa kon bellen.
Ineens schoot het haar te binnen dat ze vergeten had Richard op te bellen, nadat ze geland waren. Ze tikte Abdullah op de schouder.
‘Kan ik vanhieruit België bellen?’
Abdullah glimlachte in de achteruitkijkspiegel.
‘Pas de problème.’
Hij stopte langs de kant van de weg, toetste het nummer voor haar in, luisterde even en zei formed: ‘One moment, please. Miss Dachner wants to speak to you.’
Door het tijdsverschil was het in België nu lunchpauze. Het duurde even voor ze Richard aan het toestel kreeg. Zijn stem klonk vermoeid, maar misschien was dat te wijten aan de radiosatellietverbinding.
‘Myriam, kindje. Ik was al ongerust. Ik had je al eerder verwacht.’
‘Het spijt me, Richard. Het was tegen drieën ‘s ochtends eer we op onze kamer waren. Ik wilde je niet uit je bed bellen. Ik heb tot nu geslapen.’
‘Ik begrijp het. Alles in orde?’
‘Ja hoor. Abu Dhabi is een mooie stad.’
‘Mooi zo. En de temperatuur?’
‘Vreselijk warm. Het lijkt wel een sauna.’
‘O ja. Hm… luister eens, kindje. Is Witman daar?’
‘Nee. Ik bel vanuit een auto.’
‘O, juist. Dan zal ik hem in het Sheraton bellen. Mocht dat niet lukken, vraag hem dan mij te bellen zodraje hem ziet. Het is nogal dringend.’
‘Goed. Is er iets, Richard?’
‘Ik vrees van wel. Er is bij Posenuklear in Duitsland iets uitgelekt over onregelmatigheden met waste. Het zou wel eens naar hier kunnen overwaaien.’
‘Maak je geen zorgen, Richard. Met wat geluk vinden we hier tijdig de nodige bewijzen.’
‘Ik hoop het. Blijf in ieder geval niet langer weg dan nodig is. Ik kan nu niet buiten hem.’
‘Goed. Zodra ik iets meer weet, bel ik je. Daag.’
‘Wacht even, Myriam. Hoe is het met… Nou ja, je weet wel. Heb je hem ontmoet?’
‘Nee, Richard. Nog niet.’
‘Doe het niet, kindje. Je haalt je er alleen maar ellende mee op je hals.’
‘Je weet dat ik m'n eigen weg ga.’
Opeens werd hij boos. ‘Verdomme, Myriam. Zul je het nooit leren?’
Ze kreeg tranen in haar ogen. Gelukkig kon hij dat niet zien. De tirannie van de tranen, noemde hij het, als ze als kind iets met huilen had afgedwongen.
Hij sprak opnieuw. Door de slechte verbinding werd zijn stem afwisselend luider en stiller. Het klonk onheilspellend. ‘Doe het niet, Myriam. Niet met een Arabier. Ik vergeef het je nooit’
‘Dag, Richard’, zei Myriam zachtjes. ‘Ik bel je nog wel.’
Ze verbrak de verbinding en staarde met afgewend hoofd naar het voorbijglijdende landschap.
Het laatste wat ze wilde, was dat Abdullah haar zou zien huilen.
Ze bereikten Al Faridah en reden door zanderige, ongeplaveide straten. De lage huizen met tuinen en eigen watertorentjes, lagen verborgen achter hoge, witgeschilderde of bepleisterde muren, zodat de straten een saaie aanblik boden.
‘Zijne Hoogheid Sjeik Zayed hecht veel waarde aan onderwijs en gezondheid voor zijn minder bedeelde landgenoten’, vertelde Abdullah trots. ‘Vijf jaar geleden stonden hier slechts een honderdtal barasti, dat zijn traditionele hutten, maar de bewoners werden overgebracht naar nieuwgebouwde centra, waar ze alle nutsvoorzieningen en medische verzorging kregen.’
Myriam probeerde zich een beeld te vormen van de ingedommelde huizen achter de tuinmuren. ‘Het lijken helemaal geen hutten’, zei ze.
‘De hutten werden afgebroken en vervangen door luxewoningen’, verklaarde Abdullah op een toon alsof hij zelf de vernieuwer was. ‘Hier woont nu een nieuwe intellectuele elite. Voor hen is het een geliefkoosde uitwijkplaats om de hitte van de stad te ontvluchten.’
Hij stopte voor een winkel van frisdranken en ingeblikte levensmiddelen. De winkelbediende, getooid met een zwart op witte ghutra, het traditionele hoofddeksel, zat gehurkt in de schaduw tegen de muur. Abdullah ging er eveneens gehurkt naast zitten en begon te praten. Tien minuten later kwam hij opnieuw achter het stuur zitten.
‘Wat hadden jullie allemaal te bespreken?’ vroeg Myriam.
‘Wij moslims zijn beleefd tegenover elkaar, miss Dachner. Vóór je iemand vraagt waar dokter Dissie woont, informeer je eerst naar zijn gezondheid en die van zijn vader en van zijn ooms.’
‘Natuurlijk,’ zei Myriam een beetje verlegen, ‘maar ik dacht dat je het adres kende.’
‘Exactly, miss Dachner. Maar ziet u, wij houden niet van straatnamen en huisnummers. Dat is een inbreuk op bnze privacy.’
Hij reed door een doolhof van verlaten, op elkaar gelijkende straten, met als enige voetgangers een paar dicht langs de muren lopende vrouwen op hoge hakken, gekleed in donkere abaya's het gezicht verborgen achter zwarte sluiers. Ze droegen boodschappentassen en in hun kielzog liepen kleine meisjes die met mooie glinsterend zwarte ogen nieuwsgierig naar de voorbijrijdende limousine keken.
Het huis van Arafat was, zoals de andere, door een hoge muur omringd. In de niet geheel afgebouwde garage stond een Toyota pick-up en daarnaast een geitenhok.
Abdullah liep naar de grote smeedijzeren poort en riep iets in het Arabisch op zangerige, klagende toon. Een poos later verscheen een met een tulband getooide Indiër. Na wat heen en weer gepraat opende hij een klein zijpoortje.
‘U mag naar binnen gaan’, zei Abdullah. ‘Ik wacht op u in de auto.’
Ze volgde de bediende door een tuin met eucalyptusbomen en dadelpalmen, die voor schaduw zorgden. Binnen rook het, zoals op vele plaatsen in Abu Dhabi, naar sandelhout. De bediende bracht haar naar een ontvangstkamer met LouisQuinzemeubelen en handgeweven oosterse tapijten. Hij wees naar een fauteuil, mompelde een beleefdheidsfrase die ze niet begreep en verdween. In het huis was het doodstil Hoewel er geen aanleiding toe was, voelde Myriam haar hart in haar keel kloppen.
Toen ging aan de andere kant van de kamer een deur open en een vrouw, gekleed in een geborduurde en met brokaat afgezette abaya, kwam binnen. Ze opende haar doorzichtige sluier en glimlachte. Myriam staarde haar sprakeloos aan. De vrouw zag er adembenemend jong en mooi uit, had golvend lichtbruin haar en amandelvormige ogen. Het duurde even voor het tot haar doordrong dat dit Arafats vrouw moest zijn.
Hij is getrouwd, dacht ze, met een vrouw die jonger en mooier is dan ik. Hoewel ze dit min of meer had verwacht, bleef het toch een koude douche.
De jonge vrouw vroeg iets in het Frans. Ze sprak de voor haar vreemde taal accendoos, en zoals Arafat gaf ze zich veel moeite om ieder woord correct uit te spreken. Misschien vergezelde ze hem al eens op zijn buitenlandse reizen.
‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ vroeg de vrouw opnieuw, ditmaal in het Engels. Myriam dwong zich tot bezinning te komen.
‘Ik ben Myriam Dachner’, zei ze. ‘Ik ontmoette uw man…’ – haar stem haperde – ‘…op het NOC in België. Uw man was medisch… Ik bedoel, hij heeft mijn vader…’
De deur vloog open en twee meisjes – Myriam schatte ze zes en zeven jaar – kwamen druk lachend en pratend naar binnen.
‘Hèèdie, hèèdie’, zei de vrouw en de meisjes bedaarden en kwamen verlegen naast hun moeder staan. Het waren allebei prachtige kinderen.
‘We zijn in Abu Dhabi voor een bespreking met het ADAD’, verklaarde Myriam. ‘Dokter Dissie heeft ons in België geholpen toen er brand…’
‘Ik weet het,’ antwoordde de vrouw, ‘vader heeft het me uitgelegd.’
‘Hij is vertrokken toen we nog in het ziekenhuis waren. Ik heb hem niet eens behoorlijk kunnen bedanken.’
Ineens drong het tot haar door wat de vrouw gezegd had.
‘Vader?’ vroeg ze. ‘Is Arafat… uw vader?’
De vrouw lachte.
‘Vanzelfsprekend. Dit zijn zijn kleinkinderen, Amina en Aziza.’
De verademing dat hij niet met dit mooie meisje was getrouwd verdween toen het tot haar doordrong dat Arafat al grootvader was. Bij die mogelijkheid had ze nooit stilgestaan.
‘Mijn naam is Aisja.’ Arafats dochter stak haar hand uit en Myriam schudde die werktuiglijk.
Aisja zei iets tegen de kinderen en die gaven haar een voor een plechtig een handje.
‘Vader is niet thuis’, zei Aisja. ‘Hij is de hele week in Al Duahah. Dat is in Katar.’
‘Hij kan me opbellen zodra hij tijd heeft. Ik verblijf in het Sheraton Hotel.’
‘Ik zal het hem zeggen’, zei Aisja. ‘Maar ik vergeet mijn manieren. Nu gaan we eerst thee drinken. Dan kunt u m'n moeder leren kennen. Ze spreekt uitsluitend Arabisch, maar dat is geen probleem. Ik zal voor tolk spelen.’
Maar Myriam wilde zo spoedig mogelijk naar buiten. ‘Een andere keer graag, als u het me niet kwalijk neemti Ik wilde alleen eventjes Ara… eh dokter Dissie bedanken. Nu wil ik het liefst naar m'n hotel. De hele nacht in het vliegtuig. Begrijpt u me?’
Aan de begrijpende blik van het meisje zag Myriam dat ze iets wist over hun verhouding. Hoeveel? vroeg ze zich af. Heeft Arafat aan zijn dochter verteld dat hij een verhouding had? Ze zag dat de ogen van Aisja dezelfde kleur hadden als die van Arafat.
Aisja liet haar uit.
Toen ze aan het kleine zijpoortje afscheid namen, zag Myriam in de tuin een vrouw staan. Ze stond half verscholen achter de laaghangende bladen van de dadelpalmen, een donkere, vormeloze figuur, van wie alleen de ogen boven de zwarte sluier te zien waren.
Ogen die haar met een donkere, broedende blik aanstaarden.
Het was tegen achten toen ze de lounge van het hotel binnenkwam. Witman kwam met een bezorgd gezicht op haar af.
‘Waar was je? Ik heb je overal lopen zoeken.’
Ze was nog te veel in de war om een behoorlijke uitleg te geven.
‘Ik vertel het je straks wel.’
Hij wilde wat zeggen, maar zweeg verongelijkt. Ze liep naar de balie en vroeg haar sleutel. Hij kwam achter haar aan.
‘Ik heb op je gewacht voor het avondeten. Ga je mee?’
Ze berustte.
Aan tafel vertelde ze hem dat ze Arafat was gaan opzoeken.
Hij keek verwijtend. ‘Dat had je niet moeten doen, Myriam. Ik heb je vader beloofd op je te letten.’
Ze lachte spottend. ‘Op me letten? Waarvoor? Een lot erger dan de dood? Kom nou.’
Hij begreep de woorden niet, wel de betekenis ervan.
‘Ik heb liever dat je hem niet opzoekt. In deze landen weet je nooit waarin je terechtkomt.’
Ze verstrakte en wilde hem om uitleg vragen, maar de kelner duwde hem de rekening onder de neus om te tekenen. Daarna had ze de energie niet meer om tegen zijn hardhorigheid in, het gesprek opnieuw op gang te brengen. Ze besloot naar bed te gaan. Morgen zou het onderzoek bij het ADAD beginnen.
Ze had een luxueuze crèmekleurige slaapkamer met een aangrenzende salon. De bedsprei, de gordijnen en de fauteuils waren van een dure bijpassende natuurzijde, zodat het leek alsof de kamer speciaal voor vrouwelijke bezoekers was ingericht. Op de salontafel stond een grote bos bloemen, met de comphmenten van de directie.
Ze zette de tv aan en ging op de rand van het bed zitten kijken. Er was een gesprek in het Arabisch aan de gang tussen drie mannen in traditionele kleding, waarschijnlijk sjeiks. Ze zaten in een barokke salonkamer, helemaal met bladgoud belegd. Zelfs de kamerplant in de hoek was verguld. Abdullah had gelijk: ze hadden het rijkste land van de wereld, maar ze wisten niet goed wat ze ermee moesten doen.
Ze bestudeerde nauwkeurig de kleding van de mannen. Hun purperen, met goudgalon afgezette abaya's over de hagelwitte dishdash, de kleur van hun ghutra's, waaraan je meestal hun geboorteland kon herkennen. Wit voor de Golflanden, rood op wit voor Saoedi-Arabië en Jordanie, zwart op wit voor de Palestijnen.
Ze kon zich Arafat niet met zo'n jurk en hoofddoek voorstellen.
Ze moest in slaap gevallen zijn, want toen ze haar ogen opende, was de beeldbuis nog slechts een lichte vlek en het geluid een zacht zich repeterend kenwijsje van Arabische klanken. Volgens de Seiko-wekker naast het bed was het twee uur in de ochtend. Waarschijnlijk leed ze wat aan jetlag, want ze voelde zich nu klaarwakker. In de marmeren badkamer kleedde ze zich uit en bleef naakt voor de wandhoge Spiegel staan. Nauwkeurig onderzocht ze haar lichaam op tekenen van zwangerschap. Haar borsten voelden steviger aan en de tepels waren gevoeliger. Ze was wat aangekomen op de heupen, maar dat kon ook te wijten zijn aan gebrek aan beweging. Sinds de brand had ze geen squash of andere sport meer beoefend. Als ze erover nadacht besefte ze dat het idee van een baby altijd wel bij haar aanwezig was geweest, maar nu vroeg ze zich met enige bitterheid af of ze geen verkeerde weg had gekozen. Arafat had zowel kinderen als kleinkinderen. Het enige wat zij hem te bieden had, was een goedgevormd lichaam. Ook dat dreigde nu verloren te gaan.
Met een schouderophalen duwde ze de sombere gedachten van zich af. Ze pakte de flacon met badschuim en goot ze leeg in de badkuip.
In de slaapkamer hoorde ze onderdrukte stemmen.
Geschrokken keek ze door een kier van de deur.
Het was de tv die opnieuw beelden vertoonde. Ze liep de kamer in en schakelde het toestel uit.
Opnieuw in de badkamer, draaide ze de vergulde badkraan wijd open en staarde gedachteloos naar het groenblauwe, geparfumeerde schuim dat zich vormde.
Opeens voelde ze dat ze niet meer alleen was.
Met een ruk draaide ze zich om.
Ze gilde.
In de deuropening stond een Arabier, groot en dreigend, zijn gezicht verborgen achter een zwart op witte ghutra. Hij opende die en wierp de einden van de hoofddoek over zijn schouders.
Hij bleef in de deuropening staan zonder zich te bewegen en keek haar aan. Hij keek niet naar de naaktheid van haar lichaam, haar borsten noch haar buik, maar hij keek recht in haar ogen en lachte.
Toen nam Arafat haar in zijn armen en droeg haar naar de slaapkamer.
Ze had opnieuw wat geslapen en werd wakker doordat hij uit bed stapte. Vanachter halfgesloten oogleden volgde ze al zijn bewegingen. Met zijn luipaardachtige gang liep hij naar de koelkast, pakte een frisdrank, ontstopte die, wierp het hoofd achterover en dronk de fles in één teug leeg. Ze hadden die nacht verschillende keren gevrijd en al leek het onmogelijk, voor haar was het iedere keer weer beter geweest. Tussendoor had Arafat – op zijn rug gelegen – haar verteld over zijn verloren vaderland en over het land waarin hij sindsdien woonde. Ze had opnieuw geconstateerd hoe verdovend zijn taal kon werken, als een soort drug, zodat ze als het ware ongevoelig werd gemaakt voor de inhoud van zijn woorden. Ze wist dat hij een hypnotiserende invloed op haar uitoefende en ze was er blij om.
Hij kuste haar op de top van haar neus. ‘Opstaan, luie vrouw.’
Ze betastte zijn gezicht. Hij had een baard van verscheidene weken. ‘Waarom laat je je baard groeien?’
Hij keek ernstig. ‘Als we in de rouw zijn, scheren we ons niet.’
‘O,’ zei ze verbijsterd, ‘dat wist ik niet. Het spijt me.’
Hij glimlachte, nog steeds ernstig, draaide zich om en liep de badkamer in. Ze hoorde hem bezig met zijn toilet. Ik wilde dat ik wist water in hem omging, dacht ze. Ze kende bijna al de uitdrukkingen op zijn gezicht, maar zo weinig van zijn gedachten. Misschien kon ze hem beter meteen vertellen dat ze zijn kind droeg, maar de gedachte alleen al deed haar de moed in de schoenen zinken. Ze ging rechtop zitten en duwde het verfrommelde laken van zich af. Nee, nog niet. Het risico hem daarmee af te stoten, was te groot.
Hij kwam binnen in zijn lange witte kleed, maar zonder hoofddoek, en telefoneerde met zijn rug naar haar toe. Toen hij zich omkeerde, zag ze zijn gladgeschoren gezicht. Hij grinnikte opgewekt. ‘De rouw is voorbij.’
Ze gebruikten het ontbijt op de kamer. Terwijl hij thee inschonk, vroeg hij haar voor het eerst naar de reden van haar komst.
‘Ik ben met Witman meegekomen om hem te helpen de waste-zwendel uit te zoeken.’
Hij keek op. ‘O. Je bent dus niet voor mij gekomen?’
Toch wel’, zei ze. ‘Maar ik moet ook aan Richard denken. Als het geknoei met het radioactief afval aan het licht komt, komt het allemaal op zijn hoofd terecht.’
‘Het spijt me voor jou,’ zei hij, min of meer verontschuldigend, ‘maar je zult moeten leren de waarheid onder ogen te zien.’
‘Welke waarheid?’
‘Dat je vader schuldig is.’
Ze wilde protesteren, maar met een handgebaar legde hij haar het zwijgen op. ‘Je vader is een te verstandig man om er niets van af te weten.’
‘Nee, Arafat. Je beoordeelt hem verkeerd. Hij is een wetenschapper. Voor het administratieve bestuur is hij van anderen afhankelijk. Daardoor konden ze buiten zijn weten handelen.’
Zijn ogen glansden geel. ‘Integendeel, vrouw. Het lijkt me veeleer een weloverwogen plan te zijn geweest.’
‘Dat is een domme opmerking, man,’ zei ze woedend, ‘zelfs tegenover een vrouw.’
Zijn stem klonk ijzig uitdagend: ‘In Abu Dhabi zijn onze vrouwen zwijgend en onderdanig.’
‘En jullie mannen zijn achteloos en heerszuchtig’, repliceerde ze.
Arafat barstte in lachen uit. Hij gooide het hoofd achterover, spreidde zijn armen en benen uit en alle spanning vloeide uit zijn lichaam weg. Toen hij uitgelachen was, vroeg hij, volkomen ontspannen: ‘En waar willen jullie in de Emiraten meer over de zwendel te weten komen?’
‘We hebben om tien uur dertig een afspraak bij het ADAD.’
Hij werd opnieuw ernstig. ‘Wat hopen jullie daar te bereiken? Weten jullie wel wie het bij het ADAD voor het zeggen heeft?’
‘Dat kan me niet schelen, Arafat. Het volstaat dat we kunnen aantonen dat Jake Corbelle de enige schuldige is.’
Hij keek haar doordringend aan. ‘Jake Corbelle?’
Ze vertelde hem over de papieren die ze de dag van de brand in Jakes flat had gevonden.
‘Volstaan die niet om zijn schuld aan te tonen?’
‘Nee. Die zijn bij de brand verloren gegaan. Jake werd er trouwens van verdacht de brandstichter te zijn geweest.’
Hij zette zijn koffiekopje met een klap neer. ‘Wat zijn dat voor ongerijmdheden?’
‘Ik heb er zelf ook moeite mee. Aan de andere kant, waarom zou hij anders verdwijnen?’
‘Hoezo?’
‘Ja. Toen de brand uitbrak, hoorde hij aan boord van de vlucht naar Abu Dhabi te zijn. Volgens de veiligheidsdienst van het NOC was dat niet het geval. Maar op het vliegtuig ontmoette ik een vrouw, Florence Gigase, die beweerde dat hij wel met die vlucht meekwam. Ik weet niet wat te geloven, behalve één ding. Sindsdien is hij spoorloos.’
‘Zozo.’
Arafat zat een poos nadenkend voor zich uit te staren. Na enige tijd schoof hij zijn stoel achteruit en liep naar de telefoon. Een kwartier lang bleef hij bezig, hij praatte, lachte, vleide en snauwde in het Arabisch en het enige wat ze af en toe begreep was de naam Jake Corbelle. Ten slotte legde hij neer en zijn stem was niet vrij van onrust: ‘Corbelle is inderdaad de nacht van de brand hier aangekomen. Zijn retourvlucht naar Brussel was voorzien voor twee dagen later. Die heeft hij gemist, maar in plaats daarvan heeft hij bij Pan Am een vlucht naar New York geboekt.’
‘Dus is hij zich in Amerika gaan verbergen?’
Arafat wierp een blik op Myriam alsof hij daar niet veel geloof aan hechtte.
‘Waarom kwam hij eerst naar hier? Om zijn aandeel van het verduisterde geld op te eisen of gewoon om ons het spoor bijster te maken?’
Arafat trok een ongelovig gezicht. ‘Of geen van beide.’
Zijn opmerking verbaasde haar. ‘Waarom?’
Arafat schudde een beetje ongeduldig het hoofd. ‘Het ticket werd betaald door het Al Faraj Travel Agency. Dat is het reisbureau van het ADAD.’
‘Maakt dat enig verschil?’ vroeg ze.
Hij keek naar haar met zijn vreemde, ondoorgrondelijke blik. ‘Als ik wil verdwijnen, zou ik het anders aan boord leggen’, zei hij. ‘Voor alle zekerheid heb ik aan mijn vriend Ahmad Jasim gevraagd na te gaan of Corbelle wel degelijk is afgereisd. Ahmad is betrouwbaar. Hij is politiecommissaris én Palestijn.’
Met een vlugge beweging deed hij zijn ghutra om en bevestigde die op zijn hoofd met een zwarte igal.
Opeens zag hij er heel anders uit.
Hij opende de deur, bleef in de deuropening staan en zei: ‘Misschien kom ik vanavond terug, vrouw.’
Voor ze iets kon zeggen, was hij verdwenen.