4
In de badkamer draaide ze de kraan van de douche wijd open en met opgeheven hoofd liet ze het water een hele tijd over haar gezicht stromen. Toen ze ten slotte in de salon terugkeerde, had ze zichzelf weer in de hand. Dissie had zich nog niet aangekleed, maar droeg een korte badjas die zijn behaarde dijen nauwelijks bedekte. Hij had thee gezet en zodra ze in een fauteuil was gaan zitten, schonk hij in zonder haar te vragen of ze thee wilde.
‘Ben je Amerikaan?’ vroeg ze tegen beter weten in. ‘Een Amerikaan van Arabische afkomst misschien?’
Hij keek haar recht in de ogen. ‘Nee. Ik ben Palestijn, afkomstig uit oostelijk Jeruzalem, de oude stad. Ik verblijf sinds 1967 in het Emiraat Abu Dhabi.’
‘Een Palestijn?’ echode ze. ‘Hoe…? In Abu Dhabi?’
‘Toen de Zesdaagse Oorlog uitbrak, werkte ik als arts in Al Ain. Dat was toen nog een kleine nederzetting in de woestijn. Ik ben er gebleven.’
‘Dus woon je in de woestijn? In een tent?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Al Ain is intussen uitgegroeid tot een groene universiteitsstad met een bevolking van bijna tweehonderdduizend inwoners.’
Ze hoorde aan zijn stem dat ze hem had gekwetst. ‘Het spijt me.’
‘Laa tahtamm.’
‘Wat zeg je?’
‘Never mind. Het geeft niet.’
Hij zweeg.
Ze wilde van haar thee drinken, maar die was nog te heet. Om de stilte te verbreken vroeg ze: ‘Ik neem aan dat je doceert aan de universiteit van Al Ain?’
Hij aarzelde. ‘Nee. Ik werk als chirurg in het Mafraq Hospital. Dat is een ultramodern ziekenhuis in Abu Dhabi.’
‘Je zegt het op een toon of je dat niet voldoende is?’
‘Ik heb misschien ook La mémoire tatouée, zoals Abdel Kebir Khatibi schreef. Voor mij is Al Fatah meer dan de erkenning van de Palestijnse identiteit. Het is een nostalgisch verlangen naar mijn geboortestad. Wist je dat Mohammed aanvankelijk bad, neerbuigend in de richting van Jeruzalem?’
Ze keek hem nieuwsgierig aan. ‘Zou je naar je geboortestad terugkeren als je dat kon?’
Zijn sombere bui was voorbij. ‘Waarschijnlijk niet’, lachte hij. ‘In Abu Dhabi kunnen ze me niet meer missen. Ik ben hun beste chirurg.’
Zijn lach werkte aanstekelijk.
‘Of de enige?’
Ze werden opnieuw ernstig.
Myriam dronk van haar thee. ‘Wat doe je hier eigenlijk? Ben je hier als toerist of om andere redenen?’
Hij liet zich in de stoel naast haar zakken. ‘Als orthopedisch chirurg ben ik me gaan toeleggen op beenmergtransplantatie. Daarvoor loop ik jaarlijks een paar maanden stage in een of ander gespecialiseerd ziekenhuis. Amerika. Engeland. Dit jaar bij dokter Wilfrieds in het Universitaire Ziekenhuis van Leuven.’
‘Is beenmerg niet de aanmaakplaats van de rode bloedlichaampjes?’ vroeg ze.
Hij grijnsde. ‘Precies. Zoals je wellicht weet, heeft radioactieve straling daarop geen heilzame uitwerking. Daarom werk ik ook mee als buitenlands stagiair aan een biomedisch onderzoeksprogramma over radio-immunologie en radiotherapie bij het NOC’
Dat verraste haar. Ze wist dat hij met dokter Wilfrieds samenwerkte, maar had niet het verband gelegd dat hij een van de buitenlandse stagiairs zou zijn die bij het NOC verwacht werden. Hij merkte dat ze het begrepen had. ‘Jaja’, zei hij. ‘Ook bij het NOC. Afwisselend bij dokter Wilfrieds en bij het NOC. Het maakt deel uit van het verdrag tussen het ADAD en het NOC.’ Hij lachte. ‘Je bent me dus nog niet kwijt.’
Ze vond het prettig dat te horen. ‘Waarom heb je dat niet eerder gezegd?’
‘Ik wilde je ermee verrassen.’
Daarin was hij beter geslaagd dan hij misschien wel vermoedde. Toen fronste ze haar wenkbrauwen. ‘Maar… het contract met de Emiraten werd pas gisteren door Richard ondertekend.’
Hij spreidde zijn handen, handpalmen omhoog. ‘Ach. Politiek getouw, eh… touwtrekken. Ja?’
Ze keek peinzend voor zich uit. ‘Er is iets dat ik niet begrijp’, zei ze. ‘Als je maar voor een paar maanden hier blijft, was het dan nodig Nederlands te leren? De voertaal bij het biomedisch onderzoek is immers Engels?’
Hij keek haar aan met iets raadselachtigs in zijn ogen. ‘O, maar ik ben van plan hier geregeld terug te komen.’
Onverwacht voelde Myriam haar hartslag versnellen. Met een ruk kwam ze overeind. Ze ging zich niet opnieuw in een uitzichtloos avontuur storten. ‘Ik moet naar huis’, zei ze vlug.
Werktuiglijk stond hij mee op. Ze zag dat hij wilde protesteren.
‘Ik kom er wel uit’, zei ze.
Hij liep mee naar de deur. ‘Wanneer zie ik je weer?’
Ze aarzelde. ‘Volgende week. Bij het NOC, neem ik aan. De sociale voorzieningen voor stagiairs behoren tot mijn taken.’
Hij wilde haar op haar mond kussen, maar ze trok de deur open en liep naar buiten. Ze had geen zin om op de lift te wachten en liep als verdwaasd de twaalf verdiepingen naar beneden. Terwijl ze de trap afliep, realiseerde ze zich dat ze voor iets op de loop ging. Maar ze wist niet precies waarvoor.
Ze werd vroeg wakker, maar bleef in bed liggen nadenken. Muriël was die nacht niet thuisgekomen. Dat gebeurde wel meer, maar juist nu had ze behoefte aan de luchthartige manier waarop haar vriendin de gecompliceerde relatie tussen een man en een vrouw kon herleiden tot de primaire behoeften van werk, eten en seks. Vooral seks.
Wat was het in de houding van Dissie dat haar zo aantrok? Geciviliseerde barbaarsheid? Of de op een verkrachting gelijkende manier waarop hij haar had genomen?
Nee. Hij kon ook lief en romantisch zijn, al zou hij heel zeker nooit een plaats krijgen op het lijstje huwelijkskandidaten van haar vader. In gedachten hoorde ze hoe Richard zou tekeergaan als hij zou vernemen dat ze een verhouding had met een Arabier. Het idee alleen al maakte haar opstandig. Op dat punt had ze nooit kritiek van hem kunnen verdragen; misschien was dat omdat ze hem zijn eigen mislukte huwelijk met mama kwalijk nam. Of was het omdat ze hem als adoptievader het recht op kritiek ontkende? Ook niet. Alle vaders waren waarschijnlijk te ouderwets om onderscheid te kunnen maken tussen een minnaar en een vaste relatie. Toch nam ze zich voor het bij die ene nacht met Dissie te laten.
Ze was zo in gedachten verzonken dat de deurbel al een tweede keer had gerinkeld voor het tot haar doordrong. Lenig als een kat sprong ze uit het bed en gluurde tussen de gordijnen door. Dissie stond op het trottoir en keek omhoog. Hij wuifde vrolijk. ‘Hallo daar!’
Ze opende het raam op een kier. ‘Wat is er? Het is pas acht uur.’
Hij lachte. ‘We gaan naar zee. Het wordt een stralende zomerdag.’
Achter hem stond een open sportwagen dubbel geparkeerd. Ze aarzelde. Waarom ook niet? Ze konden vrienden blijven, ook al wilde ze niet meer met hem naar bed.
Met de huurauto reden ze naar Knokke. Onderweg vertelde hij dat hij de dag van hun ontmoeting naar de squashclub was gekomen om met een van de NOC-stagiairs een partijtje te spelen. Er was geen baan vrij geweest. Zo kwam het dat hij haar van de galerij af had gadegeslagen terwijl ze aan het squashen was. Haar knappe uiterlijk en het enthousiasme waarmee ze zich aan het spel overgaf hadden hem zo geboeid dat hij zich had laten inschrijven op haar trainingsprogramma. Toen al wist hij dat er onder die gladde, blanke huid van haar een hartstochtelijke vrouw schuilging en hij was verliefd geworden. Pas later was hij erachter gekomen dat ze de dochter was van de directeur-generaal van het NOC. Op de ledenlijst van de squashclub had hij haar adres gevonden. Met een stem zwaar van emotie verzekerde hij haar dat ze de enige vrouw was die iets in zijn leven betekende. Zijn taal en stijl klonken als een oosters gebed met voortdurende herhalingen, een vorm van prediking die zo'n grote uitwerking op haar had dat ze, tegen haar wil, opnieuw onder de betovering kwam van deze vreemde man.
Ze bleven de hele dag op het strand. Van een venter kochten ze broodjes en verse, ongepelde garnalen. Ze aten en praatten of lagen zwijgend naast elkaar en keken naar spelende kinderen. Ze lag op haar buik in het zand en hij wreef haar rug in met zonnebrandolie toen ze vroeg: ‘Ben je getrouwd?’
Hij ging rustig voort met masseren. ‘Nee.’
Ze draaide zich om en ging zitten. ‘Weet je het zeker?’
Er kwam een uitdrukking in zijn ogen die haar duidelijk maakte dat hij ook meende wat hij zei. ‘Een vrouw als jij is in de Emiraten onbetaalbaar.’
‘In het Westen ook’, spotte ze.
Hij bleef ernstig. ‘Door de vele buitenlanders zijn er in de VAE voor iedere vrouw vijf mannen. Daarbij heeft de olierijkdom de prijzen van de bruidsschat zo opgedreven, dat zij voor de gewone man onbetaalbaar is.’
Ze dacht erover na. ‘Wat zou je voor mij moeten betalen?’
Hij keek taxerend: ‘Zeg maar een half miljoen dirham.’
Ze ging opnieuw liggen.
‘Hoeveel is dat?’
‘Bijna tweehonderdduizend dollar.’
Ze floot. ‘Daar zal Richard blij mee zijn!’
Hij gaf haar een klap op haar billen. ‘Met dat dikke kontje van jou ben je vast een miljoen dirhams waard, ja?’
Ze verlieten het strand pas een uur nadat de zon was ondergegaan. Tijdens de terugrit praatte hij weinig over zichzelf of over het land waar hij vandaan kwam, maar vroeg honderduit over haar leven, over Richard Dachner, over het NOC en alles wat ermee te maken had.
Toen ze Antwerpen bereikten, reed hij rechtstreeks naar de Quinten Matsijslei. Ze stond op het punt te zeggen dat ze niet meer met hem naar bed wilde, maar veranderde van mening. Het probleem zou zich deze keer vanzelf oplossen zodra hij naar zijn olielandje terug moest.
Bij het eerste ochtendlicht werd ze wakker. Ze opende haar ogen en zag dat hij naar haar lag te kijken.
‘Goeiemorgen’, zei ze.
Hij glimlachte. ‘Spreek het uit. Nu. Het zal toch een keer moeten gebeuren.’
Ze knipperde met haar ogen.
‘Mijn naam’, zei hij. ‘Je hebt me nog geen enkele keer bij m'n voornaam genoemd.’
‘Arie?’
‘Nee. Arafat!’
‘Ara…’ Ze kon de naam niet over haar lippen krijgen.
Hij rolde boven op haar. Ze hief haar armen en sloeg ze om zijn nek. Hij kuste haar hartstochtelijk.
‘Zeg het!’
‘Arafat’, fluisterde ze.
‘Luider.’
‘Arafat!’ schreeuwde ze. ‘Arafat. Arafat!’