32

Mario Ney stond meteen op toen Winter de verhoorkamer binnenkwam. Zijn gezicht was witter dan krijt. De wallen onder zijn ogen leken van roet. Hij probeerde iets te zeggen, maar Winter hoorde geen geluid. De woorden die in Neys keel waren blijven steken, deden hem opeens hevig hoesten, waarna hij naar adem snakte. Misschien waren het grote woorden, belangrijke woorden.

Neys hoestbui ging even snel over als die was gekomen. Hij leunde op het tafelblad en keek Winter met betraande ogen aan.

‘Waar … waarom ben ik hier?’ vroeg hij ten slotte. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg Winter.

‘Wat … wat is er gebeurd?’

Ney veegde zijn mond af. Winter zag het zweet op zijn voorhoofd glimmen.

‘Ik zie aan je dat er wat is gebeurd.’

‘Wil je een glas water?’ vroeg Winter.

Ney schudde zijn hoofd. Hij deed een pas bij de stoel vandaan en leek zijn evenwicht te verliezen. Voordat Winter bij hem was, had hij het tafelblad vastgegrepen en zijn evenwicht hervonden, net zoals hij zopas zijn stem had hervonden.

‘Hebben jullie hem gevonden?’ vroeg Ney en hij keek Winter aan. Er stonden nog altijd tranen van de hoestbui in zijn ogen. ‘Ben ik daarom hier?’ Hij keek opeens rond, alsof hij zich er eindelijk van bewust was dat hij ergens was. ‘Ben ik daarom hier?’

‘Ga zitten, Mario.’

‘Ik sta hier goed,’ zei hij wiebelend. ‘Zeg maar gewoon wat er is gebeurd.’

‘Ga zitten,’ herhaalde Winter.

Ney draaide zijn hoofd om, keek eerst naar de stoel en toen naar Winter. Hij liep de weinige passen naar de stoel en ging zitten. De poten schraapten over de vloer. Winter associeerde het even met schoonmaken, grind op een vloer, een zwabber, een stofzuiger. Een schoonmaker, een schoonmaakster, een kamer, een hotel.

Winter ging tegenover Ney zitten. De poten van zijn stoel schuurden net zo. Het hoofd van de regiorecherche had het schoonmaakbudget voor de verhoorkamers verlaagd. Hij kon beter overweg met verlof dan met schoonmaken.

‘Vertel eens over je baan bij Hotel Odin,’ zei Winter.

‘Hè?’

Ney veerde op, alsof hij een nieuwe hoestaanval zou krijgen. Maar zijn stem deed het nu wel: ‘Wat is daarmee?’

‘Vertel eens over die baan,’ herhaalde Winter.

‘Hoe weten jullie dat?’

‘Hoe weten wij wat?’

‘Dat ik daar heb gewerkt. Dat is al jaren geleden.’

‘Vertel erover,’ herhaalde Winter weer.

‘Ja … hoezo … het is al lang geleden …’

‘Wat deed je daar?’

‘Van alles en nog wat. Ik snap niet wat dat hiermee te maken heeft.’

‘Begrijp je dat niet?’

Ney antwoordde niet.

‘Begrijp je niet waarom ik dat vraag, Mario?’

Ney staarde naar het tafelblad. Hij leek totaal verstijfd.

‘Mario?’

Mario keek op.

‘Je … je denkt aan Elisabeth,’ zei hij. ‘Maar ik … ik zweer dat ik er niet aan heb gedacht … dat ik daar ooit heb gewerkt. Ik heb er ook niet lang gewerkt. Ik zweer dat ik het … niet met elkaar in verband heb gebracht.’

Zweer er maar op los, dacht Winter. Dat zijn grote woorden. Maar zweren doe je in de kerk. Nee, daar geloof je. Of je doet het alle twee. Zweren op je geloof. De kerk biedt die mogelijkheid.

‘Herinner je je wat je in het hotel deed, Mario?’

‘Hoezo, “deed”? Wanneer?’

Winter antwoordde niet. Ney leek zich bewuster te worden van wat hij zei. Zijn ogen werden alerter, alsof de gedachten erachter zich sneller bewogen.

‘Ik bedoel wanneer in de periode dat ik daar werkte,’ zei hij. ‘Jaren geleden dus.’ Hij wuifde met zijn hand. ‘Dat bedoelde ik.’

‘En wanneer was dat?’

‘Dat weet ik niet meer.’ Hij leek zich te ontspannen, zijn ogen leken iets rustiger te worden. ‘Ik was toen nog jong, het is twintig, vijfentwintig jaar geleden …’

‘Toen je al wat met Elisabeth had?’ zei Winter.

‘Ja … mijn god … je denkt toch niet dat ik …’

Winter zei niets.

‘Ben ik daarom hier? Omdat jullie denken … dat ik mijn eigen vrouw heb vermoord?’ Er kwam weer leven in zijn ogen, in zijn gedachten. Zijn woorden kwamen ook sneller, zonder pauzes, zonder de hoorbare drie puntjes in en achter de zinnen. ‘Hoe kun je zoiets denken? Mijn eigen vrouw?! Hoe zou iemand zoiets kunnen doen?’

‘Heb je dat gedaan, Mario? Heb jij haar omgebracht?’

Ney antwoordde niet. Hij staarde Winter nu aan, alsof hij zijn woorden met zijn ogen wilden benadrukken.

‘Heb jij haar omgebracht, Mario?’

‘NEE!’

Winter was opgestaan en naar de deur gelopen. Hij had om water gevraagd. Vervolgens was hij teruggegaan en had de opnameapparatuur op de tafel bijgesteld. Hij had ervoor gekozen deze keer geen videocamera te gebruiken. Hij dacht dat die tijdens het verhoor te veel zou afleiden. Had hij verwachtingen van het verhoor? Ja. Nee. Ja. Nee. Geen bekentenis. Misschien iets anders. Een soort waarheid. Een deel ervan. Het was nog niet te laat. Het water was gekomen. Ney had het gulzig opgedronken en had vervolgens het lege glas op tafel gezet.

‘Wil je nog wat?’ vroeg Winter.

Ney schudde zijn hoofd.

‘Wie is Ellen Börge?’ vroeg Winter.

Ney keek langzaam op. Winter kon het antwoord in zijn ogen zien. Maar hij zag ook iets wat hij niet kon duiden.

‘Waarom heb je het niet eerder verteld?’ vroeg Winter.

‘Wat had ik moeten vertellen?’ antwoordde Ney.

‘Dat Elisabeth een zus had. Dat Ellen haar zus was.’

‘Ik … begrijp je niet. Waarom zou ik dat hebben verteld? Wat maakt het uit? Wat maakt het voor Elisabeth uit? Dat heeft hier toch niets mee te maken?’

Hij noemt Paula niet, dacht Winter. Hij zegt haar naam niet. Waarom niet?

‘Als het niet uitmaakt, dan begrijp ik niet waarom je het niet hebt verteld,’ zei Winter. ‘Jij niet en Elisabeth evenmin.’

Ney stak een arm omhoog alsof hij wilde zeggen: ik weet het niet, we hebben er nooit aan gedacht, ik begreep het niet.

‘Je hebt ook niets verteld over de periode dat Ellen en Paula samen in een flat op Hisingen woonden,’ zei Winter.

Ney schrok zichtbaar. Winters woorden leken hem letterlijk te raken. Misschien had hij gedacht dat het ergste achter de rug was. Dat Winter niet wist wat hij wist. Of dat hij zou gissen, zoals nu. Maar het was niet puur giswerk. Het was iets anders. Ervaring. Intuïtie. Fantasie. Wellicht ook nog iets anders. Geluk misschien. Of pech. We moeten maar zien.

‘Waarom woonden Ellen en Paula bij elkaar?’ vroeg Winter.

Ney antwoordde niet. Hij leek Winters woorden te accepteren, ze zonder weerstand binnen te laten.

‘Waarom woonden ze in een flat die jij huurde, Mario?’

Ney schrok opnieuw zichtbaar.

Winter had weer geluk gehad.

‘Waarom huurde je die flat, Mario?’

‘Het was maar voor een korte periode,’ zei Ney.

De woorden waren kort en direct, een donkere toon. Maar ze gaven wel antwoord op de vraag.

‘Je hebt er zelf nooit gewoond, hè?’

‘Nee.’

‘Waarom woonden zij er?’

‘Het was maar voor een korte periode,’ herhaalde Ney, alsof hij was vergeten dat hij dat net had gezegd.

‘Waarom?’

Ney gaf geen antwoord. Winter kon zijn ogen niet zien. Het zweet op Neys voorhoofd was teruggekeerd. In het kille licht leek zijn grijzende haar net staalwol. Zijn ogen waren elders. Als ze terugkomen, vertelt hij misschien alles, dacht Winter.

‘Waarom, Mario?’

‘Ellen wilde wat tijd met Paula doorbrengen.’ Ney keek op. Winter zag dat iets in Ney ontzettend pijn deed. Dat hoefde niet te betekenen dat hij sympathie verdiende. Of empathie. ‘Gewoon wat tijd.’

‘Maar waarom?’

‘Omdat … Paula Ellens dochter was.’

Winter voelde dat hij terugdeinsde.

Misschien dat het Ney was ontgaan. Hij leek niets meer te zien. Zijn ogen waren open, maar hij zag niets. Ze leken op de muur achter Winter gefixeerd, of op een plek of tijd ver voorbij de muren en deuren van het lelijke bakstenen paleis. Alle stilte waar Winter op was gestuit. Hier lag de bron. Misschien stroomden er nog meer verborgen stiltes uit, nog meer leugens. Een nog grotere duisternis.

‘Was Paula Ellens dochter?’ vroeg Winter langzaam.

Ney knikte traag, bijna na elk woord dat Winter zei.

‘Waarom woonde ze niet bij haar ouders?’

Ney hield op met knikken. Winter zag hem weer opschrikken. Ouders.

‘Christer en Ellen,’ zei Winter. ‘Christer Börge.’

Ney keek Winter aan. Winter zag het antwoord in de zwarte ogen.

‘Paula was jouw dochter.’

Ney knikte traag, op dezelfde manier als voorheen.

‘Ja. Paula was van mij.’

‘Jij … en Elisabeth hebben haar geadopteerd.’

Ney knikte weer.

‘Waarom?’

‘Ellen was … zwak. Ze was ziek. Ze kon het niet aan.’

‘Ellen is op een bepaald moment verdwenen,’ zei Winter. ‘Ze was weg. Ze is verdwenen geweest.’

Ney antwoordde niet.

‘Wanneer heb je Ellen voor het eerst gezien, Mario?’

‘Lang geleden. In het hotel. Toen ik in het hotel werkte.’

‘Odin?’

‘Ja.’

‘Werkte zij daar ook?’

‘Ja.’

‘Woonde je toen met Elisabeth samen?’

‘Nee.’

‘Kende je Elisabeth toen al?’

Ney antwoordde niet.

Winter herhaalde de vraag.

‘Ja, een beetje.’

‘Waren jullie samen? Waren jullie een stel?’

‘Ja.’

‘Waarom is het tussen jou en Ellen niets geworden?’

‘Ze … wilde niet,’ zei Mario. ‘Ze kon het niet opbrengen.’

‘Ze had ook iemand anders, hè?’

‘Ja.’

‘Christer Börge.’

‘Ja.’

‘Waarom ging ze niet bij hem weg?’

‘Dat … deed ze toch.’

‘Veel later pas. Lang nadat Paula was geboren.’

Ney knikte.

‘Hoe goed kende je Christer Börge?’

‘Niet … helemaal niet.’

‘Heb je hem nooit ontmoet?’

‘Jawel.’

‘Waar?’

‘In het hotel.’

‘Odin?’

‘Ja, daar ook.’

‘Hoe bedoel je dat, Mario?’

‘Je vraagt naar een hotel. Welk hotel bedoel je?’

‘Heb je hem ook in andere hotels ontmoet?’

‘Ja?’

‘Werkte hij in Revy?’

‘Ik moest er een paar keer wat dingen ophalen en toen was hij er ook. Ze hadden sommige dingen kennelijk gezamenlijk, Odin en Revy.’

‘Waarom was Börge daar?’

‘Waarom, waarom? Ik neem aan dat hij daar werkte.’

‘Als wat?’

‘Ik geloof dat hij een soort portier was. Ik weet het niet precies.’

‘Waarom heb je dat niet eerder verteld?’

‘Niemand heeft het me gevraagd. En waarom zou ik er iets over zeggen?’ Hij keek Winter aan. ‘Ik herinnerde het me niet eens voordat jij erover begon.’

‘En je hebt hem dus ook in dat andere hotel gezien?’

‘Odin? Maar kort. Een paar weken.’

‘Werkte Christer Börge daar ook?’

‘Ja.’

‘Als wat?’

‘Dat … weet ik ook niet meer precies. Portier. Ik weet het niet.’

Dat kan wachten, dacht Winter. Maar iets anders niet.

‘Waarom vertelden jullie niet dat Paula geadopteerd was?’ vroeg Winter. ‘Waarom hebben jullie dat nooit verteld?’

‘Het leek niet … noodzakelijk,’ zei Ney. Zijn stem was alle kracht weer kwijt. ‘Het … betekende toen niets. Het enige wat iets betekende was dat ze … weg was. Dat ze dood was. Daar kon niemand iets aan veranderen.’ Hij keek op. ‘We konden het niet opbrengen.’

‘Maar we hebben niets over een adoptie kunnen vinden,’ zei Winter. ‘Er zijn geen gegevens van. Geen documenten. Geen papieren.’

‘Er … zijn geen papieren,’ zei Ney.

‘Sorry?’

‘Er zijn geen documenten,’ zei Ney.

‘Waarom zijn er geen documenten?’ vroeg Winter.

‘Wij … zij … wisselden van identiteit.’ Ney keek op. Zijn ogen stonden nu helderder, alsof de onthulling van de levensleugen het vlies ervoor weghaalde. Hij zou over de levensleugen gaan vertellen. Misschien was dat het eind van het hele verhaal.

‘Elisabeth werd … Ellen. Officieel. In elk geval voor de … autoriteiten. Alsof zij Paula ter wereld had gebracht. En ik werd Paula’s vader. Wat ik ook … was.’

‘En Christer Börge? Wat werd hij?’

‘Hij wist het niet.’

‘HIJ WIST HET NIET?’

Winter had zijn stem luider verheven dan hij had gedacht.

‘Ellen ging bij hem weg,’ zei Ney. ‘Die maanden. Maar het was een lange periode. Ruim een jaar. En ze baarde het kind …’

‘En ging weer terug?’

Ney knikte.

‘En ze heeft Börge nooit iets verteld?’

‘Nee.’

‘Maar ze bleef bij hem?’

‘Ja …’

‘Tot ze voorgoed bij hem wegging?’

‘Ja …’

‘Dat is niet mogelijk,’ zei Winter. ‘Dat kan niet mogelijk zijn.’

‘Maar zo is het wel,’ zei Ney.

‘Waarom verdween Ellen?’

‘Ze wilde aan hem … ontsnappen,’ zei Ney. ‘Ze was bang voor hem.’

‘Waarom verhuisde ze niet gewoon? Waarom ging ze niet bij hem weg? Officieel?’

‘Ze was … bang,’ herhaalde Ney.

‘Waar ging ze naartoe?’

‘Allerlei plaatsen.’

‘Waar?’

‘Italië.’

‘Italië?’

‘Mijn vroegere … thuis. Sicilië. In de buurt van Caltanisetta. Dat ligt in de bergen. Ten zuiden van Palermo.’

Het klonk logisch. Daarom waren ze zo gesloten geweest over Mario’s achtergrond. Sicilië. Iedereen kon zich tijdenlang schuilhouden in een Siciliaans bergdorp.

‘Wist Paula het?’

‘Wat?’ vroeg Ney.

‘Over Ellen? Dat Ellen haar moeder was?’

‘Nee …’

Winter wachtte op een vervolg. Hij zag in Neys ogen dat er een vervolg zou komen.

‘Aanvankelijk niet. Later pas.’ Ney boog zich plotseling naar voren, alsof de pijn in zijn borst groter was geworden. ‘We … hebben het haar later verteld.’

‘Hoe reageerde ze?’

Ney antwoordde niet.

‘Toen ze haar lange reis maakte, ging ze toen naar Ellen? Naar haar moeder? Wist ze dat ze onderweg was naar haar moeder?’

Ney knikte.

‘En daarna hielden ze contact?’

‘Wanneer dat kon.’

‘Waarom zou dat niet kunnen?’

‘Ze waren alle twee … bang.’

‘Bang? Voor wie?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Ik denk dat je het wel weet, Mario.’

‘Nee.’ Hij keek op. ‘Ik begreep het niet.’

‘Begrijp je het nu?’

‘Ja.’

‘Voor wie waren ze bang?’

‘Christer Börge,’ zei Ney.

‘Wist hij van hun bestaan af? Wist hij van Paula? Wist hij waar Ellen was?’

‘Dat weet ik echt niet,’ zei Ney.

‘Hebben ze jou niets verteld?’

‘Nee.’

‘Waren ze misschien bang voor jou?’

‘Nee.’

‘Ze probeerden weg te vluchten voor jou, Mario.’

‘Nee,’ zei hij en hij keek Winter weer recht aan. Winter kon niet bepalen wat hij in Neys ogen zag. Het was onmogelijk. Het was moeilijker dan ooit tevoren.

‘Wanneer heb je Ellen voor het laatst gezien?’ vroeg Winter.

‘Een paar jaar geleden.’

‘Waar was dat?’

‘Thuis.’

‘Waar is thuis?’

‘Op Sicilië.’

‘Waarom woonden Ellen en Paula samen toen het meisje elf was?’

Ney leek te schrikken van de abrupte wending die het verhoor nam. Maar het kon ook zijn dat hij net op dat moment een beweging maakte.

‘Dat wilde Ellen. Ze wilde een tijdje met het meisje … alleen zijn.’

‘Vertelde ze haar toen dat ze haar moeder was?’

‘Nee. Niet dat ik weet. Voor Paula was Ellen destijds een vriendin van de familie.’

Winter dacht na. Volgens Jonas had de elfjarige Paula gezegd dat Ellen niet haar echte moeder was. Zo kon ze het hebben gezegd. Ellen was niet haar echte moeder omdat Elisabeth haar echte moeder was. Zo zag haar wereld, haar leven eruit. Daarin bestonden toen nog geen levensleugens.

Toch kon Winter de stilte niet begrijpen. Hij kon die evenmin accepteren. Zulke diepe geheimen was hij in zijn werk bijna nog nooit tegengekomen. En een groot deel van zijn werk betrof de geheimen van andere mensen. Hun geheimen voor hem. Voor elkaar. Dat ging diep.

Er zat nog iets anders achter. Iets waarover Ney niet had willen praten.

Ellen had alles in de steek gelaten. Was gewoon weggegaan. Zo leek het in elk geval. Jaren geleden was ze ondergronds gegaan. Grote goden. Toen Winter dat dacht, begreep hij pas wat hij precies had gedacht.

‘Waarom liet Ellen alles in de steek?’ vroeg hij.

‘Dat heb ik nooit goed begrepen,’ zei Ney. ‘Dat moet je haar zelf vragen.’