39

 

 

 

“Zeg, Micke, hoor eens … ik moet even weg … ik weet niet of je al zo groot bent dat je … lief kunt blijven wachten tot ik weer terug ben?”

De ogen van de jongen gingen open en weer dicht, maar hij wist niet of hij hem had gehoord of had begrepen.

“Ik wil dat je knikt als je begrijpt wat ik zeg.”

Knikke Micke, dacht hij.

De jongen leek te slapen, knikte niet. Hij hoorde hem ademen. Hij had goed gecontroleerd of de sjaal zijn neus vrij liet. Anders had hij niet kunnen ademen!

De jongen had ‘pijn’ gezegd toen hij de sjaal een tijdje terug voor zijn mond had geknoopt en hij probeerde te achterhalen waar het pijn deed, maar dat was lastig. Hij was geen arts. De jongen moest al pijn hebben gehad toen hij besloot hem onder zijn hoede te nemen. Toen niemand anders dat deed. Zijn moeder, of wat ze ook maar was, had niet voor hem gezorgd.

“Dit is het beste wat ik kan doen.”

“Pijn”, had de jongen gezegd.

“Dat gaat wel over.”

“Ik wil naar húís.’

Wat had hij daarop moeten zeggen?

“Ik wil naar húís”, had de jongen weer gezegd.

“En ik wil dat jij niet schreeuwt.”

De jongen had iets gemompeld wat hij niet had verstaan.

Hij had hem verteld hoe zijn leven eruitzag. Dingen die hij nog nooit aan iemand had verteld.

Hij had de armen van de jongen recht gelegd omdat ze wat vreemd achter zijn rug lagen. Er waren geen sporen van het touw waarmee hij hem had vastgebonden. Uiteraard niet. Dit was alleen maar omdat hij vond dat de jongen moest uitrusten, hij had te veel rondgehold. Hij moest gewoon even rusten.

Micke had het goed hier.

Hij had hem het plafond laten zien, de sterren aan de ene kant en de hemel en de zon aan de andere.

“Ik heb het zelf geschilderd”, zei hij. “Zie je wel? Geen wolkjes!”

Het was zijn hemel en nu was die ook van de jongen. Ze lagen zij aan zij naar de hemel te kijken. Soms was het nacht en soms was het dag.

“Als ik terug ben, krijg je je kerstcadeautje”, zei hij tegen de jongen, die maar lag te liggen waar hij hem had neergelegd. “Ik ben het niet vergeten. Dacht je dat ik het vergeten was?”

 

Winter, Ringmar en Aneta Djanali bekeken de video-opnamen, keer op keer. De kinderen leken klein, kleiner dan ze zich konden herinneren. Zelf leken ze wel reuzen. Soms is het haast dreigend, dacht Winter. Het is moeilijk.

Het gezicht van Ellen Sköld was in beeld: “Pa-pa-pa-pa-pa”, zei ze terwijl ze als een ballerina ronddraaide.

“Praat je over je papa?” vroeg Aneta Djanali. “Ellen? Praat je over je papa?”

Het meisje schudde haar hoofd en zei: “Pa-pa-pa-pa!”

“Zei de meneer dat hij je papa was?”

Ze schudde weer haar hoofd.

“We-we-we-we”, zei ze nu.

Aneta Djanali keek in de camera, alsof ze daar hulp zocht.

“Dat moment bedoelde ik”, zei ze en ze knikte naar haar eigen beeld. Ze wendde zich tot Winter. “Ze zegt het een paar keer.”

“Ko-ko-ko-ko”, hoorden ze Ellens stem op de monitor.

Winter zei niets, bleef kijken en luisteren. Ellen vertelde dat een meneer op de radio lelijke woorden had gezegd. Het was duidelijk te zien dat ze dat maar niets vond.

Winter dacht zoals Aneta Djanali had gedacht: de dader had de lelijke woorden niet gehoord. Maar de radio had aangestaan.

Maja Bergort had ook lelijke woorden gehoord.

Simon Waggoner had geknikt. Misschien had hij ze ook gehoord.

“Hij heeft een speciale tijd”, zei Winter nu. “Hij maakt zijn tripjes op hetzelfde tijdstip.”

Winters woorden deden Aneta Djanali huiveren.

Ringmar knikte.

“Heeft dat met het werk te maken?” vroeg Aneta Djanali. “Zijn werk?”

“Misschien”, zei Winter. “Het is overdag … hij moet zich aanpassen. Hij draait diensten. Of hij werkt helemaal niet en heeft alle tijd van de wereld.”

“Maar toch … gebeurt het altijd op hetzelfde moment?” vroeg Aneta Djanali.

“Dat weten we niet”, zei Winter. “Ik denk alleen maar hardop.”

“Wat is dat voor een meneer die op de radio vloekt?” vroeg Aneta Djanali.

“Fred Gustavsson”, zei Ringmar. “Hij vloekt als een ketter.” Hij keek Aneta Djanali aan. “Radio Göteborg. Hij zit er al sinds het begin bij.”

“Werkt hij er nog steeds?” vroeg Winter.

“Dat weet ik niet”, zei Ringmar. “Maar als iemand op de radio lelijke woorden zegt, is hij het wel.”

“Zoek uit of hij daar nog steeds werkt en zo ja, wanneer zijn programma wordt uitgezonden.”

Ringmar knikte.

Aneta Djanali spoelde terug en zette de band weer aan.

“Pa-pa-pa-pa-pa”, zei Ellen Sköld.

Winter luisterde deze keer niet, hij probeerde alleen haar gezicht te bestuderen, de uitdrukkingen erop. Met name dáárvoor hadden ze de video. Haar gezicht was nu in een apart beeld te zien.

Hij zag iets. In haar gezicht. In haar mond. Haar ogen.

“Ze doet iemand na!” zei Winter. “Ze doet iemand na.”

“Ja”, zei Aneta Djanali. “Het is haar gezicht niet meer.”

“Het is haar gezicht niet als ze haar pa-pa-pa-pa-pa’s zegt”, zei Winter.

“Ze doet hém na”, zei Ringmar.

“Au-au-au-au-au”, zei Winter.

“Ko-ko-ko-ko”, zei Ringmar.

“Pa-pa-pa-pa-pa”, zei Winter.

“Wat probeert ze te zegen?” vroeg Ringmar.

“Zíj probeert niet iets te zeggen”, zei Winter. “Híj probeert haar iets te zeggen.”

“Pa-pa-pa-pa-papegaai”, zei Aneta Djanali.

Winter knikte.

“Hij stottert”, zei Aneta Djanali en ze keek Winter aan, die weer knikte. “Hij stottert als hij met de kinderen spreekt.”

 

Ze zaten in Winters kamer. Ringmar had Thais eten laten komen, dat in fraaie kartonnen doosjes zat. Winter proefde koriander en kokos in de garnalen met rode chilipasta. Het was scherp en hij voelde zijn voorhoofd nat worden.

“Gelukkig kerstfeest”, zei Aneta Djanali en ze wuifde met haar stokjes.

“Geen rodekool en zult”, zei Ringmar.

“Gelukkig niet’, zei Aneta Djanali.

“Eet jij anders altijd de typisch Zweedse kerstgerechten?” vroeg Ringmar.

“Ik ben in Göteborg geboren”, zei Aneta Djanali.

“Dat weet ik. Maar daarom wil ik het nog wel weten.”

“Dacht je dat zoiets genetisch bepaald was, of zo?” vroeg ze terwijl ze een garnaal met haar stokjes omhooghengelde.

“Weet ik veel”, zei Ringmar. “Ik was gewoon nieuwsgierig.”

“Janssons verleiding”, zei ze. “Dat eet ik graag.”

“Maakten jouw Afrikaanse ouders aardappelen met ansjovis klaar?” vroeg Ringmar. Hij liet zijn stukje kip weer in het doosje vallen.

“Thais eten hoor je niet met stokjes te eten”, zei Winter. “Dat is een soort aanpassing. De fout van de Chinese restaurants. De Thai gebruiken vork en lepel.”

“Dank u voor de informatie, meneer de betweter”, zei Ringmar, “maar had je dat niet eerder kunnen zeggen?”

“Het was gewoon een overpeinzing”, zei Winter. Een poging om jullie af te leiden, dacht hij.

“Heb je hier ergens een vork?” vroeg Ringmar.

“In Thailand steken ze de vork nooit in hun mond”, zei Winter op overdreven bemoeizuchtige toon. “Dat is net zo ongepast als wanneer wij een mes in onze mond steken.”

“Geen wonder dat ze zo klein en dun zijn”, zei Ringmar.

“Dat zie je verkeerd, Bertil”, zei Aneta Djanali. “Je krijgt meer eten binnen als je een lepel gebruikt, toch?”

“Heb je hier ook ergens een lepel, Erik?” vroeg Ringmar.

 

De schemering viel. Winter had het licht in zijn kamer aangedaan. Hij stond bij het raam te roken; de eerste late Corps van de dag. Na het eten ontkwam hij er niet aan, ook al pasten de chilipeper en de koriander niet echt bij de kruiden in de cigarillo.

Hij kon vaag wat sterren zien. Misschien zou het een heldere kerstavond worden. De stille en eenzame schoonheid van de sterren, dacht hij. The silent beauty in the sky . Hij dacht aan Simon Waggoner. Hij had besloten hem niet telefonisch te verhoren. Dat zou het kind in verwarring kunnen brengen, de mogelijkheden tenietdoen.

Hij rookte. Hij had een smaak van geroosterde uitjes in zijn mond gehad, die gelukkig met het roken verdween. Een ui pellen, dacht hij. Dit werk is net als een ui pellen, laagje na laagje. Wat zit er helemaal binnenin? Daar hebben we een probleem, nietwaar, Erik? De ui bestaat uit laagjes. Als het laatste laagje weg is, is er niets meer over. Maar we blijven pellen.

Hij hoorde een tram. Hij zag hem nog niet. Een ver en gedempt gerammel op de rails.

Ze hadden het erover gehad.

“Een tram volgen?” had Ringmar gezegd.

Follow the tracks ”, had Aneta Djanali herhaald. “Waarom moet je überhaupt aan tramrails denken, Erik?”

“Misschien omdat dat mijn eerste associatie was”, had hij geantwoord. “Ik stond op de Allén en zag de tram en de rails en toen legde ik een link met Simons woorden.”

Daar waren ze nu. Hij draaide zich om.

“Wees voorzichtig”, zei Ringmar.

“Ik weet het”, antwoordde Winter. “Maar het heeft haast. Je vangt een idee.”

“Als we in een ander spoor denken …” zei Aneta Djanali.

“Denk”, zei Ringmar.

“Zijn eigen sporen”, zei Aneta Djanali. “Hij reed met Simon in zijn eigen sporen rond.”

“Een dader kruist zijn sporen”, zei Ringmar.

“Wat zijn dan zijn eigen sporen?” vroeg Winter.

“Waar hij eerder is geweest met de kinderen”, zei Aneta Djanali.

“Dan is het de vraag waarom hij juist dáár was”, zei Winter. “Als we ervan uitgaan dat het geen toevallig gekozen plekken zijn … dat hij om een speciale reden juist daarheen is gegaan.”

“Misschien woont hij in de buurt?” vroeg Aneta Djanali.

“In de buurt waarvan?” vroeg Ringmar. “De speeltuinen en de crèches liggen wel een paar kilometer bij elkaar vandaan.”

“In de buurt van een daarvan”, zei Aneta Djanali.

“Bij de crèches zijn we al geweest”, zei Ringmar. “We proberen de woonwijken ook te controleren.”

“Of hij woont daar helemaal niet”, zei Winter. “Misschien is dat het wel, dat hij ver van alle plekken vandaan woont.”

“Zo ver liggen ze niet uit elkaar”, zei Aneta Djanali met een blik op Ringmar. “Centraal. Afgezien van de Marconigatan.”

“Waar je vanaf het Linnéplein met de tram in tien minuten bent”, zei Ringmar.

Winter nam nog een trekje. Hij voelde de kou van het open raam.

“Zeg dat nog eens, Bertil.”

“Sorry?”

“Wat je net zei.”

“Eh, ja … De Marconigatan, dat je daar met de tram in tien minuten bent vanaf het Linnéplein. Vanaf een hele hoop andere plekken ook, neem ik aan.”

“De tram”, zei Winter.

“Was het niet de bedoeling dat we de eerste associatie met een spoor even zouden loslaten?” vroeg Aneta Djanali.

“Waar waren we dan?” vroeg Winter.

“Een dader kruist zijn sporen”, zei Ringmar.

“Ik wil nog een keer met Simon gaan rondrijden”, zei Winter. “Het is noodzakelijk. Misschien gaat het deze keer beter.”

“Herinnert hij zich welke route ze hebben gereden?”

“Dat weet ik niet”, zei Winter. “Waarschijnlijk niet. Maar we weten waar hij is opgepikt en we weten waar hij is … afgezet. We weten wat daartussen zit, afhankelijk van hoe je rijdt. Maar er is maar een beperkt aantal routes van A naar B.”

“Mits hij rechtstreeks van A naar B is gegaan”, zei Aneta Djanali.

“Dat zei ik niet.”

“Hij kan ik weet niet hoeveel rondjes hebben gereden”, ging Aneta Djanali verder. “Door tunnels, over rotondes.”

“Hij had niet alle tijd van de wereld”, zei Ringmar.

“We weten ongeveer op welk tijdstip Simon is verdwenen”, zei Winter. “En ongeveer wanneer hij werd gevonden.”

“Dat hoeft niet hetzelfde tijdstip te zijn als waarop hij werd afgezet”, zei Aneta Djanali.

“Het radioprogramma”, zei Ringmar.

“Ik zal hem morgen proberen mee te nemen”, zei Winter.

“Waren ze onderweg naar het huis van de dader?” vroeg Aneta Djanali, vooral voor zich uit. “Maar werd de reis onderbroken?”

“De vraag is door wie”, zei Ringmar.

“Goed”, zei Winter.

“Deed of zei Simon iets?”

Winter knikte.

“Waardoor de dader teleurgesteld raakte?”

Winter knikte weer.

“Of was het van meet af aan de bedoeling?” vroeg Aneta Djanali. “Onderdeel van een plan? Of van een plan dat mislukte?”

“Wat voor plan?” vroeg Winter en hij keek Aneta Djanali aan.

“Het plan dat nu wel lukte”, antwoordde ze. “Micke Johansson.”

“Toen met Simon werd hij bang”, zei Ringmar. “Hij durfde het niet … af te maken.”

Wat hield dat in, afmaken, dacht Aneta Djanali. Ze wist dat de anderen dat op dit moment ook dachten.

“Maar de handelwijze is zo anders”, zei ze in plaats daarvan. “Misschien is het überhaupt niet dezelfde dader.”

“Wat zeg jij vaak überhaupt”, zei Ringmar.

“Daar moet je je überhaupt niet druk om maken.”

“Dit is niet anders”, zei Winter. “Dat hoeft tenminste niet. Hij kan Carolin en Micke vanaf de crèche zijn gevolgd en op een geschikt moment hebben gewacht. Daar, en op de andere plekken.”

“En hij kan hebben gefilmd”, zei Ringmar.

“Of hij liep door winkelcentrum Nordstan”, zei Aneta Djanali. “Het is geen toeval dat het daar gebeurde, oké. Het is geen toeval. Net zo goed als hij dagen bij een speeltuin of een crèche kan hebben gestaan, kan hij dagen door Nordstan hebben gelopen. Bijvoorbeeld. Misschien waren het wel dezelfde dagen. ’s Ochtends hier, ’s middags daar.”

“Goed zo, Aneta”, zei Winter.

“Hij kan op het platteland wonen”, zei Ringmar en hij keek Winter aan. “Zo ver van Nordstan vandaan als maar kan, dat het zwakzinnige zinnebeeld van een grote stad is.”

“Het platteland is groot”, zei Winter.

“Hoeveel mensen zijn er nu aan het zoeken?” vroeg Aneta Djanali.

“Veel te weinig”, zei Ringmar. “Kerst is immers ook voor de ordepolitie problematisch als het om overuren gaat. Voor de wijkpolitie ook.”

“Dit is verdomme toch belangrijker dan het kerstmaal?” zei Aneta Djanali. “De jongen is verdwenen, gekidnapt. Van de kidnapper geen enkel bericht. Misschien gaat het om uren.”

Kidnapping, dacht Winter. Een kind is ontvoerd. Hij moest aan Bambi op het gladde ijs denken. Waarom hadden ze dat dit jaar niet op de tv uitgezonden zoals anders? Hij had het altijd leuk gevonden.

De Hemel Is Een Plek Op Aarde
titlepage.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_0.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_1.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_2.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_3.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_4.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_5.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_6.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_7.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_8.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_9.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_10.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_11.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_12.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_13.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_14.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_15.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_16.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_17.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_18.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_19.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_20.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_21.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_22.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_23.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_24.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_25.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_26.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_27.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_28.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_29.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_30.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_31.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_32.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_33.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_34.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_35.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_36.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_37.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_38.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_39.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_40.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_41.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_42.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_43.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_44.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_45.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_46.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_47.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_48.xhtml