26

 

 

 

Winter schopte zijn schoenen uit en liet zijn jas pardoes op de grond vallen. Angela keek toe.

“Oprapen!” zei hij en hij gebaarde naar het kledingstuk.

“Niet zo hard. Elsa slaapt. Ze had een beetje pijn in haar buik en was dreinerig.” Angela keek naar de jas en toen naar hem. “Je beschikt niet over de juiste bullebaktoon.”

Hij liep naar de keuken.

“Hebben we nog restjes?”

“Kijk maar in de provisiekast”, zei ze.

“Die hebben we niet.”

 

Ze zaten aan de keukentafel, de eeuwige plek. Winter dacht aan de keuken van Smedsberg, om maar niet te spreken van de combivariant van Carlström: stal met kookhoek.

“Hoe was het op het platteland?”

“Plat.”

“Was je verbaasd?”

“Ja. Soms was het net een zee.”

“Er bestaat een ziekte die mensen kunnen krijgen als ze op een uitgestrekte vlakte wonen”, zei Angela. “Gewoon door daar te wonen.”

Winter dacht aan de mannen die ze vandaag hadden gesproken.

“Ik kan me er wel iets bij voorstellen.”

“In de VS heeft die ziekte zelfs een naam: the Sickness .”

“Niet gek. Zou je niet alle ziekten zo’n simpele naam moeten geven?”

“Mensen in staten als Wyoming en Montana draaien compleet door. Op die enorme vlakten heb je geen referentiepunten. Je ziet niets behalve een plat oppervlak en een horizon.”

“Zoals een zee, dus.”

Angela schonk nog wat thee in.

“Er is niets waarop je je blik kunt richten, geen bomen, geen huizen, geen wegen met auto’s of bussen. Mensen raken hun gevoel voor richting kwijt. En uiteindelijk verliezen ze ook hun verstand.”

“Dus een buitenplee in je blikveld zou voldoende zijn om gezond te blijven?” vroeg Winter.

“Dat is altijd voldoende.”

“De mensen op de vlakte lijken soms wel wonderlijk, maar een buitenplee heb je her en der toch wel.”

“Hebben jullie die knul gevonden? Die medicijnen studeert?”

“Nee. Maar dat had ook niemand verwacht.”

“Waarom zijn jullie er dan naartoe gegaan?”

Hij antwoordde niet, schonk thee in, smeerde boter op een tweede volkoren boterham, legde er een plakje stilton op en sneed een schijfje van de appel af.

“Jullie moesten er gewoon even uit?” vroeg Angela.

“Er is daar iets gebeurd”, zei Winter.

“Hoe bedoel je?”

Hij dronk van zijn thee, nam een hapje van de boterham. De radio op het aanrecht dreunde het weerbericht op, het werd kouder, helderder, misschien kregen ze dit jaar een witte kerst.

“Er is daar iets gebeurd”, herhaalde Winter ernstig. “Ik had een raar gevoel bij een van de mensen bij wie we langsgingen.”

“Waar baseer je dat gevoel op?”

The Sickness ”, zei hij en hij grijnsde over zijn theekopje.

“Neem je me nou in de maling?”

“Natuurlijk!”

 

Maar hij nam niemand in de maling. Angela had dat gezien en vervolgens had hij het gezegd, veel later, nadat ze met elkaar hadden gevreeën en hij was opgestaan om twee glazen Ramlösa te halen. Hij had naar een Corps verlangd, maar het niet kunnen opbrengen om op het balkon te gaan staan.

“Je weet dat ik een … gave heb”, had hij gezegd. “Dat weet je wel.”

“Wat was het dan?”

“Toen Bertil en ik naar huis reden, hadden we het erover dat een van de mannen, de oudste, had gelogen dat hij zwart zag. Dat kun je aan mensen zien. Het is ook onze taak om te bepalen of mensen de waarheid spreken of dat ze liegen.”

“Is dat altijd belangrijk?”

“Hoe bedoel je?”

“Mensen liegen om verschillende redenen. Ik zie het zelf ook als ze dat doen. Sommigen liegen gewoon, zonder van tevoren te weten dat ze dat gaan doen. Maar er verandert niets door. Ze worden er geen criminelen door. Het hoeft niet te betekenen dat ze iets verschrikkelijks te verbergen hebben.”

“Maar dat gevoel had ik daarginds juist wel. Dat er iets … groots verborgen werd gehouden. Iets afschuwelijks. Begrijp je? In het verleden van de oude man met wie we spraken, is iets gebeurd, wat hij niet wilde vertellen.” Winter nam een slok mineraalwater. “Maar ik denk dat de andere man, de vader van Smedsberg dus, ook loog. Ik weet niet wat ik erover moet zeggen … ik weet niet eens of het ermee te maken heeft. Waarschijnlijk niet.”

“Hij was vast nerveus omdat er twee snobistische hoofdinspecteurs uit de grote stad langskwamen.”

“Wij zijn niet snobistisch.”

“O nee? Hadden jullie een overall aangetrokken?”

“Gekocht in de plaatselijke winkel.”

Ze dronk haar glas leeg, hij kon haar profiel zien.

“Denk je dat hij die jongen, die Kaite, verborgen hield?”

“Verborgen? Nee.”

“Wat dan?”

“Ik weet het niet, zoals ik al zei. Wat ik wel weet, is dat ik nog een keer met die ander moet praten, die Carlström. Maar eerst moet ik de jonge Smedsberg spreken.”

Hij kon zien dat haar hoofd licht op en neer bewoog.

“Tegelijkertijd moeten we met die kinderen praten en nog een keer met hun ouders.”

“Het is eng”, zei ze.

“Het kan nog erger zijn dan we denken”, zei hij.

Ze antwoordde niet.

“Ik heb geprobeerd erover na te denken, heb gekeken naar een eventueel patroon dat misschien helderder kan worden als we over meer feiten beschikken, over meer herinneringen. Beelden. Dingen. Voorwerpen. Maar als er een patroon is, wordt het vast niet eenvoudiger. En als het ingewikkelder wordt, wordt het ook … onaangenamer.” Hij stak zijn hand naar haar uit, raakte haar schouder aan die zacht en stevig was. “Begrijp je hoe ik denk?”

“Je denkt dat het erger wordt”, zei ze.

“Ja.”

“Dat het door blijft gaan.”

“Ja.”

“Maar wat kunnen we eraan doen?” vroeg ze. “De kinderen opsluiten? Bewapende bewakers bij de crèches, buitenschoolse opvang en scholen zetten?”

“Meer personeel is misschien al wel genoeg.”

“Ha!”

“Maar je kunt je nooit volledig beschermen tegen iemand die iemand anders kwaad wil doen.”

“Dus jullie kunnen alleen maar afwachten?”

“Absoluut niet.”

“Wat zou er gebeuren als het via de media bekend werd dat er … iemand is. Die wacht. Of zich voorbereidt.”

“Dat zou niet goed zijn”, zei hij.

“Maar stel dat jullie dat moeten doen? Stel dat jullie dit bekend moeten maken?”

“Er zijn verschillende manieren waarop je dat kunt doen.”

“Ik heb dat jongetje gezien, Waggoner.” Hij hoorde haar adem. “Hoe is het mogelijk, hè? Hoe komt iemand ertoe zoiets te doen?”

Hoe moet je daar rationeel en helder antwoord op geven, dacht hij.

“Ik weet dat er geen rationeel en helder antwoord op zo’n vraag is, maar hij moet wel gesteld worden, nietwaar?” zei ze. Nu zag hij dat ze hem aankeek. Hij zag dat haar ene oog glom. “Nietwaar? Waarom? Je moet je toch afvragen waarom?”

“Naar het antwoord op die vraag zijn we aldoor op zoek”, zei hij.

“Is dat voldoende?”

“Een waarom vinden? Ik weet het niet. Soms is dat er niet.”

“Je bedoelt dat er geen reden is?”

“Ja … wat is de reden dat iemand een ernstig misdrijf pleegt? Is er slechts één reden? Zijn er diverse redenen? Hebben die met elkaar te maken? Kun je ze überhaupt wel logisch analyseren? Moet je eigenlijk wel logisch nadenken als het misdrijf of de misdrijven door onlogica en toeval worden gestuurd? Of door berekende chaos, als er al zoiets bestaat.” Hij keek haar weer aan. “Van alles kan de oorzaak zijn. Het kan pure gekte zijn, een ernstige psychische stoornis. Moeilijke herinneringen. Wraak.”

“Komt dat vaak voor? Wraak?”

“Ja. Wraak op iemand die je leed heeft berokkend. Direct. Of indirect. Ja, dat komt natuurlijk vaak voor. Het kan ook heel ver terug liggen.”

“Je bedoelt dat het langgeleden is?”

“Heel ver terug”, herhaalde Winter. “Het verleden werpt schaduwen. Dat weet je. Dat komt zo vaak voor. Om nu antwoorden te vinden moet je een tóén vinden. Wat nu gebeurt heeft een oorsprong.”

“Maar zo kan het nu toch ook zijn? Met die mishandelde studenten? En de mishandelde jongen?”

“Zeker.”

“Het zijn twee verschillende zaken, maar toch.”

“Hm.”

“Zijn het niet twee verschillende zaken?”

“Jawel …”

“Je aarzelt.”

“Nee, ik dacht aan dat zoeken in het verleden. Het graven. Het speuren naar antwoorden.”

“Jullie zijn net onderzoeksjournalisten.”

“Eerder archeologen. Misdaadarcheologen.”

 

De Hemel Is Een Plek Op Aarde
titlepage.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_0.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_1.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_2.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_3.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_4.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_5.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_6.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_7.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_8.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_9.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_10.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_11.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_12.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_13.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_14.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_15.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_16.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_17.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_18.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_19.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_20.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_21.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_22.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_23.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_24.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_25.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_26.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_27.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_28.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_29.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_30.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_31.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_32.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_33.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_34.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_35.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_36.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_37.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_38.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_39.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_40.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_41.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_42.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_43.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_44.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_45.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_46.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_47.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_48.xhtml