32

 

 

 

Aneta Djanali had de verhoorkamer in warme kleuren laten inrichten en met fauteuils waarin je kon wegkruipen. Alles wat Ellen Sköld als speelgoed kon beschouwen was weggehaald. De aandacht van het meisje zou op Aneta Djanali gericht zijn.

Aneta Djanali was als eerste de kamer binnengegaan. Nu had ze de afstandsbediening van de video in haar hand. Ellen had al kennisgemaakt met de camera.

Lena Sköld stond buiten te wachten. Aneta Djanali wilde dat eens proberen. We moeten maar zien hoelang het meisje stil blijft zitten.

Ellen was vrolijk en nieuwsgierig. Aneta Djanali keek naar haar terwijl ze uitprobeerde in welke houdingen ze in de stoel kon zitten en liggen.

Dit is geen getraumatiseerd kind. Daar moet ik aan proberen te denken als de vragen worden gesteld en de antwoorden komen. Als ze dat doen.

Ze hadden even gepraat. Ellen speelde met haar vingers terwijl ze antwoord gaf op de vragen van Aneta Djanali. Of liever gezegd, ze van commentáár voorzag, dacht de inspecteur.

“Je moeder zei dat je vorige maand jarig was, Ellen.”

Het meisje knikte, omhoog en omlaag, omhoog en omlaag, maar zei niets.

“Hoe oud werd je toen?”

“Vie-ier”, antwoordde Ellen en ze hield wat vingers in de lucht.

“Zo?” zei Aneta Djanali.

Ellen knikte nadrukkelijk.

“Was je verjaardagspartijtje leuk?” vroeg Aneta Djanali.

“Ja!”

“Vertel eens.”

Ellen wilde wel vertellen, maar leek niet te kunnen kiezen uit alle leuke dingen die op haar verjaardag hadden plaatsgevonden.

“Papa kwam”, zei ze toen Aneta Djanali een vervolgvraag wilde stellen. “Papa kwam met cadeautjes.”

Aneta Djanali dacht aan de alleenstaande moeder op de stoel in de gang. Lena Sköld had de voogdij, dat wist ze. Maar er was ook een afwezige vader die op de vierde verjaardag van zijn dochter met cadeautjes langskwam. Niet alle kinderen van alleenstaande ouders mochten dat meemaken. Eigenlijk staan de kinderen net zozeer alleen als hun ouders, dacht ze nu.

“Wat voor cadeautjes heb je gekregen?”

“Van papa?” vroeg het meisje.

“Ja”, antwoordde Aneta Djanali. Dit is een scherp meisje, dacht ze.

“Een pop die Victoria heet. En een auto waar de pop in kan rijden.” Ze keek Aneta Djanali met een gewichtige blik aan. “Victoria heeft een rijbewijs. Echt waaaaar.” Ze keek naar de deur, naast de camera. “Mama heeft geen rijbewijs.” Ze keek naar Aneta Djanali. “Heb jij een rijbewijs?”

“Ja.”

“Ik niet.”

“Vooral grote mensen hebben een rijbewijs”, zei Aneta Djanali.

Het meisje knikte. Aneta Djanali zag voor zich hoe ze op de voorbank zat met een volwassene die een rijbewijs had. Had het meisje Victoria bij zich gehad toen ze in de auto zat? Hadden ze daar een notitie van? Victoria was er nu niet bij. Maar als Victoria in de auto was geweest, had ze misschien iets gezien wat Ellen niet had gezien. Victoria had immers een rijbewijs.

“Vind je autorijden leuk, Ellen?”

Ellen schudde haar hoofd en het was alsof haar gezicht samentrok, nauwelijks merkbaar, maar toch. Ik moet later de band goed bekijken, dacht Aneta Djanali.

“Hebben jij en je mama een auto, Ellen?”

“Nee. Mama heeft geen rijbewijs. Dat zei ik toch!”

“Ja, dat zei je. Ik was het vergeten. Ha! Dus Victoria is de enige met een auto en een rijbewijs?”

Het meisje knikte, omhoog en omlaag, omhoog en omlaag.

“Waar is Victoria nu?”

“Ze is ziek”, antwoordde Ellen.

“Ach, nee toch.”

“Mama en ik gaan een medicijn kopen.”

“Wat heeft ze?”

“Ik denk dat ze verkouden is”, antwoordde Ellen en ze zag er eventjes bezorgd uit.

“Is de dokter al wezen kijken?”

Ze knikte.

“Was het een lieve dokter?” vroeg Aneta Djanali.

“Ik was de dokter!” riep Ellen en ze giechelde.

Aneta Djanali keek haar aan en knikte. Ze keek naar het oog van de camera, dat misschien alles zag. Ze vroeg zich af hoelang Lena Sköld kon wachten. Victoria moest haar medicijn hebben. Het zou Kerstmis worden. Nog maar twee nachtjes slapen. Ze had nog niet alle pakjes gekocht, nog niets voor Hannes en Magda, maar wel twee platte cadeautjes voor Fredrik, cd’s van Richard Buckner en Kasey Chambers, want die wilde Fredrik hebben, onder andere. Ze had zelf een verlanglijstje gemaakt. Ze zou het kerstdiner bij de familie Halders eten, het restant ervan ook, en misschien de merkwaardige super-Scandinavische traditie uitproberen waarbij brood in het kookvocht van de ham wordt gedoopt. Misschien zou ze niet hoeven luisteren naar een grap van Fredrik over dat er vandaag helaas geen tapiocapap was. Ze zou de pakjes openen die onder de boom lagen.

Ze keek naar het meisje, dat nu uit de fauteuil was opgestaan. Een wonder dat ze daar zo lang was blijven zitten.

Zou de vader op bezoek gaan bij het gezin Sköld, dat wat ervan over was?

“Je hebt mama verteld dat je met een meneer was gaan rijden”, zei Aneta Djanali.

“Niet rijden”, antwoordde Ellen.

“Ben je niet met een meneer wezen rijden?”

“Niet rijden”, antwoordde Ellen. “Stilstaan.”

“Stond de auto stil?”

Ze knikte.

“Waar stond de auto?” vroeg Aneta Djanali.

“In het bos.”

“Was het een groot bos?”

“Nee! Bij de speeltuin!”

“Was het het bos bij de speeltuin?

“Ja.”

“Was Victoria ook mee toen je in de auto zat?”

Ellen knikte weer.

“Wilde Victoria in de auto rijden?”

“Nee, nee.” Ellen schoot in de lach. “De auto was groot!”

“Was de meneer ook groot?”

Het meisje knikte.

“Vertel eens over toen je de meneer ontmoette!” zei Aneta Djanali tegen Ellen, die nu naast de stoel met de vrolijke kleur stond. In het wolkendek dat als grijs cadeaupapier boven de stad had gelegen in afwachting van de kerstdagen, zat nu een kleine opening en die opening liet wat zonlicht door dat op de rug van de fauteuil viel. Ellen slaakte een kreet en wees met een paar vingers naar de zonnestralen die er een paar tellen waren en toen even plotseling weer verdwenen toen het wolkendek zich sloot.

“Vertel eens over toen je de meneer met de auto ontmoette!” herhaalde Aneta Djanali.

“Hij had snoep”, antwoordde Ellen.

“Kreeg je snoep van hem?”

Ze knikte.

“Wat voor snoep?”

“Snoep”, antwoordde ze op vanzelfsprekende toon. Snoep is snoep.

“Heb je alle snoep opgegeten?”

Ze knikte weer. Ze hadden op de plek naar snoeppapiertjes gezocht en uiteraard onmiddellijk beseft dat het zoeken naar een naald in een hooiberg was. Dit was een speeltuin, een park, kinderen, volwassenen, snoep …

“Wat zei de meneer?”

Ellen trippelde nu door de kamer, deed een paar passen als een balletdanseres. Ze antwoordde niet. Het was een moeilijke vraag.

“Wat zei de meneer toen hij je het snoep gaf?”

Ze keek op.

“Wil je snoep hebben!”

Aneta Djanali knikte, wachtte. Ellen maakte een kleine pirouette.

“Vroeg hij verder nog iets?”

Ellen keek weer op.

“Vo-vo-vo-vo”, zei ze.

Aneta Djanali wachtte.

“Snoe-snoe-snoe-snoe”, zei Ellen.

Tijd voor een pauze, dacht Aneta Djanali. Eigenlijk meer dan dat. Het meisje is dit beu. Maar ze had gedacht dat het meisje misschien naar een paar mannen op het politiebureau zou kunnen kijken, een twintiger, een dertiger, een veertiger, een vijftiger en een zestiger, en dan zou kunnen aanwijzen wie even oud was als de meneer. Als dat mogelijk was. In deze ijdele bende wilde de vijftiger veertiger zijn en de veertiger had er alleen maar verdrietig en nijdig uitgezien toen ze zijn leeftijd goed had geraden. De twintiger en de zestiger waren onbezorgd. Dat betekende iets. Misschien vooral voor mannen. Mannen waren ook mensen. Dat mocht ze niet vergeten.

Ze wilde het meisje ook laten tekenen, onder andere een auto in een bos.

“Pa-pa-pa-pa-pa”, zei Ellen nu en ze maakte nog een paar rondjes.

“Praat je over je papa?” vroeg Aneta Djanali. “Ellen? Praat je over je papa?”

Het meisje schudde haar hoofd en zei: “Pa-pa-pa-pa!”

“Zei de meneer dat hij je papa was?”

Ze schudde weer haar hoofd.

“We-we-we-we”, zei ze nu.

Aneta Djanali keek in de camera, alsof ze daar hulp zocht.

“Waarom zeg je dat?” vroeg ze.

Het meisje begreep de vraag niet, of misschien begreep Aneta Djanali niet dat ze het begreep.

“Ko-ko-ko-ko”, zei Ellen.

Aneta Djanali zei niets. Ze probeerde na te denken.

“De meneer had een radio”, zei het meisje nu. Ze was naar Aneta Djanali toe gelopen.

“Had de meneer een auto?”

Ellen knikte.

“Had de meneer een radio in de auto?”

Ellen knikte weer.

“Stond die aan?”

Ellen knikte nog een keer.

“Was er een liedje op?”

Ellen antwoordde niet.

“Was er iemand op de radio aan het zingen?” vroeg Aneta Djanali.

“De meneer zei lelijke woorden”, zei Ellen. Ze stond nu dicht bij Aneta Djanali, die op de grond was gaan zitten die kouder was dan hij eruitzag.

“Zei de meneer lelijke woorden tegen jou?”

Ellen schudde haar hoofd. Maar haar gezicht was ernstig.

“Wie zei lelijke woorden?” vroeg Aneta Djanali.

“De radio”, antwoordde Ellen.

“Zei de radio lelijke woorden?”

Ellen knikte, ernstig.

“Zei een meneer op de radio lelijke woorden?”

Ellen knikte weer. Dát mag niet.

Een meneer op de radio zegt lelijke woorden, dacht Aneta Djanali. Het is middag. Iemand in een radiostudio zegt lelijke woorden. Gebeurt dat elke dag? Kunnen we dat programma achterhalen? En wat vindt een kind lelijke woorden? Vaak dezelfde als wij. Maar kinderen zijn veel beter in staat ze te horen. Al zal ik haar nu niet vragen welke woorden het waren.

“Had mijn handen voor Victoria’s oren”, zei Ellen.

“Dus Victoria heeft ze niet gehoord?” vroeg Aneta Djanali.

Ellen schudde haar hoofd.

“Zij heeft jou niets verteld?”

Ellen schudde haar hoofd weer, nu krachtiger.

Aneta Djanali knikte.

“Lélijke woorden”, zei Ellen.

“Wat vond de meneer in de auto van die lelijke woorden?” vroeg Aneta Djanali.

Ellen antwoordde niet.

“Vond de meneer ze ook lelijk?”

Ellen antwoordde niet. Iets in die vraag is te subtiel, dacht Aneta Djanali. Of in het uitblijven van haar antwoord. Ze antwoordt niet omdat de meneer niets van de lelijke woorden zei. Hij hoorde ze niet.

“Au-au-au-au-au”, zei Ellen.

 

Hij maakte op de enige echte manier een kop chocolademelk voor de jongen: eerst meng je cacao met melk en suiker en dan giet je de warme melk erbij terwijl je er met een lepel in roert. Nu had hij extra zijn best gedaan en de cacao en suiker met room gemengd!

Maar de jongen wilde het niet hebben. Onbegrijpelijk! Hij moest toch honger en dorst hebben, maar hij dronk niet, hij at niet, hij schreeuwde en had geroepen, en hij had de jongen tot stilte moeten manen omdat de buren moesten slapen.

“Sla-sla-sla-sla”, zei hij, en nog een keer: “Sla-sla-slapen. Je moet slapen.”

Hij wees naar de chocolademelk die nog altijd warm was.

“Cho-cho-cho … co-co-co-co-lademe-melk.”

Hij hoorde zijn eigen stem. Het kwam door de … opwinding. Hij voelde een hete kracht in zijn lichaam.

De jongen had geslapen toen hij hem het trappenhuis en de flat in had gedragen. Hij had met hem over de snelwegen en door de tunnels gereden tot hij sliep en niets hem wakker zou maken.

De wandelwagen lag in de kofferbak. Daar lag die veilig, net zoals de jongen hier, dacht hij en hij knikte weer naar de chocolademelk en nu voelde hij zich opeens rustiger, alsof hij vrede in het moment ervoer en alsof hij wist wat er nu zou gebeuren. Niet nu direct misschien, maar binnenkort.

Hij wist dat de jongen Micke heette.

“Micke Johansson”, had hij met een keurige uitspraak gezegd.

“Drink nou maar, Mick”, zei hij zelf.

“Ik heet Micke”, zei de jongen.

Hij knikte.

“Ik wil naar mijn PAPA.”

“Vind je het hier niet leuk?”

“Ik wil naar mijn PAPA.”

“Papa is niet thuis.”

“Ik wil naar mijn PAPA”, herhaalde de jongen.

“Het is niet goed om thuis bij papa te zijn”, zei hij nu. Hij vroeg zich af of de jongen het begreep. “Dat is helemaal niet goed.”

“Waar is mama?” vroeg Micke nu.

“Niet goed.”

“Mama en papa”, zei Micke.

“Niet goed”, herhaalde hij, want hij wist waar hij het over had.

 

De jongen sliep. Hij had op de bank een bed voor hem opgemaakt. Hij had een kerstboom, die hij nu optuigde. De boom was van plastic en dat was goed, want dan verloor hij geen naalden. Hij wilde dat de jongen wakker werd zodat hij hem de mooie boom kon laten zien.

Hij had zijn werk gebeld en zich ziek gemeld. Op dit moment wist hij niet meer wat hij had gezegd dat hij had, maar degene die het gesprek had aangenomen had alleen maar “beterschap” gezegd, alsof het niet uitmaakte of hij wel of niet werkte.

Hij had de jongen laten zien hoe je een tram bestuurt, hij had de rails getekend en de route die hij het beste kende.

Daar keerde hij steeds naar terug als hij met de kinderen wilde praten en voor hen wilde zorgen. Hij had de plekken vanaf zijn bestuurdersstoel gezien en gedacht, hier, hier wil ik naar terug.

Net zoals hij terugkeerde naar winkelcentrum Nordstan als er veel mensen waren; feestelijk verlichte winkels, gezinnen, moeders en vaders met kinderen in kinderwagens voor wie ze niet zorgden en die ze aan hun lot overlieten – aan hun lot! – en wat zou er wel niet kunnen gebeuren als hij er dan niet was? Net zoals nu? Wat was er dan met Micke gebeurd?

Daar durfde je nauwelijks aan te denken.

Als de kerst grotendeels voorbij was zouden hij en Micke daar ook heen gaan, net als alle anderen, Micke in zijn wandelwagen en hij erachter.

Hij had Micke zijn Billy Boy laten zien.

 

De persconferentie was een chaos, zoals gewoonlijk, maar tegelijk erger: Winter rook de geur van angst die zou volgen als de idio… journalisten die zich hier hadden verzameld hun teksten hadden gepubliceerd.

Er waren fatsoenlijke mensen bij. Maar wat konden ze doen? Nog geen minuut nadat ze deze kamer hadden verlaten zou hun invloed weg zijn. Die was eigenlijk al weg voordat ze binnenkwamen.

Hij zag Bülow op de tweede rij. Bülow had zich tot nu toe fatsoenlijk gedragen. In zijn eigen kringen werd Bülow misschien als een verrader gezien, maar zijn bereidheid om compromissen te sluiten had ertoe geleid dat zijn artikelen beter waren dan die van anderen, meer waarheidsgetrouw, als dat woord tenminste nog steeds bestond.

Winter werd verblind door drie flitsers die tegelijk afgingen.

Weer op de bühne. The show must go on.

Birgersson had zich op het laatste moment teruggetrokken. Een belangrijke vergadering bij de hoofdcommissaris. Tegelijk met de persconferentie. Ik vraag me af wat dat betekent.

“Welke sporen hebben jullie naar de jongen?” vroeg een vrouw die bij dit soort shows altijd de eerste vragen stelde en die altijd artikelen schreef zonder ook maar een greintje waarheid, een grammetje feiten en geloofwaardigheid.

“Op dit moment zijn we bezig de informatie te verwerken die we van het publiek hebben gekregen”, antwoordde Winter. “Er zijn veel mensen die op het opsporingsbericht hebben gereageerd.”

Veel te veel, dacht hij. Duizenden mensen die mannen met kleine kinderen hebben gezien: in wandelwagens, auto’s, op weg naar binnen of naar buiten, in huizen, winkels, auto’s, trams, bussen. Nu nog meer dan anders omdat iedereen op sjouw was voor de grote feestdag.

“Is er een verdachte?” vroeg dezelfde vrouw en een van de journalisten grijnsde net zo cynisch als Halders soms kon doen.

“Nee”, zei Winter.

“Jullie moeten toch grote registers hebben met pedofielen en andere lui die zich aan kleine kinderen vergrijpen”, ging de vrouw verder. “Lui die kinderen kidnappen.”

“We weten niet of … Micke is gekidnapt”, antwoordde Winter.

“Waar is hij dan?”

“Dat weten we niet.”

“Is hij zelf uit zijn wagen geklommen en weggewandeld?”

“Dat weten we niet.”

“Wat weten jullie eigenlijk wel?”

“We weten dat we er alles aan doen om te zorgen dat deze jongen weer thuiskomt”, antwoordde Winter.

“Zodat zijn moeder hem weer in de steek kan laten?” vroeg een mannelijke journalist die naast Hans Bülow zat.

Winter gaf geen antwoord.

“Als zij het kind niet had achtergelaten, was dit immers nooit gebeurd, toch?”

“Geen commentaar”, antwoordde Winter.

“Waar is ze nu?”

“Verder nog vragen?” vroeg Winter, zonder de man aan te kijken.

“Hoe denken jullie het jongetje ooit te kunnen vinden?” vroeg een jonge vrouw met vlechten in haar haar. Het is langgeleden dat ik vlechten heb gezien, dacht Winter. Ze maken iemand jonger.

“We doen wat we kunnen, zoals gezegd”, zei hij.

Een man op de vierde rij stak zijn hand op. Nu komt het, dacht Winter. Tot nu toe is het een geheim geweest voor het grote publiek, maar nu niet meer. Ik zie het aan zijn gezicht. Hij weet het.

“Welk verband is er tussen deze … verdwijning en het feit dat andere kinderen in de afgelopen maand door een vreemde man zijn lastiggevallen?” vroeg de man, en diverse hoofden draaiden zijn kant op.

“Ik begrijp niet wat je bedoelt”, antwoordde Winter.

“Is het niet zo dat een man in speeltuinen in Göteborg contact heeft gezocht met kinderen?”

“Dat heeft nie…”

“In een van die gevallen is er zelfs een meisje gekidnapt, dat later met letsel is teruggevonden”, zei de man.

Een jongetje, dacht Winter. Niet een meisje.

Hij had geen antwoord gegeven.

“Waarom beantwoord je mijn vraag niet?”

“Ik dacht dat het een bewering was”, zei Winter.

“Dan zal ik de vraag nog een keer stellen: zijn er kinderen in speeltuinen meegelokt door een man? Of is er alleen contact met ze gezocht? Is de politie op de hoogte van dergelijke gevallen?”

“Om onderzoekstechnische redenen kan ik daar op dit moment geen antwoord op geven”, antwoordde Winter.

“Dat is toch een vrij duidelijk antwoord?” De mannelijke journalist keek Winter aan. Hij droeg een leren jack en had lang zwart haar en een zwarte snor. Zijn hele wezen drukte iets uit wat Winter vaak bij verslaggevers zag, een soort droeve arrogantie die zei dat de waarheid niemand gelukkiger maakte, net zoals de leugen mensen niet echt ongelukkiger maakte. Het was misschien zelfs wel beter om de leugen bij je te hebben tijdens een reis die niet bijzonder was, het hele leven was niet bijzonder.

“Er is dus een verband?” ging de journalist verder.

“Geen commentaar”, antwoordde Winter.

“Zijn er kinderen gekidnapt bij crèches hier in de stad?” vroeg een andere journalist, een vrouw die Winter niet als individu maar wel als type herkende.

Winter schudde zijn hoofd.

“Wat is dit voor verdomde cover-up ?” riep een jongeman die zo uit een film leek te komen; met grote gebaren liep hij naar het toneel waar Winter tot nu toe de enige entertainer was geweest. “Wat proberen jullie voor het grote publiek te verbergen?”

“We verbergen niets”, antwoordde Winter.

“Als jullie alle kaarten van meet af aan op tafel hadden gelegd, was Micke Johansson misschien niet gekidnapt”, zei de jonge verslaggever, die nu een meter van Winter vandaan stond en omhoogkeek. Winter zag dat zijn ogen bloeddoorlopen waren en dat kwam misschien niet van de opwinding.

“Alle kaarten op tafel? Dit is geen kaartspel”, antwoordde Winter.

Dit is verdomme geen zwartepieten, dacht hij. Of toch wel.

Hij dacht ook aan de man met de geruite pet die de kinderen op het sportveld had gefilmd. Ze hadden ondertussen goede vergrotingen, maar hij had ermee gewacht de foto’s openbaar te maken. Was dat een vergissing? Tot nu toe had hij gedacht van niet. De stroom tips zou nog breder en onoverzichtelijker worden, naar alle kanten uitstromen. Wie zou dat allemaal kunnen opvangen, sorteren, filteren. Hij had er geen mensen voor, niet zo veel. Misschien konden ze die grote bende in deze kamer lenen, bij wijze van project. Nee. Hij had geen tijd hen te trainen.

“Dan verklaar ik deze persconferentie voor beëindigd”, zei hij en hij wendde de grote hoeveelheid vragen die altijd komt als de gelegenheid voorbij is, de rug toe.

De Hemel Is Een Plek Op Aarde
titlepage.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_0.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_1.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_2.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_3.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_4.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_5.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_6.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_7.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_8.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_9.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_10.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_11.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_12.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_13.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_14.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_15.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_16.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_17.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_18.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_19.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_20.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_21.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_22.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_23.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_24.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_25.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_26.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_27.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_28.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_29.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_30.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_31.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_32.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_33.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_34.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_35.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_36.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_37.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_38.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_39.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_40.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_41.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_42.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_43.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_44.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_45.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_46.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_47.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_48.xhtml