Hoofdstuk 15
Clea voelde dat Jordans armen zich nog steviger om haar heen sloten. In de korte stilte kon ze het bonzen van zijn hart bijna horen.
Trott hief de loop van zijn automatische pistool. ‘Zet haar neer.’
‘Ze kan niet lopen,’ zei Jordan. ‘Ze heeft haar hoofd gestoten.’
‘Prima. Dan zult u haar moeten dragen.’
‘Waarheen?’
Trott gebaarde met het pistool naar het andere eind van de gang. ‘Het laadruim.’
Het pistool liet Jordan geen andere keuze. Met haar in zijn armen liep hij naar het eind van de gang en stapte door een deur het laadruim binnen, dat helemaal vol stond met houten kisten. ‘Het team van de marine weet dat ik aan boord ben,’ zei hij. ‘Ze zullen niet vertrekken zonder mij.’
‘O, nee?’ Trott wierp een blik omhoog, in de richting van het ronkende geluid van de helikopter. ‘Ze staan anders op het punt om dat wel te doen.’
Het volgende moment werd het brommen van de helikopter heviger, en toen hoorden ze het langzaam wegsterven.
‘Te laat,’ zei Trott met een spijtig schudden van zijn hoofd. ‘U bevindt zich nu in de grijze wereld van de loochening, Mr. Tavistock. Wij zullen beweren dat u nooit aan boord gekomen bent, en voor de marine zal het lastig zijn om dat tegen te spreken.’ Opnieuw zwaaide hij met het pistool, gebarend naar een van de kisten. ‘Die is groot genoeg voor jullie beiden. Een knus einde, zou ik zo zeggen.’
Hij ging hen erin opsluiten, besefte ze. En wat dan? Dan zouden ze natuurlijk in zee gedumpt worden. Jordan en zij zouden samen verdrinken – hun lichamen voor altijd opgesloten in een lijkkist op de bodem van de zee. Ineens kreeg ze bijna geen lucht meer. En de doodsangst had ook haar vermogen om na te denken, om te handelen, aangetast.
Toen Jordan sprak, klonk zijn stem verbluffend kalm. ‘Ze zullen jullie opwachten in Napels – Interpol en de Italiaanse politie. U denkt toch niet echt dat het alleen maar een kwestie is van een krat overboord gooien?’
‘We hebben Napels al jaren in onze zak. Met geld is alles te koop, Mr. Tavistock.’
‘Dan zal het tij binnenkort keren. Houdt u van donkere benauwde ruimtes? Want daar zult ú uiteindelijk belanden. Voor de rest van uw leven.’
‘Nu ben ik het zat,’ snauwde Trott. ‘Zet haar neer. Wrik het deksel van die kist.’ Hij pakte een koevoet en schoof die over de vloer naar Jordan toe. ‘Schiet op. En geen plotselinge bewegingen.’
Jordan zette haar op de grond.
Meteen zakte ze in elkaar. Haar benen waren nog steeds verdoofd en nutteloos.
Hij liet zich naast haar op de grond vallen en keek haar aan. Iets in zijn blik trok haar aandacht. Hij probeerde haar iets te vertellen. Toen boog hij zich naar haar toe, waardoor het voorpand van zijn jasje openviel… en ze een glimp opving van zijn schouderholster. Hij was gewapend!
En Trott kon alleen Jordans rug zien.
Vlug stak ze haar hand onder Jordans jasje, griste het pistool uit de holster en drukte het tegen haar borst.
‘Laat haar op de grond liggen!’ beval Trott. ‘Maak als de sodemieter die kist open!’
Jordan boog zich nog dichter naar haar toe, waarbij zijn lippen langs haar oor streken. ‘Gebruik mij als schild,’ fluisterde hij. ‘Mik op zijn borst.’
Vol afgrijzen keek ze hem aan. ‘Nee.’
Hij nam haar schouder in een pijnlijke, dwingende greep. ‘Dóé het.’
Ze hielden elkaars blik vast. De boodschap die ze in zijn ogen las, zou haar de rest van haar leven bijblijven. Je moet blijven leven, Clea. Voor ons allebei.
Hij kneep nog een keer in haar schouder, maar iets zachter ditmaal. En hij glimlachte.
‘Schiet op, haal dat deksel eraf!’ blafte Trott.
Ze haakte haar vinger om de trekker van het pistool. Ze had nog nooit iemand neergeschoten. Als ze miste, als ze zelfs maar een klein beetje naast schoot, zou Trott tijd hebben om zijn hele magazijn leeg te schieten in Jordans lichaam. Ze moest nauwkeurig zijn. Ze moest dodelijk zijn.
Voor hem.
Zijn lippen streken over haar voorhoofd, en ze genoot van hun warmte, doordrongen als ze was van de wetenschap dat ze de volgende keer dat zij ze aanraakte, misschien kil en doods zouden zijn.
‘Ik geloof dat ik een handje moet helpen,’ zei Trott. Hij hief zijn pistool en vuurde.
Ze voelde Jordan ineenkrimpen van de pijn, hoorde hem kreunen toen hij naar zijn dij greep. Tot haar ontsteltenis zag ze helderrode spatjes op de vloer.
Door de aanblik van Jordans bloed kreeg ze een waas voor haar ogen van woede. Al haar aarzelingen werden weggespoeld door een golf van razernij. Met beide handen mikte ze op Trott en schoot.
De kogel trof hem midden in de borst. Door de klap wankelde hij achteruit, met een gezicht dat vertrokken was van verbijstering. Als een dronkenman zwalkte hij heen en weer. Het pistool gleed uit zijn hand en viel met een klap op de grond. Zelf zakte hij er op zijn knieën naast, en hij deed een onhandige poging om het weer op te rapen, maar zijn handen weigerden dienst. Terwijl hij helemaal tegen de grond gleed, klauwden zijn vingers vergeefs naar het pistool. Toen vielen ze stil.
‘Je moet maken dat je wegkomt,’ bracht Jordan hijgend uit.
‘Ik laat je niet alleen.’
‘Ik kan geen kant op, en daarmee uit. Mijn been –’
‘Stil!’ Op onvaste benen liep ze naar Trotts lichaam om het pistool van de grond te grissen. ‘We kunnen toch niet van dit schip af! Ze hebben de schoten gehoord. Ze kunnen hier elk moment zijn, het hele stel. We kunnen net zo goed bij elkaar blijven.’ Waggelend liep ze naar hem terug.
Hij zat ineengedoken in een plas van zijn eigen bloed.
Teder nam ze zijn gezicht tussen haar handen en drukte een kus op zijn mond. Zijn lippen voelden al koud aan. Snikkend, wanhopig wiegde ze zijn hoofd in haar schoot. Het is voorbij, dacht ze toen ze voetstappen hun kant op hoorde komen door de gang. Het enige wat we nu nog kunnen doen, is vechten tot het bittere eind. En hopen dat de dood snel komt. Ze boog zich over hem heen en fluisterde: ‘Ik houd van je.’
De voetstappen waren nu bijna bij de deur.
Met een eigenaardig gevoel van kalmte hief ze het pistool en richtte het op de deur.
Maar ze schoot niet.
Een man in een marine-uniform stond haar knipperend van verbazing aan te kijken. Achter hem stonden drie andere mannen, eveneens in uniform.
Een van hen was Richard Wolf. Hij stormde naar binnen en zag Jordan en de steeds groter wordende plas bloed. Hij draaide zich om. ‘Laat de helikopter terugkomen!’ schreeuwde hij. ‘Zorg ervoor dat het medische team klaarstaat!’
‘Ja, sir!’ Een van de marineofficiers liep naar de intercom.
Nog steeds hield ze het pistool in haar hand geklemd. Hoewel ze de loop langzaam liet zakken, verslapte ze haar greep niet. Ze was bang om het enige wat haar nog een beetje houvast bood los te laten. Bang dat ze anders in een bodemloze diepte zou vallen.
‘Kom. Geef dat maar aan mij.’
Als verdwaasd keek ze naar Richard op.
Hij keek naar haar met een bijna vriendelijke glimlach en stak zijn hand uit.
Woordeloos overhandigde ze hem het pistool.
Hij knikte en zei zachtjes: ‘Goed zo, meisje.’
Binnen een kwartier was er een medisch team met specialisten ter plaatse, dat van het nabijgelegen marineschip was ingevlogen.
Tegen die tijd was de bloedsomloop in haar benen weer op gang gekomen en kon ze weer staan, al was het nog onvast. Hoewel haar hoofd nog nooit zo’n zeer had gedaan, negeerde ze de arts die probeerde haar even apart te nemen om de blauwe plekken op haar slaap te onderzoeken. Al haar aandacht was gericht op Jordan. Ze keek toe terwijl er infusen in zijn aderen werden aangelegd, terwijl hij werd opgetild en vastgesnoerd op een brancard. In verdoofde stilte perste ze zich in de lift waarmee zijn brancard naar het dek werd gebracht.
Pas op het moment dat een van de marineofficieren haar tegenhield toen Jordan in de helikopter werd gehesen, drong tot haar door dat ze hem bij haar weg wilden halen. Ze raakte in paniek, was als de dood dat ze hem nooit meer terug zou zien als ze hem nu ook maar een moment uit het oog verloor. Met haar ellebogen baande ze zich een weg naar voren, langs de marineofficier. Ze zou helemaal naar de helikopter zijn gerend als er geen hand was geweest die zich stevig om haar arm sloot. Die van Richard Wolf.
‘Laat me los!’ zei ze snikkend. Uit alle macht probeerde ze van hem los te komen.
‘Hij wordt naar een ziekenhuis gebracht. Daar zal hij in goede handen zijn.’
‘Ik wil bij hem zijn! Hij heeft me nodig!’
Hij pakte haar stevig bij de schouders. ‘U zult hem snel weer zien, dat beloof ik! Maar op dit moment hebben wíj u nodig, Miss Rice. U moet ons dingen vertellen. Over Van Weldon. Over dit schip.’
Het ronken van de rotorbladen overstemde wat eventueel verder nog gezegd kon worden.
Vervuld van wanhoop zag ze de helikopter opstijgen en wegvliegen in het donker. Zorg alsjeblieft goed voor hem, bad ze. Meer vraag ik niet. Breng hem alsjeblieft in veiligheid. Ze zag de staartverlichting verdwijnen in de nacht. Even later was het ronken verstomd, waardoor alleen het geluid van de wind en de zee overbleef.
‘Miss Rice?’ drong Richard voorzichtig aan.
Door haar tranen heen keek ze hem aan. ‘Ik zal u alles vertellen, Mr. Wolf,’ zei ze. Onverwachts ontsnapte een gekweld lachje haar keel. ‘Zelfs de waarheid.’
Het duurde twee dagen voordat ze Jordan weer zag.
Haar werd verteld dat hij veel bloed had verloren, maar dat de operatie voorspoedig was verlopen, zonder complicaties. Meer kon ze niet te weten komen.
Richard Wolf bracht haar onder in een beveiligde woning van MI6, even buiten Londen. Het was een schattig stenen huisje met een wit hekje en een tuin.
Ze vond het net een gevangenis. Het feit dat er drie mannen op wacht stonden om de ingangen te bewaken, versterkte dat gevoel alleen maar.
Richard had haar verteld dat die mannen noodzakelijk waren. Er zou nog steeds een prijs op haar hoofd kunnen staan, had hij haar uitgelegd. Het was gevaarlijk om haar naar een andere plek te brengen. Zolang het nog niet algemeen bekend was dat Van Weldons imperium was ingestort, zou ze uit het zicht moeten blijven.
En uit Jordans buurt.
Ze begreep het werkelijke doel achter deze scheiding wel. Het verbaasde haar niets dat zijn aristocratische familie uiteindelijk zegevierde. Zij was niet het soort vrouw dat je in je familie toeliet. Niet als je een reputatie hoog te houden had. Al gaf Jordan nog zoveel om haar – en hij gaf werkelijk om haar, dat wist ze nu wel – haar verleden zou altijd tussen hen in staan. De Tavistocks hadden alleen maar Jordans welzijn voor ogen. Dat kon ze hun niet kwalijk nemen.
Wat ze hun wel kwalijk nam, was de manier waarop ze haar haar vrijheid hadden ontnomen. Twee dagen lang had ze deze luxueuze gevangenis getolereerd. Ze had door de tuin geijsbeerd, naar de tv gestaard, ongeïnteresseerd door tijdschriften gebladerd. Maar na de tweede dag in gevangenschap had ze er schoon genoeg van. Ze pakte haar rugzak, beende naar buiten en deelde de bewaker bij het hek in de voortuin mee: ‘Ik wil eruit.’
‘Dat is helaas niet mogelijk,’ zei hij.
‘Wat wilde je doen, makker? Me in de rug schieten?’
‘Ik heb orders om u te beschermen. U kunt niet weggaan.’
‘Let maar eens op.’ Ze slingerde haar rugzak over haar schouder en liep door het hek naar buiten, net toen er een zwarte limousine de oprit op draaide. Vlak voor haar kwam de auto tot stilstand. Verbouwereerd keek ze toe terwijl de chauffeur uitstapte, om de auto heen liep en het achterportier openhield. Er stapte een oudere heer uit. Hoewel hij gezet was en kaalde, was hij het toonbeeld van elegantie in zijn maatpak.
Heel even keek hij haar zwijgend aan. ‘Dus u bent de vrouw in kwestie,’ zei hij toen.
Koeltjes nam ze hem van top tot teen op. ‘En wie is de man in kwestie?’
Hij stak haar zijn hand toe. ‘Ik ben Hugh Tavistock, Jordans oom.’
Heel even stond ze sprakeloos. Zonder iets te zeggen pakte ze zijn uitgestoken hand. Die bleek stevig te zijn, en zijn blik was kalm en onverstoorbaar. Net als die van Jordan.
‘We hebben een heleboel te bespreken, Miss Rice,’ zei hij. ‘Mag ik u uitnodigen om in de auto te stappen?’
‘Eerlijk gezegd stond ik op het punt om weg te gaan.’
‘U wilt hem niet zien?’
‘U bedoelt… Jordan?’
Hij knikte. ‘De rit naar het ziekenhuis is lang. Het leek mij een mooie gelegenheid voor ons om elkaar wat beter te leren kennen.’
Aandachtig bekeek ze hem, speurend naar aanwijzingen voor wat er komen ging. Zijn gezichtsuitdrukking was ondoorgrondelijk.
Ze stapte in de limousine.
Een poosje zaten ze zwijgend naast elkaar. Buiten gleed het landschap voorbij. Heldere herfsttinten gaven de bomen kleur.
Wat hebben wij elkaar nu te vertellen, vroeg ze zich af. Ik ben net zo goed een vreemdeling in zijn wereld als hij in de mijne.
‘Mijn neef schijnt een zekere genegenheid voor u te hebben opgevat,’ zei hij opeens.
‘Uw neef is een goed mens.’ Uit het raam kijkend voegde ze eraan toe: ‘Een buitengewoon goed mens.’
‘Dat heb ik ook altijd gevonden.’
‘Hij verdient…’ Even zweeg ze om haar tranen weg te slikken. ‘Hij verdient alleen het allerbeste.’
‘Inderdaad.’
‘Dus…’ Ze hief haar kin en keek hem aan. ‘…zal ik niet lastig zijn. U moet begrijpen, Lord Lovat, dat ik geen eisen heb. Geen enkele verwachting. Ik wil alleen…’ Ze wendde haar gezicht af. ‘Ik wil alleen dat hij gelukkig is. Ik zal alles doen wat daarvoor nodig is. Zelfs als dat betekent dat ik moet verdwijnen.’
‘U houdt van hem.’ Het was geen vraag, maar een constatering.
Nu kon ze haar tranen niet langer de baas. Ze begonnen langzaam over haar wangen te glijden, stilletjes.
Met een zucht leunde hij achterover. ‘Nou ja, het is zeker niet de eerste keer.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Er zijn wel vaker vrouwen voor mijn neef gevallen.’
‘Ik begrijp heel goed waarom.’
‘Maar ze waren geen van alles zoals u. U realiseert zich toch wel dat u praktisch eigenhandig verantwoordelijk bent voor de ondergang van Victor Van Weldon? Voor het verwoesten van een wapentransportimperium?’
Ze haalde haar schouders op, alsof dat allemaal niet interessant was. En op dat moment was het dat ook niet. Het leek allemaal irrelevant. Ze luisterde nauwelijks toen Hugh Tavistock de kettingreactie aan gebeurtenissen schetste die was ontstaan met het onderscheppen van de Villafjord. De arrestatie van Oliver en Veronica Cairncross. Het nieuwe onderzoek naar de omstandigheden waaronder de Max Havelaar was gezonken. De geheime voorraad grond-luchtraketten in de opslagloods van Cairncross Biscuits. Helaas zou Victor Van Weldon waarschijnlijk niet lang genoeg meer leven om berecht te worden, al had het recht in zekere zin wel zijn loop gehad. Het laatste woord zou echter aan zijn Schepper zijn.
Toen hij uitgesproken was, keek hij naar haar. ‘U hebt ons allemaal een dienst bewezen, Miss Rice. Felicitaties zijn op hun plaats.’
Ze zei niets.
Tot haar verbazing begon hij te grinniken. ‘Ik heb in mijn leven heel wat helden ontmoet, maar die waren geen van allen zo weinig geïnteresseerd in lovende woorden als u.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ben moe, Lord Lovat. Ik wil gewoon naar huis.’
‘Naar Amerika?’
Opnieuw haalde ze haar schouders op. ‘Ik neem aan dat dat mijn thuis is, ja. Ik… Ik weet het niet meer.’
‘En Jordan dan? Ik dacht dat u van hem hield.’
‘U hebt zelf gezegd dat ik niet de eerste ben. Er zijn voortdurend vrouwen verliefd op uw neef.’
‘Maar Jordan is zelf nog nooit verliefd geweest. Tot nu toe.’
Er viel weer een stilte.
Fronsend keek ze hem aan.
‘De afgelopen twee dagen is mijn anders zo goedmoedige neef volstrekt onverdraagzaam geweest,’ vertelde hij. ‘Agressief. Hij heeft de artsen en de zusters het leven zuur gemaakt, twee keer zijn infusen eruit getrokken en de rolstoel van een andere patiënt geconfisqueerd. We hebben hem uitgelegd dat het niet het juiste moment was om u voor een bezoekje te laten komen. De prijs op uw hoofd en dergelijke – dat maakte ieder transport riskant. Maar nu staat er geen prijs meer op uw hoofd –’
‘Is dat zo?’
‘– en kunnen we u eindelijk ophalen, in de hoop dat u hem een beetje zult opfleuren.’
‘Denkt u dat ik daar de aangewezen persoon voor ben?’
‘Richard Wolf denkt van wel.’
‘En wat zegt Jordan zelf?’
‘Bitter weinig. Maar ja, hij is altijd al zo gesloten als een oester geweest.’ Met zijn vriendelijke blauwe ogen keek hij haar aan. ‘Hij wil eerst met u praten.’
Ze stootte een bitter lachje uit. ‘Wat moet dit ongemakkelijk voor u zijn! Een vrouw als ik, en uw neef. U zou me natuurlijk het liefst opsluiten in een kast.’
‘Als ik dat deed, zou u daar de helft van mijn voorvaderen aantreffen,’ zei hij droog.
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik begrijp het niet.’
‘Wij Tavistocks hebben een rijke traditie als het gaat om het kiezen van partners die buitengewoon… ongeschikt zijn. In de loop der eeuwen zijn we getrouwd met zigeuners, courtisanes en zelfs een verdwaalde Amerikaan of twee.’ Hij glimlachte.
Voor het eerst merkte ze de hartelijkheid in zijn ogen op.
‘U zou nauwelijks stof doen opwaaien,’ voegde hij eraan toe.
‘Dus u zou… iemand zoals ik in uw familie toelaten?’
‘Het is niet mijn beslissing, Miss Rice. De keus is aan Jordan. Zolang hij maar gelukkig wordt.’
Hoe kunnen we voorspellen wat hem gelukkig zal maken, vroeg ze zich af. Misschien zal hij een maand of een jaar lang voldoening vinden in mijn armen. Maar dan zal tot hem doordringen wie ik was. Wie ik ben.
Ze klemde haar rugzak vast in haar schoot en verlangde er ineens naar om te ontsnappen, verlangde ernaar om ergens anders naartoe onderweg te zijn, om het even waar. Zo had ze de afgelopen weken overleefd: de snelle ontsnapping, de stiekeme aftocht. Zo had ze ook altijd een einde aan haar liefdesrelaties gemaakt.
Alleen was er geen ontsnappen mogelijk aan de confrontatie die haar wachtte.
Ze zou gewoonweg eerlijk moeten zijn. Haar kaarten op tafel leggen en meedogenloos moeten zeggen waar het op stond. Dat was ze aan Jordan verplicht. Het was het enige aardige wat ze kon doen.
Tegen de tijd dat ze bij het ziekenhuis arriveerden, had ze zichzelf ervan overtuigd dat het onvermijdelijk was. Gespannen en zonder iets te zeggen stond ze in de lift naar boven. Toen ze op de zesde verdieping uitstapten en naar Jordans ziekenhuiskamer liepen, was ze beheerst en voorbereid op het naderende afscheid. Kalm stapte ze de kamer binnen.
En weg was haar vastberadenheid.
Jordan stond bij het raam, steunend op een paar krukken. Hij had een grijze broek en een wit overhemd aan. Geen stropdas – informeel voor een Tavistock.
Toen hij de deur hoorde opengaan, draaide hij zich onhandig om. De krukken waren nieuw voor hem, en hij wankelde een beetje, op zoek naar evenwicht. Zijn blik was echter strak op haar gezicht gericht.
Haar begeleiders verlieten de kamer.
Vlak over de drempel bleef ze staan, ernaar verlangend en tegelijk ook bang om naar hem toe te gaan. ‘Ik zie dat je het hebt gered,’ was het enige wat ze zei.
Onderzoekend nam hij haar op. Hij speurde haar gezicht af, maar vond blijkbaar niet wat hij zocht. ‘Ik had je al veel eerder willen zien.’
‘Dat heeft je oom me verteld. Ze durfden ons geen van tweeën te vervoeren.’ Ze glimlachte. ‘Maar nu is Van Weldon van het toneel verdwenen en kunnen we allebei verder met ons leven.’
‘Wil je dat graag?’
‘Wat moet ik anders?’
‘Bij mij blijven.’ Roerloos stond hij haar aan te kijken, wachtend op een reactie.
Zij was de eerste die haar gezicht afwendde. ‘Blijven? Je bedoelt… in Engeland?’
‘Ik bedoel bij míj. Waar dat ook mag zijn.’
Ze lachte. ‘Dat klinkt als een tamelijk vaag voorstel.’
‘Ik ben helemaal niet vaag. Jij weigert het gewoon onder ogen te zien.’
‘Wat weiger ik onder ogen te zien?’
‘Dat we samen door een hel zijn gegaan. Dat we om elkaar geven. Ik geef in ieder geval om jóú. En ik ben niet van plan om je te laten ontkomen.’
Ze schudde haar hoofd en lachte weer, maar het was geen echte lach. Het voelde alsof haar hart vastzat in haar keel. ‘Hoe kun je in vredesnaam om me geven? Je weet niet eens echt wie ik ben.’
‘Ik weet wel wie je bent.’
‘Ik heb tegen je gelogen. Telkens weer.’
‘Dat weet ik.’
‘Grote leugens. Kolossale!’
‘Je hebt me ook de waarheid verteld.’
‘Pas toen het niet anders meer kon! Ik ben een ex-bajesklant, Jordan! Ik kom uit een familie van bajesklanten. Waarschijnlijk zullen mijn kinderen ook bajesklanten worden.’
‘Dan zal hun opvoeding een uitdaging zijn.’
‘En wat dacht je híérvan?’ Ze reikte in haar rugzak om het gouden horloge eruit te halen, dat ze voor zijn gezicht heen en weer liet bungelen. ‘Ik heb dit gestólen. Ik heb iets meegenomen waarvan ik wist dat het je dierbaar was. Dat heb ik gedaan om je iets duidelijk te maken, Jordan. Om je te laten zien dat het onnozel is om mij te vertrouwen.’
‘Nee, Clea,’ zei hij rustig. ‘Dat is niet de reden waarom je het hebt gestolen.’
‘O, nee? Waarom heb ik het dan gestolen?’
‘Omdat je bang voor me bent.’
‘Ben ik bang? Ik? Bang?’
‘Je bent bang dat ik van je zal houden. Bang dat jij van míj zult houden. Bang dat alles als een kaartenhuis in elkaar zal storten als ik tot de conclusie kom dat je te veel tekortkomingen hebt.’
‘Oké, misschien heb je het helemaal uitgedokterd. Maar er zit wat in, vind je ook niet? Teleurstellingen willen voorkomen? Je kunt wel een leuke romantische draai aan dit alles geven, maar vroeg of laat zul je je realiseren wat ik ben.’
‘Ik weet wat je bent. En ik weet ook dat ik mezelf gelukkig mag prijzen dat ik je heb gevonden.’
‘Gelukkig?’ Ze schudde haar hoofd en lachte bitter. ‘Gelukkig?’ Ze liet het horloge nog eens voor zijn gezicht heen en weer bungelen. ‘Ik ben een dief, weet je nog? Ik steel dingen. Dit heb ik ook gestolen!’
Hij greep haar bij de pols, hield die stevig in zijn greep. ‘Het enige wat je hebt gestolen, is mijn hart,’ zei hij zachtjes.
Sprakeloos keek ze hem aan. Hoewel ze zich los wilde rukken, haar gezicht van hem af wilde wenden, merkte ze dat hij haar blik net zo goed gevangen hield als haar hand.
‘Nee, Clea,’ zei hij. ‘Deze keer sla je niet op de vlucht. Je maakt je niet uit de voeten. Misschien heb je het altijd wel zo gedaan. Als het leven moeilijk wordt, neem je de benen. Maar zie je dan niet dat ik je deze keer iets anders bied? Ik bied je een thuis waar je naartóé kunt vluchten.’
Ze staakte haar pogingen om zich te bevrijden en bleef roerloos staan.
Toen pas liet hij haar pols los. Langzaam.
Ze bleven naar elkaar staan kijken, zonder elkaar aan te raken, zonder iets te zeggen. Zijn blik was nog het enige wat haar vasthield.
Dat, en haar hart.
Ik heb zo vaak geprobeerd om voor jou op de vlucht te slaan, dacht ze. Maar in werkelijkheid was ik voor mezelf op de vlucht. Niet voor jou. Nooit voor jou.
Teder streelde hij haar gezicht, en hij ving de eerste traan op toen die over haar wang gleed. ‘Ik ga je niet dwingen om te blijven, Clea. Dat zou ik niet kunnen, zelfs al zou ik het willen. Maar ik heb mijn besluit al genomen. Nu wordt het tijd dat jij hetzelfde doet.’
Door een waas van tranen zag ze de onzekerheid op zijn gezicht.
En de hoop.
‘Ik… wil er graag in geloven,’ fluisterde ze.
‘Dat komt wel. Misschien niet nu meteen of volgend jaar, of zelfs over tien jaar. Maar op een dag, Clea, zul je erin geloven.’ Hij schuifelde dichter naar haar toe op zijn krukken en drukte zijn lippen op de hare. ‘En wanneer het zover is, Miss Rice,’ fluisterde hij, ‘zult u nooit meer de drang voelen om te vluchten.’
Vol verwondering keek ze hem aan. O, Jordan, ik denk dat het nu al zover is. Ze sloeg haar armen om zijn hals en trok hem naar zich toe voor nog een kus. Een kus die alles bezegelde.
Toen ze hem losliet, zag ze dat hij glimlachte. Het was de glimlach van de dief die háár hart had gestolen. En het voor altijd zou houden.
* * *
Leest u vooral ook het eerste Tavistock-verhaal, Het spoor terug!