Hoofdstuk 3

 

 

 

 

 

Het vierde kwart van de wedstrijd was al drie minuten aan de gang. Oliver Cairncross, op zijn vos met witte sokken, haalde in galop uit met zijn mallet en joeg de bal tussen de doelpalen. Alweer een punt voor de Bucking’shire Boys! Op de tribunes barstte een enthousiast applaus los, dat Sir Oliver in ontvangst nam door zijn helm af te nemen en zijn kale hoofd dramatisch te buigen.

‘Moet je hem nou zien,’ mompelde Veronica. ‘Het zijn net kinderen, zoals ze met hun stok tegen een bal zwaaien. Worden ze dan nooit volwassen?’

Op het veld gespte Sir Oliver zijn helm weer vast en draaide zich om naar de tribunes om naar zijn vrouw te zwaaien. Hij fronste toen hij zag dat ze naar Jordan toe gebogen stond.

‘O, nee.’ Ze zuchtte. ‘Hij heeft je gezien.’ Ze schoot overeind om te zwaaien, stralend van echtelijke trots. Zodra ze weer was gaan zitten, foeterde ze: ‘Hij is zo verrekte achterdochtig.’

Verbijsterd keek Jordan haar aan. ‘Hij denkt toch zeker niet dat jij en ik –’

‘Je bent wél mijn oude maatje. Natuurlijk vraagt hij zich dingen af.’

Ja, natuurlijk, dacht hij. Iedere man die met Veronica getrouwd was, zou waarschijnlijk de rest van zijn leven voortdurend in twijfel verkeren.

De bal werd opgegooid. Het getrappel van paardenhoeven en de klap van een mallet kondigden de hervatting van het spel aan.

Veronica boog zich weer dicht naar hem toe. ‘Heb je ze bij je?’ fluisterde ze.

‘Zoals gevraagd.’ Hij reikte in zijn jasje om het bundeltje brieven tevoorschijn te halen.

Meteen griste ze ze uit zijn hand. ‘Je hebt ze toch niet gelezen, hè?’

‘Natuurlijk niet.’

‘Wat ben je toch een gentleman!’ Speels gaf ze hem een kneepje in zijn wang. ‘Beloof je dat je het aan niemand zult vertellen?’

‘Aan geen sterveling. Maar dit is absoluut de laatste keer, Veronica. Wees voortaan discreet. Of beter nog: respecteer je huwelijksbelofte.’

‘O, dat zal ik zeker doen!’ zei ze vol vuur. Ze stond op en liep naar het gangpad.

‘Waar ga je heen?’ riep hij.

‘Deze door de wc spoelen natuurlijk!’ Ze zwaaide olijk naar hem. ‘Ik bel je nog wel, Jordie!’ Toen ze zich omdraaide en het gangpad in wilde lopen, botste ze bijna tegen een breedgeschouderde man. Onmiddellijk stond ze stil om belangstellend haar blik omhoog te laten dwalen over dat nieuwe toonbeeld van mannelijkheid.

Vol afkeer schudde Jordan zijn hoofd, en hij richtte zijn aandacht weer op de polowedstrijd. Mannen en paarden denderden voorbij, achter die idiote rubberen bal aan jagend over het veld. Heen en weer draafden ze, zwaaiend met mallets – een krioelende massa van zwetende mannen en paarden. Zelf was hij nooit een pololiefhebber geweest. De paar keren dat hij het spel had gespeeld, had hij er een flinke hoeveelheid blauwe plekken aan overgehouden. Hij had het niet zo op paarden; paarden hadden het niet zo op hem, en in de onvermijdelijke machtsstrijd waren die beesten algauw vierhonderd kilo in het voordeel. Hoewel er nog vier kwarten te gaan waren, had hij er genoeg van. Hij verliet de tribune en begaf zich naar de tent met versnaperingen.

In de luwte van het groen-wit gestreepte tentdoek slenterde hij naar de wijnbar om een glas spuitwater te bestellen. Door alle festiviteiten van de afgelopen week was hij elke ochtend met een hoofd vol watten wakker geworden.

Kleine slokjes nemend van zijn water, ging hij op zoek naar een onbezet tafeltje. Hij ontdekte er een in een hoek. Terwijl hij eropaf liep, viel zijn blik op de man aan het tafeltje ernaast. Het was Guy Delancey. Tegenover Delancey, met haar rug naar Jordan toe, zat een vrouw met een schitterende bos vlammend rood haar. Het stel leek diep in een intiem gesprek gewikkeld, en het leek Jordan het beste hen niet te storen. Hij liep recht langs hen heen en wilde net gaan zitten aan het tafeltje ernaast, toen hij flarden van hun gesprek opving. ‘De plek bij uitstek om je zorgen te vergeten,’ hoorde hij Delancey zeggen. ‘Zon. Stranden wit als suiker. Obers die je op je wenken bedienen. Ga toch gezellig met me mee.’

De vrouw lachte. Het geluid had een hese en griezelig bekende klank. ‘Dat lijkt me nogal voorbarig, Guy, vind je ook niet?’ zei ze. ‘We kennen elkaar nog maar net. Om dan meteen met je mee te gaan naar de Cariben…’

Langzaam draaide Jordan zich in zijn stoel om om naar de vrouw te kijken. Weelderig, vlammend rood haar omlijstte haar gezicht. Ze had een lichte, bijna doorschijnende huid, met een vleugje rouge op haar wangen. Ofschoon ze niet bepaald een schoonheid was, hadden haar donkere ogen iets hypnotiserends, doordat ze een tikje schuin stonden, als kattenogen, boven fraai gevormde jukbeenderen.

Kattenogen.

Panterogen.

Zij was het; dat kon niet anders.

Alsof ze zich ervan bewust was dat iemand haar gadesloeg, hief ze haar hoofd en keek Jordan aan. Op het moment dat hun blikken elkaar kruisten, verstarde ze. Zelfs de rouge op haar wangen kon niet verhullen dat ze wit wegtrok. Ze staarden elkaar aan, allebei geschokt door de wederzijdse herkenning.

Wat nu, vroeg hij zich af. Moest hij Delancey waarschuwen? De vrouw ter plekke confronteren? En wat moest hij dan zeggen? Guy, beste kerel, dit is de vrouw die ik tegen het lijf liep toen ik je slaapkamer aan het plunderen was.

Delancey draaide zich om en zei opgewekt: ‘Nee maar, Jordan, hallo! Ik wist niet dat je achter ons zat.’

‘Ik… wilde je niet storen.’ Hij wierp een blik in de richting van de vrouw.

Met een nog steeds wit weggetrokken gezicht reikte ze naar haar drankje en nam een vertwijfelde slok.

Delancey ving zijn blik op. ‘Kennen jullie elkaar?’ vroeg hij.

Ze gaven tegelijkertijd antwoord.

‘Ja,’ zei Jordan.

‘Nee,’ zei de vrouw.

Delancey fronste. ‘Weten jullie het niet meer?’

‘Wat hij bedoelt, is dat we elkaar wel eens eerder hebben gezíén,’ legde de vrouw uit voordat Jordan ook maar een woord had kunnen uitbrengen. ‘Vorige week bij de veiling van Sotheby’s, toch? Maar we zijn nooit officieel aan elkaar voorgesteld.’ Ze keek Jordan recht in de ogen, hem stilzwijgend uitdagend om haar tegen te spreken.

Wat een brutaaltje, dacht hij bij zichzelf.

‘Laat mij jullie dan fatsoenlijk aan elkaar voorstellen,’ zei Delancey. ‘Dit is Lord Lovats neef, Jordan Tavistock. En dit…’ Hij maakte een trots handgebaar in de richting van de vrouw. ‘…is Diana Lamb.’

De vrouw stak een slanke hand uit over de tafel, terwijl Jordan zijn stoel omdraaide om bij hen aan te schuiven. ‘Aangenaam kennis te maken, Mr. Tavistock.’

‘Dus jullie hebben elkaar bij Sotheby’s ontmoet,’ zei Delancey.

‘Ja. Vreselijk teleurstellende collectie,’ zei ze. ‘De boedel van St. Augustine. Je zou denken dat er toch wel íéts de moeite van het bieden waard zou zijn, maar nee. Ik heb helemaal nergens op geboden.’ Opnieuw keek ze Jordan recht aan. ‘En u?’

Hij zag haar provocerende blik. En hij zag nog iets anders: een waarschuwing. Als jij uit de school klapt, zeiden die ogen, doe ik het ook.

‘Vertel, Jordie, heb jij geboden?’ vroeg Delancey.

‘Nee,’ mompelde hij, de vrouw strak aankijkend. ‘Ik ook niet.’

De glimlach van de vrouw werd oogverblindend breed bij zijn capitulatie. Hij moest erkennen dat ze hem deze ronde had verslagen, maar in de volgende ronde zou ze minder geluk hebben. Dan zou hij de juiste woorden paraat hebben, zijn strategie hebben uitgestippeld…

‘…vreselijke puinhoop. Zonde, eigenlijk. Vind je ook niet?’ vroeg Delancey.

Zich er opeens van bewust dat hem iets werd gevraagd, keek Jordan naar hem. ‘Pardon?’

‘Alle landgoederen die in financieel zwaar weer terechtgekomen zijn. Wist je dat de Middletons hebben besloten om Greystones open te stellen voor publiek?’

‘Dat had ik nog niet gehoord, nee,’ zei hij.

‘Mijn hemel, kun je je voorstellen hoe dat moet zijn? Al die vreemde mensen die door je huis banjeren en foto’s maken van je wc. Daar zou ik me nooit toe verlagen.’

‘Soms heb je geen keus.’

‘Natuurlijk heb je wel een keus! Je wilt toch niet zeggen dat jullie ooit toeristen zouden binnen laten op Chetwynd of wel soms?’

‘Nee, natuurlijk niet.’

‘Ik ook niet op Underhill. Bovendien heb je dan nog het probleem van de beveiliging – iets wat mijn onverdeelde aandacht heeft sinds die poging tot inbraak gisteravond. Mensen kunnen wel bewéren dat ze toeristen zijn, maar stel dat het in werkelijkheid dieven zijn die de boel komen verkennen?’

‘Dat ben ik met je eens.’ Jordan keek de vrouw recht aan. ‘Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn.’

De kleine dievegge vertrok geen spier. Ze glimlachte alleen maar terug met een volmaakt onschuldige blik in haar grote bruine ogen.

‘Daar heb je volkomen gelijk in,’ zei Delancey. ‘En dat geldt helemaal voor jou. Als ik denk aan het fortuin dat jullie daar aan de muren hebben hangen…’

‘Fortuin?’ De vrouw kneep haar ogen tot spleetjes.

‘Zo zou ik het niet willen noemen,’ haastte Jordan zich te zeggen.

‘Hij is veel te bescheiden,’ zei Delancey. ‘Chetwynd bezit een collectie waar een museum een moord voor zou doen.’

‘Allemaal streng beveiligd,’ zei Jordan. ‘En dan bedoel ik echt extréém streng.’

Het brutaaltje lachte. ‘Ik geloof u direct, Mr. Tavistock.’

‘Dat mag ik hopen.’

‘Ik zou Chetwynd wel eens willen zien.’

‘Dan moet je vooral bij mij in de buurt blijven, schat,’ zei Delancey. ‘Misschien peuteren we nog wel een uitnodiging los.’ Met een laatste kneepje in de hand van de vrouw kwam hij overeind. ‘Wat dacht je ervan als ik de auto zou laten voorrijden? Als we nu weggaan, ontlopen we de drukte op het parkeerterrein.’

‘Ik ga wel met je mee,’ bood ze aan.

‘Nee nee, blijf jij hier maar rustig zitten. Ik kom terug zodra de auto klaarstaat.’ Hij draaide zich om en verdween in de menigte.

De vrouw ging weer zitten. Ze was totaal niet verlegen; onbeschaamd keek ze Jordan aan. En ze glimlachte.

 

Vanaf de andere kant van de tent met versnaperingen kreeg Charles Ogilvie de vrouw in het oog. Hij wist dat zij het moest zijn; dat zag hij aan de kleur van haar haar. ‘Vlammend rood’ was precies de juiste omschrijving voor die schitterende lokken van haar. Een knap staaltje werk, met dank aan Clairol.

Ogilvie had het achteloos weggegooide doosje haarverf uit de prullenbak in de badkamer gevist, toen hij die ochtend haar hotelkamer had doorzocht. Het effect van de verf had hij bewezen gezien toen hij een paar zijdeachtige haren uit haar borstel had geplukt. Kennelijk was Miss Clea Rice weer eens van gedaante verwisseld. Ze begon er steeds beter in te worden. Al twee keer had ze een metamorfose ondergaan, en al twee keer was hij bijna haar spoor kwijtgeraakt.

Ze was echter niet goed genoeg om hem definitief af te schudden. Hij had nog altijd het voordeel van zijn jarenlange ervaring. Bovendien had zij het nadeel dat ze niet wist hoe híj eruitzag.

Nonchalant slenterde hij een paar meter langs de buitenste rand van de tent om haar gezicht beter te kunnen bekijken, om voor zichzelf te bevestigen dat ze inderdaad Clea Rice was. Hoewel ze een flinke laag lippenstift en rouge had aangebracht, herkende hij haar fraaie jukbeenderen, de ivoorkleurige huid.

Het kostte hem ook geen moeite om Guy Delancey te identificeren, die zojuist was opgestaan en nu wegliep door de menigte, terwijl Clea aan het tafeltje achterbleef.

De andere man herkende hij echter niet. Het was een blonde kerel, lang en slank als een windhond en onberispelijk gekleed. De man nam plaats op de stoel waar Delancey had gezeten en keek het Rice-mens over de tafel heen aan. Uit de doordringende blik waarmee ze elkaar aanstaarden, bleek duidelijk dat ze geen vreemden voor elkaar waren. Dit was verontrustend. Waar kwam die blonde man vandaan? In het dossier van de vrouw kwam hij niet voor, en toch zaten ze hier, diep in gesprek gewikkeld.

Ogilvie haalde de lensdop van zijn fototoestel. Hij ging achter de wijnbar staan en vond een geschikt punt waarvandaan hij onopgemerkt een paar foto’s kon schieten. Hij stelde scherp op het gezicht van de blonde man en klikte een paar keer, en vervolgens nam hij ook een paar foto’s van Clea Rice. Was hij misschien een nieuwe partner, vroeg hij zich af. Nou nou, ze was niet voor één gat te vangen. Hij schaduwde de vrouw nu al drie weken en had inmiddels tegen wil en dank bewondering gekregen voor haar gewiekstheid.

Maar was ze gewiekst genoeg om in leven te blijven?

Hij deed een nieuw filmrolletje in zijn camera en begon weer te klikken.

 

‘Leuk kleurtje, uw haar,’ zei Jordan.

‘Dank u,’ zei de vrouw.

‘Wel een beetje opzichtig, hè? Het trekt behoorlijk de aandacht.’

‘Dat was ook de opzet.’

‘Aha, ik begrijp het. Guy Delancey.’

Ze neigde kort het hoofd. ‘Sommige mannen zijn zo voorspelbaar.’

‘Het is bijna oneerlijk, vindt u niet, zoals jullie in het voordeel zijn ten opzichte van die arme stakkers?’

‘Waarom zou ik de talenten die ik van Onze-Lieve-Heer heb gekregen niet uitbuiten?’

‘Ik geloof dat u die talenten niet helemaal gebruikt op de manier die Hij voor ogen had.’ Hij leunde achterover in zijn stoel en bleef haar net zo onbewogen aankijken als zij hem. ‘Er bestaat geen bedrijf dat Nimrod Associates heet. Ik heb het gecontroleerd. Wie bent u? Heet u echt Diana Lamb?’

‘Heet u echt Jordan Tavistock?’

‘Ja, en u hebt geen antwoord gegeven op mijn vraag.’

‘Omdat ik ú veel interessanter vind.’ Ze boog zich naar voren, en hij wierp onwillekeurig een blik in het diepe decolleté van haar bloemetjesjurk. ‘Dus Chetwynd is van u,’ zei ze.

Hij dwong zichzelf om zijn blik weer op haar gezicht te richten. ‘Van mijn oom Hugh.’

‘En die fantastische kunstcollectie? Ook van uw oom?’

‘Van de familie. In de loop der jaren vergaard.’

‘Vergaard?’ Ze glimlachte. ‘Kennelijk heb ik u onderschat, Mr. Tavistock. U bent niet de eersteklasamateur waar ik u voor aanzag.’

‘Wat?’

‘Een echte beroeps. Een dief én een gentleman.’

‘Dat ben ik zeer zeker niet!’ Hij schoot naar voren in zijn stoel en snoof in één keer zo veel van haar bedwelmende parfum op, dat hij er duizelig van werd. ‘Die kunst is al generaties lang in mijn familie.’

‘Aha. Dus u stamt uit een geslacht van beroeps?’

‘Dit is absurd –’

‘Of bent u de eerste in de familie?’

Gefrustreerd omklemde hij met zijn handen de tafelrand. Hij telde langzaam tot vijf en ademde toen diep uit. ‘Ik ben geen dief. Nooit geweest ook.’

‘Maar ik heb u gezien, weet u nog? Graaiend in de garderobekast. U hebt er iets uit gepakt. Papieren, meen ik. Dus bent u wel degelijk een dief.’

‘Niet zoals u.’

‘Als uw geweten zo zuiver is, waarom bent u dan niet naar de politie gestapt?’

‘Misschien doe ik dat nog wel.’

‘Ik denk het niet.’ Ze schonk hem weer zo’n gekmakende triomfantelijke grijns. ‘Waar het op diefstal aankomt, verdient ú naar mijn idee de meeste minachting. Want u maakt slachtoffers van uw vrienden.’

‘Terwijl u vrienden maakt van uw slachtoffers?’

‘Guy Delancey is geen vriend van me.’

‘Verbluffend hoe verkeerd ik de chemie tussen u beiden heb geïnterpreteerd! Wat bent u dan van plan, Miss Lamb? Verleiding gevolgd door een potje diefstal?’

‘Dat is beroepsgeheim,’ antwoordde ze kalmpjes.

‘Waarom bent u in vredesnaam zo gefixeerd op Delancey? Is het niet wat riskant om telkens hetzelfde slachtoffer uit te kiezen?’

‘Wie zegt dat híj het slachtoffer is?’ Ze bracht haar glas naar haar lippen en nam nuffig een slokje.

Hij was op een merkwaardige wijze gefascineerd door iedere beweging die ze maakte. De manier waarop die lippen vaneen gingen, de manier waarop de vloeistof in die vochtige rode mond verdween. Hij merkte dat hijzelf ook slikte, omdat zijn keel ineens droog als schuurpapier voelde.

‘Wat heeft Delancey dat u zo wanhopig graag wilt hebben?’ vroeg hij.

‘Wat waren dat voor papieren die u hebt meegenomen?’ pareerde ze.

‘Het zal u niet lukken, hoor.’

‘Wat zal me niet lukken?’

‘Mij uw etiket opplakken. U bent de dief.’

‘En u niet?’

‘Wat ik uit die garderobekast heb meegenomen, heeft geen intrinsieke waarde. Het was een persoonlijke kwestie.’

‘Dat is het voor mij ook,’ zei ze kortaf. ‘Een persoonlijke kwestie.’

Hij fronste toen er een gedachte bij hem opkwam. Delancey had een affaire gehad met Veronica, en daarna had hij gedreigd dat hij haar brieven tegen haar zou gebruiken. Had hij hetzelfde gedaan met andere vrouwen? Was ook Diana Lamb, of iemand uit haar naaste omgeving, een slachtoffer van Delancey?

Of probeer ik mezelf een rad voor ogen te draaien omdat ik de waarheid niet onder ogen wil zien?

Want de waarheid was natuurlijk dat deze vrouw een ordinaire inbreekster was die er alleen maar op uit was om te stelen. Ze had al bewezen dat ze haar hand er niet voor omdraaide om een huis binnen te dringen. Wat kon ze dan anders zijn dan een inbreekster?

Doodzonde, dacht hij bij zichzelf, kijkend naar het gezicht met de haast doorschijnende wangen en de hazelnootbruine ogen. Vroeg of laat zouden die intelligente ogen van haar tussen tralies door naar buiten kijken.

‘Kan ik u op een of andere manier op andere gedachten brengen?’ vroeg hij.

‘Waarom zou u?’

‘Ik vind het gewoon een verspilling van uw onmiskenbare… talenten. Bovendien is er nog de bijkomende kwestie dat het moreel fout is.’

‘Juist, fout.’ Onbekommerd wuifde ze met haar hand. ‘Soms is niet helemaal duidelijk wat nu precies goed is of fout.’

Deze vrouw was onverbeterlijk! En het feit dat hij wist dat ze een dief was, dat hij wist wat ze van plan was, maakte hem praktisch medeplichtig als ze in haar opzet zou slagen. Dat zou hij dus niet laten gebeuren, besloot hij.

‘Ik zal het niet toestaan, weet u,’ zei hij. ‘Hoewel ik niet bepaald gecharmeerd ben van Guy Delancey, zal ik niet toestaan dat hij wordt bestolen.’

‘Ik neem aan dat u hem gaat vertellen hoe en waar we elkaar hebben ontmoet?’ In haar ogen was geen spoor van angst te zien.

‘Nee. Maar ik ga hem wel waarschuwen.’

‘Aan de hand van welk bewijsmateriaal?’

‘Verdenkingen.’

‘Ik zou maar uitkijken als ik u was.’ Ze nam nog een slok van haar drankje en zette toen rustig haar glas neer. ‘Verdenkingen kunnen meer dan één kant op werken.’

Daarmee had ze hem in de tang, en dat wisten ze allebei. Hij kon Delancey niet waarschuwen zonder daarbij zichzelf als dief te ontmaskeren. Als Delancey ervoor koos er een politiezaak van te maken, zou niet alleen Jordans reputatie onherstelbaar beschadigd raken, maar zou ook Veronica daar de gevolgen van ondervinden. Nee, dat risico wilde hij liever niet nemen.

Onverschrokken ontmoette hij Diana’s kalme blik. ‘Voorkomen is beter dan genezen,’ zei hij, en hij glimlachte.

‘Met andere woorden?’

‘Met andere woorden: ik ben van plan om het u verrekte lastig te maken om ongestraft zelfs maar een theelepeltje van de man te stelen.’

Voor het eerst zag hij iets van nervositeit in haar blik. Haar felrood gestifte lippen stonden strak.

‘U begrijpt het niet,’ protesteerde ze. ‘Dit gaat u niets aan.’

‘Natuurlijk wel. Ik ben van plan u scherp in de gaten te houden. Ik ga u en Delancey overal volgen. Opduiken wanneer u het ’t minst verwacht. Mezelf hinderlijk aan u opdringen. Kortom, Miss Lamb, u wordt mijn persoonlijke kruistocht. En als u ook maar één misstap begaat, sla ik alarm.’ Glimlachend leunde hij naar achteren. ‘Denkt u daar maar eens over na.’

Te oordelen naar haar gezichtsuitdrukking dacht ze er inderdaad over na en werd ze daar niet bepaald vrolijk van.

‘Dit kunt u niet doen,’ fluisterde ze.

‘Jawel. Ik heb geen keus.’

‘Er staat te veel op het spel! Ik zal niet toestaan dat u het verpest –’

‘Dat ik wat verpest?’

Ze stond op het punt om antwoord te geven, toen een hand zich om haar schouder sloot. Abrupt keek ze op, recht in gezicht van Delancey, die zojuist was teruggekomen en nu achter haar ging staan.

‘Het spijt me als ik je heb laten schrikken,’ zei hij opgewekt. ‘Is alles in orde?’

‘Ja. Ja, hoor.’ Hoewel alle kleur uit haar gezicht was weggetrokken, wist ze een glimlach tevoorschijn te toveren en Delancey een kokette blik vol belofte te schenken. ‘Staat de auto voor?’

‘Met draaiende motor bij de poort, milady.’ Nadat hij haar overeind had geholpen, nam hij met een achteloos knikje afscheid van Jordan. ‘Tot kijk, Jordan.’

Jordan ving nog een laatste glimp op van het gezicht van de vrouw, die naar hem omkeek met een blik vol onderdrukte woede. Toen rechtte ze haar schouders en liep achter Delancey aan de menigte in.

Je bent gewaarschuwd, Diana Lamb, dacht Jordan. Nu maar afwachten of ze die waarschuwing ter harte zou nemen. En voor het geval ze dat niet zou doen… Hij haalde een zakdoek uit zijn jaszak, pakte behoedzaam haar champagneglas vast, aan de onderkant van de steel, en keek naar de afdruk van knalrode lippenstift. Hij glimlachte. Daar, kristalhelder op het glas, vond hij wat hij zocht. Vingerafdrukken.

 

Na zijn derde rolletje film vol te hebben geschoten klikte Ogilvie de lensdop terug op zijn telelens. Hij had meer dan genoeg foto’s van de blonde man. Tegen de avond zou hij de beelden doorgestuurd hebben naar Londen, en met een beetje geluk zou daar een identiteit uit rollen.

Het feit dat Clea Rice schijnbaar contact had gelegd met een onbekende partner verontrustte hem, al was het alleen maar omdat hij er geen flauw vermoeden van had gehad. Voor zover hij wist, reisde de vrouw alleen, al van het begin af aan. Hij zou meer te weten moeten zien te komen over die blonde vent.

De vrouw stond op van haar stoel en vertrok met Guy Delancey.

Ogilvie stopte zijn camera in zijn tas en verliet de tent om hen te schaduwen. Hij hield discreet afstand – zo ver zelfs, dat hij opging in de mensenmassa. Ze was een gemakkelijke prooi om te schaduwen, met dat knalrode haar, dat glansde in het zonlicht. De slechtst denkbare keuze voor iemand die onopgemerkt wilde blijven. Maar dat was Clea Rice ten voeten uit: ze deed altijd het onverwachte.

Het tweetal begaf zich naar de poort.

Ogilvie versnelde zijn pas. Hij glipte nog net op tijd door de poort naar buiten om die bos vlammend rood haar in een wachtende Bentley te zien verdwijnen. Paniekerig keek hij om zich heen op het parkeerterrein tot hij zijn zwarte MG in het oog kreeg, die ingeklemd stond tussen drie rijen auto’s. Tegen de tijd dat hij tussen al die Jaguars en Mercedessen door was gereden, zouden Delancey en de vrouw al kilometers ver weg zijn. Hij moest gefrustreerd toekijken terwijl Delanceys Bentley wegreed. Hier hield het schaduwen dus op; hij zou haar spoor later weer moeten zien op te pikken. Geen probleem. Hij wist in welk hotel ze verbleef, wist dat ze voor de komende drie nachten vooruit had betaald.

Hij besloot zijn aandacht te verleggen naar de blonde man.

Een kwartier later zag hij hem door de poort naar buiten komen. Tegen die tijd stond hijzelf al met zijn auto te wachten bij de uitgang van het parkeerterrein. Toen hij de man in een goudkleurige Jaguar zag stappen, noteerde hij het kenteken. De Jaguar reed weg van het parkeerterrein. Net als Ogilvies MG. Zijn prooi ging hem voor op een lange bochtige weg door glooiende velden met bomen waarvan de bladeren al een herfstgloed begonnen te krijgen. Adellijke grond, dacht Ogilvie bij het zien van de dure paarden in de weilanden. Wie was die kerel toch?

De goudkleurige Jaguar verliet de hoofdweg en draaide een oprijlaan in met aan weerszijden torenhoge iepen. Vanaf de hoofdweg kon Ogilvie nog net een glimp opvangen van het huis waar die bomenlaan naartoe voerde. Het was een schitterend stenen landhuis met torentjes, omgeven door uitgestrekte tuinen. Hij wierp een blik op de naam, die in brons te zien was boven de stenen pilaren aan weerszijden van het begin van de oprijlaan: Chetwynd.

‘Je zoekt het steeds hogerop, Clea Rice,’ mompelde hij. Toen keerde hij zijn auto. Het was vier uur; hij zou precies genoeg tijd hebben om zijn bevindingen door te bellen naar Londen.

 

Victor Van Weldon had een slechte dag gehad. De congestie in zijn longen was verergerd, zeiden zijn doktoren, dus moest hij weer aan de zuurstof. Hij had gedacht verlost te zijn van die groene tank, maar nu was het ding er weer, vastgehaakt aan zijn rolstoel, en de slangetjes zaten weer in zijn neus. Opnieuw voelde hij hoe sterfelijk hij was.

Dat Simon Trott uitgerekend nú op een ontmoeting aandrong.

Van Weldon vond het vreselijk om in deze zwakke, kwetsbare toestand gezien te worden. Door de jaren heen was hij altijd trots geweest op zijn eigen kracht. Zijn meedogenloosheid. Als hij zich nu in zijn ware gedaante – een oude stervende man – aan Trott toonde, zou deze misbruik kunnen maken van de situatie. Hoewel hij Trott al als zijn opvolger had aangewezen, was hij er nog niet aan toe de teugels van het bedrijf uit handen te geven. Totdat ik mijn laatste adem uitblaas, dacht hij bij zichzelf, houd ik de controle over het bedrijf.

Er werd op de deur geklopt.

Van Weldon draaide zich met rolstoel en al om en zag zijn jongere partner binnenkomen. De uitdrukking op Trotts gezicht verried dat hij geen goed nieuws had.

Zoals gewoonlijk had Trott een schitterend maatpak aan waarin zijn atletische figuur optimaal uitkwam. Hij had het allemaal: een knap jeugdig uiterlijk, blond haar en alle vrouwen die hij zich maar kon wensen.

Het bedrijf heeft hij echter nog niet, bedacht Van Weldon. Hij is nog steeds bang voor me. Bang om me het laatste nieuws te vertellen.

‘Wat ben je te weten gekomen?’ vroeg hij.

‘Ik denk dat ik weet waarom Clea Rice naar Engeland is vertrokken,’ zei Trott. ‘Er gaan geruchten… op de zwarte markt…’ Hij zweeg even en schraapte zijn keel.

‘Wat voor geruchten?’

‘Ze zeggen dat een Engelsman heeft lopen pochen over een geheime aankoop die hij heeft gedaan. Hij beweert dat hij onlangs…’ Trott sloeg zijn ogen neer. Met tegenzin maakte hij zijn zin af. ‘…het Oog van Kasjmir heeft gekocht.’

‘Ons Oog van Kasjmir? Dat is onmogelijk.’

‘Dat is wat er wordt gezegd.’

‘Het Oog is niet te koop aangeboden! Het is uitgesloten dat het door iemand gekocht zou zijn.’

‘We hebben de collectie niet meer gecontroleerd sinds we haar hebben verplaatst. Er bestaat een mogelijkheid…’

De twee mannen wisselden een blik.

En Van Weldon begreep het. Ze begrepen het allebei. Er is een dief in ons midden. Een verrader die het lef heeft gehad om zich tegen ons te keren.

‘Als ook Clea Rice de geruchten over deze verkoop heeft vernomen, zou dat wel eens rampzalig kunnen zijn voor ons,’ zei Van Weldon.

‘Daar ben ik me zeer van bewust.’

‘Wie is die Engelsman?’

‘Hij heet Guy Delancey. We proberen op dit moment zijn verblijfplaats te achterhalen.’

Van Weldon knikte. Hij leunde achterover in zijn rolstoel en liet de zuurstof even vrijuit door zijn longen stromen. ‘Vind Delancey,’ zei hij zachtjes. ‘Ik heb het gevoel dat als je hem vindt, je ook Clea Rice zult vinden.’