Hoofdstuk 2
Het feest op Chetwynd was nog in volle gang. Door de ramen van de balzaal klonk het geluid van gelach en vioolmuziek en het vrolijke getinkel van champagneglazen.
Jordan stond in de deuropening na te denken over de beste manier om naar binnen te gaan. Via de achtertrap? Nee, dan zou hij door de keuken heen moeten, en dat zou het personeel beslist verdacht vinden. Langs het latwerk omhoog naar oom Hughs slaapkamer? Absoluut niet; hij had voor deze avond wel genoeg met klimplanten geworsteld. Hij zou gewoon door de voordeur naar binnen lopen en hopen dat de gasten al zo diep in het glaasje gekeken hadden, dat ze zijn verfomfaaide verschijning niet zouden opmerken.
Nadat hij zijn vlinderdasje recht had getrokken en de takjes van zijn jasje had geveegd, liet hij zichzelf binnen via de voordeur. Tot zijn opluchting was er niemand in de ontvangsthal. Op zijn tenen sloop hij langs de deur van de balzaal en begon de draaiende trap op te lopen.
Hij was bijna op de overloop van de eerste verdieping, toen een stem van beneden hem riep.
‘Jordie, waar heb jij in vredesnaam gezeten?’
Een kreun onderdrukkend draaide hij zich om, en hij zag zijn zus, Beryl, onder aan de trap staan. Er lag een blos op haar wangen, en ze zag er lieftalliger uit dan ooit. Haar zwarte haar was elegant boven op haar hoofd vastgezet; haar schouders glansden naakt boven haar groenfluwelen jurk. Het verliefd-zijn stond haar buitengewoon goed. Sinds haar verloving met Richard Wolf, een maand eerder, had Jordan haar nog maar zelden gezien zonder een glimlach op haar gezicht.
Op dit moment glimlachte ze niet. Ze keek naar zijn gekreukte jasje, zijn besmeurde broekspijpen en zijn modderige schoenen. Toen schudde ze haar hoofd. ‘Ik durf het bijna niet te vragen.’
‘Doe het dan niet.’
‘Ik vraag het toch. Wat is er met jou gebeurd?’
Hij draaide zich om en vervolgde zijn weg naar boven. ‘Ik heb een wandeling gemaakt.’
‘Is dat alles?’ Ze rende achter hem aan de trap op, met ruisende rokken en kousen. ‘Eerst laat je me die akelige Guy Delancey uitnodigen – die overigens drinkt als een tempelier en vrouwen in hun billen knijpt. Daarna ben je gewoon ineens verdwenen, om vervolgens zó op te duiken. Kijk nou toch hoe je eruitziet.’
Hij liep zijn slaapkamer in.
Ze volgde hem.
‘Het was een heel lange wandeling,’ zei hij.
‘Het feest is al heel lang aan de gang.’
‘Beryl.’ Met een zucht draaide hij zich naar haar om. ‘Het spijt me oprecht van Guy Delancey. Maar ik kan er nu niets over zeggen. Dan zou ik een geheim verraden.’
‘Aha.’ Ze liep naar de deur en keek achterom. ‘Ik kan best een geheim bewaren, hoor.’
‘Ik ook.’ Hij glimlachte. ‘Daarom vertel ik niets.’
‘Nou ja, ga je dan maar gauw omkleden. Voordat iemand je vraagt waar je in de blauweregen hebt gehangen.’ Ze liep de kamer uit en trok de deur achter zich dicht.
Hij keek neer op zijn jasje. Nu pas zag hij het blaadje dat als een groene vlag uit zijn knoopsgat stak.
Na een schone smoking te hebben aangetrokken kamde hij de takjes uit zijn haar en keerde terug naar het feest beneden.
Hoewel het al middernacht was geweest, vloeide de champagne nog steeds rijkelijk, en in de balzaal ging het er nog net zo vrolijk aan toe als toen hij er anderhalf uur eerder was vertrokken. In het voorbijgaan griste hij een glas van een dienblaadje, waarna hij zich weer onder de mensen mengde. Niemand zei iets over zijn afwezigheid; misschien was het niemand opgevallen dat hij weg was geweest. Hij baande zich een weg naar de andere kant van de zaal, waar het buffet stond opgesteld – een schitterende uitstalling van hors d’oeuvres – en nam een portie van de Schotse zalm. Inbreken was zwaar werk, en hij was uitgehongerd.
Een zweem van parfum en een hand die over zijn arm streek, deden hem zich omdraaien.
Het was Veronica Cairncross.
‘En?’ fluisterde ze nerveus. ‘Hoe is het gegaan?’
‘Niet bepaald gesmeerd. Je had je vergist in de vrije avond van de butler. Er was een mannelijke bediende in het huis aanwezig. Ik had wel betrapt kunnen worden.’
Ze kreunde zachtjes. ‘O, nee… Dus je hebt ze niet.’
‘Ik heb ze wel. Ze liggen boven.’
‘Echt wáár?’ Er brak een glimlach van blijdschap door op haar gezicht. ‘O, Jordie!’ Ze boog zich naar voren om haar armen om hem heen te slaan, waardoor ze zijn smoking besmeurde met zalm. ‘Je hebt mijn leven gered.’
‘Ik weet het, ik weet het.’ Plotseling kreeg hij Veronica’s echtgenoot, Oliver, in het oog, die hun kant op kwam. Onmiddellijk maakte hij zich uit haar omhelzing los. ‘Ollie komt hierheen,’ fluisterde hij.
‘Echt waar?’ Ze draaide zich om en schonk Sir Oliver automatisch haar stralendste glimlach. ‘Lieveling, daar ben je! Ik was je kwijt.’
‘Je schijnt me anders niet erg te missen,’ bromde Sir Oliver. Fronsend keek hij naar Jordan, alsof hij diens ware bedoelingen probeerde te doorgronden.
Arme kerel, dacht Jordan. Een man die getrouwd was met Veronica verdiende medelijden. Sir Oliver was best een fatsoenlijke vent, een afstammeling van de voorname familie Cairncross, producenten van theebiscuitjes. Hoewel hij twintig jaar ouder was dan zijn vrouw, en zo kaal als een biljartbal, was hij erin geslaagd Veronica’s hand te winnen – en die hand rijkelijk versierd te houden met diamanten.
‘Het is al laat,’ zei Sir Oliver. ‘Werkelijk, Veronica, wordt het niet eens tijd dat we naar huis gaan?’
‘Zo vroeg al? Het is nog maar net middernacht geweest.’
‘Ik heb morgenochtend die vergadering. En ik ben erg moe.’
‘Nou ja, dan moeten we maar gaan,’ zei ze met een zucht. ‘Er zit niets anders op.’ Ze glimlachte sluw naar Jordan. ‘Ik denk dat ik vannacht zal slapen als een roos.’
Zolang het maar in het bed van je echtgenoot is, dacht Jordan hoofdschuddend.
Nadat het echtpaar Cairncross was vertrokken, keek hij omlaag en zag een vettig sliertje zalm aan zijn revers hangen. Verdorie, alweer een smoking naar de haaien. Hij veegde de troep zo goed mogelijk weg, pakte zijn glas champagne en mengde zich weer in de menigte.
In een rustig hoekje in de buurt van het muziekensemble liep hij zijn aanstaande zwager, Richard Wolf, tegen het lijf. Richard zag er gelukkig en verdwaasd uit – precies zoals je verwachtte dat een aanstaande bruidegom eruit zou zien. ‘Zo, hoe is het met onze eregast?’ vroeg Jordan.
Richard grijnsde. ‘Een beetje moe van het handen schudden.’
‘Dan is het goed dat je nu even pas op de plaats maakt.’ Zijn blik gleed naar de bron van wel erg uitbundige vrolijkheid. Dat was Guy Delancey, die zich – duidelijk flink aangeschoten – dicht naar een weelderig jong ding toe boog. ‘Helaas is niet iedereen zo verstandig om even pas op de plaats te maken,’ merkte hij op.
‘Wat je zegt,’ stemde Richard, die eveneens naar Delancey stond te kijken, in. ‘Weet je, die kerel probeerde Beryl te versieren vanavond. Pal onder mijn neus.’
‘En, heb je haar eer verdedigd?’
‘Dat was niet nodig,’ antwoordde Richard lachend. ‘Dat kan ze heel goed zelf.’
Delanceys hand lag nu onder op de rug van Miss Weelderig. Langzaam begon die hand omlaag te glijden naar gevaarlijk terrein.
‘Wat zien vrouwen toch in zo’n kerel?’ vroeg Richard.
‘Sexappeal?’ opperde Jordan. Tenslotte had Delancey een tamelijk knap, Spaans aandoend uiterlijk. ‘Wie weet wat vrouwen aantrekkelijk vinden in een man?’ De hemel mocht weten wat Veronica Cairncross in Delancey had gezien, bedacht hij. Maar nu was ze van hem af. En als ze slim was, zou ze voortaan netjes op het rechte pad blijven.
Hij keek naar Richard. ‘Zeg, heb jij wel eens gehoord van een beveiligingsbedrijf dat Nimrod Associates heet?’
‘Is het hier gevestigd of in het buitenland?’
‘Ik weet het niet. Hier, vermoed ik.’
‘Ik heb er nog nooit van gehoord. Maar ik zou het voor je kunnen uitzoeken.’
‘Zou je dat willen doen? Dat zou ik erg waarderen.’
‘Waarom heb je belangstelling voor die firma?’
‘Ach…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘…de naam is vanavond gevallen in een gesprek.’
Nadenkend keek Richard hem aan.
Verdorie, dacht Jordan, dat kwam natuurlijk door zijn verleden bij de geheime dienst – een aspect van Richard dat soms heel praktisch, maar soms ook een last kon zijn. Richards nieuwsgierigheid was nu geprikkeld, en in zijn hoofd begonnen zich dan meteen allerlei vragen te vormen. Jordan zou heel voorzichtig moeten zijn.
Gelukkig kwam Beryl op dat moment naar hen toe geslenterd om haar aanstaande een kus te geven. Eventuele vragen die Richard had willen stellen, waren snel vergeten toen hij zich bukte om zijn lippen op de uitnodigende mond van zijn verloofde te drukken. Nog een kus, een gretig ineenstrengelen van armen, en die arme Richard was de rest van de wereld totaal vergeten.
Ach ja, prille geliefden, in de greep van gierende hormonen, dacht Jordan bij zichzelf. Hij dronk zijn glas leeg. Zijn eigen hormonen speelden ook op, deze avond – daarbij geholpen door de aangename roes van champagne. En door de gedachten aan die vrouw. Hij kon haar maar niet uit zijn hoofd zetten. Haar stem, haar lach, de katachtige lenigheid van haar lichaam, dat had liggen kronkelen onder het zijne…
Vlug zette hij zijn glas neer. Geen champagne meer. De herinneringen zelf waren al bedwelmend genoeg.
Hij keek om zich heen, op zoek naar het dienblad met frisdrank, en zag zijn oom Hugh de balzaal binnen komen.
De hele avond had Hugh de hartelijke gastheer en trotse oom van de aanstaande bruid uitgehangen. Hij had vrolijk champagne weggeklokt en geflirt met dames die jong genoeg waren om zijn kleindochter te kunnen zijn. Maar nu stond zijn gezicht op onweer.
Hij stapte rechtstreeks op Guy Delancey af. De twee mannen wisselden een paar woorden, en Delanceys kin schoot omhoog. Kort daarna beende een zichtbaar aangeslagen Delancey de balzaal uit, luidkeels roepend om zijn auto.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Jordan.
Beryl, die charmant bloosde van Richards kussen, draaide zich om en keek naar oom Hugh, die nu op hén af kwam lopen. ‘Hij is in ieder geval niet blij.’
‘Wat een afgrijselijk besluit van deze avond,’ foeterde oom Hugh.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Beryl.
‘Guy Delanceys butler belde om te melden dat er is ingebroken in het huis. Er schijnt iemand tegen het balkon op geklommen te zijn en zo de slaapkamer te zijn binnen gelopen. Stel je voor, de brutaliteit! En dat terwijl de butler nota bene gewoon thuis was.’
‘Is er iets gestolen?’ wilde Richard weten.
‘Nog niet bekend.’ Oom Hugh schudde zijn hoofd. ‘Je zou je er bijna een beetje schuldig over voelen, nietwaar?’
‘Schuldig?’ Jordan dwong zich tot een lachje. ‘Waarom?’
‘Als wij Delancey hier niet hadden uitgenodigd vanavond, zou de inbreker zijn slag niet hebben kunnen slaan.’
‘Dat is belachelijk,’ zei Jordan. ‘De inbreker… Ik bedoel, als het inderdaad een inbreker wás –’
‘Waarom zou het geen inbreker zijn?’ vroeg Beryl.
‘Nou, omdat… Ik vind dat we niet te snel conclusies moeten trekken.’
‘Natuurlijk is het een inbreker,’ zei oom Hugh. ‘Waarom zou iemand Guys huis anders binnen dringen?’
‘Er zouden ook… andere verklaringen kunnen zijn. Toch?’
Niemand zei iets.
Glimlachend nam Jordan een slok van zijn frisdrank. Maar al die tijd voelde hij de blik van zijn zus op zich gericht, scherp en nauwlettend.
Achterdochtig.
De telefoon ging toen Clea terugkwam op haar hotelkamer. Voordat ze kon opnemen, hield het gerinkel op, maar ze wist dat het straks weer zou beginnen. Tony zou wel ongerust zijn. Alleen was ze er nog niet aan toe om hem te woord te staan. Uiteindelijk zou ze wel moeten, natuurlijk, maar eerst had ze tijd nodig om te herstellen van de haast rampzalige mislukking van deze avond, tijd om te bedenken wat haar volgende stap zou zijn. Wat Tony’s volgende stap moest zijn.
Ze keerde haar koffer binnenstebuiten en vond het miniflesje brandy dat ze uit het vliegtuig had meegenomen. Ze liep naar de badkamer, schonk een scheut in een waterglas en nam kleine slokjes van de sterkedrank terwijl ze somber naar haar eigen spiegelbeeld stond te staren. Hoewel ze erin geslaagd was om in de auto het grootste deel van de camouflageverf van haar gezicht te wrijven, zaten er nog steeds vegen op haar slapen en aan één kant naast haar neus. Ze draaide de kraan open, maakte een washandje nat en schrobde de rest van de verf van haar gezicht.
De telefoon ging opnieuw.
Met haar glas in haar hand liep ze naar de slaapkamer en nam op. ‘Hallo?’
‘Clea?’ zei Tony. ‘Hoe is het gegaan?’
Ze liet zich op het bed zakken. ‘Ik heb het niet.’
‘Ben je wel binnen geweest?’
‘Natuurlijk ben ik binnen geweest!’ Toen, zachter, zei ze: ‘Ik was er dichtbij. Zo dichtbij. Ik heb beneden alles doorzocht, maar daar lag het niet. Ik was net naar boven gegaan, maar toen werd ik gestoord.’
‘Door Delancey?’
‘Nee. Door een andere inbreker, geloof het of niet.’ Ze wist een vermoeid lachje te laten horen. ‘Delanceys huis schijnt nogal populair te zijn bij inbrekers.’
Aan de andere kant van de lijn bleef het lang stil.
Toen stelde Tony een vraag die haar de schrik om het hart deed slaan. ‘Weet je zeker dat het gewoon een inbreker was? Weet je zeker dat het niet een van de mannen van Van Weldon was?’
Bij het horen van die naam voelde Clea haar vingers om haar glas verstijven. ‘Nee,’ mompelde ze.
‘Het is mogelijk, toch? Misschien hebben ze lucht gekregen van je plan. En dan zitten zíj straks achter het Oog van Kasjmir aan.’
‘Ze kunnen me onmogelijk gevolgd zijn! Ik ben heel voorzichtig geweest.’
‘Clea, je kent die mensen niet…’
‘Dat dacht je maar! Ik weet precies met wie ik te maken heb.’
Na een korte stilte zei hij zachtjes: ‘Het spijt me. Natuurlijk weet je dat. Jij weet het als geen ander. Maar ik heb mijn oor te luisteren gelegd. Ik heb het een en ander opgevangen.’
‘Wat dan?’
‘Van Weldon heeft vrienden in Londen. Vrienden met invloed.’
‘Hij heeft overal vrienden.’
‘Ik heb ook gehoord…’ Hij sprak zachter. ‘Ze hebben het bedrag verhoogd. Je bent een miljoen dollar waard voor hen, Clea. Dood.’
Haar handen beefden. Radeloos nam ze een grote slok brandy. Meteen begonnen haar ogen te tranen, van woede en van wanhoop. Ze knipperde de tranen weg.
‘Ik vind dat je het nog een keer bij de politie moet proberen,’ zei Tony.
‘Die fout ga ik geen tweede keer maken.’
‘Wat is het alternatief? De rest van je leven op de vlucht blijven?’
‘Het bewijsmateriaal ís er. Ik hoef er alleen maar voor te zorgen dat ik het in handen krijg. Dan zullen ze me wel móéten geloven.’
‘Je kunt het niet alleen, Clea!’
‘Jawel. Ik weet zeker dat ik het kan.’
‘Delancey zal weten dat er iemand heeft ingebroken. Binnen vierentwintig uur heeft hij zijn huis inbraakveilig.’
‘Dan zal ik ervoor zorgen dat ik het op een andere manier te pakken krijg.’
‘Hoe dan?’
‘Via de voordeur. Hij heeft een zwak, weet je. Voor vrouwen.’
Tony kreunde. ‘Clea, nee…’
‘Ik kan hem wel de baas.’
‘Dat denk je maar.’
‘Ik ben een grote meid, Tony. Ik kan een man als Delancey wel aan.’
‘Ik word er misselijk van, de gedachte aan jou met…’ Hij maakte een geluid van walging. ‘Ik stap naar de politie.’
Resoluut zette ze haar glas neer. ‘Tony, er is geen andere weg. Ik heb nu wat ademruimte. Het kan nog wel een week of langer duren voordat Van Weldon erachter komt waar ik ben. Daar moet ik van profiteren.’
‘Delancey zal misschien niet zo meegaand blijken.’
‘Voor hem ben ik gewoon de zoveelste domme del. Eentje met geld als water, denk ik. Dat zal vast zijn belangstelling wekken.’
‘En als zijn belangstelling te overweldigend wordt?’
Clea reageerde niet meteen. Alleen al de gedachte om naar bed te moeten met die griezel van een Delancey was genoeg om haar misselijk te maken. Maar met een beetje geluk zou het zover niet komen. Ze zou ervoor zorgen dat het zover niet kwam. ‘Ik red me wel,’ zei ze uiteindelijk. ‘Houd jij je oren en ogen maar open. Probeer erachter te komen of er nog meer te koop aangeboden is. En blijf uit het zicht.’
Nadat ze had opgehangen, bleef ze op het bed zitten, denkend aan de laatste keer dat ze Tony had gezien. Dat was in Brussel geweest. Ze waren allebei zo blij geweest, zo dolblij. Tony had net een nieuwe rolstoel gehad. Een ‘sportuitvoering’, had hij hem genoemd, voor bovenlichaamatleten. Hij had een geweldige provisie in de wacht gesleept voor de verkoop van vier middeleeuwse wandtapijten aan een Italiaanse industrieel. Clea had op het punt gestaan om naar Napels te vliegen om de koop af te wikkelen. Samen hadden ze niet alleen hun succes gevierd, maar ook het feit dat ze eindelijk hun duistere jeugd hadden afgeschud. Hun gedeelde duistere verleden. Ze hadden gelachen en wijn gedronken en gepraat over de mannen in haar leven, de vrouwen in het zijne en over de bijzondere gevaren van het flirten vanuit een rolstoel. Daarna waren ze ieder hun eigen weg gegaan.
Wat kon een maand veel verschil maken.
Ze reikte naar haar glas en dronk het tot de laatste druppel leeg. Vervolgens liep ze naar haar koffer en groef tussen haar kleren tot ze vond wat ze zocht: de fles Clairol-haarverf. Kijkend naar het haar van het model op het doosje vroeg zich af of ze misschien voor iets subtielers had moeten kiezen. Nee, Guy Delancey was niet het type om voor subtiel te gaan. Opvallend was meer zijn stijl. En ‘vlammend rood’ zou wat dat betreft prima aan de eisen moeten voldoen.
‘Ik heb navraag gedaan naar de naam Nimrod Associates,’ vertelde Richard. ‘Er bestaat geen beveiligingsbedrijf met die naam. Althans, niet in Engeland.’
Ze zaten met hun drietjes op het terras van een laat ontbijt te genieten. Zoals gewoonlijk zaten Richard en Beryl dicht tegen elkaar aan, lachend en elkaar verliefde blikken toewerpend. Kortom, ze gedroegen zich precies zoals je van een pas verloofd stelletje zou verwachten, al was hun aanhankelijkheid misschien voor een deel te wijten aan de onverwachte kou in de lucht.
De zomer was definitief voorbij, stelde Jordan spijtig vast. Maar de zon scheen; de tuin klampte zich nog koppig vast aan haar laatste bloemen, en een verkwikkend ontbijt was bij uitstek geschikt om de champagneroes van de avond daarvoor uit zijn hoofd te verjagen. Nu, na twee koppen koffie, begon zijn brein eindelijk weer normaal te functioneren.
Het was echter niet alleen de champagne geweest waardoor hij zich deze ochtend zo suf had gevoeld, maar ook het slaapgebrek. Hij was in de afgelopen nacht een paar keer zwetend wakker geworden van steeds dezelfde droom. Over die vrouw. Haar gezicht mocht dan in duisternis gehuld zijn geweest, haar haar was een glanzende stralenkrans van zilverkleurige golven geweest. Ze had haar handen naar hem uitgestoken, met haar vingers zijn gezicht gestreeld – haar huid warm en uitnodigend. Toen hun lippen elkaar hadden beroerd, toen hij zijn handen door die zilverachtige haren had laten glijden, had hij haar lichaam tegen het zijne voelen bewegen in die zoete en eeuwenoude dans. Hij had in haar ogen gekeken. De ogen van een panter.
Nu, in het licht van de ochtend, was de symboliek van die nachtmerrie hem maar al te duidelijk. Panters. Gevaarlijke vrouwen.
Hij zette het beeld van zich af en schonk nog een kop koffie voor zichzelf in.
Beryl nam een hapje toast met marmelade terwijl ze onafgebroken naar hem zat te kijken. ‘Vertel eens, Jordie, waar heb jij de naam Nimrod Associates opgevangen?’
‘Wat?’ Schuldbewust keek hij zijn zus aan. ‘O, dat weet ik niet meer. Een tijdje geleden.’
‘Ik dacht dat het gisteravond ter sprake gekomen was,’ zei Richard.
Automatisch reikte Jordan naar een stukje toast. ‘Ja, ik geloof dat ik het toen heb gehoord. Veronica zal de naam wel hebben laten vallen.’
Beryl zat nog steeds naar hem te kijken. Dat was de keerzijde van de hechte band die hij met zijn zus had: ze wist het precies wanneer hij ontwijkend deed.
‘Het valt me op dat je de laatste tijd nogal dik bent met Veronica Cairncross,’ merkte ze op.
‘Ach, ja.’ Hij lachte. ‘We proberen de vriendschap te onderhouden.’
‘Op enig moment was het meer dan vriendschap, meen ik me te herinneren.’
‘Dat is al een eeuwigheid geleden.’
‘Ja. Voordat ze getrouwd was.’
Hij keek naar haar met geveinsde verbazing. ‘Je denkt toch niet… Lieve hemel, je kunt toch zeker niet denken dat…’
‘Je gedraagt je de laatste tijd zo merkwaardig. Ik probeer gewoon te bedenken wat je mankeert.’
‘Niets. Ik mankeer niets.’ Afgezien van het feit dat ik onlangs een carrière als misdadiger ben begonnen, voegde hij er in gedachten aan toe. Hij nam een slokje lauwe koffie en verslikte zich er bijna in toen Richard zei: ‘Kijk nou. Daar heb je de politie.’
Er was een politieauto de privéweg van Chetwynd op gereden. Hij stopte op de oprit, en uit de wagen kwam agent Glenn, die er fit en energiek uitzag in zijn uniform. Hij zwaaide naar het drietal op het terras.
Terwijl de politieagent het bordes op liep, dacht Jordan: dat was het dan. Nu word ik oneervol meegesleept naar de gevangenis. Mijn gezicht in alle kranten, mijn naam door het slijk gehaald…
‘Goedemorgen allemaal,’ zei agent Glenn opgewekt. ‘Mag ik vragen of Lord Lovat in de buurt is?’
‘U hebt hem net gemist,’ zei Beryl. ‘Oom Hugh is voor een weekje naar Londen vertrokken.’
‘O. Misschien moet ik het er dan even met ú allen over hebben.’
‘Neemt u plaats.’ Ze glimlachte en wees naar een stoel. ‘We zitten net aan het ontbijt.’
Geweldig, dacht Jordan. Wat zou ze hem hierna aanbieden? Thee? Koffie? Mijn broer, de inbreker?
Agent Glenn ging zitten nam met een stijf glimlachje de kop koffie aan die voor hem werd neergezet. Hij nam een slokje, waarbij hij ervoor waakte dat zijn snor nat werd. ‘Ik neem aan dat u weet dat er gisteravond is ingebroken in het huis van Mr. Delancey,’ zei hij nadat hij zijn kopje had neergezet.
‘Dat hoorden we gisteravond,’ beaamde Beryl. ‘Zijn er al aanwijzingen voor wie het heeft gedaan?’
‘Ja, die zijn er inderdaad. We hebben een vrij goed beeld van waar we hier mee te maken hebben.’ Agent Glenn keek naar Jordan en glimlachte.
Jordan glimlachte flauwtjes terug.
‘Het resultaat van uitstekend politiewerk, vermoed ik,’ zei Beryl.
‘Nou, niet echt,’ biechtte de agent op. ‘Meer het resultaat van slordigheid van de inbreker. Ze heeft namelijk haar muts laten vallen. Die hebben we op de grond in de slaapkamer van Mr. Delancey aangetroffen.’
‘“Ze”?’ zei Richard. ‘U bedoelt dat de inbreker een vrouw is?’
‘Daar gaan we wel van uit, hoewel we er ook naast zouden kunnen zitten. Er zat een heel lange haar in de muts. Blond. Die zou tot ver over haar – of zijn – schouders moeten reiken. Klinkt dat als iemand die u misschien kent?’ Opnieuw keek hij naar Jordan.
‘Ik kan zo gauw niemand bedenken,’ zei hij vlug. ‘Dat wil zeggen… We hebben wel een aantal blondines in onze kennissenkring, maar daar zitten geen inbrekers tussen.’
‘Het zou iedereen geweest kunnen zijn. Iedereen. Het is niet de eerste inbraak hier in deze buurt. Dit jaar alleen al zijn het er drie. De dader zou misschien zelfs een bekende van u kunnen zijn. U zou versteld staan, Mr. Tavistock, van het wangedrag van sommige mensen. Zelfs in uw kringen.’
Hij schraapte zijn keel. ‘Ik kan het me niet voorstellen.’
‘Deze vrouw – wie het ook zijn mag – is behoorlijk brutaal. Ze is door een afgesloten deur beneden binnengekomen en naar boven gegaan zonder dat de butler er iets van heeft gemerkt. Pas daarna werd ze roekeloos, maakte nogal wat kabaal. Toen is ze eruit gejaagd.’
‘Is er iets gestolen?’ wilde Beryl weten.
‘Voor zover Mr. Delancey weet niet.’
Dus Guy Delancey had de gestolen brieven niet als vermist opgegeven, concludeerde Jordan. Of misschien had hij niet eens gemerkt dat ze weg waren.
‘Deze keer heeft ze geblunderd,’ zei agent Glenn, ‘maar er bestaat altijd een kans dat ze opnieuw toeslaat. Daarom kom ik u waarschuwen. Dit soort dingen komt in golven, weet u. Er wordt een bepaalde buurt uitgekozen. Mr. Delanceys huis is niet ver hiervandaan, dus het zou kunnen dat Chetwynd in haar werkgebied ligt.’ Hij zei het met de autoriteit van iemand die verstand heeft van het criminele brein. ‘Een groot landhuis als dit vormt een enorme verleiding.’ Opnieuw keek hij Jordan recht aan.
Opnieuw had Jordan het onaangename gevoel dat die beste agent Glenn meer wist dan hij liet blijken. Of heb ik gewoon last van mijn geweten?
Agent Glenn stond op en richtte het woord tot Beryl. ‘Wilt u Lord Lovat verder inlichten?’
‘Uiteraard,’ antwoordde ze. ‘Ik weet zeker dat we geen enkel gevaar lopen. We hebben immers een beveiligingsexpert in huis.’ Stralend keek ze naar Richard. ‘En op hem kunnen we bouwen.’
‘Ik zal de beveiligingsmaatregelen hier in huis nalopen,’ zei Richard. ‘En waar nodig aanscherpen.’
Agent Glenn knikte tevreden. ‘Een prettige dag verder. Ik zal u op de hoogte houden van de ontwikkelingen.’
Ze keken de agent na terwijl hij met opgeheven hoofd naar zijn auto beende.
Toen hij wegreed over de oprijlaan, merkte Richard op: ‘Ik vraag me af waarom hij de behoefte voelde om ons persoonlijk te komen waarschuwen.’
‘Bij wijze van bijzondere gunst aan oom Hugh, vermoed ik,’ zei Beryl. ‘Agent Glenn is jaren geleden door MI6 aangesteld als “waarnemer”, voor de binnenlandse veiligheid. Ik denk dat hij zich nog steeds een lid van het team voelt.’
‘Toch krijg ik het gevoel dat er meer aan de hand is.’
‘Een vrouwelijke inbreker,’ zei ze peinzend. ‘Lieve help, waar moet het naartoe met deze wereld?’ Ineens barstte ze in lachen uit. ‘Allemachtig, wat een opluchting om te horen dat het een zíj is!’
‘Hoezo?’ vroeg Richard.
‘O, dat is eigenlijk te idioot voor woorden.’
‘Vertel het toch maar.’
‘Weet je, na gisteravond, dacht ik… Ik bedoel, ik had het idee dat…’ Ze begon nog harder te lachen. Ze leunde achterover, blozend van de pret, en sloeg haar hand voor haar mond. Tussen twee lachbuien door wist ze uit te brengen: ‘Ik had het idee dat Jordie misschien de geveltoerist was!’
Nu proestte ook Richard het uit. Als twee melige schoolkinderen sloegen Beryl en hij dubbel van het lachen.
Jordan nam doodgemoedereerd een hap van zijn toast. Hoewel zijn keel kurkdroog was geworden, slaagde hij erin een mond vol kruimels door te slikken. ‘Ik begrijp niet wat daar zo geestig aan is,’ zei hij.
Ze moesten alleen maar harder lachen, terwijl hij de belediging incasseerde met een blik van gekrenkte waardigheid.
Clea kreeg Guy Delancey in het oog toen hij naar de tent met versnaperingen liep. Het gebeurde in een korte pauze van de polowedstrijd, en er was een algehele uittocht begonnen op de tribunes. In het gedrang verloor ze hem kortstondig uit het oog, en heel even sloeg de schrik haar om het hart dat al haar speurwerk voor niets geweest zou zijn.
Ze had deze ochtend discreet inlichtingen ingewonnen in het dorp en ze had begrepen dat het overgrote deel van de plaatselijke adel deze middag vrijwel zeker op het poloveld te vinden zou zijn. Gewapend met die wetenschap had ze naar Delanceys huis gebeld, zich voorgesteld als Lady Zus-en-Zo en aan de butler gevraagd of Mr. Delancey haar nog steeds bij de polowedstrijd zou ontmoeten, zoals afgesproken. De butler had haar verzekerd dat Mr. Delancey bij de wedstrijd zou zijn.
Aangezien ze een uur bezig was geweest om hem op te sporen in de menigte, was ze niet van plan om hem nu uit het oog te verliezen. Vastberaden stortte ze zich in de in maatkleding en zijden sjaaltjes gehulde mensenmassa. De geur van het poloveld – van nat gras en paarden – werd al snel overvleugeld door de geur van dure parfums. Met een air van koninklijke zelfverzekerdheid – een fraai staaltje acteerwerk – schreed ze de groen-wit gestreepte tent binnen en keek om zich heen naar de chique aanwezigen. Ze zag tientallen tafels die waren gedekt met linnen en waarop zilveren emmers stonden die tot de rand toe gevuld waren met ijs en champagne. Meisjes met blozende gezichten in gesteven schorten liepen af en aan met dienbladen en glazen. En de dames… Wat een hoeden droegen die! Wat een elegante klanken rolden er van hun lippen! Even bleef ze staan, toen haar zelfvertrouwen haar opeens in de steek dreigde te laten. Lieve hemel, wat had ze zich op de hals gehaald?
Ze ving een glimp op van Delancey, aan de bar. Hij stond daar alleen, met een glas in zijn hand. Nu of nooit, dacht ze. Heupwiegend liep ze naar de bar en ging dicht naast hem staan. Ze keek niet naar hem, maar hield haar ogen strak op de jonge man achter de bar gevestigd. ‘Een glas champagne, graag,’ zei ze.
‘Komt eraan,’ zei de barkeeper.
Terwijl ze op haar drankje stond te wachten, voelde ze Delanceys blik op haar rusten. Als terloops draaide ze zich om zodat ze hem bijna, maar net niet helemaal, aankeek. Hij stond inderdaad naar haar te kijken.
De barkeeper schoof haar drankje over de bar naar haar toe.
Nadat ze een slok had genomen, slaakte ze een vermoeide zucht. Vervolgens haalde ze haar vingers langzaam, sensueel door haar lange rode haren.
‘Een lange dag gehad?’
Ze wierp een zijdelingse blik op Delancey. Hij was flink gebruind en onberispelijk gekleed in een herfstkostuum van wat zwaarder kasjmier. Hoewel hij lang was en brede schouders had, was hij minder aantrekkelijk dan hij eens moest zijn geweest: zijn ooit opvallend knappe gezicht was inmiddels een beetje kwabbig en uitgezakt, en de vingers waarmee hij zijn whiskeyglas vasthield, trilden. Doodzonde, dacht ze bij zichzelf, en ze glimlachte koket naar hem. ‘Het is inderdaad een lange dag geweest.’ Ze zuchtte en nam nog een slok. ‘Ik vrees dat ik niet zo goed tegen vliegen kan. En nu zijn de vrienden met wie ik had afgesproken ook nog eens niet komen opdagen.’
‘U bent vandaag met het vliegtuig aangekomen? Waarvandaan?’
‘Parijs. Daar zou ik een paar weken op vakantie gaan, maar ik heb besloten eerder terug te keren. Vreselijk onvriendelijk daar.’
‘Ik ben er vorige maand nog geweest. Voelde me er totaal niet welkom. Ik kan u de Provence aanbevelen. Veel vriendelijker.’
‘De Provence? Dat zal ik onthouden.’
Hij kwam wat dichter bij haar staan. ‘U bent niet Engels, wel?’
Ze schonk hem een schuchter glimlachje. ‘Kunt u het horen?’
‘Het accent. Wat is het? Amerikaans?’
‘Nee maar, u bent snel.’ Ze zag hem groeien van trots door het compliment. ‘U hebt gelijk: ik ben Amerikaanse. Maar ik woon al geruime tijd in Londen. Sinds de dood van mijn man.’
‘Ach.’ Meelevend schudde hij zijn hoofd. ‘Het spijt me dat te horen.’
‘Hij was tweeëntachtig.’ Ze nam nog een slokje van haar champagne en keek hem over de rand van haar glas aan. ‘Het was zijn tijd.’
Hij was zo doorzichtig; ze kon de gedachten die door zijn hoofd flitsten van zijn gezicht aflezen. Ongetwijfeld een stinkend rijke kerel. Waarom zou zo’n beeldig jong ding anders met hem getrouwd zijn? Dus ze is een rijke weduwe…
Hij kwam nog dichterbij. ‘Zei u nou dat u hier met vrienden had afgesproken?’
‘Ze zijn niet komen opdagen.’ Zuchtend schonk ze hem een hulpeloze blik. ‘Ik ben met de trein vanuit Londen hierheen gekomen. We hadden met ons allen met de auto terug zullen rijden. Nu zal ik de trein naar huis moeten nemen.’
‘Dat hoeft niet!’ Glimlachend kwam hij nog dichter naar haar toe. ‘Ik weet dat dit misschien een tikje voortvarend klinkt, maar als u vandaag niets anders te doen hebt, zou ik het leuk vinden om u de omgeving te laten zien. Ons dorp is prachtig.’
‘Ik wil u niet tot last zijn.’
‘U bent me helemaal niet tot last. Ik heb vandaag zelf ook niets omhanden. Ik was van plan even naar de polowedstrijd te gaan kijken en vervolgens naar de club te gaan, maar dit lijkt me veel aangenamer.’
Van top tot teen nam ze hem op, alsof ze probeerde vast te stellen of hij wel te vertrouwen was. ‘Ik weet niet eens hoe u heet,’ protesteerde ze zwakjes.
Hij stak haar zijn hand toe. ‘Guy Delancey. Aangenaam kennis te maken. En u bent…’
‘Diana.’ Met een warme glimlach schudde ze zijn hand. ‘Diana Lamb.’