26
EEN LANGE NACHT
Het was Unh die de verspreid liggende strootjes naast de weg had opgemerkt, waarvan hij zei dat ze van een kar gevallen konden zijn toen die daar was gestopt. De plaatselijke Ashaki hadden het niet willen onderzoeken omdat ze graag achter de kar aan wilden jagen, maar Achati had de kant van de Bosjesman gekozen en had hen er met een grapje aan herinnerd dat Unh niet was ingehuurd om genegeerd te worden.
De Bosjesman vond het spoor van drie mensen die slavenschoenen droegen – een man en twee vrouwen – dat bij de weg vandaan leidde.
‘Ik zien deze afdruk op laatste plek,’ vertelde Unh hun terwijl hij naar een lichte afdruk op de zanderige grond wees. ‘Vorm zijn langer en dunner dan Sachakaanse voet en een gat in de hiel zit.’
Ze waren allemaal onder de indruk geweest van Unh. Nu, uren later, waren ze niet zo blij met hem. Nadat ze de sporen hadden gevonden, hadden ze Achati’s koetsier met het rijtuig en de paarden naar het volgende landgoed gestuurd en waren te voet verdergegaan. Bij de hutten van de leerlooier hadden ze een van de drie duidelijke sporen gevolgd die daarvandaan liepen. Ze hadden haast gemaakt omdat de zon al laag boven de horizon hing, maar dat had de taak van de spoorzoeker moeilijker gemaakt. Lange schaduwen, daarna schemering, maakten het moeilijk voor hem om de fijnere details te zien van de voetafdrukken en de andere aanwijzingen die hij volgde. De Sachakanen weerstonden de aandrang een licht voor hem te maken omdat dat hen vanaf een afstand zichtbaar zou maken in dit open landschap. Maar niemand had zich zorgen gemaakt omdat het spoor nog duidelijk genoeg was om te volgen.
Met een vlaag van triomf had Dannyl de drie figuurtjes in de verte ontdekt. Maar dat gevoel had niet lang geduurd. Het veranderde in teleurstelling toen hij doorkreeg dat Lorkin er niet bij was.
Veel gevloek was het gevolg. De Verraders die ze hadden ontdekt waren te ver weg om te worden gevangen en ondervraagd. Dat zou te veel tijd kosten, dus haastten Dannyl en zijn Sachakaanse helpers zich terug naar de hutten. Tegen die tijd was het nacht geworden en was het onvermijdelijk om een licht te creëren voor de spoorzoeker. Om het licht dat hij nodig had te sturen, moesten ze vlak achter Unh lopen en een paar keer vertrapten ze de aanwijzingen waarnaar hij zocht. Het maakte het proces van het spoor oppikken langzaam en moeilijk, dus toen Unh een paar uur later het spoor volledig kwijt was, besloot Achati dat ze een kamp moesten opslaan voor de nacht en pas verder zouden gaan nadat de zon was opgekomen.
Met duidelijke opluchting lieten de slaven hun bepakking vallen. Maar hoewel ze zichtbaar uitgeput waren, gedroegen hun meesters zich nog veeleisender dan gewoonlijk. De Ashaki kreunden en klaagden en lieten hun slaven hun benen en voeten masseren. Eerst begreep Dannyl dit niet, toen herinnerde hij zich dat de enige soort van magie die de Sachakanen niet kenden, genezende magie was. Terwijl hij de ongemakken, pijntjes en blaren van het lopen had verzacht, hadden zij geen andere keus dan te lijden.
Ik had niet eerder beseft wat een voordeel we daarvan hebben. Dat kan belangrijk zijn als onze landen ooit met elkaar in gevecht raken, of met een andere vijand. Als we allebei lang moeten lopen naar een confrontatie met onze vijand, zullen de Sachakanen de enigen zijn die vermoeid en gepijnigd raken door de inspanning.
De Bosjesman stond abrupt op en kondigde aan dat hij ging proberen het spoor opnieuw te vinden. Achati keek naar de anderen en zei dat iemand met hem mee moest gaan om hen beiden te beschermen. Dannyl stond op.
‘Ik zal gaan. Tenzij je me hier nodig hebt?’
De magiër schudde zijn hoofd. ‘Ga. Houd je schild sterk en ga niet te ver weg. De Verraders houden ons misschien in de gaten. Ze zullen niet iemand durven doden, maar als ze iemand of meerderen van ons verwonden, moeten we ons opsplitsen of langzamer reizen.’
Dannyl volgde Unh het kamp uit, creëerde een lichtbol en liet die voor de man uit zweven. Hij bleef een aantal stappen achter hem en probeerde in de voetstappen te treden van de Bosjesman, zodat hij geen ander spoor kon vertrappen dan dat van Unh. Door de afstand tussen hen was het een uitdaging om hen beiden onder een schild te houden.
De Sachakanen hadden hun kamp opgeslagen in een komvormige holte tussen twee bergruggen. Unh zocht zijn weg langs de kortere arm van een van de bergruggen, met zijn ogen op de grond gericht. Na een aantal passen stopte hij en staarde naar de grond, keek daarna op naar Dannyl en wenkte.
Dannyl legde snel de afstand tussen hen af en keek naar waar Unh heen wees.
‘Kijk daar,’ zei de man. ‘Op die steen gestaan is, daarna in modder gedrukt. Jij kunt zien de richting waarin stapper ging aan manier waarop voorkant beetje dieper is dan achterkant.’
Nu de man hem erop had gewezen, was het vrij duidelijk.
‘Hoe weet je dat het een mens was en geen dier?’
Unh haalde zijn schouders op. ‘Weet ik niet. Maar zou groot beest geweest moeten zijn en meeste daarvan lang geleden dood gejaagd zijn.’
Hij richtte zich op en zocht verder naar meer aanwijzingen. Dannyl volgde hem en concentreerde zich erop het schild omhoog te houden, de lichtbol te sturen en zijn voeten alleen neer te zetten op de plekken waar de Bosjesman had gelopen. Ze stopten opnieuw en opnieuw, Unh wees naar een draadje stof dat aan een van de gedrongen boompjes was blijven hangen, wat menselijk haar en enkele vage voetafdrukken op een zanderige plek. Toen onderzocht hij de grond lange tijd en Dannyl gebruikte die gelegenheid om om hen heen te kijken en probeerde de gedachte uit zijn hoofd te zetten dat gedaanten hen gadesloegen vanuit de duisternis. Hij keek naar opzij en voelde een huivering over zijn rug lopen.
‘Is dat een grot?’ vroeg hij en hij wees naar een scheur in de steile helling naast hen.
Unh stond op en liep langzaam naar de duistere spleet in de rots. Hij bleef ook de grond onderzoeken, zijn hoofd knikte heen en weer van het spoor naar de spleet.
‘Niemand deze kant opgegaan,’ zei hij. Hij raakte de zijkant van de opening aan. ‘Dit niet lang geleden gebeurd zijn.’
Hij wenkte en Dannyl haastte zich naar hem toe. Ze tuurden de duisternis in. Dannyl riep magie op en creëerde nog een licht dat hij naar binnen stuurde. Stenen vulden de bodem van de scheur, liepen schuin af naar beneden en daarna weer horizontaal. De zijkanten van de opening gingen een stukje verder en eindigden in duisternis.
‘Daar grotere ruimte binnen. Wil kijken?’ vroeg Unh.
Dannyl wierp een blik achter zich op het kamp, dat niet ver weg was en knikte. Unh grijnsde, een uitdrukking die niet paste bij zijn gebruikelijke waardige gereserveerdheid. Een huivering van geestdrift trok door Dannyl, niet veel anders dan de opwinding die hij zo lang geleden had gevoeld toen hij samen met Tayend de landen van de Landenbond verkende.
Unh gebaarde naar de opening. ‘Jij eerst.’
Dannyl grinnikte. Natuurlijk. Het was veel waarschijnlijker dat hij zou overleven als ze een wild dier zouden verrassen, of Verraders.
De vloer bestond uit los grind en half glijdend ging hij de ruimte binnen. Hij keek om zich heen en zag alleen duisternis en een suggestie van muren overal om hem heen. Hij bleef staan terwijl Unh naar hem toe gleed en versterkte daarna de kracht van het licht...
... en dook ineen toen muren van glinsterende edelstenen het licht weerkaatsten. Een geluid echode door de kamer en hij besefte dat hij een kreet van angst had geslaakt.
Er kwamen geen meedogenloze klappen. Hij haalde zwaar adem, zijn hart bonkte in zijn borst.
‘Jij eerder iets zoals dit hebben gezien,’ stelde Unh vast. Hij bekeek Dannyl met belangstelling.
Dannyl keek naar hem. ‘Ja.’ Het had geen zin het te ontkennen. Zijn reactie was overduidelijk geweest.
‘Dit niet gevaarlijk zijn.’
De man sprak met zekerheid en autoriteit. Nu was het Dannyls beurt om nieuwsgierig naar zijn metgezel te kijken.
‘Je weet wat dit is?’
Unh knikte en keek om zich heen met een schrandere en tevreden uitdrukking op zijn gezicht. ‘Ja. Deze stenen geen macht hebben. Zij niet gemaakt zijn om macht te hebben. Zij natuurlijk zijn. Veilig.’
‘Dus... de stenen op de plek waar ik eerder was, waren gemaakt om gevaarlijk te zijn?’
‘Ja. Door mensen. Waar deze plaats was?’
‘In Elyne. Onder de eeuwenoude ruïne van een stad.’
Unh knikte opnieuw. ‘Een volk ooit leefde in de bergen hier. Zij het geheim van de stenen kenden. Maar zij verdwenen zijn. Alles eindigt.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Niet alles,’ verbeterde hij zichzelf. ‘Duna paar geheimen gehouden hebben.’
‘Jij wéét hoe je edelstenen moet maken die magie hebben?’
‘Ik niet. Sommigen van mijn volk. De getrouwen.’ Zijn gezicht werd boos. ‘En Verraders. Lang geleden zij kwamen en zij sloten verbond met ons. Maar zij belofte niet nakomen en de geheimen stelen. Daarom ik Sachakanen helpen, zelfs na wat zij doen met mijn volk. De Duna niet vergeven Verraders.’
‘Weten de Verraders hoe je grotten moet maken zoals die in Elyne?’ vroeg Dannyl. Als hij dat had geweten, zou hij deze grot nooit zomaar binnen zijn gegaan als een kind dat voor de lol iets onderzoekt.
‘Nee,’ antwoordde Unh. ‘Niemand dat weten. Zelfs de Duna sommige dingen vergeten.’
‘Dat is dan iets wat waarschijnlijk beter vergeten kan worden.’
‘Ja.’ Unh grinnikte. ‘Ik jou aardig vinden, Kyraliaan.’
Verrast knipperde Dannyl met zijn ogen. ‘Dank je. Ik vind jou ook aardig.’
De man draaide zich om. ‘Wij nu teruggaan naar kamp. Ik spoor gevonden hebben.’
De grot uit komen was veel moeilijker dan erin, met de stenen die onder hun voeten vandaan gleden, maar de Bosjesman zette zijn tenen in het ruwe oppervlak van een zijkant van de scheur en klom er op die manier uit. Dannyl creëerde een kleine schijf van magie onder zijn voeten en zweefde eruit. Unh leek dit erg grappig te vinden.
De wandeling terug naar het kamp ging veel sneller, omdat Unh niet langer hoefde te stoppen om de grond te onderzoeken. Dannyl zag tot zijn opluchting dat de magiërs hun slaven hadden toegestaan te gaan slapen; ze lagen verspreid over de grond achter hen. De magiërs dronken een of ander soort likeur uit de versierde mokken die iedereen had meegebracht. Dannyl accepteerde een beetje van de vurige drank. Hij luisterde maar met een half oor naar hun gesprek over de zoon van een Ashaki die geen vaardigheden had als een handelaar en zijn familie te gronde zou richten.
Zijn gedachten keerden steeds terug naar de angst die hem had overvallen toen hij de muur van edelstenen had gezien. Het is niet eens bij me opgekomen om me af te vragen hoeveel die edelstenen waard zijn, zelfs niet nadat ik gekalmeerd was. Hmm. Volgens mij deed ik dat de vorige keer ook niet. Maar toen was ik nogal afgeleid...
Een herinnering schoot door zijn hoofd toen hij volledig beroofd van macht wakker was geworden. Aan Tayend en het besef van iets wat hij het grootste deel van zijn leven voor zichzelf verborgen had gehouden. Dat hij een flikker was. Dat hij van Tayend hield.
Hij voelde een golf van verdriet. Het is jammer dat we zo sterk zijn veranderd. In plaats van om elkaar heen te groeien zoals het romantische idee van stellen die als verstrengelde bomen zijn, raakten wij ongemakkelijk in elkaar verstrikt en wedijverden om water en grond.
Hij snoof zacht. Dergelijke sentimentele beelden kwamen meer overeen met de smaak van de dichters die Tayends vriendjes waren. Hij keek naar de Sachakanen en Unh. Zij zouden zulke ideeën dwaas vinden, maar om totaal verschillende redenen.
Weten de Verraders van de grot? Unh zei dat de scheur nieuw was. Ik betwijfel of de Sachakanen ervan weten. Van wat ik me herinner, zijn edelstenen de voornaamste handelswaar van de Duna. Ik vraag me af of Unh van plan is terug te komen met een paar van zijn mensen om de stenen te bergen voordat de Verraders ze ontdekken.
Toen herinnerde hij zich iets wat Unh had gezegd. De Duna wisten hoe je edelstenen kon maken met magische eigenschappen. Het was moeilijk voor te stellen dat een volk als het zijne toegang kon hebben tot dergelijke bijzondere kennis, terwijl ze maar een eenvoudig, nomadisch leven leidden.
Misschien ligt het allemaal niet zo eenvoudig.
Hoe kon het dat de Verraders dergelijke macht hadden en toch hun verborgen stad nooit hadden verlaten? Er waren duidelijk beperkingen aan de edelstenen. Misschien moesten ze aan een oppervlak worden bevestigd, in een grot, in groten getale, om een effectief wapen te zijn.
De verslagen over de opslagsteen zeiden niet dat deze ergens aan was vastgemaakt. Als dat zo was geweest, zou het verwijderen hem waardeloos hebben gemaakt. Waarom dan de moeite nemen de dief te achtervolgen?
Lorkin zou veel belangstelling hebben voor wat hij vannacht had geleerd. Maar Lorkin was bij de Verraders...
... en de Verraders hadden kennis van magische edelstenen.
Dannyls adem stokte.
Opeens begreep hij iets wat hem ernstig in verlegenheid zou kunnen brengen tegenover de mannen met wie hij hier was, de Sachakaanse koning, het Gilde, en niet te vergeten, Lorkins moeder.
Opeens begreep hij dat er een goede kans bestond dat Lorkin niet gevonden wilde worden.
Niet lang na zonsopgang liet Savara halt houden op een hoge, onbeschutte bergrug. In de loop van de nacht was het pad steeds steiler en ruwer geworden en alle Verraders in hun groep hadden kleine lichtjes vlak boven de grond laten zweven om zo het pad te verlichten. Ze wees mensen aan om de wacht te houden, stuurde verkenners erop uit en zei tegen de rest van de groep dat ze onder de kam van de bergrug, uit het zicht, konden rusten en moesten proberen wat te slapen.
‘Onze achtervolgers hebben inmiddels een achterstand van meerdere uren,’ zei ze. ‘Zij zullen ook moeten stoppen om te rusten en ze zijn niet zo gewend om te reizen in dergelijk ruw terrein als wij. We zullen verdergaan als de zon onder is.’
De rest van de Verraders droeg kleine rugzakken zoals die Lorkin, Tyvara en Chari hadden gedragen sinds ze de boerenkar hadden verlaten. Hij ontdekte nu wat de opgerolde bundels van dikke stof waren. Ze werden uitgerold om te dienen als matras. Hij had gedacht dat ze een soort deken waren. Maar het was verstandig dat ze een matras bij zich hadden in plaats van een deken. Magiërs konden de lucht wel verwarmen, maar ze konden de grond niet zachter maken.
Vooral niet hier, dacht hij terwijl hij zich uitstrekte naast Chari en Tyvara. De omgeving bestond helemaal uit rotsen en stenen, met af en toe een verwrongen boom ertussen. Hij hoorde voetstappen, draaide zich om en zag Savara dichterbij komen. Snel stond hij weer op.
‘Ik heb nagedacht over je voorstel en dit voorgelegd aan de koningin,’ vertelde ze hem. Ongetwijfeld via een bloedring, dacht hij. ‘Als je nog steeds met ons mee wilt gaan naar Vrijstad, zal ze dat toestaan. Maar zij zal niet degene zijn die beslist of je toestemming krijgt om weer weg te gaan. Die beslissing zal genomen worden via stemming, wat het waarschijnlijk maakt dat je zult moeten blijven. Veel Verraders zullen bang zijn dat je de ligging van de stad zult onthullen als we je laten gaan.’
Lorkin knikte. ‘Ik begrijp het.’
‘Denk er maar even over na,’ zei ze. ‘Maar ik moet je besluit weten voordat we vanavond vertrekken.’
Ze liep weg, klom naar de top van de bergrug en ging in de schaduw van een groot rotsblok zitten. Om de wacht te houden, bedacht Lorkin. Hij ging weer liggen, ondanks de wetenschap dat hij niet zou kunnen slapen nu hij een dergelijke beslissing moest nemen.
‘Niemand zal het verkeerd vinden als je naar huis gaat,’ zei een stem vlakbij.
Hij rolde om en zag dat Chari naar hem keek, een arm onder haar hoofd bij wijze van kussen.
‘Deze andere partij, die iemand stuurde om mij te doden, zullen ze dat opnieuw proberen als ik naar Vrijstad ga?’ vroeg hij.
‘Nee,’ antwoordde ze zonder aarzelen. ‘Een van onze koninginnen besloot lang geleden dat er geen moorden gepleegd mogen worden in Vrijstad. Ik denk dat sommigen van ons volk besloten dat als het een goed politiek werktuig was buiten Vrijstad, het ook erbinnen kon werken. Moord is moord in Vrijstad, behalve wanneer het een terechtstelling is, wat de straf is voor moord.’
Lorkin knikte. Dat is wat Tyvara te wachten staat.
‘Bestaat er een kans dat een Verrader mijn gedachten zal willen lezen?’
‘Ze zullen allemaal graag binnen in dat hoofd van jou willen kijken. Maar dat mogen ze niet tenzij jij ermee instemt. Iemands gedachten onder dwang lezen is ook een ernstige misdaad. Het zou ons te veel laten lijken op de Ashaki.’
‘Dus als ik weiger... Maar ze zullen toch zeker wel willen weten of ik goede bedoelingen heb voordat ze me de stad in laten komen.’
‘Dat zullen ze wel willen. Maar wetten zijn wetten. Sommige zijn een beetje achterlijk. Zoals dat de koningin kan besluiten of een buitenstaander wordt toegestaan de stad binnen te komen, maar niet of hij ook weer kan vertrekken.’
‘Als ik niet weg kan gaan, wat zal er dan van mij verwacht worden?’
‘Onze wetten eerbiedigen, natuurlijk.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Wat inhoudt dat je een bijdrage moet leveren aan het werk van de stad. Je kunt niet verwachten dat je te eten krijgt en een bed om op te slapen als je niet op de een of andere manier meehelpt.’
‘Dat klinkt redelijk.’
Chari glimlachte. ‘Nog meer vragen?’
‘Nee.’ Lorkin ging op zijn rug liggen. ‘Nog niet, in elk geval.’
Lorkin had veel nagedacht sinds ze spreekster Savara en haar gezelschap hadden ontmoet en hij erachter was gekomen dat hij Vrijstad misschien niet zou kunnen verlaten. Hij had de redenen waarom hij wel of niet zou gaan op een rijtje gezet. Het rijtje van redenen om het niet te doen was kort:
Ik kwam naar Sachaka om Dannyl te ondersteunen, niet om in mijn eentje op avontuur te gaan – zelfs niet als dat avontuur zou kunnen leiden tot een nuttig verbond voor het Gilde.
Hij had niet het gezag om te onderhandelen over een verbond. Maar hij hoefde de Verraders alleen zover te krijgen dat ze wilden onderhandelen en dan zorgen dat een Gildemagiër met de juiste autoriteit hen kon ontmoeten. Zoals Dannyl.
Moeder zal het niet prettig vinden.
Maar dit was een beslissing die hij zelf moest nemen, alleen hijzelf. Maar toch voelde hij zowel verlangen als schuld als hij aan haar dacht. Het idee haar nooit meer te zien of te spreken, stond hem helemaal niet aan. Hij had nog steeds geen kans gehad haar bloedring te gebruiken zonder dat hij het bestaan ervan verraadde. Als hij Vrijstad binnenging, zou hij dan gefouilleerd worden? Zouden de Verraders de ring van hem afnemen als ze hem vonden? En als ze zo achterdochtig waren dat ze hem niet eens zouden toestaan om Vrijstad weer te verlaten, zouden ze zeker niet willen dat hij een magisch instrument gebruikte dat hem in staat stelde alles wat hij wist aan het Gilde over te brengen.
Hij begon het idee te krijgen dat hij hem snel moest gebruiken, al was het alleen maar om zijn moeder gerust te stellen. En dan moest hij een plek vinden om hem te verbergen.
De ring houden is nog een reden om niet naar Vrijstad te gaan. Maar het is slechts een kleine reden. En een die ik kan verwijderen.
Er waren echter veel meer redenen om wel te gaan dan niet. Ten eerste was daar Tyvara. Hij moest er niet aan denken haar te verlaten. Als hij haar niet verdedigde tijdens de rechtszaak, zou ze misschien terechtgesteld worden. Ze had zijn leven gered en zou daarvoor kunnen sterven. En dat zou dan zijn schuld zijn.
Zelfs al wist ik dat alles met haar in orde was, de gedachte om haar nooit meer te zien... Zijn borst verkrampte en zijn hart begon sneller te kloppen. Hij fronste zijn voorhoofd. Er steekt hier meer achter dan een verplichting haar te helpen. Ik vind haar aardig. Heel aardig. Ik zou haar niet kunnen verlaten, zelfs al heeft ze niet dezelfde gevoelens voor mij.
Hij dacht aan de dingen die Chari had gesuggereerd. ‘Niet de eerste de beste man voor onze Tyvara. Maak je daar geen zorgen over.’ De vrouw geloofde dat Tyvara hem aantrekkelijk vond. Maar Tyvara gedroeg zich niet zo.
Ze leek vastbesloten hem af te wijzen, keek boos en afkeurend als hij tegen haar sprak en probeerde hem over te halen naar huis te gaan. Elke keer als ze dat deed, verzekerde Chari hem dat Tyvara zich schuldig voelde. Ze had hem immers niet eerder verteld welke prijs vastzat aan het binnengaan van Vrijstad. En ze wilde niet dat hij zijn vrijheid opofferde voor haar.
Maar als ik me door haar laat overhalen om naar huis te gaan, zal ze niet alleen mij hebben gered, maar waarschijnlijk ook haar eigen leven voor mij hebben opgeofferd. Dat kan ik niet laten gebeuren.
Tyvara was niet de enige reden waarom hij naar Vrijstad moest gaan. Om zo ver te zijn gekomen, zo dicht bij deze Verraders en niet te proberen onderhandelingen te starten tussen hen en het Gilde zou een verspilling van een prachtige kans zijn. Hij vermoedde dat vreemdelingen niet vaak de kans kregen Vrijstad binnen te gaan en dergelijke voorstellen te doen. Zelfs als de Verraders niets voelden voor het idee, moest hij in ieder geval zorgen dat ze er eens over nadachten.
Maar hoe realistisch was de hoop dat mensen die zo gesloten waren op een dag handel zouden willen drijven met het Gilde?
Tja, als ze kennis van genezen willen krijgen, zullen ze wel moeten.
De Verraders zouden kunnen besluiten dat het veiliger was om geneeskunde te weigeren en verstopt te blijven voor de wereld, zodat ze vast bleven zitten in Vrijstad. Maar het was het risico waard.
Hij moest toegeven dat hij een knagende verplichting voelde om zijn vaders verraad goed te maken. Hoewel hij hun nooit kennis over genezen zou geven zonder toestemming van het Gilde, kon hij bewerkstelligen dat die toestemming werd gegeven. Hij had het gevoel dat hij dit de Verraders verplicht was.
En als alles volgens plan verloopt, zullen we iets terugkrijgen. Misschien alleen deze vaardigheid om gedachtelezen te blokkeren, maar ik heb het gevoel dat ze veel meer te bieden hebben. Ik weet zeker dat het gedachten blokkeren gedaan wordt met behulp van een soort van edelsteen zoals de bloedstenen. Dat zou een heel nieuw veld van magie zijn om te ontdekken.
Het Gilde zou op geen enkele manier willen onderhandelen met de Verraders zolang ze Lorkin gevangenhielden. Uiteindelijk, als de Verraders kennis van genezen wilden hebben, zouden ze hem moeten laten gaan. Ondertussen... Chari had verteld over verslagen. Omdat ze al eeuwenlang verstopt zaten, moesten de Verraders historische informatie hebben die Dannyl nog nooit eerder had gezien. Verslagen die konden leiden tot het herontdekken van eeuwenoude magie. Magie die het Gilde kon gebruiken voor haar verdediging.
Ervan uitgaande dat dergelijke magie bestaat, gebruikt kan worden voor verdediging en het mij ooit zal lukken om de informatie naar het Gilde te sturen.
Lorkin zuchtte. Misschien was hij te optimistisch om te denken dat de Verraders op een dag een verbond zouden aangaan met het Gilde en de Landenbond en dat hij zijn vrijheid terug zou krijgen. Misschien was het ijdele hoop.
Toch waren de Verraders veel betere mensen dan degenen die over de rest van Sachaka heersten. Om te beginnen, haatten ze de slavernij. Ze beschouwden iedereen als gelijkwaardig, mannen en vrouwen, magiërs en niet-magiërs.
Ze hadden ook overal hun netwerk, via hun spionnen. Hij moest toegeven dat de mogelijkheid dat zij op een dag Sachaka zouden overnemen, aantrekkelijk was. Hij twijfelde er niet aan dat ze als eerste slavernij zouden afschaffen. Maar hij betwijfelde of ze zwarte magie zouden opgeven. Maar toch zou het een grote stap vooruit zijn als Sachaka lid werd van de Landenbond.
Hoe kan ik het opgeven en teruggaan naar Arvice, na alles wat ik daar heb gezien? De slaven, de afschuwelijke hiërarchie gebaseerd op erfopvolging en zwarte magie. De samenleving van de Verraders kan niet erger zijn dan dat.
Zoveel redenen om naar Vrijstad te gaan. Zo weinig om terug te gaan naar Arvice.
Hij had niet echt beseft dat hij opstond tot hij merkte dat hij stond. Het gevoel van resolute vastberadenheid was opwindend. Hij stapte langs sluimerende vrouwen en liep naar de plek waar Savara met gesloten ogen tegen de rotswand leunde.
‘Ik ga mee naar Vrijstad,’ vertelde hij haar omdat hij vermoedde dat ze niet sliep.
Haar ogen schoten open en keken hem aan. Ze staarde naar hem, haar blik verontrustend intelligent. Onwillekeurig dacht hij dat ze in haar jeugd heel mooi geweest moest zijn.
‘Goed,’ zei ze.
‘Maar u moet me laten onderhandelen met afgezant Dannyl,’ voegde hij eraan toe. ‘Hij zal het niet opgeven. Als u mijn moeder kende, zou u begrijpen waarom. Uiteindelijk zal hij Vrijstad vinden, of u zult hem moeten doden. Ik vind hem aardig en zou het op prijs stellen als u hem niet doodde. En als u dat wel deed, zou dat waarschijnlijk gevolgen hebben die niet goed zijn voor de Verraders.’
‘Hoe wil je hem overhalen om te stoppen met de achtervolging?’
Hij glimlachte grimmig. ‘Ik weet wat ik tegen hem moet zeggen. Maar ik moet alleen met hem spreken.’
‘Ik betwijfel of de Ashaki je zullen laten gaan als ze je zien.’
‘Dan zullen we hem bij hen vandaan moeten lokken.’
Ze fronste haar voorhoofd toen ze hierover nagedacht. ‘Ik denk dat we dat wel kunnen organiseren.’
‘Dank u.’
‘Ga slapen. We zullen ons door hen moeten laten inhalen, dus kunnen we in de tussentijd beter zorgen dat we een beetje uitrusten.’
Hij liep terug naar zijn matras en zag dat Tyvara rechtop zat en boos naar hem keek.
‘Wat?’ vroeg hij.
‘Je kunt er maar beter niet van uitgaan dat er meer tussen mij en jou bestaat dan er feitelijk is, Kyraliaan,’ zei ze zacht.
Hij staarde haar aan en voelde twijfel opkomen. Ze staarde terug, draaide zich abrupt om en ging met haar rug naar hem toe liggen. Hij ging op zijn matras liggen en merkte dat bezorgdheid aan hem begon te knagen.
Misschien komt dit écht maar van één kant...
‘Maak je geen zorgen,’ fluisterde Chari. ‘Dit doet ze altijd. Hoe aardiger ze iemand vindt, hoe harder ze hem van zich afduwt.’
‘Hou je kop, Chari,’ siste Tyvara.
Lorkin bleef op de harde grond liggen, maar wist dat slapen onmogelijk zou zijn. Het zou een heel lange dag worden. En hij begon zich af te vragen of er niet een behoorlijk negatieve kant kon zitten aan het leven in een stad van vrouwen zoals deze twee.
Terwijl Regin de laatste fase van de Ichani-invasie aanhaalde, vervloekte Sonea Cery opnieuw en probeerde niet te luisteren. Nadat ze het Gilde hadden verlaten, hadden zij en de genezer die de boodschap had gebracht zich met het rijtuig naar de kliniek gehaast.
Sinds dat moment zijn er zoveel uren verstreken dat het voelt als iets wat gisteren is gebeurd.
Er was een oponthoud geweest, herinnerde ze zich. Een genezer die nieuw was op de kliniek had haar opgehouden met vragen over het protocol. Sonea had de man verteld dat hij dergelijke vragen aan elke genezer kon stellen en aan sommige van de assistentes, maar die leek hij niet te vertrouwen. Tegen de tijd dat Sonea zich kon losmaken, stond Regin op haar te wachten.
Hij kwam in een overdekte kar die gebruikt werd om voorraden naar het huis van zijn familie te brengen. Ze had zich vreemd misplaatst gevoeld toen ze achter in de oude kar reden met allebei een lege krat als kruk. Maar het was een slimme zet. Ze zouden te veel aandacht trekken als ze aankwamen in een Gilderijtuig.
Hij had ook een paar oude, versleten mantels meegebracht om over hun gewaden te dragen. Daarvoor was ze heel dankbaar en een beetje beschaamd omdat zij niet had nagedacht over hoe ze zichzelf moesten vermommen.
Tja, ik had een hoop aan mijn hoofd. Veel meer dan Regin weet. En hoewel Cery weet dat Lorkin is ontvoerd, heb ik geen kans gehad hem te vertellen dat Dannyl op dit moment bezig is Lorkin op te sporen.
Toen ze hun bestemming bereikten, kwam er een man op hen toegelopen die hun vertelde dat hun gastheer op hen wachtte – ze hoefden alleen op de laatste deur links achter in die steeg te kloppen. Ze waren het gebouw van de oude slachterij binnengegaan, de eigenaar was gedwongen geweest zijn zaak te verhuizen toen de wijk welvarender werd en daardoor ook kieskeuriger over zijn bewoners. Tegenwoordig werd het gebruikt als een pakhuis.
De zon ging onder toen we aankwamen. Ik was bang dat we te laat waren. Ik had me niet hoeven haasten.
Ze waren een verrassend goed gemeubileerde kamer binnengeleid. Een man met een uitzonderlijk uiterlijk was opgestaan van een van de dure stoelen om voor hen te buigen. Hij was zo donker als een Lonmar, maar met een duidelijk rode tint in zijn huid en vreemde, langwerpige ogen die haar deden denken aan tekeningen van de gevaarlijke roofdieren die door de bergen zwierven.
Hij had echter geen accent. Hij stelde zich voor als Skellin en bood hun iets te drinken aan. Dat hadden ze afgeslagen. Ze vermoedde dat Regin net zo weinig zin had als zij om zijn zintuigen te verdoven vlak voor een mogelijke confrontatie met magie.
Misschien had ik dat drankje toch moeten aannemen.
Skellin was duidelijk verheugd hen te ontmoeten. Toen hij eindelijk was opgehouden met hen eindeloos op te hemelen – dat hij in het gezelschap verkeerde van de beroemde zwarte magiër Sonea zelf – vertelde hij hun zijn geschiedenis. Hij en zijn moeder hadden hun vaderland verlaten – een land ver in het noorden – toen hij nog een kind was. Faren, de Dief met wie Sonea ooit was overeengekomen magie voor hem te gebruiken als hij haar in ruil daarvoor zou verbergen voor het Gilde, had hem opgevoed om zijn opvolger te worden. Hij herinnerde zich weinig van zijn vaderland en beschouwde zichzelf als een Kyraliaan.
Inmiddels begon Sonea hem iets aardiger te vinden, hoewel ze niet was vergeten dat hij roet invoerde. Toen Cery eindelijk kwam, werd Skellin serieus en hij legde uit hoe zijn valstrik werkte. Hij had ontdekt dat de wilde magiër werkte voor een roetverkoper die zijn voorraad kocht van een werkman in dit gebouw. Ze konden elk moment komen om meer te halen. Maar het was nooit duidelijk wanneer ze kwamen. Soms vroeg in de avond, soms laat. Skellin had mannen op de uitkijk staan die hem zouden vertellen wanneer zij en de verkoper eraan kwamen. Ze hoefden alleen maar te wachten.
En wachten hebben we gedaan, dacht ze. Uren en uren. En het enige wat ik wil doen is teruggaan naar Osen om te vragen of Dannyl Lorkin al heeft gevonden.
In plaats daarvan was Regin en haar dringend verzocht verhalen over het Gilde te vertellen. Skellin wist hoe zij een magiër was geworden, maar niet hoe Regin lid was geworden van het Gilde. Hoewel Regins verhaal weinig opwindend of ongebruikelijk was, intrigeerde het Skellin duidelijk. Daarna wilde hij weten hoe hun onderwijs op de universiteit was georganiseerd. Of er regels waren die ze moesten volgen. Welke disciplines er waren en wat deze inhielden.
Het werd minder aangenaam toen hij hun verzocht de Ichani-invasie te beschrijven. ‘Jullie moeten verbazingwekkende verhalen te vertellen hebben,’ had de Dief grijnzend gezegd. ‘Ik was er natuurlijk nog niet. Mijn moeder en ik waren toen nog niet aangekomen in dit land.’
Regin had haar gered door het verhalen vertellen van haar over te nemen. Zo hoefde ze niet zelf die pijnlijke tijd uit haar leven weer op te rakelen. Ze vroeg zich af of hij had vermoed hoe moeilijk het voor haar moest zijn. Hoe het ook zat, ze voelde zelfs nog meer dankbaarheid jegens hem.
Nu heb ik vanavond drie dingen waarvoor ik hem moet bedanken, dacht ze. De kar, de mantels en het niet herbeleven van enkele onaangename herinneringen. Ik kan maar beter...
Een klop op de deur onderbrak haar gedachten. Skellin riep en een magere man in zwarte kleding opende de deur.
‘Ze zijn er,’ zei de man, waarna hij de kamer weer verliet.
Zo zacht mogelijk slaakte Sonea een zucht van opluchting. Ze stonden allemaal op. Skellin keek hen om beurten aan.
‘Als jullie willen, kunnen jullie je mantels hier laten. Niemand anders dan mijn mensen en de wilde magiër zullen jullie zien.’ Hij glimlachte. ‘Ik kijk ernaar uit om die beroemde macht van jullie aan het werk te zien. Volg me.’
Achter elkaar liepen ze door een lange gang. Door de ramen aan de tegenoverliggende kant scheen zwak licht.
Het is bijna ochtend. We zijn de hele nacht op geweest! Ze voelde een steek van ongerustheid. Heeft Dannyl Lorkin al gevonden? Wat als Osen iemand heeft gestuurd om mij te halen en ze ontdekten dat ik weg ben? Zelfs al heeft hij dat niet gedaan, mijn bondgenoten in de kliniek zullen moeite hebben gehad om de nieuwe genezer te weerhouden naar mij te zoeken om me nog meer vragen te stellen.
Iemand moet mijn afwezigheid inmiddels hebben gemerkt.
Maar zelfs als dat zo was, zou het niet belangrijk zijn. Als zij en Regin terugkeerden naar het Gilde met de wilde magiër kon ze toch niet meer verbergen dat ze buiten de kliniek was geweest. Als Rothen gelijk had, zou dat niemand iets kunnen schelen. Ieders aandacht zou gericht zijn op de ontdekking dat er een magiër in de stad had gewoond die niet alleen geen lid was van het Gilde maar ook werkelijk had gewerkt voor misdadigers.
Als hij ongelijk had, zouden dingen erg onaangenaam worden voor hen beiden.