2

DUBIEUZE CONNECTIES

Ze werd vroeger wakker dan anders. Het was nog een paar uur voor het ochtendgloren. In het duister knipperde Sonea met haar ogen en ze vroeg zich af wat haar had gewekt. Een droom? Of had iets echts haar midden in de nacht tot deze plotselinge staat van alertheid gebracht?

      Toen hoorde ze een geluid, zacht maar onmiskenbaar, in de aangrenzende kamer.

      Met bonkend hart en een tintelende hoofdhuid stond ze op en liep stilletjes naar de deur van de slaapkamer. Daarachter hoorde ze een voetstap en nog een. Ze pakte de deurklink, verzamelde haar magie, wierp een schild op en haalde diep adem.

      De deurklink draaide zacht. Ze trok de deur een stukje naar zich toe en gluurde erlangs. In het vage maanlicht dat door de raamschermen kwam, zag ze een gestalte heen en weer lopen door de ontvangstkamer. Mannelijk, klein en heel bekend. Opluchting golfde door haar heen.

      ‘Cery,’ zei ze en ze trok de deur open. ‘Wie anders zou midden in de nacht mijn kamers binnen durven sluipen?’

      Hij draaide zich om en keek haar aan. ‘Sonea...’ Hij haalde diep adem, maar zei niets meer. Een lange stilte volgde en ze fronste haar voorhoofd. Het was niets voor hem om te aarzelen. Was hij gekomen om een gunst te vragen waarvan hij wist dat deze haar niet zou aanstaan?

      Ze concentreerde zich en schiep een kleine lichtbol, groot genoeg om de kamer te verlichten met een zachte gloed. Haar adem stokte even. Zijn gezicht was zo getekend. De jaren vol gevaar en zorgen, kortom, zijn leven als een Dief, hadden hem sneller doen verouderen dan iedereen die ze kende.

      Ik draag ook heel wat merktekens van mijn jaren, dacht ze, maar mijn gevechten waren niet meer dan het kleinzielige gekibbel van magiërs, niet het overleven in de compromisloze en vaak wrede onderwereld.

      ‘Zo... Wat brengt jou midden in de nacht naar het Gilde?’ vroeg ze en ze stapte de ontvangstkamer in.

      Hij keek haar bedachtzaam aan. ‘Je vraagt me nooit hoe ik hier binnenkom zonder opgemerkt te worden.’

      ‘Ik wil het niet weten. Ik wil niet dat iemand anders erachter komt, in het uitzonderlijke geval dat ik iemand moet toestaan mijn gedachten te lezen.’

      Hij knikte. ‘Aha. Hoe gaat het hier?’

      Ze haalde haar schouders op. ‘Hetzelfde. Rijke en arme novicen kibbelen. En nu sommige van de voormalige arme novicen zijn afgestudeerd en magiërs zijn geworden, hebben we gekibbel op een nieuw niveau. Maar dat moeten we serieus nemen. Over een paar dagen zal er een bijeenkomst zijn. Dan wordt een petitie besproken die de regel verwerpt die novicen en magiërs verbiedt om te gaan met misdadigers of mensen met een slechte reputatie. Als de petitie succesvol is, zal ik niet langer regels overtreden als ik met jou praat.’

      ‘Dan kan ik door de hoofdpoort lopen en formeel een audiëntie aanvragen?’

      ‘Ja. En dat is een scenario dat de hoge magiërs slapeloze nachten bezorgt. Ik durf te wedden dat ze wensten dat ze de lagere klasse nooit toestemming hadden gegeven om toe te treden tot het Gilde.’

      ‘We wisten altijd dat ze het zouden betreuren.’ Hij zuchtte en keek de andere kant op. ‘Inmiddels denk ik dat het beter was geweest als er geen einde was gekomen aan de Zuivering.’

      Sonea keek afkeurend en vouwde haar armen over elkaar. Ze voelde een steek van woede en ongeloof. ‘Dat meen je niet.’

      ‘Alles is alleen maar slechter geworden.’ Hij liep naar een raam en maakte een van de schermen open, erachter lag niets dan duisternis.

      ‘En dat is omdat de Zuivering is gestopt?’ Met toegeknepen ogen keek ze naar zijn rug. ‘En het heeft niets te maken met een bepaalde nieuwe ondeugd die de levens van zoveel Imardianen verwoest, rijk en arm?’

      ‘Roet?’

      ‘Ja. De Zuivering doodde er honderden, maar roet heeft duizenden vernietigd – en nog veel meer tot slaven gemaakt.’ Iedere dag zag ze de slachtoffers in haar kliniek. Niet alleen degenen die verstrengeld zaten in de verleidingen van het verdovende middel, maar ook hun wanhopige ouders, echtgenoten, broers en zussen, kinderen en vrienden.

      En voor zover ik weet, is Cery een van de Dieven die het invoert en verkoopt, dacht ze ondanks zichzelf en niet voor de eerste keer.

      ‘Ze zeggen dat het maakt dat je niets meer voelt,’ zei Cery zacht en hij draaide zich naar haar om. ‘Geen zorgen meer of ongerustheid. Geen angst. Geen... verdriet.’

      Zijn stem stokte bij dat laatste woord en opeens merkte Sonea dat al haar zintuigen scherper werden.

      ‘Wat is er, Cery? Waarom ben je hierheen gekomen?’

      Hij haalde diep adem en liet de lucht langzaam ontsnappen. ‘Mijn gezin,’ zei hij, ‘is vannacht vermoord.’

      Even stond Sonea te draaien op haar benen. Een stekende pijn trok door haar heen, als herinnering dat sommige verliezen nooit vergeten kunnen worden – nooit vergeten mogen worden. Maar ze hield zich in. Ze zou Cery niet kunnen helpen als ze zich erdoor liet overmannen. Hij zag er verloren uit. Zijn ogen onthulden geschoktheid en verdriet. Ze liep naar hem toe en trok hem in haar armen. Even verstijfde hij, daarna zakte hij tegen haar aan.

      ‘Het hoort erbij als je een Dief bent,’ zei hij. ‘Je doet alles wat je kunt om je mensen te beschermen, maar er is altijd gevaar. Vesta verliet me omdat ze er niet mee kon leven. Er niet tegen kon dat ze opgesloten zat. Selia was sterker. Dapperder. Na alles wat ze heeft meegemaakt, verdiende ze niet... En de jongens...’

      Vesta was de eerste vrouw van Cery geweest. Ze was slim, maar prikkelbaar en leed aan woedeaanvallen. Selia paste veel beter bij hem, kalm en met de rustige wijsheid van iemand die de wereld met open ogen beziet en toch vergevingsgezind is. Sonea hield hem vast terwijl hij schokte van het snikken en voelde tranen in haar eigen ogen. Kan ik me voorstellen hoe het moet zijn om een kind te verliezen? Ik ken de angst om hem kwijt te raken, maar niet de pijn van daadwerkelijk verlies. Ik denk dat het erger moet zijn dan ik me kan voorstellen. Te weten dat je kinderen nooit zullen opgroeien... Behalve... Hoe zit het met zijn andere kind? Dat moet nu al bijna volwassen zijn.

      ‘Is Anyi in orde?’ vroeg ze.

      Cery werd rustiger en trok zich terug. Zijn gezicht was gespannen van onzekerheid. ‘Ik weet het niet. Ik heb iedereen laten denken dat ik niet geïnteresseerd was in Vesta en Anyi nadat ze me verlieten, voor hun eigen bescherming – maar ik heb er wel voor gezorgd dat Anyi en ik elkaar af en toe tegenkwamen, zodat ze me in ieder geval zou blijven herkennen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Wie dit ook heeft gedaan, hij is langs de beste sloten gekomen die voor geld te koop zijn en langs mensen die ik volkomen vertrouwde. Ze hebben hun onderzoek goed gedaan. Misschien weten ze ook van haar bestaan. Of misschien weten ze het wel, maar kennen ze haar verblijfplaats niet. Als ik uitzoek hoe het met haar gaat, leid ik hen misschien naar haar toe.’

      ‘Kun je haar waarschuwen?’

      Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Ja. Misschien...’ Hij zuchtte. ‘Ik moet het proberen.’

      ‘Wat zul je haar aanraden?’

      ‘Ze moet zich verbergen.’

      ‘Dan maakt het niet uit of je hen wel of niet naar haar toe leidt, nietwaar? Ze zal zich toch moeten verbergen.’

      Hij keek nadenkend. ‘Waarschijnlijk heb je gelijk.’

      Sonea glimlachte toen een blik van vastberadenheid zijn gezicht harder maakte. Zijn hele lichaam was nu gespannen. Hij keek naar haar en zijn gezichtsuitdrukking werd verontschuldigend.

      ‘Ga maar,’ zei ze. ‘En wacht de volgende keer niet zo lang om op bezoek te komen.’

      Het lukte hem even te glimlachen. ‘Ik zal eraan denken. O, er is nog iets anders. Het stelt niets voor, maar ik geloof dat een van de nieuwe Dieven, Skellin, graag zijn eigen magiër zou willen hebben. Hij is een roetleverancier, dus je kunt maar beter hopen dat geen van jouw magiërs een zwak heeft voor die troep.’

      ‘Ze zijn niet míjn magiërs, Cery,’ bracht ze hem in herinnering en niet voor de eerste keer.

      In plaats van zijn gebruikelijke grijns, reageerde hij nu met een grimas. ‘Ja. Maar goed. Als je niet wilt weten hoe ik hier binnenkom en weer wegga, kun je beter de kamer verlaten.’

      Sonea rolde met haar ogen en liep naar de slaapkamerdeur. Ze draaide zich om voordat ze de deur dichtdeed. ‘Goedenacht, Cery. Het spijt me heel erg van je gezin en ik hoop dat Anyi in leven is en niet in gevaar verkeert.’

      Hij knikte en slikte moeilijk. ‘Ik ook.’

      Daarna sloot ze de deur achter zich en wachtte. Er klonk een paar keer zacht gebonk in de ontvangstkamer, daarna was alles stil. Ze telde tot honderd voordat ze de deur opnieuw opendeed. De kamer was verlaten. Ze zag geen spoor van zijn binnenkomst of vertrek.

      De duisternis achter de raamschermen was nu niet meer zo ondoordringbaar. Zij had een grijzige teint aangenomen en een zweem van vormen en gedaanten werd net zichtbaar in het vroege ochtendlicht. Ze deed een stap naar voren en stopte. Was dat de vierkante massa van het verblijf van de opperheer, of was het inbeelding? Hoe dan ook, de gedachte eraan deed een huivering over haar rug lopen.

      Hou op. Hij is daar niet.

      Balkan woonde er al twintig jaar. Ze had zich vaak afgevraagd of hij zich achtervolgd voelde door de schaduw van de vorige bewoner, maar had het nooit ter sprake gebracht omdat ze dacht dat zoiets tactloos zou zijn.

      Hij is op de heuvel. Achter je.

      Ze draaide zich om en keek door de muren heen, zag in haar verbeelding de nieuwe, glanzend witte stenen tussen het grijs van de eeuwenoude begraafplaats. Een oud verlangen vervulde haar, maar ze aarzelde. Ze had veel te doen vandaag. Maar het was nog vroeg – de dageraad brak nog maar net aan. Ze had tijd. En het was al een poosje geleden. Cery’s verschrikkelijke nieuws riep een behoefte op om... Wat eigenlijk? Misschien eer te betonen aan zijn verlies door dat van haar te gedenken. Ze had behoefte iets meer te doen dan haar dagelijkse routine te volgen en net te doen alsof er niet iets verschrikkelijks was gebeurd.

      Ze keerde terug naar haar slaapkamer waar ze zich waste en snel aankleedde, sloeg een mantel om haar schouders – zwart boven op zwart – glipte door de voordeur van haar vertrekken en liep zo zacht als ze kon door de hal van het magiërsverblijf naar de ingang, vervolgens naar buiten en over het pad naar de begraafplaats.

      Er waren nieuwe paden aangelegd sinds ze de begraafplaats meer dan twintig jaar geleden samen met heer Rothen voor het eerst had bezocht. Onkruid was verwijderd, maar het Gilde had een muur van beschermende bomen rond de buitenste graven laten staan. Ze zag de glanzende tegels van pas gehouwen steen. Bij het afsluiten van sommige graven was ze aanwezig geweest, bij andere niet. Wanneer een magiër stierf, kwam alle overgebleven magie in zijn of haar lichaam vrij en wanneer dat voldoende was, werd het lichaam verteerd. Dus de oude graven waren lang een mysterie geweest. Als er geen lichaam was om ter aarde te bestellen, waarom waren er hier dan graven?

      De herontdekking van zwarte magie had die vraag beantwoord. De laatst overgebleven magische energie van die magiërs werd eeuwen geleden aan hen onttrokken door een zwarte magiër, waardoor er een lichaam overbleef om te begraven.

      Nu zwarte magie niet langer taboe was, maar streng werd gecontroleerd, waren begrafenissen opnieuw populair geworden. De taak om de laatste macht van een magister op te zuigen viel toe aan de twee zwarte magiërs van het Gilde; aan haar en aan zwarte magiër Kallen.

      Sonea vond dat ze aanwezig moest zijn bij een begrafenis als ze de laatste macht van een magiër had overgenomen na zijn dood. Ik vraag me af of Kallen dezelfde plicht voelt wanneer een magiër hem kiest. Ze liep naar een eenvoudige, onversierde steenklomp en droogde met magische hitte de dauw op een hoek ervan, zodat ze kon gaan zitten. Haar ogen vonden de naam die erin was gebeiteld. Akkarin. Je zou het amusant gevonden hebben om te zien hoeveel van de magiërs die zo tegen de opleving van zwarte magie waren, zich er op het eind toe bekeren zodat hun vlees na hun dood achterblijft om weg te rotten in de grond. Misschien zou jij net zoals ik vinden dat het gepaster is voor een magiër om zijn lichaam te laten verteren en – ze wierp een blik op de steeds weelderiger wordende versieringen op de nieuwere graven die door het Gilde waren aangelegd – heel wat minder kostbaar.

      Ze keek naar de woorden op het graf waarop ze zat. Een naam, een titel, de naam van een Huis, de naam van een familie. Daaronder waren de woorden ‘Vader van Lorkin’ toegevoegd, in kleine, weerspannige letters. Haar eigen naam werd niet genoemd. En dat zal ook nooit gebeuren, zolang jouw familie er iets over te zeggen heeft, Akkarin. Maar ieder geval hebben ze je zoon geaccepteerd.

      Ze zette haar bitterheid van zich af en dacht een tijdje aan Cery en zijn gezin, stond zichzelf toe aan haar verdriet te denken en de pijn van medeleven te voelen. Gaf herinneringen de gelegenheid terug te komen, sommige welkom, sommige niet. Na een poosje haalde het geluid van voetstappen haar uit haar overpeinzingen en ze besefte dat de zon al helemaal op was.

      Ze draaide zich om, keek naar de bezoeker en glimlachte toen ze Rothen dichterbij zag komen. Even was zijn gerimpelde gezicht een masker van bezorgdheid, daarna ontspande het zich opgelucht.

      ‘Sonea,’ zei hij en hij bleef even staan om op adem te komen. ‘Er kwam een boodschapper voor jou. En niemand wist waar je heen was.’

      ‘En ik durf te wedden dat dat een hoop onnodig gedoe en opwinding heeft veroorzaakt.’

      Hij keek haar fronsend aan. ‘Dit is geen goed moment om het Gilde te laten twijfelen aan hun vertrouwen in een magiër van eenvoudige komaf, Sonea, nu er binnenkort een verzoek ingediend zal worden om de regels te veranderen.’

      ‘Is er ooit wel een goed moment?’ Ze stond op en zuchtte. ‘Bovendien, ik heb het Gilde niet vernietigd en alle Kyralianen niet tot slaven gemaakt, of wel soms? Ik ging een eindje lopen. Daar is niets sinisters aan.’ Ze keek hem aan. ‘Ik heb de stad al twintig jaar niet verlaten en ben alleen het terrein van het Gilde afgegaan om in de kliniek te werken. Is dat niet genoeg?’

      ‘Voor sommigen niet. En helemaal niet voor Kallen.’

      Sonea haalde haar schouders op. ‘Van Kallen verwacht ik dat. Het is zijn taak.’ Ze legde haar hand op zijn elleboog en ze begonnen terug te lopen over het pad. ‘Maak je geen zorgen over Kallen, Rothen. Die kan ik wel aan. Bovendien zal hij niet durven klagen over het feit dat ik Akkarins graf bezoek.’

      ‘Je had een boodschap achter moeten laten voor Jonna, waarin je vertelde waar je heen ging.’

      ‘Ik weet het, maar dit soort dingen hebben de neiging een beetje spontaan op te komen.’

      Hij wierp een blik op haar. ‘Gaat het wel?’

      Ze glimlachte tegen hem. ‘Ja. Ik heb een zoon die in leven is en goed gezond, een kliniek in de stad waar ik iets nuttigs kan doen en jou. Wat heb ik verder nog nodig?’

      Hij zweeg even nadenkend. ‘Een echtgenoot?’

      Ze lachte. ‘Een echtgenoot heb ik niet nódig. Ik weet niet eens zeker of ik er wel een wil. Ik dacht dat ik eenzaam zou zijn nadat Lorkin vertrok uit mijn kamers, maar ik merk dat ik het prettig vind om meer tijd voor mezelf te hebben. Een echtgenoot... zou maar in de weg lopen.’

      Rothen grinnikte.

      Of zou een zwakheid zijn die een vijand kon uitbuiten, merkte ze dat ze dacht. Maar die gedachte had meer te doen met Cery’s nieuws dat nog vers in haar hoofd zat dan met een echte bedreiging. Hoewel ze bepaald niet zonder vijanden was, hadden ze meer een hekel aan haar vanwege haar eenvoudige komaf, of vreesden ze de zwarte magie die zij beoefende. Niets wat wie dan ook ertoe zou brengen iemand van wie ze hield kwaad te doen. Anders zouden ze Lorkin allang hebben aangevallen.

      Bij de gedachte aan haar zoon kwamen herinneringen uit zijn kindertijd naar boven. Beelden vloeiden door elkaar heen, van langer geleden en meer recent, gelukkige en teleurstellende, en ze kreeg een bekend, gespannen gevoel dat deels geluk was en deels pijn. Als hij stilletjes was en nadenkend, diep nadacht of erg slim uit de hoek kwam, herinnerde hij haar zo aan zijn vader. Maar zijn zelfverzekerde, charmante, koppige en expressieve kant was zo anders dan Akkarin dat ze hem alleen kon zien als een persoon die uniek was en volkomen zichzelf en die op niemand leek. Hoewel Rothen beweerde dat de koppige en expressieve kant van zijn natuur beslist van haar kwam.

      Toen ze het bos uit liepen, keek Sonea neer op het Gildeterrein. Voor hen stonden de verblijven van de magiërs, een lang rechthoekig gebouw waarin de magiërs woonden die ervoor kozen om op het terrein te leven. Aan de tegenoverliggende zijde lag een binnenhof, waarachter een ander gebouw het eerste qua ligging en vorm weerspiegelde – de verblijven van de novicen.

      Aan de andere zijde van de binnenplaats lag het fraaiste van de Gildegebouwen; de universiteit. Drie verdiepingen hoog, rees het uit boven alle andere bouwwerken van het Gilde. Zelfs na twintig jaar voelde Sonea nog steeds een zweem van trots dat zij en Akkarin dit gebouw hadden gered. En, zoals altijd, werd het gevolgd door droefheid en spijt om wat dit had gekost. Als ze het gebouw hadden laten instorten, waardoor iedereen die daarbinnen was achtergebleven de dood had gevonden, en zij zich in plaats daarvan de macht van de arena hadden toegeëigend, was Akkarin misschien blijven leven.

      Maar het zou niet uitgemaakt hebben hoeveel macht we hadden verzameld. Nadat hij gewond was geraakt, zou hij er toch voor hebben gekozen mij al zijn macht te geven en te sterven in plaats van zichzelf te genezen – of zich door mij te laten genezen – en daardoor te riskeren dat we het gevecht met de Ichani verloren. En ongeacht hoeveel macht we verzameld hadden, ik had nooit voldoende tijd gehad om Kariko te verslaan én tegelijkertijd Akkarin te genezen. Ze fronste. Misschien heeft Lorkin zijn koppige kant toch niet van mij.

      ‘Kom je nog in de verleiding om je voorkeur uit te spreken voor het verzoekschrift?’ vroeg Rothen toen ze het pad afliepen. ‘Ik weet dat je de regel het liefst zou afschaffen.’

      Ze schudde haar hoofd.

      Rothen glimlachte. ‘Waarom niet?’

      ‘Ik zou misschien meer kwaad doen dan goed. Ik ben opgegroeid in de sloppenwijken en ik brak een eed, leerde verboden magie en was zo ongehoorzaam aan de hoge magiërs en de koning dat zij gedwongen waren me te verbannen. Dat is niet bepaald een reden om vertrouwen te hebben in magiërs die afkomstig zijn uit de lagere klasse.’

      ‘Je hebt het land gered.’ ‘Ik híélp Akkarin het land te redden. Dat is heel iets anders.’

      Rothen trok een lelijk gezicht. ‘Jouw rol was even groot – en je hebt de uiteindelijke klap toegebracht. Dat zouden ze zich moeten herinneren.’

      ‘En Akkarin offerde zichzelf op. Zelfs al was ik geen vrouw, en niet in de sloppen geboren, toch zou het me moeilijk vallen om dat te evenaren.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Ik ben niet geïnteresseerd in dank en erkenning, Rothen. Het enige wat voor mij belangrijk is, zijn Lorkin en de kliniek. En jij, natuurlijk.’

      Hij knikte. ‘Maar als ik je nu eens vertelde dat heer Regin heeft aangeboden de tegenstanders van het verzoekschrift te vertegenwoordigen?’

      Ze voelde haar maag ineenkrimpen bij die naam. Hoewel de novice die haar tijdens haar eerste jaren op de universiteit zo erg had gepest nu een volwassen man was, die getrouwd was en twee volwassen dochters had, en haar altijd heel beleefd en respectvol had behandeld sinds de Ichani-invasie, voelde ze ondanks zichzelf nog steeds wantrouwen en weerzin.

      ‘Dat verbaast me niets,’ zei ze. ‘Hij is altijd een snob geweest.’

      ‘Ja, hoewel zijn karakter heel wat is verbeterd sinds jouw dagen als novice.’

      ‘Nou, dan is hij een goedgemanierde snob.’

      Rothen grinnikte. ‘Kom je nu wel in de verleiding?’

      Ze schudde opnieuw haar hoofd.

      ‘Tja, je kunt er maar beter van uitgaan dat jouw mening over dit onderwerp gevraagd zal worden,’ waarschuwde hij. ‘Velen zullen willen weten wat jij vindt en zullen je advies vragen.’

      Toen ze de binnenplaats bereikten, zuchtte Sonea. ‘Dat betwijfel ik. Maar voor het geval je gelijk hebt, zal ik overwegen hoe ik moet antwoorden op vragen die mijn kant opkomen. Ik wil ook geen belemmering zijn voor de indieners van het verzoekschrift.’

      En als Regin de tegenstanders vertegenwoordigt, kan ik beter alert zijn op slimme tactieken. Zijn manieren mogen dan beter zijn geworden, hij is nog steeds net zo snugger en sluw als altijd.

 

Er was een kleine, keurige kleermakerswinkel in de West-Gliarstraat in het Noorderkwartier die, als je de juiste mensen kende, toegang gaf tot kleine privékamers op de tweede verdieping waar vertier werd aangeboden aan de jonge, rijke mannen van de stad.

      Lorkin was hier vier jaar geleden voor het eerst mee naartoe genomen door zijn vriend en medenovice Dekker, samen met de rest van hun vrienden. Zoals altijd was het Dekkers idee geweest. Hij was de meest doldrieste van Lorkins vrienden, hoewel dat een kenmerkende eigenschap was van de meeste jonge krijgers. Van de rest van de groep had alchemist Sherran altijd alles gedaan wat Dekker voorstelde, maar genezers Reater en Orlon waren niet zo gemakkelijk over te halen tot kattenkwaad. Misschien waren genezers van nature gewoon altijd voorzichtig. Wat de reden ook was, Lorkin had alleen ingestemd om met Dekker mee te gaan omdat deze twee ook niet hadden geweigerd.

      Vier jaar later waren ze allemaal afgestudeerde magiërs en de kleermakerswinkel was hun favoriete ontmoetingsplek. Vandaag had Perler zijn nicht Jalie uit Elyne meegenomen om hun trefpunt voor de eerste keer te bezoeken.

      ‘Dus dit is de kleermakerswinkel waar ik zoveel over heb gehoord,’ zei de jonge vrouw terwijl ze de kamer rondkeek. Het meubilair was van uitstekende kwaliteit, afdankertjes uit de rijkere huizen van de stad. De muurschilderingen en raamschermen waren grof zowel qua uitvoering als onderwerp.

      ‘Ja,’ antwoordde Dekker. ‘Alle geneugten die je maar kunt wensen.’

      ‘Tegen een vergoeding,’ zei ze met een zijdelingse blik op hem.

      ‘Tegen een vergoeding die we graag namens jou willen betalen, omdat we je gezelschap zo aangenaam vinden.’

      Ze glimlachte. ‘Je bent zo lief!’

      ‘Maar niet zonder toestemming van haar oudere neef,’ voegde Perler eraan toe met een doordringende blik op Dekker.

      ‘Natuurlijk,’ zei de jongere man met een lichte buiging in Perlers richting.

      ‘En welke geneugten hebben jullie dan wel in de aanbieding?’ vroeg Jalie aan Dekker.

      Hij wuifde met een hand. ‘Geneugten van het lichaam, geneugten van de geest.’

      ‘Van de geest?’

      ‘O! Laten we een komfoor laten komen,’ zei Sherran met glanzende ogen. ‘En een beetje roet om ons te ontspannen.’

      ‘Nee,’ zei Lorkin. Hij hoorde hoe een andere stem hem bijviel en knikte dankbaar naar Orlon, die een even grote hekel aan het verdovende middel had als hij.

      Ze hadden het één keer eerder geprobeerd en Lorkin had het een verontrustende ervaring gevonden. Het was niet zozeer dat door het middel Dekkers wrede kant naar buiten kwam, zodat hij het meisje dat toentertijd smoorverliefd op hem was had geplaagd en gekweld, maar hoe dat gedrag Lorkin opeens niet had gehinderd. In feite had hij het vermakelijk gevonden, al kon hij zich later niet herinneren waarom.

      De verliefdheid van het meisje was die dag geëindigd en Sherrans liefdesrelatie met roet was begonnen. Daarvoor deed Sherran altijd alles wat Dekker hem vroeg. Sinds die dag deed hij dat alleen als het niet tussen hem en roet in kwam.

      ‘Laten we gewoon iets drinken,’ stelde Perler voor. ‘Wat wijn.’

      ‘Drinken magiërs?’ vroeg Jalie. ‘Ik dacht dat ze dat niet mochten.’

      ‘Dat mogen we wel,’ verzekerde Reater haar, ‘maar het is geen goed idee om echt dronken te worden. Je kunt net zo goed je beheersing verliezen over je magie als over je maag of je blaas.’

      ‘Ik begrijp het,’ zei ze. ‘Dus dan moet het Gilde er zeker voor zorgen dat er geen schooiers binnengelaten worden die verslaafd zijn aan de drank?’

      De anderen keken schuins naar Lorkin, en hij glimlachte. Hij wist dat dit niet gebeurde omdat zijn moeder een ‘schooier’ was, maar omdat ze wisten dat hij weg zou lopen als ze meer dan het gebruikelijke grapje maakten over de lagere klasse.

      ‘Er zijn waarschijnlijk meer snobs verslaafd aan drank dan schooiers,’ vertelde Dekker haar. ‘We hebben manieren om hen in toom te houden. Welke wijn zou je willen drinken?’

      Lorkin keek de andere kant op toen het gesprek ging over verschillende soorten wijn. ‘Schooiers’ en ‘snobs’ waren namen die de rijke en de arme novicen elkaar hadden gegeven nadat het Gilde had besloten nieuwkomers van buiten de Huizen op de universiteit toe te laten.

      De bijnaam ‘schooier’ werd gebruikt omdat geen van de novicen uit de lagere klasse echt arm was. Alle novicen kregen een genereuze toelage van het Gilde. Net zoals magiërs, hoewel zij hun inkomen konden aanvullen via magische of andere methoden. Er moest een benaming verzonnen worden en omdat die toevallig niet zo vleiend was, hadden de schooiers teruggeslagen met hun eigen bijnaam voor novicen uit de Huizen. Een die toepasselijk was, dat moest Lorkin toegeven.

      Lorkin paste in geen van beide groepen. Zijn moeder was afkomstig uit de sloppenwijken, zijn vader uit een van de machtigste Huizen in Imardin. Hij was opgegroeid binnen het Gilde, ver weg van de politieke machinaties en verplichtingen van de Huizen en van het harde leven in de sloppenwijken. De meesten van zijn vrienden waren snobs. Hij was een vriendschap met schooiers niet bewust uit de weg gegaan, maar het was moeilijk om met de schooiers in gesprek te komen, hoewel ze niet zo’n hekel aan hem leken te hebben als aan de snobs. Pas na een aantal jaren, toen Lorkin een vaste vriendenkring van snobs had, besefte hij dat de schooiers door hem geïntimideerd werden – of eerder, door wie zijn vader was geweest.

      ‘... Sachaka, hoe is dat? Houden ze echt nog steeds slaven?’

      Lorkins aandacht keerde terug naar het gesprek en hij huiverde. De naam van het land waar zijn vaders moordenaar vandaan was gekomen, deed altijd een huivering over zijn rug lopen. Hoewel het vroeger van angst was geweest, voelde hij nu eerder een vreemde opwinding. Sinds de Ichani-invasie had de Landenbond aandacht besteed aan het buurland dat ze vroeger negeerden. Magiërs en diplomaten hadden het gewaagd om naar Sachaka te reizen, in een poging een toekomstig conflict te vermijden door onderhandelingen, verdragen en handel. Iedere keer als zij terugkwamen, brachten ze verhalen mee over een vreemde cultuur en een nog vreemder landschap.

      ‘Dat doen ze,’ antwoordde Perler. Lorkin ging iets meer rechtop zitten. Reaters oudere broer was een paar weken geleden uit Sachaka teruggekeerd, nadat hij een jaar gewerkt had als assistent van de Gildegezant in Sachaka. ‘Hoewel je de meesten van hen niet ziet. Je gewaden verdwijnen uit je kamer en komen schoongemaakt terug, maar je ziet nooit wie ze weghaalt. De slaaf die is aangesteld om je te bedienen, zie je natuurlijk wel. We hebben er allemaal een.’

      ‘Dus jij had een slaaf?’ vroeg Sherran. ‘Is dat niet tegen de wet van de koning?’

      ‘Ze zijn niet ons eigendom,’ antwoordde Perler schouderophalend. ‘De Sachakanen weten niet hoe ze met bedienden moeten omgaan, dus we moeten hen toestaan ons slaven toe te wijzen. Anders zouden we onze kleren zelf moeten wassen en zelf onze maaltijden moeten koken.’

      ‘Wat natuurlijk verschríkkelijk zou zijn,’ zei Lorkin spottend. Zijn moeders tante was haar bediende en haar familie werkte als dienaren voor de rijke families, maar ze hadden een waardigheid en een vindingrijkheid die hij respecteerde. Hij had zich voorgenomen dat als hij ooit huishoudelijke klusjes zou moeten doen, hij zich daardoor niet zo vernederd zou voelen als zijn medemagiërs.

      Perler keek hem aan en schudde zijn hoofd. ‘Er zou geen tijd zijn om het zelf te doen. Er is altijd zoveel werk. Aha, hier zijn de drankjes.’

      ‘Wat voor soort werk?’ vroeg Orlon terwijl glazen wijn of water werden ingeschonken en rondgedeeld.

      ‘Onderhandelen over handelscontracten, proberen de Sachakanen aan te moedigen om slavernij uit te bannen zodat ze kunnen toetreden tot de Landenbond, op de hoogte blijven van de politiek van Sachaka – afgezant Maron had gehoord over een groep rebellen en hij probeerde daar meer over te weten te komen, tot hij moest terugkeren om de problemen van zijn familie aan te pakken.’

      ‘Klinkt saai,’ zei Dekker.

      ‘Eigenlijk was het nogal opwindend.’ Perler grinnikte. ‘Een beetje beangstigend af en toe, maar ik had het gevoel dat we echt iets deden wat van belang was. Dat we, nou ja, geschíédenis schreven. Dat wat je doet, verschil uitmaakt en je dingen ten goede keert – al is het dan maar in kleine stapjes.’

      Lorkin voelde een vreemde opwinding. ‘Denk je dat ze de slavernij zullen afschaffen?’ vroeg hij.

      Perler haalde zijn schouders op. ‘Sommigen willen wel, maar het is moeilijk te zeggen of ze uit beleefdheid doen alsof ze het ermee eens zijn, of dat ze echt iets van ons aannemen. Maron denkt dat het veel gemakkelijker zal zijn hen te overtuigen slavernij op te geven dan zwarte magie.’

      ‘Zolang wij zelf twee zwarte magiërs hebben, zal het moeilijk zijn om hen over te halen zwarte magie op te geven,’ merkte Reater op. ‘Lijkt een beetje hypocriet.’

      ‘Zodra zij zwarte magie uitbannen, zullen wij dat ook doen,’ zei Perler zelfverzekerd.

      Dekker draaide zich om en grijnsde naar Lorkin. ‘Als dat gebeurt zal Lorkin zijn moeder niet opvolgen.’

      Lorkin snoof spottend. ‘Alsof ze dat zou toestaan. Ze wil veel liever dat ik haar opvolg bij het leidinggeven aan de kliniek.’

      ‘Dat is toch niet zo erg?’ vroeg Orlon zacht. ‘Ook al heb je alchemie gekozen, dat betekent toch niet dat je de genezers niet kunt helpen.’

      ‘Om zoiets als een kliniek te leiden, moet je beschikken over een volkomen standvastige toewijding,’ antwoordde Lorkin. ‘Die heb ik niet. Hoewel ik bijna zou wensen dat het wel zo was.’

      ‘Waarom?’ vroeg Jalie.

      Lorkin spreidde zijn handen wijd uit. ‘Ik zou graag iets nuttigs met mijn leven willen doen.’

      ‘Puh!’ zei Dekker. ‘Als je in de gelegenheid bent je hele leven te doen wat je leuk vindt, waarom zou je dat dan niet doen?’

      ‘Verveling?’ suggereerde Orlon.

      ‘Wie is er verveeld?’ zei een nieuwe, vrouwelijke stem.

      Een heel ander soort huivering liep over Lorkins ruggengraat. Hij voelde zijn adem stokken en zijn maag kromp akelig ineen. Iedereen draaide zich om en keek naar een donkerharige jonge vrouw die door de deur naar binnen glipte. Glimlachend keek ze de kamer rond. Toen haar ogen die van Lorkin ontmoetten, bevroor haar glimlach, maar slechts eventjes.

      ‘Beriya.’ Hij sprak haar naam uit bijna zonder het te willen en onmiddellijk had hij er spijt van, omdat het zo zwak en pathetisch klonk.

      ‘Kom erbij zitten,’ zei Dekker uitnodigend.

      Néé, wilde Lorkin zeggen. Maar hij werd geacht over Beriya heen te zijn. Het was twee jaar geleden dat haar familie haar had meegenomen naar Elyne. Toen ze ging zitten, keek hij de andere kant op alsof hij niet in haar was geïnteresseerd. Hij probeerde de spieren te ontspannen die waren verstijfd op het moment dat hij haar stem had gehoord. En dat was het merendeel van zijn spieren.

      Ze was de eerste vrouw op wie hij verliefd was geworden – en tot nu toe de enige. Elke mogelijkheid om elkaar te ontmoeten hadden ze benut, openlijk en in het geheim. Ze was elk moment in zijn gedachten geweest en ze had beweerd dat het voor haar net zo was. Alles zou hij voor haar hebben gedaan.

      Sommige mensen hadden hen aangemoedigd, anderen hadden halfzachte pogingen gedaan om hem te helpen met beide voeten op de grond te blijven – in elk geval op het punt van zijn studie van magie. Het probleem was dat er zowel voor zijn moeder als voor Beriya’s familie geen reden was om hun verkering af te keuren. En het bleek dat hij tot de totaal verliefde soort behoorde. Geen enkele vorm van sympathie of strenge preken hielp. Zelfs niet van heer Rothen, die hij respecteerde en liefhad als een favoriete grootvader. Iedereen had besloten te wachten tot hij voldoende hersteld was om zich te concentreren op iets anders dan Beriya en hem dan te helpen zijn scholing weer op te pakken.

      Toen had haar nicht hen samen in bed aangetroffen en haar familie had erop gestaan dat zij zo snel mogelijk zouden trouwen. Het deed er niet toe dat hij, als een magiër, kon voorkomen dat Beriya zwanger werd. Als ze niet trouwden, zou ze door elke toekomstige huwelijkskandidaat worden beschouwd als ‘bedorven waar’.

      Lorkin en zijn moeder hadden ingestemd. Maar Beriya had geweigerd.

      Ze wilde hem ook niet meer zien. Toen het hem op een dag eindelijk lukte om haar in een hoek te drijven, had ze hem verteld dat ze nooit van hem had gehouden. Dat ze hem had aangemoedigd omdat ze had gehoord dat magiërs de liefde konden bedrijven zonder het gevaar een kind te verwekken. En dat het haar speet dat ze tegen hem had gelogen.

      Zijn moeder had hem verteld dat het ellendige gevoel dat hij had voor veel magiërs de enige manier was om een beetje te begrijpen hoe niet-magiërs zich voelden als ze ziek waren. De beste remedie was tijd en het vriendelijke gezelschap van familie en vrienden. Daarna had ze Beriya’s gedrag beschreven in woorden die hij niet zou kunnen herhalen in het gezelschap van de meeste mensen die hij kende.

      Gelukkig had Beriya’s familie haar meegenomen naar Elyne, zodat ze ver weg was tegen de tijd dat de pijn voldoende afnam om boosheid te voelen. Hij had gezworen niet opnieuw verliefd te worden, maar toen een meisje in zijn alchemieklas interesse had getoond, was zijn voornemen weggeëbd. Hij hield van haar praktische instelling. Ze was alles wat Beriya niet was geweest. Er heerste een vreemde hypocrisie in de cultuur van Kyralia: niemand verwachtte dat vrouwelijke magiërs celibatair bleven. Maar tegen de tijd dat hij besefte dat hij niet van haar hield, was zij smoorverliefd op hem. Hij had alles gedaan wat hij kon om de verbinding zo vriendelijk mogelijk te beëindigen, maar hij wist dat ze nu een verschrikkelijke hekel aan hem had.

      De liefde, had hij bedacht, bracht niets dan ellende.

      Beriya liep naar een stoel en ging elegant zitten. ‘Zo, wie verveelt zich?’ vroeg ze.

      Terwijl de anderen dit ontkenden, nam Lorkin haar op en dacht na over de lessen die hij had geleerd. Het afgelopen jaar had hij een paar vrouwen ontmoet die niet alleen prettig gezelschap waren, maar ook goede minnaressen en hij wilde niet meer dan dat. Hij was erachter gekomen dat hij de voorkeur gaf aan dit soort ontmoetingen. De manier waarop Dekker meisjes verleidde, eindigde alleen maar in verdriet en schandaal – of erger – en dat trok hem niet aan. En het liefdeloze huwelijk waartoe Reater door zijn ouders was gedwongen leek hem de ergste nachtmerrie.

      Vaders familie heeft al een tijdje niet meer geprobeerd een bruid voor me te vinden. Misschien beginnen ze door te krijgen hoeveel plezier moeder heeft in het bederven van al hun plannen met mij. Hoewel ik zeker weet dat ze het niet zou tegenhouden als ik iets echt zou willen.

      Met moeite liet hij zijn gedachten terugkeren naar het heden en luisterde naar het gesprek dat overging in geroddel over gezamenlijke vrienden van Beriya en Dekker. Lorkin liet de rest van de middag aan zich voorbij glijden. Uiteindelijk gingen de twee genezers weg om de nieuwe renbaan te bezoeken en Beriya vertrok om een nieuwe jurk te passen. Dekker, Sherran en Jalie gingen te voet op weg naar huis, ze woonden allemaal in dezelfde straat in de Binnenste Cirkel, zodat Lorkin alleen moest terugkeren naar het Gilde.

      Al wandelend door de straten van de Binnenste Cirkel keek Lorkin peinzend naar de mooie, grote gebouwen. Deze plek was al zijn hele leven zijn thuis. Hij had nooit ergens anders gewoond. Was nooit naar een ander land geweest. Had zelfs de stad nooit verlaten. Voor zich kon hij de poorten van het Gilde zien.

      Zijn dat voor mij de tralies van een gevangenis, of een muur om gevaar buiten te sluiten? Erachter lag de façade van de universiteit, waar zijn ouders ooit een laatste wanhopige strijd hadden uitgevochten met zwarte magiërs uit Sachaka. Die magiërs waren niet meer dan Ichani, criminele verschoppelingen uit Sachaka. Hoe zou dat gevecht geëindigd zijn als het Ashaki waren geweest, edele krijgers die zwarte magie gebruikten? We hadden geluk dat we die strijd hebben gewonnen. Dat weet iedereen. Zwarte magiër Kallen en mijn moeder zullen misschien niet in staat zijn ons te redden als de Sachakanen ooit besluiten tot een echte invasie.

      Een bekende gedaante naderde de poort vanaf het Gildeterrein. Toen de man erdoorheen liep, glimlachte Lorkin. Hij kende heer Dannyl via zijn moeder en heer Rothen. Het was een tijdje geleden dat hij de historicus had gezien. Zoals altijd had Dannyl een afwezige frons op zijn gezicht en Lorkin wist dat de oudere magiër hem gemakkelijk voorbij zou kunnen lopen zonder hem te zien.

      Héér Dánnýl, riep Lorkin terwijl hij zijn geestelijke stem stil hield. Geestelijke communicatie werd afgekeurd omdat deze door alle magiërs kon worden gehoord – of het nu vrienden waren of vijanden. Maar het roepen van de naam van een andere magiër werd veilig bevonden, omdat dit weinig informatie gaf aan andere luisteraars.

      De lange magiër keek op, zag Lorkin, en zijn frons verdween. Ze liepen naar elkaar toe en ontmoetten elkaar bij de ingang van de straat waar Dannyl woonde.

      ‘Heer Lorkin. Hoe gaat het?’

      Lorkin haalde zijn schouders op. ‘Goed, hoor. Hoe gaat het met uw onderzoek?’

      Dannyl keek bedenkelijk naar de stapel die hij bij zich had. ‘De Grote Bibliotheek heeft een aantal verslagen gestuurd die misschien wat meer details bevatten over de staat van Imardin na de dood van Tagin.’

      Lorkin kon zich niet herinneren wie Tagin was, maar hij knikte toch. Dannyl was al zo lang bezig met zijn geschiedenis van magie dat hij vaak vergat dat andere mensen niet zo goed op de hoogte waren van de details als hij. Het moet heerlijk zijn om te weten waaraan je je leven wilt wijden, dacht Lorkin. In plaats van dit gezeur over wat je met jezelf aan moet.

      ‘Hoe... Hoe bent u op het idee gekomen om een geschiedenis van magie te schrijven?’ vroeg hij.

      Dannyl keek Lorkin aan en haalde zijn schouders op. ‘De taak vond mij,’ zei hij. ‘Soms zou ik willen dat dit niet was gebeurd, maar dan vind ik weer een nieuw stukje informatie en,’ hij glimlachte ironisch, ‘herinner ik me weer hoe belangrijk het is dat het verleden niet vergeten wordt. Uit de geschiedenis moeten we lering trekken en misschien zal ik op een dag op een of ander geheim stuiten dat ons tot voordeel kan zijn.’

      ‘Zoals zwarte magie?’ vroeg Lorkin.

      Dannyl trok een gezicht. ‘Misschien iets wat minder gevaar oplevert en niet zoveel offers vergt.’

      Lorkin voelde zijn hart overslaan. ‘Een ander soort van defensieve magie? Dat zou een geweldige vondst zijn.’ Het zou het Gilde niet alleen bevrijden van de noodzaak zwarte magie te gebruiken, maar zou ook een verdediging kunnen opleveren tegen de Sachakanen, of hen overhalen zwarte magie en slavernij op te geven en lid te worden van de Landenbond. Als ik zoiets zou vinden... Maar dit is een idee van Dannyl, niet van mij...

      Dannyl haalde zijn schouders op. ‘Misschien vind ik wel helemaal niets. Maar de waarheid vinden, die beschrijven en veiligstellen, is voor mij genoeg.’

      Tja... Als het Dannyl niet kan schelen... Zou hij het erg vinden als iemand anders naar een alternatief voor zwarte magie zocht? Zou hij het erg vinden als ik dat deed? Een tinteling van hoop liep over Lorkins rug.

      Hij haalde diep adem. ‘Zou ik... Zou ik eens mogen kijken naar het werk dat u tot nu toe heeft gedaan?’

      De wenkbrauwen van de oudere magiër schoten omhoog. ‘Natuurlijk. Het lijkt me interessant om te horen wat jij ervan vindt. Misschien zie jij iets waar ik overheen heb gekeken.’ Hij tuurde even de straat af en haalde zijn schouders op. ‘Waarom kom je niet bij Tayend en mij eten? Daarna kan ik je mijn aantekeningen en bronnen laten zien en je vertellen welke hiaten in de geschiedenis ik probeer te dichten.’

      Lorkin merkte dat hij knikte. ‘Dank u.’ Als hij terugging naar zijn kamer in het Gilde, zou hij alleen maar gaan tobben over Beriya en zichzelf ervan proberen te overtuigen dat hij beter af was zonder haar. ‘Ik weet zeker dat het fascinerend zal zijn.’

      Dannyl wees naar zijn huis, een prachtig gebouw van twee verdiepingen dat hij had gehuurd sinds hij met pensioen was na een betrekking als Gildegezant in Elyne. Hoewel bekend was dat Dannyl en Tayend meer waren dan vrienden, werd er de laatste tijd weinig over gesproken. Dannyl had ervoor gekozen in de stad te leven in plaats van op het terrein van het Gilde omdat het, zoals hij zei, ‘een soort overeenkomst is; het Gilde doet alsof het blind is, dus wij geven hun niets te zien’.

      ‘Moet je eerst terug naar het Gilde?’

      Lorkin schudde zijn hoofd. ‘Nee, maar als u Tayend en de bedienden eerst even moet waarschuwen...’

      ‘Nee, daar zitten ze niet mee. Tayend neemt de hele tijd onverwachte bezoekers mee naar huis. Onze bedienden zijn eraan gewend.’

      Hij wenkte en begon in de richting van zijn huis te lopen, en Lorkin liep met hem mee.