9
DE WAARHEID ACHTERHALEN
Net zoals veel novicen van lage komaf uit de armere delen van de stad, was Norrin klein van gestalte. Maar tussen de twee krijgers die hem begeleidden door de Gildehal zag hij er nog schrieler uit. Sonea voelde haar hart ineenkrimpen van mededogen toen hij omhoogkeek naar de rijen magiërs die van beide kanten op hem neer staarden. Hij werd bleek en richtte zijn blik op de vloer.
Het is wreed om hem voor het hele Gilde te slepen, dacht ze. Een verhoor door de hoge magiërs zou al intimiderend en vernederend genoeg zijn geweest. Maar iemand wilde hem tot voorbeeld stellen.
Volgens de regels van het Gilde werd elke novice die de universiteit niet bezocht of zonder toestemming het Gildeterrein verliet, beschouwd als iemand die kon uitgroeien tot een wilde magiër. Hij moest daarom voorgeleid worden voor het verzamelde Gilde om een verklaring te geven, ook al konden alleen de hogere magiërs zijn handelingen beoordelen en besluiten over een straf.
Als hij niet net voor de dag van samenkomst was gevonden, was hem dit misschien bespaard gebleven. Maar het is veel gemakkelijker om een hoorzitting aan het eind van een samenkomst te plakken dan die helemaal apart te organiseren. Ik vermoed dat als Osen alleen voor deze hoorzitting het hele Gilde bij elkaar had moeten roepen, dat hij dan soepel met de regels zou zijn omgegaan en dit had afgehandeld met alleen de hoge magiërs.
De begeleiders stopten aan de voorkant van de hal en Norrin bleef tussen hen in staan en boog voor de hoge magiërs. Grootmeester Osen keek naar de hoge magiërs – naar Sonea. Een ogenblik lang hielden hun ogen elkaar vast, daarna keek hij de andere kant op.
Anderen hadden zijn blik opgemerkt en ze merkte dat ze het onderwerp was van onderzoekende blikken van opperheer Balkan, vrouwe Vinara en decaan Jerrik. Ze weerstond de neiging haar schouders op te halen om aan te geven dat ze geen idee had waarom Osen dat moment had gekozen om naar haar te kijken. Ze negeerde hen echter en hield haar aandacht gericht op de novice.
De grootmeester naderde Norrin, wiens schouders zakten, maar hij keek niet op.
‘Novice Norrin,’ zei Osen. ‘Je bent twee maanden afwezig geweest van het terrein van het Gilde en van de universiteit. Je hebt verzoeken om terug te keren genegeerd en ons gedwongen je gevangen te nemen. Je kent de wet die beperkingen oplegt aan de bewegingsvrijheid van een novice en waar hij of zij mag verblijven. Waarom heb je die overtreden?’
Norrins schouders gingen omhoog en zakten weer terug terwijl hij diep ademhaalde. Hij ging rechtop staan en keek omhoog naar de grootmeester.
‘Ik wil geen magiër zijn,’ zei hij. ‘Nou ja, ik wil het wel, maar ik wil nog liever voor mijn familie zorgen.’ Hij zweeg en keek weer naar beneden. Sonea kon Osens gezicht niet zien, maar zijn houding was een en al geduldig afwachten.
‘Je familie?’ drong hij aan.
Norrin keek om zich heen en bloosde. ‘Mijn kleine broertjes en zusjes. Moeder kan niet voor hen zorgen. Ze is ziek.’
‘En niemand anders kan deze verantwoordelijkheid op zich nemen?’ vroeg Osen.
‘Nee. Mijn zus – na mij de oudste – is vorig jaar gestorven. De rest is te jong. Ik heb niet één keer magie gebruikt,’ voegde hij er snel aan toe. ‘Ik weet dat ik dat niet mag als ik geen magiër word.’
‘Als je geen magiër wilt worden – als je het Gilde wilt verlaten – moet je je macht laten blokkeren,’ zei Osen tegen hem.
De novice knipperde met zijn ogen en keek toen met zoveel hoop in zijn ogen op naar de grootmeester dat Sonea een steek van pijn in haar borst voelde. ‘Kunt u dat doen?’ vroeg Norrin met nauwelijks hoorbare stem. ‘Kan ik dan voor mijn familie gaan zorgen zonder dat het iemand iets kan schelen?’ Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Dat kost toch niet veel, of wel?’
Osen zweeg even en schudde daarna zijn hoofd. ‘Het kost niets, behalve gemiste kansen voor jou zelf. Kun je niet een paar jaar wachten? Zou het niet beter voor je familie zijn als je een magiër was?’
Norrins gezicht betrok. ‘Nee. Ik kan ze niet bezoeken. Ik kan hun geen geld geven. Ik kan moeders... ziekte niet verhelpen. En de anderen zijn te jong om voor zichzelf te zorgen.’
Osen richtte zich tot de hoge magiërs. ‘Ik stel voor dat we dit bespreken.’
Sonea en de anderen knikten instemmend. De grootmeester gebaarde dat de escorte de jongen naar buiten moest brengen. Zodra de deuren dichtgingen, zuchtte vrouwe Vinara luid en richtte zich tot hen.
‘De moeder van die jongen is een hoer. Ze is niet ziek, ze is verslaafd aan roet.’
‘Dat is waar,’ zei Jerrik, de decaan van de universiteit. ‘Maar hij heeft de gewoonten van zijn moeder niet overgenomen. Hij is een verstandige jongeman met goede manieren, die hard studeert en grote macht heeft. Het zou jammer zijn om hem te verliezen.’
‘Hij is te jong om te beseffen wat hij opgeeft,’ voegde heer Garrel eraan toe. ‘Hij zal het betreuren als hij magie heeft opgeofferd voor zijn familie.’
‘Maar hij zal het nog meer betreuren als hij zijn familie opoffert voor magie,’ sprak Sonea zonder dat ze het kon helpen.
Gezichten keerden zich in haar richting. Ze had er deze laatste twintig jaar geen gewoonte van gemaakt om deel te nemen aan de gesprekken van de hoge magiërs. In het begin voelde ze zich te jong en te onervaren in de Gildepolitiek om iets bij te dragen. later was het haar duidelijk geworden dat men haar haar positie te midden van hen niet gunde uit respect, maar slechts met tegenzin, vanuit een schoorvoetende erkenning van haar macht en haar hulp bij het verdedigen van het land.
Maar zodra ik iets zeg, lijk ik veel meer aandacht te trekken dan gerechtvaardigd is.
‘U hebt veel gemeen met Norrin, zwarte magiër Sonea,’ begon Osen. ‘In de weerzin om lid te worden van het Gilde – hoewel dat natuurlijk niet lag aan familieomstandigheden,’ voegde hij eraan toe. ‘Wat zouden we volgens u moeten doen om hem over te halen bij ons te blijven?’
Sonea weerstond de neiging om met haar ogen te rollen. ‘Hij wil zijn familie bezoeken en hen helpen. Sta hem dat toe en ik weet zeker dat hij graag bij ons zal blijven.’
De hoge magiërs wisselden blikken. Ze keek naar Rothen. Hij trok een gezicht en maakte daarmee duidelijk hoe onwaarschijnlijk het was dat de hoge magiërs daarmee akkoord zouden gaan.
‘Maar dat zou betekenen dat Gildegeld naar een hoer gaat en ongetwijfeld haar verslaving zal voeden,’ merkte Garrel op.
‘Er wordt elke nacht heel wat meer Gildegeld uitgegeven aan het inhuren van de diensten van hoeren dan wat het zou kosten om Norrins familie een jaar lang te voeden en te huisvesten,’ antwoordde Sonea en ze schrok zelf van de scherpte in haar stem.
Opnieuw zwegen de magiërs. En dit lijkt nu altijd te gebeuren als ik het waag om iets te zeggen, peinsde ze. Vrouwe Vinara hield haar hand voor haar mond, zag ze.
‘Norrin zal ervoor moeten zorgen dat het geld dat hij aan zijn moeder geeft niet aan roet wordt besteed,’ zei Sonea op een, naar ze hoopte, vriendelijker toon. ‘Het is duidelijk niet zijn bedoeling om zijn moeder te doden.’ Toen kreeg ze een vlaag van inspiratie. ‘Als hij wil blijven, zet hem dan aan het werk in de kliniek – zo nodig bij wijze van straf. Op die manier kan hij hen zien én wordt hij gestraft voor het overtreden van de wet.’
Overal om haar heen werd geknikt.
‘Een uitstekende oplossing,’ zei heer Osen. ‘Misschien kunt u tegelijkertijd zijn moeder overhalen om het verdovende middel op te geven.’ Verwachtingsvol keek hij haar aan. Ze zei niets en staarde onbewogen terug. Ik ben niet dom genoeg om beloften te doen als het op roet aankomt.
Osen richtte zich tot de anderen. ‘Heeft iemand bezwaar, of een ander voorstel?’
De hoge magiërs schudden allen het hoofd. Osen riep de begeleiders en Norrin naar binnen. Toen hij Sonea’s voorstel te horen kreeg, keek Norrin met openlijke dankbaarheid naar haar op. Dat lijkt een beetje te veel op verering, dacht ze. Ik kan maar beter zorgen dat ik hem hard laat werken, zodat hij me niet gaat verafgoden – of, nog belangrijker, denkt dat hij zijn zin krijgt doordat hij de regels heeft overtreden.
Osen verklaarde de zitting voor beëindigd. Sonea stond op en begon de trap af te dalen, maar vrouwe Vinara stapte naar voren en blokkeerde haar pad.
‘Het is goed dat je eindelijk eens zegt wat je vindt,’ zei de oudere genezer. ‘Dat zou je vaker moeten doen.’
Verrast knipperde Sonea met haar ogen en ze kon geen antwoord bedenken dat niet banaal klonk. Vinara’s glimlach maakte plaats voor een serieuze uitdrukking. Ze wierp een blik op de plek waar Norrin had gestaan.
‘Deze zaak toont duidelijk aan waarom we snel een beslissing moeten nemen over het al of niet veranderen of opheffen van de regel tegen omgang met misdadigers en mensen van slechte reputatie.’ Ze liet haar stem dalen. ‘Ik ben voor opheldering. De regel kan te gemakkelijk geïnterpreteerd worden op een manier die het werk van mijn genezers kan belemmeren.’
Sonea knikte en het lukte haar te glimlachen. ‘Dat geldt evenzeer voor de mijne. Wanneer denkt u dat de grootmeester zal oproepen tot een beslissende bijeenkomst?’
Vinara fronste haar voorhoofd. ‘Hij weet nog niet of het aan ons is om dit te besluiten, of aan het Gilde. In het eerste geval kan het onrechtvaardig lijken, omdat jij de enige hoge magiër bent die de magiërs en novicen van eenvoudige komaf vertegenwoordigt. Maar als we het openstellen voor het hele Gilde...’
‘Zal het niet zoveel uitmaken,’ maakte Sonea haar zin af. ‘En zullen er zeker opmerkingen gemaakt worden die, publiekelijk uitgesproken, blijvende weerzin zullen oproepen.’
Vinara haalde haar schouders op. ‘O, ik denk niet dat we dat kunnen vermijden. Maar het zou veel meer gedoe en werk opleveren en Osen is er niet van overtuigd dat het onderwerp dat waard is.’
‘Tja.’ Sonea lachte grimmig en stapte langs de vrouw heen. ‘Misschien zal de zaak van Norrin hem overtuigen van het tegendeel.’
Lorkin staarde naar de velden naast de weg en vroeg zich af hoe lang het zou duren tot hij eraan gewend raakte dat alles zo groen was. Drie dagen lang hadden ze door de woestenij gereisd en hij had het idee dat de droge stoffigheid van die plaats in elke rimpel in zijn huid en iedere holte van zijn longen was gaan zitten. Hij verlangde sterker naar een bad dan hij ooit in zijn leven had gedaan.
Iedere nacht hadden ze om de beurt de wacht gehouden om te letten op Ichani, terwijl de anderen in het rijtuig sliepen. De woestenij werd beschouwd als het meest gevaarlijke deel van hun reis – vandaar de voorzorgsmaatregelen – maar sinds de invasie waren er geen Gildemagiërs meer aangevallen door de bannelingen van Sachaka. Eerdere Gildegezanten hadden gedaanten gezien die hen vanaf een afstand gadesloegen, maar niemand was ooit dichterbij gekomen.
Lorkin betwijfelde of ze een aanval van Ichanibandieten lang zouden kunnen tegenhouden. De vorige afgezant had hun echter verteld dat ze er altijd op hadden vertrouwd dat het afschrikwekkend genoeg zou zijn als ze eruitzagen alsof ze voorbereid waren op een gevecht. De Ichani die door de woestenij en de bergen zwierven, wisten dat het Gilde Kariko en zijn bende had gedood, hoewel ze niet wisten hóé dat was gedaan, dus bleven ze op behoedzame afstand van elke bezoeker die een Gildegewaad droeg.
Door een zandstorm tijdens de tweede dag was Dannyl gedwongen naast de koetsier te zitten om het rijtuig en het paard te beschermen en de weg zichtbaar te houden door een magische barrière. Op de derde dag maakte het zand plaats voor graspollen en gedrongen struikgewas. Toen de vegetatie dikker werd, waren grazende dieren verschenen. Daarna maakten die plaats voor de eerste kwijnende gewassen, die geleidelijk aan gezonder en weelderiger werden tot alles er aantrekkelijk landelijk en normaal uitzag – zolang je niet te goed naar de zuidwestelijke horizon keek.
Nu en dan verschenen er groepjes witte gebouwen en muren op een paar honderd passen bij de weg vandaan. Dit waren de landgoederen van de Ashaki, de machtige landeigenaren van Sachaka. Pas toen ze het eerste landgoed passeerden, besefte Lorkin dat de ruïnes waar het rijtuig langs was gereden in de woestenij er waarschijnlijk ooit ook zo hadden uitgezien.
Deze nacht zouden Lorkin en Dannyl op bezoek gaan bij een Ashaki en daar ook overnachten. Lorkin wist niet of de nerveuze tinteling van verwachting die hij voelde bij het vooruitzicht eindelijk een Sachakaan te ontmoeten werd ingegeven door opwinding of angst. Dannyl had de Sachakaanse afgezant ontmoet in Imardin. Lorkin was toen echter nog niet aangesteld als zijn assistent en was dus niet uitgenodigd voor de bijeenkomst.
Ik wil dat we opschieten zodat we er snel zijn, maar hoezeer komt dat door honger en verlangen naar een comfortabel bed en een hele nacht slaap?
Het rijtuig ging langzamer rijden en draaide van de hoofdweg af. Lorkins hart sloeg op hol. Tegen het raam geleund zag hij witte gebouwen aan het eind van de smalle weg die het rijtuig volgde. De muren waren glad en gebogen, zonder scherpe randen. Toen ze dichterbij kwamen, kon hij door een poort voor hen kleine figuurtjes zien lopen in de ruimte achter de muur. Een gedaante stopte in de poort, draaide zich om en wuifde naar de anderen voordat hij uit het zicht verdween.
Nadat ze door de poort waren gereden, bevonden ze zich op een bijna verlaten binnenplaats. Wie de mensen ook waren, ze hadden zich uit de voeten gemaakt. Een enkele gestalte stapte uit een smalle deur toen het rijtuig halt hield en liet zich soepel en met zijn gezicht naar beneden op de grond vallen.
Dit was duidelijk een slaaf. Lorkin keek naar Dannyl, die grimmig lachte voordat hij de deur van de koets opendeed. De man op de grond bewoog niet toen de afgezant uit het rijtuig klom. Lorkin volgde. Hij keek naar de koetsier. De man fronste afkeurend.
Tja, we wisten dat we dit konden verwachten. Maar dat maakt het niet minder ongemakkelijk. En het voelt ook een beetje lomp. Maar goed, ze doen hier de dingen anders. De meester van het huis komt niet naar buiten om zijn gasten te begroeten. Hij verwelkomt ze zodra ze binnen zijn.
‘Breng ons naar je meester,’ zei Dannyl. Zijn toon was niet bevelend, maar klonk ook niet als een verzoek. Lorkin vond dat dit een goede tussenoplossing en nam zich voor hetzelfde te doen als hij een slaaf aansprak.
De man ging staan en liep zonder op te kijken of iets te zeggen terug naar de deur en het gebouw in. Dannyl en Lorkin volgden hem een gang in. Vanbinnen waren de muren hetzelfde als aan de buitenkant, of misschien nog iets gladder. Lorkin keek goed en zag dat er vingerafdrukken in het oppervlak stonden. De muren waren dus bedekt met een of andere brij. Hij vroeg zich af of er een solide kern van rots of baksteen in de muur zat, of dat deze helemaal was opgetrokken uit leem.
Bij het einde van de gang stapte de slaaf opzij en liet zich opnieuw op de grond vallen. Dannyl en Lorkin stapten een grote kamer binnen met witte muren die versierd waren met wandtapijten en houten sculpturen. Een man die op een van de drie lage krukjes zat stond op en glimlachte naar hen.
‘Welkom. Ik ben Ashaki Tariko. U moet gezant Dannyl zijn en heer Lorkin.’
‘Dat klopt,’ antwoordde Dannyl. ‘Het is een eer u te ontmoeten en we danken u dat u ons heeft uitgenodigd om in uw huis te verblijven.’
De man was een kop kleiner dan Dannyl, maar zijn brede gestalte zag er sterk uit. Zijn huid had de typische bruine kleur van Sachakanen – lichter dan van een Lonmar, maar donkerder dan het honingbruin van mensen uit Elyne. Aan de rimpels rond zijn mond en ogen vermoedde Lorkin dat hij tussen de veertig en vijftig jaar oud was. Hij droeg een kort jasje bedekt met kleurrijk borduurwerk over een eenvoudig hemd en een broek van dezelfde stof als het jasje, maar niet zo uitbundig versierd.
‘Kom bij me zitten,’ zei Ashaki Tariko uitnodigend met een gebaar naar de krukjes. ‘Ik had wachtposten op de weg gestationeerd die me konden waarschuwen zodra jullie in de buurt waren, zodat ik een maaltijd klaar had staan bij jullie aankomst.’ Hij richtte zich tot de slaaf die op de grond lag. ‘Zeg tegen de keuken dat onze gasten zijn aangekomen,’ beval hij.
De man sprong overeind en haastte zich weg. Lorkin liep achter Dannyl naar de krukjes, zijn oog viel op een metalen glans aan het middel van Tariko en hij keek beter. Een prachtig versierde messchede hing aan zijn riem. Hij was prachtig en zowel de schede als het handvat dat er uitstak was ingelegd met juwelen en goud.
Opeens voelde Lorkin een rilling over zijn rug lopen.
Dat is het mes van een zwarte magiër. Ashaki Tariko is een zwarte magiër. Even voelde hij een vlaag van angst die vreemd opwindend was, maar die maakte plaats voor een teleurgesteld cynisme. Ja, dat is je moeder ook, dacht hij en opeens besefte hij dat leven in een land van zwarte magiërs niet zo opwindend en nieuw zou worden als hij had verwacht.
Zijn gedachten werden onderbroken door een stroom mannen en vrouwen, slechts gekleed in een lap stof die rond hun bovenlichaam was gewikkeld en om hun middel was vastgesnoerd met een stuk touw. Ze droegen dienbladen volgestouwd met eten, kruiken en drinkbekers. Exotische geuren belaagden zijn neus en als gevolg daarvan voelde hij zijn maag rammelen. Elke slaaf naderde Ashaki Tariko met gebogen hoofd en zijn last voor zich uit gehouden en knielde voor hem. De eerste hield het eetgerei vast waarmee de gastheer en de gasten konden eten: een bord en een mes met een gevorkte punt. Daarna werden drinkbekers aangeboden en gevuld met wijn. Uiteindelijk kwamen de opeenvolgende schotels, de meester van het huis koos eerst, daarna Dannyl en dan Lorkin. Tariko stuurde elke slaaf weg met een zacht: ‘Ga’.
De meester van een huis eerst, declameerde Lorkin voor zichzelf. Magiërs voor niet-magiërs, Ashaki voor vrije landlozen, ouderen voor jongeren, mannen voor vrouwen. Alleen als een vrouw een magiër was én hoofd van haar familie, zou zij bediend worden vóór de mannen. En vrouwen eten bovendien vaak apart van mannen. Ik vraag me af of Ashaki Tariko een vrouw heeft.
Het eten was rijkelijk gekruid, af en toe zo heet dat hij om de paar happen zijn mond moest afkoelen met een slokje wijn. Hij stelde dat zo lang mogelijk uit, zowel in de hoop dat hij dan sneller gewend zou raken aan de scherpte en omdat hij niet laveloos wilde worden door de drank – vooral niet op zijn eerste nacht als gast van een Sachakaanse zwarte magiër.
Terwijl Dannyl en hun gastheer de reis door de woestenij bespraken, het weer, het eten en de wijn, keek Lorkin naar de slaven. Degenen die het laatste hun dienbladen aanboden, moesten het langste wachten, maar hun armen trilden niet. Het was vreemd om deze zwijgende mensen in de kamer te hebben, die zo goed als genegeerd werden terwijl Tariko en Dannyl spraken.
Deze mensen zijn Tariko’s bezit, bracht hij zichzelf in herinnering. Ze worden aan het werk gezet en gefokt als vee. Hij probeerde zich voor te stellen hoe dat zou zijn en huiverde. Pas toen het laatste eten was aangeboden en de laatste slaaf was weggestuurd, was Lorkin in staat aandacht te besteden aan het gesprek.
‘Welke invloed heeft het dat u zo dicht bij de woestenij woont?’ vroeg Dannyl.
Tariko haalde zijn schouders op. ‘Als de wind uit die richting blaast, zuigt hij het vocht overal uit. Wanneer hij te lang blaast kan dat een oogst vernietigen en daarna ligt alles bedekt met een kleine laag zandstof, zowel binnen als buiten.’ Hij keek omhoog naar de muur, in de richting van de woestenij. ‘De woestenij wordt elk jaar een stukje groter. Op een dag, misschien over duizend jaar, zal deze zandvlakte die van het noorden bereiken en zal heel Sachaka woestijn zijn.’
‘Tenzij het teruggedraaid kan worden,’ zei Dannyl. ‘Heeft iemand ooit geprobeerd het land terug te veroveren op de woestenij?’
‘Velen.’ Natuurlijk hebben we dat geprobeerd, leek Tariko’s gezicht te zeggen. ‘Soms met succes, maar nooit blijvend. Degenen die de woestenij hebben bestudeerd, zeggen dat de vruchtbare toplaag van het land is afgestroopt, daardoor kan het geen water vasthouden en kunnen planten niet terugkeren.’
Dannyls blik werd scherp van belangstelling. ‘Maar u hebt geen idee hoe?’
‘Nee.’ Tariko zuchtte. ‘Om de paar jaar regent het in de noordelijke woestijn en daarna wordt het land binnen een paar dagen groen. De grond is rijk door as uit de vulkanen. Alleen het gebrek aan regen maakt dat het een woestijn blijft. Hier hebben we een overvloed aan regen, maar nog steeds groeit er niets.’
‘Dat klinkt als een wonder,’ mompelde Lorkin zacht. ‘Dat de noordelijke woestijn in bloei staat.’
Tariko glimlachte naar hem. ‘Dat is het ook. De stammen uit Duna komen naar het zuiden om de woestijnplanten te oogsten en de gedroogde bladeren, fruit en zaden te verkopen in Arvice. Als je geluk hebt, zal dit gebeuren tijdens je verblijf en zul je de kans krijgen om zeldzame kruiden en delicatessen te proeven.’
‘Ik hoop het,’ zei Lorkin. ‘Hoewel ik me niets exotischers en heerlijkers kan voorstellen dan het maal dat we zojuist hebben genoten.’
De Sachakaan grinnikte, gestreeld door de vleierij. ‘Ik heb altijd gezegd dat als het op slaven aankomt, goede koks de extra uitgave waard zijn. Net zoals paardentrainers.’
Het lukte Lorkin net om niet ineen te krimpen bij zo’n achteloze opmerking over het kopen van mensen en hij was blij dat Tariko er niets meer over zei. Na een gesprek over inheems Sachakaans eten, waarbij Tariko het uitproberen van sommige schotels aanbeval en andere afraadde, ging de Ashaki rechtop zitten.
‘Jullie zullen moe zijn en nu ik jullie te eten heb gegeven, zal ik jullie niet langer afhouden van een bad en een bed.’
Dannyl keek teleurgesteld toen hun gastheer opstond, maar tot Lorkins opluchting protesteerde hij niet. Er klonk een gong en twee jonge vrouwen kwamen haastig de kamer binnen en lieten zich op de vloer vallen.
‘Breng onze gasten naar hun kamers,’ beval Tariko. Daarna glimlachte hij naar Dannyl en Lorkin. ‘Rust goed uit, afgezant Dannyl en heer Lorkin. Morgenochtend zien we elkaar weer.’
Cery schoof het klepje opzij en leunde dicht tegen het kijkgat aan om naar de kamer erachter te gluren. Die was smal, maar heel lang, dus alles bij elkaar genomen was het een grote ruimte. Hij vond de vorm niet mooi, maar die kon heel goed verdeeld worden in een serie kleinere kamers met ontsnappingsroutes ernaast.
Verschillende mannen waren aan het werk in de kamer, betimmerden de stenen muren met lambrisering, bouwden het skelet voor de afscheidingsmuren en betegelden de vloer. Twee werkten aan de haard en haalden een verstopping weg. Zodra zij klaar waren en de troep was opgeruimd, kon het afwerken beginnen en zou Cery’s nieuwe schuilplaats – en valstrik voor de Dievendoder – een smaakvolle, luxueuze ruimte worden.
‘Weet je zeker dat je dezelfde slotenmaker wilt gebruiken?’ vroeg Gol.
Cery draaide zich om en zag het oog van zijn lijfwacht omringd door een kleine cirkel van licht van achter een ander kijkgat.
‘Waarom niet?’
‘Je zei dat je niet dacht dat Dern je had verraden en als niemand je verraadt, zal de Dievendoder nooit in onze val trappen.’
Cery keek weer door het kijkgat naar de werkende mannen. ‘Ik wil niet dat mensen denken dat ik hem de schuld geef.’
‘Dat slot zit me toch niet lekker. Waarom zou Dern het zo maken dat hij kon zien of er magie was gebruikt, als het zo onwaarschijnlijk was dát er magie gebruikt zou worden?’
‘Misschien vond hij het wél aannemelijk. Ik ben tenslotte een Dief. En er worden al een paar jaar dieven vermoord.’
‘Dan moet hij een reden hebben gehad om te vermoeden dat ze zijn gedood met behulp van magie.’
‘Misschien had hij die ook. Misschien had hij geruchten gehoord over de Dievendoder. Maar ik heb Dern altijd overdreven zorgvuldig gevonden en ik denk dat hij het slot daarom zo had gemaakt en niet omdat hij iets wist over de Dievendoder en diens methoden.’
Gol zuchtte. ‘Tja... Je hebt gelijk, hij is af en toe inderdaad een beetje al te precies. En hoewel hij dankbaar was dat hij opnieuw werk van je kreeg, leek hij toch een beetje nerveus. Prikkelbaar. Bleef maar zeggen dat als de Dievendoder en de Wilde Magiër echt bleken te zijn dat dit dan misschien ook gold voor andere legenden. Zoals die over de reuzenrat die mensen levend opvreet als ze de riolen ingaan, of naar boven komt om mensen van de Dievenweg af te trekken.’
‘Het is begrijpelijk dat hij zich dat afvraagt.’ Cery schudde zijn hoofd. ‘Ik dacht ook altijd dat de wilde magiër een mythe was. Mensen beweren al twintig jaar dat een magiër zich schuilhoudt in de stad, ondanks het feit dat Senfel zich weer bij het Gilde had gevoegd nadat ze hem gratie hadden verleend en hij... Wanneer was dat ook alweer? Negen of tien jaar geleden van ouderdom is gestorven.’
‘Senfel heeft mensen dat idee gegeven... Net zoals Sonea. Nu wordt elke vreemde gebeurtenis die door magie veroorzaakt zou kunnen zijn, aangegrepen als bewijs dat er meer wilde magiërs rondlopen.’
‘Het lijkt er toch op dat ze daar gelijk in hadden.’ Cery keek boos. ‘Des te meer reden waarom we zeker van onze zaak moeten zijn voordat we Sonea iets vertellen.’
Gol bromde instemmend. ‘Denk je dat we Skellin moeten vertellen wat we aan het doen zijn?’
‘Skellin?’ Even vroeg Cery zich af waarom, toen herinnerde hij zich de afspraak die hij had gemaakt met de andere Dief. ‘We weten niet zeker of degene voor wie we een val opzetten de Dievendoder is. Als we bewijs vinden dat hij dit is, zullen we het Skellin vertellen. En anders...’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Hij heeft me nooit gevraagd het te vertellen als ik een wilde magiër vond.’
Een tijdlang keken ze zwijgend door de kijkgaten, tot Cery het klepje van zijn spiekgaatje terug schoof. De timmerlui wisten van de ontsnappingsroutes die ze bouwden, maar niet van de routes die al bestonden, of van de kijkgaten waardoor Cery en Gol hen gadesloegen.
‘Laten we gaan.’
De lichtkring rond Gols oog verdween. Cery begon te lopen en liet zijn hand over de muur glijden.
Ik vraag me af wie van de timmerlui die ik heb ingehuurd de locatie van mijn nieuwe schuilplek zal laten uitlekken. Hoewel Cery werklui altijd goed behandelde en fatsoenlijk en op tijd betaalde, was hij nooit helemaal zeker van hun loyaliteit en of ze in staat waren om dingen geheim te houden. Hij probeerde zo veel mogelijk over hen uit te zoeken: of ze een gezin hadden, of ze van dat gezin hielden, of ze schulden hadden, voor wie ze in het verleden hadden gewerkt, wie voor hen hadden gewerkt, en of er iemand was, vooral de Stadswacht, die ze liever niet tegenkwamen.
Niet deze keer. Gol is wel begonnen met het verzamelen van informatie, maar er is niet voldoende tijd om zorgvuldig te zijn en dat komt prima uit. Om de valstrik te laten werken, was het nodig dat iemand erover kletste. Maar als ik helemaal geen voorzorgsmaatregelen neem zal de Dievendoder dat misschien vreemd vinden en achterdochtig worden.
De gang maakte een bocht en nog een.
‘Je kunt nu de lamp openzetten,’ mompelde Cery.
Even gebeurde er niets, toen klonk een zacht gepiep en baadde de tunnel opeens in het licht.
‘Weet je, een van die werklui zou de Dievendoder kunnen zijn.’
Cery keek over zijn schouder achterom naar zijn vriend.
‘Vast en zeker niet.’
Gol haalde zijn schouders op. ‘Zelfs de Dievendoder moet eten en een dak boven zijn hoofd hebben. Hij moet toch een of andere baan hebben.’
‘Tenzij hij rijk is,’ merkte Cery op en hij keek weer voor zich.
‘Tenzij hij rijk is,’ beaamde Gol.
Ooit kon je ervan uitgaan dat de Dievendoder rijk was. Alleen rijke mensen leerden magie. Maar tegenwoordig konden mensen uit elke klasse lid worden van het Gilde. En als de Dievendoder zich niet kon veroorloven mensen om te kopen, kon hij hen altijd chanteren en bedreigen – waarschijnlijk werkte magie veel beter om mensen bang te maken.
Ik wou dat ik Sonea kon vragen of er magiërs of novicen verdwenen zijn. Maar ik wil het niet wagen haar opnieuw op te zoeken tot ik bewijs heb dat er een wilde magiër in de stad rondloopt.
En ondertussen kon hij er maar beter voor zorgen dat hij dat bewijs kreeg zonder dat hij gedood werd.