7
DE REIS BEGINT
Toen het rijtuig naar de voorkant van de universiteit reed, kwamen Sonea en Lorkin tevoorschijn uit het gebouw, gevolgd door Rothen. Een groepje jongemannen stond op een kluitje onder de luifel van de voordeur te wuiven en te roepen. Lorkin draaide zich om en zwaaide terug. Zijn wuiven veranderde in een wenkend gebaar en een bediende snelde naar buiten met een enkele, kleine kist.
O, goed. De jongeman heeft weinig bagage, dacht Dannyl.
Een vroege herfstregen spetterde op een onzichtbaar schild boven hun hoofden. Toen moeder en zoon het rijtuig bereikten, hoorde Dannyl het geluid van regen op het dak ophouden en hij vermoedde dat wie van de magiërs het schild ook ophield, hij het had uitgebreid tot boven het voertuig. Hij opende de deur en klom naar buiten om hen te begroeten.
‘Afgezant Dannyl,’ zei Sonea met een beleefde glimlach. ‘Ik hoop dat uw koffers waterdicht zijn. Deze regen ziet er niet uit alsof hij binnenkort ophoudt.’
Dannyl keek omhoog naar de twee kisten die vastgemaakt waren aan de achterkant van het rijtuig, waar de bediende en de koetsier Lorkins kist bovenop vastsnoerden. ‘Ze zijn nieuw en nog niet uitgeprobeerd, maar de maker werd warm aanbevolen.’ Hij draaide zich om en keek haar aan. ‘Er zitten geen originele documenten in. Allemaal kopieën. Opgerold in geolied doek.’
Ze knikte. ‘Verstandig.’ Ze richtte zich tot Lorkin, die een beetje bleek zag. ‘Als je iets nodig hebt, dan weet je wat je moet doen.’
Hij reageerde met een snelle glimlach. ‘Ik weet zeker dat ik alles wat ik heb vergeten gewoon zal kunnen kopen. De Sachakanen mogen dan een paar barbaarse gewoonten hebben, het lijkt er wel op dat ze geen gebrek hebben aan luxe of aan praktische dingen.’
Gedurende een lang, ongemakkelijk moment keken ze elkaar zwijgend aan.
‘Tja, ga dan maar.’ Ze wuifde naar het rijtuig alsof ze een kind wegstuurde en bedierf daardoor de indruk van een jongeman die zelfstandig de wereld in trekt. Dannyl vermoedde dat ze haar zoon graag had willen omarmen, maar ze wist dat dit hem in verlegenheid zou brengen tegenover zijn vrienden. Hij wisselde een geamuseerde blik van verstandhouding uit met Rothen. Ze keken hoe Lorkin het rijtuig inklom met een lederen tas tegen zijn borst geklemd.
‘Ik houd je aan die belofte, Dannyl,’ zei Sonea zacht.
De neiging tot glimlachen verdween. Hij draaide zich om, klaar om haar opnieuw gerust te stellen, maar zag een glimp van plezier in haar blik. Hij rechtte zijn rug.
‘En ik ben van plan die na te komen,’ zei hij. ‘Maar als hij op zijn moeder lijkt, kan ik er niet volledig verantwoordelijk voor gehouden worden als hij zich in zijn hoofd haalt om iets doms te doen.’
Hij hoorde Rothen geamuseerd snuiven. Sonea trok haar wenkbrauwen op en hij verwachtte dat ze zou protesteren, maar in plaats daarvan haalde ze haar schouders op. ‘Tja, kom niet bij mij klagen als hij je moeilijkheden bezorgt. Je had hem niet hoeven kiezen als je assistent.’
Dannyl wendde bezorgdheid voor. ‘Is hij echt zo erg? Ik kan toch nog wel van mening veranderen of ik hem meeneem, of niet?’
Opnieuw trok ze een wenkbrauw op en keek hem doordringend aan. ‘Breng me niet in verleiding, Dannyl.’ Ze haalde diep adem en zuchtte. ‘Nee, hij is niet zo erg. En ik wens je echt geluk, Dannyl. Ik hoop dat je vindt wat je zoekt.’
Rothen grinnikte. ‘Nogmaals tot ziens, oude vriend,’ zei hij. Precies zoals Dannyl eens afscheid had genomen van Rothen, vele jaren geleden, op dezelfde plek, voordat hij wegging naar Elyne en zijn eerste aanstelling als gezant. Waar ik Tayend ontmoette...
‘Vaarwel, zelfs nog oudere vriend,’ kaatste Dannyl terug. Rothen lachte, de rimpels op zijn gezicht werden dieper. Hij ziet er tegenwoordig zo óúd uit, dacht Dannyl. Maar ja, dat geldt ook voor mij. Hij voelde een steek van spijt dat hij zijn oude vriend en mentor de laatste jaren niet zo vaak had bezocht. Dat moet ik goedmaken als ik terugkeer.
‘Ga nu maar.’ Rothen maakte hetzelfde gebaar als Sonea. Dannyl grinnikte, klom gehoorzaam het rijtuig in en ging naast Lorkin zitten. Hij draaide zich om naar de jongeman.
‘Klaar?’
Lorkin knikte zonder aarzeling.
‘Koetsier. Tijd om te vertrekken,’ riep Dannyl.
Er klonk een bevel en het rijtuig kwam met een ruk in beweging. Dannyl keek uit het raam van het rijtuig en zag Sonea en Rothen kijken. Beiden zagen er bezorgd uit, maar toen ze hem zagen, glimlachten ze en wuifden, net zoals het groepje jongemannen onder de ingang van de universiteit. Hij zwaaide terug, toen draaide het rijtuig in de richting van de poorten en waren ze niet langer in het zicht.
Ze zal zich zorgen maken zolang hij weg is. Dat is de rol van een ouder. Hij onderdrukte een zucht. Vanwaar deze neerslachtigheid? Ik zou helemaal opgewonden moeten zijn door dit komende avontuur. Met een zijdelingse blik op Lorkin, zag hij dat de jongeman uit het andere raam staarde. Ik ben het niet alleen. Ik neem aan dat reizen altijd een vertrek inhoudt, en dat dit vaak een beetje verdriet teweegbrengt. Maar ja, in ieder geval had Lorkin iemand die hem uitzwaaide.
Met een frons dacht hij terug aan de afgelopen dagen. Sinds hun ruzie had Tayend geen woord meer gezegd. Zelfs niet toen Dannyl hem had verteld dat hij de volgende dag zou vertrekken. Geen enkel afscheidswoord. Hij was er niet bij geweest toen Dannyl zijn kisten op het rijtuig had geladen en was weggereden.
Waarom gedraagt hij zich zo? Het is niet dat hij nog steeds wil deelnemen aan het onderzoek. Tayend had in de loop der jaren steeds minder interesse getoond in het werk. Hij was meer bezig met roddels van het hof.
Dannyl had de zwijgende wetenschapper verteld dat hij een boodschap zou sturen als hij dacht dat Sachaka veilig genoeg was. Als Tayend dan nog steeds wilde komen, kon hij daar toestemming voor vragen aan de koning van Elyne. Maar de wetenschapper had boos naar hem gestaard en was van tafel weggelopen zonder zijn maaltijd op te eten.
Ik heb hem nog nooit zo boos gezien. Het is onredelijk. Mijn onderzoek zal niet verder komen als ik niet naar Sachaka ga. Nou ja, ik hoop dat het daar verder zal komen. Het kan ook zijn dat ik erheen ga en niets vind.
Maar dat zou hij nooit weten als hij het niet probeerde.
Het rijtuig reed door de Binnenmuur naar het Noorderkwartier. Lorkin staarde nog steeds uit het raam. Zijn gezicht stond teruggetrokken en bedachtzaam, waardoor hij meer op zijn vader leek.
Akkarin liep altijd ergens op te broeden. Achteraf bleek dat hij daar een reden voor had. Wie had kunnen vermoeden dat de man waar zoveel magiërs bewondering voor hadden ooit een slaaf was geweest? In ieder geval had niemand verwacht dat hun opperheer zwarte magie kende en alleen door de stad zwierf om Sachakaanse spionnen te doden.
Waren er nu spionnen uit Sachaka in de stad? Hij glimlachte. Natuurlijk waren die er. Alleen niet het soort waarop Akkarin had gejaagd – voormalige slaven die gestuurd waren door hun Ichanimeesters. Nee, de spionnen die er nu waren zouden van de ouderwetse soort zijn, gestuurd of ingehuurd door de heersers van andere landen om een oogje te houden op hun buren. En zij zouden zich niet inlaten met de armere wijken, maar in plaats daarvan zoeken naar bruikbare posities met toegang tot het hof en de handel.
Dannyl keek uit het raam naar de keurige stenen huizen van het Noorderkwartier waar ze langs reden, daarna rolde het rijtuig door de Buitenmuur en kwam bij wat eens bekend had gestaan als de sloppenwijken.
Het is zo veranderd, dacht Dannyl. Waar eens een zootje van tijdelijke optrekjes had gelegen, stonden nu keurige stenen huisjes. Hij wist dat er in de sloppenwijken nog steeds stukken bestonden die smerig en gevaarlijk waren. Nadat de Zuivering was gestopt, was echter al snel duidelijk geworden dat de jaarlijkse gedwongen exodus het niet alleen de armen moeilijk had gemaakt om binnen te komen, maar ook de uitbreiding van de stad had gehinderd.
En de armen hadden nu niet alleen toegang tot de stad, maar konden ook toetreden tot het Gilde – als ze voldoende magische aanleg hadden. De rijkdom die een dergelijk privilege vergezelde, had meerdere families opgetild uit de armoede. De toestroom van gegadigden uit de klasse van armen en dienaren had echter wel enige problemen veroorzaakt voor het Gilde.
Zo was er een nare toestand, waarbij magiërs en de novicen uit de hogere klasse waren betrapt op het gebruik van roet in een gokhal die geleid werd door smokkelaars. Hoewel zij beweerden dat ze erheen waren gestuurd door de ‘schooiers’. Het meest verontrustende was dat deze gokhal werd ontdekt in een steegje in de Binnencirkel. Men had altijd gedacht dat dergelijke slechte etablissementen daar niet voorkwamen. Het was helemaal niet zo ver verwijderd van het huis van Dannyl en Tayend.
Maar dat was nu het probleem van iemand anders. Toen het rijtuig langs de laatste huizen de Noorderweg op reed, knikte Dannyl. Zijn toekomst en die van Lorkin lag voor hen, in het eeuwenoude land Sachaka.
Het Goede Gezelschap was een van de grootste bolhuizen in het zuiden van de stad. Toen Cery en Gol naar binnen stapten, sloeg de hitte van lichamen hen tegemoet, samen met het geroezemoes van stemmen en de rijke, zoete geur van bol. Er waren veel meer mannen dan vrouwen en iedereen stond bij tafels die aan de muur waren vastgemaakt. Er waren geen stoelen. Die gingen niet lang mee. De vechtpartijen die hier regelmatig uitbraken waren berucht door de hele stad. Tegen de tijd dat de verhalen het Noorderkwartier bereikten waren ze echter zo opgeblazen dat ze de lichamelijke mogelijkheden overtroffen.
Terwijl hij zich een weg baande door de menigte, nam Cery de sfeer in zich op en observeerde welke klanten er waren zonder lang genoeg naar iemand te kijken om de aandacht te trekken. Aan het eind van de enorme kamer waren deuren. Die leidden naar de kelder, waar ander gezelschap te huur was.
Naast een van de deuren zat een dikke vrouw van middelbare leeftijd in felgekleurde, opzichtige kleding.
‘Waarom ziet iedere hoerenmadam er hetzelfde uit?’ mompelde Gol.
‘Sluwe Sally is lang en dun,’ merkte Cery op. ‘Lieve Sis is klein en petieterig.’
‘Maar de rest is allemaal hetzelfde. Dik, rondborstig en...’
‘Stil. Ze komt hierheen.’
De vrouw had gezien dat ze naar haar keken, ze hees zichzelf overeind en kwam op hen af. ‘Zoeken jullie Tante? Ze staat daar.’ Ze wees. ‘Hé, Tante!’ riep ze.
Ze draaiden zich allebei om en zagen een lange, elegante vrouw met lang rood haar die zich vliegensvlug omdraaide en naar hen keek. Na een gebaar van de dikke vrouw glimlachte ze en liep naar hen toe.
‘Op zoek naar goed gezelschap?’ vroeg ze. Ze wierp een blik op Gol, die keek hoe de andere vrouw terugkeerde naar haar stoel. ‘Mensen denken altijd dat Martia de baas is,’ zei ze. ‘Maar ze is hier om een oogje te houden op haar zoon die in de bediening werkt. Willen jullie naar beneden gaan?’
‘Ja. Ik ben hier om een oude vriendin op te zoeken,’ vertelde Cery haar.
Ze glimlachte veelbetekenend. ‘Zoals wij allemaal. Welke oude vriendin mag dat zijn?’
‘Terrina.’
De vrouw trok haar wenkbrauwen op. ‘Die, hè? Tja, geen enkele man vraagt naar haar tenzij hij al weet wat hij krijgt. Ik zal je naar haar toe brengen.’
Ze leidde hen door de deur en een korte trap af naar een ruimte beneden het bolhuis. Deze was even groot als de kamer erboven, maar was gevuld met een rij hokjes. Papieren schermen waren aan de zijkanten bevestigd, de meeste waren gesloten om het interieur te verbergen – en te oordelen naar de geluiden die van alle kanten uit de hokjes kwamen, werden ze gebruikt voor het doel waarvoor ze gemaakt waren.
Tante leidde hen naar een hokje vlak bij het midden van de kamer. De schermen waren open. Binnen stond een enkele stoel. Het was een stoel van ruime afmetingen, met dikke kussens en stevige armleuningen. Alle kamers waren op deze manier ingericht. De vrouwen hier wilden niet dat hun klanten zich zo comfortabel voelden dat ze in slaap zouden vallen, want dan konden zij geen andere klanten bedienen. Cery draaide zich om en knikte naar Gol, die een paar passen opzij ging staan, buiten een ander leeg kamertje.
Toen Cery het hokje in liep, sloot tante de schermen. Hij ging zitten, luisterde naar de geluiden om hem heen, en verplaatste zijn aandacht tot voorbij het gekreun en gelach op zoek naar geluiden die er niet thuishoorden. Het geluid van ademhalen. Van voetstappen. Of het geruis van kleren.
Zijn neus ving een geur op die een vloed van herinneringen terugbracht, vele jaren oud. Hij glimlachte.
‘Terrina,’ mompelde hij en hij draaide zich om naar de achterkant van de kleine kamer.
Een paneel in de muur gleed opzij en onthulde een vrouw met kort haar en donkere kleding. Ze ziet er nog precies hetzelfde uit. Misschien is die kleine rimpel tussen haar wenkbrauwen een beetje dieper. Ze was een beetje te mager en gespierd om mooi te zijn, maar Cery had een atletische bouw altijd aantrekkelijk gevonden. Toen ze hem herkende, schoten haar wenkbrauwen omhoog en ontspande ze zich.
‘Nou, nou. Jou heb ik lang niet gezien. Hoe lang zal het zijn? Vijf jaar?’
Cery haalde zijn schouders op. ‘Ik zei toch dat ik ging trouwen.’
‘Inderdaad.’ De huurmoordenaar leunde tegen de zijkant van het hokje en hield haar hoofd schuin, haar donkere ogen waren net zo ondoorgrondelijk als altijd. ‘En je zei ook dat je het loyale type was. Ik nam aan dat je een andere, laten we zeggen, bijzaak had gevonden.’
‘Jij was nooit een bijzaak,’ verzekerde Cery haar. ‘Het leven is te ingewikkeld voor meer dan één geliefde tegelijk.’
Ze glimlachte. ‘Lief dat je dat zegt. Ik kan niet hetzelfde zeggen – maar dat wist je al.’ Haar gezicht werd serieus. Ze stapte naar binnen en trok het scherm dicht. ‘Je bent hier voor zaken, niet voor plezier.’ Het was geen vraag; eerder een vaststelling.
‘Je begreep me altijd al te goed,’ zei hij.
‘Nee, ik doe net alsof. Wie moet er gedood worden?’ Haar ogen glansden van gretige verwachting. ‘Heeft iemand je de laatste tijd dwarsgezeten?’
‘Informatie.’
Teleurgesteld liet ze haar schouders zakken. ‘Waarom, waarom, waarom? De hele tijd willen ze informatie.’ Ze stak haar handen in de lucht. ‘Of als ze het hele pakket willen, kruipen ze weer terug voordat ik zelfs mijn messen kan scherpen.’ Ze schudde haar hoofd en keek hem daarna hoopvol aan. ‘Zal de informatie leiden tot het hele pakket?’
Ze heeft veel te veel plezier in haar werk, dacht Cery. Altijd al. Het was deels wat ik zo opwindend aan haar vond.
‘Dat zou kunnen, maar ik klaar deze klus liever zelf.’
Terrina tuitte haar lippen. ‘Typisch.’ Daarna glimlachte ze en wuifde met haar hand. ‘Maar ik kan het je niet kwalijk nemen, als het zo persoonlijk is. Goed, wat wil je weten?’
Cery haalde diep adem en zette zich schrap tegen de steek van pijn die zou komen door wat hij moest gaan zeggen.
‘Wie heeft ingebroken in mijn schuilplaats en mijn vrouw en zonen vermoord?’ vroeg hij zacht, zodat niemand van de andere klanten het zou horen. ‘Als je het niet helemaal hard kunt maken, is elke roddel die je hebt gehoord ook welkom.’
Ze knipperde met haar ogen en staarde hem aan.
‘O,’ was alles wat ze zei. Ze keek hem peinzend aan. De roddels onder huurmoordenaars verspreidden zich zelden buiten hun eigen kring. Iedereen wist dat informatie te koop was, voor een hoge prijs, maar als dat ertoe leidde dat een andere huurmoordenaar handel verloor of zelf werd vermoord, zou de informant zwaar gestraft worden. ‘Je weet hoeveel zoiets kost?’
‘Natuurlijk... Maar het hangt ervan af of je de informatie hebt die ik nodig heb.’
Ze knikte, knielde neer zodat ze op ooghoogte met hem was en staarde hem ernstig aan. ‘Alleen voor jou, Cery. Hoe lang geleden is het gebeurd?’
‘Negen dagen.’
Ze fronste haar voorhoofd en haar blik werd afwezig. ‘Ik heb niks gehoord. De meeste huurmoordenaars zouden daar nu over opscheppen. Inbreken in de schuilplaats van een Dief is indrukwekkend. Hij zal hebben geprobeerd je te doden omdat zoiets bewijst dat hij slim is. Vertel me hoe hij het heeft gedaan.’
Hij beschreef de dichte sloten en de valstrik voor de bewakers, maar hij vertelde niet wat de slotenmaker had gezegd over magie.
‘Ik neem aan dat ze hun kop zullen houden als ze genoeg betaald kregen. Dat zou een lieve duit kosten. Dus de klant is rijk, of heeft lang gespaard. Dat, of ze deden het zelf, of het was iemand die je zo goed kent dat hij wist hoe hij binnen moest komen – maar ik neem aan dat je dat zelf al hebt onderzocht. Of...’ Haar blik flitste naar hem terug. ‘Of anders is het de Dievendoder.’
Cery keek bedenkelijk. ‘Maar waarom zou hij wachten tot ik weg was en dan mijn gezin vermoorden?’
‘Misschien wist hij niet dat je weg was gegaan. Misschien wist hij niet dat je een vrouw had en kinderen. Ik heb niemand verteld dat je ging trouwen, maar dat was omdat ik het niet geloofde. En als je hen goed genoeg had verborgen...’ Ze haalde haar schouders op. ‘Hij kwam binnen, zij zagen hem, hij moest hen doden omdat ze hem anders konden aanwijzen.’
‘Was er maar een manier om daarachter te komen.’ Cery zuchtte.
‘Elke moordenaar laat sporen achter. Tekens. Gewoonten. Vaardigheden. Daarmee kun je hen opsporen, als je genoeg moorden hebt om mee te vergelijken.’ Ze zuchtte en stond op. ‘Ik zou je details kunnen vertellen over de Dievendoder, maar voorlopig houden we die voor onszelf, voor het geval een van ons de moordenaar is.’
Cery knikte. Als Terrina zei dat ze geen informatie meer zou geven, kon niets haar bewegen dat wel te doen.
Ze keek hem aan en schudde haar hoofd. ‘Sorry, ik heb je niet echt geholpen. Kan niets anders doen dan je angst aanjagen voor iemand over wie je al hebt gehoord, terwijl ik je niet eens iets nuttigs over hem kan vertellen.’ Ze keek de andere kant op en fronste haar voorhoofd. ‘Kan je hiervoor natuurlijk niets in rekening brengen.’
Cery opende zijn mond om haar tegen haar wil geld aan te bieden omdat ze de moeite had genomen om met hem te spreken, maar ze keek opeens op.
‘O, één ding kan ik je wel vertellen, want niemand neemt het serieus.’
‘Ja?’
‘Mensen gaan ervan uit dat de Dievendoder magie gebruikt.’
Cery voelde zich verkillen. Hij staarde haar aan. ‘Waarom zeggen ze dat?’
‘Ik dacht dat ze dat zeiden omdat hij zo goed was dat mensen dachten dat hij wel magie móést gebruiken. Maar een tijdje terug maakte ik in een bolhuis een praatje met een bewaker die voor een van de Dieven werkte die was afgemaakt, en hij zei dat hij een lichtflits zag en dingen die door de lucht vlogen. Iedereen zegt natuurlijk dat hij een klap voor zijn kop kreeg en daardoor dit soort dingen zag, maar... Hij was er heel zeker van en het was een man die niet gespeend was van gezond verstand.’
‘Wat interessant,’ zei Cery. Het kan zijn dat het niets meer is dan een fantastisch gerucht. Als ik zelf het bewijs van de slotenmaker niet had gezien, zou ik het niet geloven. Maar toen hij dit verhaal vergeleek met de andere geruchten over magie op plaatsen waar het niet zou moeten zijn, begon hij zich af te vragen hoeveel waarheid het bevatte.
Als het waar was, dan was of een Gildemagiër betrokken bij dingen waar hij of zij zich niet mee in moest laten, of er zwierf een wilde magiër door de stad. In beide gevallen zouden ze betrokken kunnen zijn bij de moord op zijn gezin.
Opeens dacht hij aan Skellins overduidelijke verlangen om zijn eigen wilde magiër in te huren. Als deze Dievendoder een wilde magiër is, zal hij zonder moeite bij Skellin in de buurt kunnen komen. Hmm, moet ik Skellin waarschuwen? Maar hij heeft vast en zeker die geruchten over magie al gehoord... Ach! Misschien begon hij daarom wel over magie. Hij wist dat ik vroeger connecties had in het Gilde en probeerde me uit om te kijken of ik die nog steeds heb. Wat betekent dat hij mij ervan verdenkt dat ik de Dievendoder heb ingehuurd.
Toen kwam een andere mogelijkheid in hem op.
Was een Dief tot deze gevolgtrekking gekomen en had hij een moordenaar gestuurd om mij te doden zonder te beseffen dat hij juist die magie gebruikende moordenaar had ingehuurd voor wie ze allemaal zo bang zijn? Hij fronste zijn voorhoofd. Ik weet in ieder geval dat het Skellin niet geweest kan zijn, want die zou niet een ontmoeting met mij hebben georganiseerd en tegelijkertijd een moordenaar hebben gestuurd om mij in mijn huis te vermoorden.
Hij schudde zijn hoofd. De mogelijkheden leken eindeloos. Maar hier was opnieuw sprake van magie. Die was gebruikt om het slot van zijn schuilplaats open te maken, en nu werd gezegd dat de Dievendoder ook magie gebruikte. Toeval? Misschien. Maar het was de enige aanwijzing die hij had, dus hij kon hem maar beter volgen.
Elke keer als Sonea het kantoor van de grootmeester binnenkwam, drongen herinneringen zich op. Hoewel Osen het meubilair anders had neergezet en de kamer helder verlicht hield met lichtbollen, kon ze zich nog herinneren hoe hij eruit had gezien toen Lorlen nog leefde. En ze vroeg zich altijd af of hij wist dat er achter de lambrisering een ingang was naar de geheime gangen van de universiteit.
Lorlen wist het niet, dus ik betwijfel of Osen het weet.
‘Vertel me hoe jullie verzeild zijn geraakt in de Naamloos?’ vroeg Osen aan de twee jonge magiërs die links van zijn werktafel stonden.
Iedereen draaide zich om en keek naar Reater en Sherran. Het had Sonea onaangenaam getroffen dat de twee magiërs die in die kroeg waren gevonden Lorkins vrienden waren. Het paar wierp even een blik op elkaar en keek daarna weer naar de vloer.
‘We hadden een papiertje gekregen,’ zei Reater. ‘Daarop stond aangegeven waar het beste nieuwe speelhuis van de stad was. De eerste vijf klanten zouden alles gratis krijgen.’
‘En het was in de Binnencirkel, dus we gingen ervan uit dat het veilig was,’ voegde Sherran eraan toe.
‘Waar is dit papiertje nu?’ vroeg Osen.
Een van de twee oudere magiërs aan zijn rechterhand, heer Vonel, stapte naar voren en gaf hem een stukje wit papier. Fronsend las Osen het, voelde vervolgens de dikte van het papier, draaide het om en onderzocht de achterkant.
‘Goede kwaliteit. Ik zal de alchemist die de machines voor het drukwerk bedient vragen dit te onderzoeken zodat we weten waar het vandaan komt.’
‘Houd het eens tegen het licht,’ stelde Vonel voor.
Osen deed wat werd voorgesteld en zijn ogen vernauwden zich. ‘Is dat een deel van het watermerk van het Gilde?’
‘Dat geloof ik wel.’
‘Hmm.’ Osen liet het papiertje zakken en keek opnieuw naar Vonel.
‘En hoe ben jij achter de Naamloos gekomen?’
‘Een novice bracht me dat,’ antwoordde Vonel, met een knikje in de richting van het papier.
‘En?’
‘Ik vroeg Carrin met me mee te gaan naar die plek, zodat we konden zien wat voor soort etablissement dit ‘‘speelhuis’’ was, en of er leden van het Gilde waren die waren ingegaan op het aanbod.’
‘En wat trof je aan bij je aankomst?’
‘Gokken, drinken, roetkomfoors en vrouwen die te huur waren,’ antwoordde Carrin. ‘Heer Reater hier verloor veel geld in een of ander nieuw spel, heer Sherran was bijna bewusteloos door het inhaleren van roetrook. Kort gezegd, deze twee genoten samen met twaalf novicen ten volle van alle koopwaar die er werd aangeboden.’
Osen pakte een bundel papieren. ‘Degenen die op deze lijst staan.’
‘Ja.’
De grootmeester keek de lijst even door, legde die opzij en keek naar Regin en Sonea.
‘En wat was uw aandeel in dit alles, heer Regin en zwarte magiër Sonea?’
‘Ik werd ingelicht door een bezorgde novice die had gehoord dat er misschien kattenkwaad uitgehaald zou worden, maar hij wist niet waar en hoe,’ antwoordde Regin. ‘Omdat ik wist dat zwarte magiër Sonea geïnteresseerd was in het debat over de verordening tegen de omgang van magiërs met misdadigers, vertelde ik haar wat ik had gehoord, in de hoop dat zij duidelijker informatie had. Die had ze niet.’
‘Maar zodra ik kon, ging ik ernaar op zoek,’ voegde Sonea eraan toe. ‘Ik kreeg een adres. Daarna vroeg ik toestemming om het Gilde te verlaten en op onderzoek uit te gaan, maar tegen de tijd dat ik die toestemming kreeg, waren verschillende novicen en magiërs al naar het speelhuis gelokt.’
‘Waarom regelde u niet dat iemand anders ging?’ vroeg Osen.
Sonea voelde een vlaag van ergernis. Waarom zou ze het terrein niet verlaten als ze alleen maar wilde proberen te voorkomen dat een paar novicen en magiërs in de val liepen? Maar heel wat magiërs, onder wie ook Osen, dachten nog steeds dat ze haar vrijheidsbeperking verdiende als straf voor het leren van zwarte magie en het weerstaan van het Gilde al die jaren geleden.
‘We dachten dat het het beste was als zo weinig mogelijk mensen iets wisten van deze plek,’ antwoordde Regin. ‘Alleen wijzelf, heer Vonel en heer Carrin.’
Ze voelde een golf van dankbaarheid, daarna een cynisch plezier dat ze dit nu juist voor Regin voelde.
Osen keek nu opnieuw naar een lijst van novicen. ‘Daar is het te laat voor. De garde heeft het speelhuis gesloten, dus het is niet langer een verleiding voor wie dan ook. Het enige wat ons rest is een besluit te nemen over de straf.’ Hij richtte zich tot Reater en Sherran, die ineenkrompen en in alle richtingen keken, behalve naar de andere magiërs. ‘Jullie horen, net zoals alle magiërs, een voorbeeld te zijn van terughoudendheid en gepast gedrag voor degenen die nog in hun leerjaren zijn. Jullie hebben ook de plicht het gilde te vertegenwoordigen als een eerbiedwaardig en betrouwbaar instituut. Maar jullie zijn nog niet lang afgestudeerd en tijdens onze eerste jaren als magiërs hebben we allemaal nog wel een paar dwaze trekjes van novicen. Ik zal jullie beiden nog een kans geven om jullie gedrag te verbeteren.’
De twee jongemannen waren zo opgelucht dat ze zich zichtbaar ontspanden. Als ze de pech hadden gehad dat ze afkomstig waren uit de lagere klasse, zou het resultaat heel anders zijn geweest, dacht Sonea boos.
‘De novicen...’ Osen klopte met een vinger op de lijst. ‘Moeten gestraft worden volgens de regels van de universiteit. Ik zal de zaak opnemen met de decaan van de universiteit.’
O, fantastisch, dacht Sonea. Met mijn geluk komen ze terecht in de kliniek, waar alle ondeugden die hen in moeilijkheden brachten een paar straten verder voorhanden zijn. Ze zullen wegglippen zodra ze de kans krijgen en ik zal de schuld krijgen.
‘U heeft zich gedragen zoals een magiër betaamt,’ zei Osen met een knikje naar Vonel en Carrin. ‘Ik heb een brief naar de garde gestuurd om hen te bedanken voor het snelle ingrijpen.’ Hij keek naar Regin. ‘In de toekomst moeten we allemaal met elkaar samenwerken om te voorkomen dat zoiets nog eens gebeurt. U kunt gaan.’
Sonea draaide zich om en liep naar de deur, opende die met een beetje magie en stapte naar buiten de gang in. Regin volgde haar en samen wachtten ze buiten de deur tot de twee jonge magiërs verschenen. Sonea deed een stap naar voren om hen de pas af te snijden. Reater en Sherran staarden haar ontzet aan.
Ze glimlachte vriendelijk. ‘Dus jullie gingen erheen voor de roet. Wat is dat toch met roet? Wat is er zo aantrekkelijk aan dat jullie het zo graag willen hebben dat jullie jezelf overleveren aan mensen die duidelijk misdadigers zijn?’
Reater haalde zijn schouders op. ‘Het geeft een goed gevoel. Zorgeloos.’
Sonea knikte, maar ze had gezien dat op Sherrans gezicht een verlangende uitdrukking was gekomen terwijl Reater er alleen berustend uitzag. Ze leunde voorover en hield haar stem fluisterzacht.
‘Heeft Lorkin ooit...?’
Sherran keek haar even aan en daarna weer snel naar de vloer. ‘Eén keer. Hij vond het niet lekker.’
Sonea ging rechtop staan. Hij kon liegen, bang dat ze hem de schuld zou geven als hij iets anders antwoordde. Maar dan zou hij eerder hebben verteld dat Lorkin het nooit had uitgeprobeerd. Ik denk dat dit de waarheid is.
‘Jullie twee hebben geluk dat grootmeester Osen schappelijk was. Ik zou daar niet nog een keer op rekenen.’
Allebei knikten ze snel. Sonea maakte een gebaar dat ze konden gaan en ze maakten zich snel uit de voeten.
‘Lorkin is te slim om toe te geven aan het gebruik van roet,’ mompelde Regin. ‘En datzelfde gezonde verstand zal voorkomen dat hij in Sachaka in moeilijkheden raakt.’ Hij zuchtte. ‘Ik zou willen dat mijn eigen dochters zich half zo volwassen gedroegen als hij.’
Verrast en geamuseerd wierp ze een zijdelingse blik op hem. Lorkin was niet volwassener dan andere jonge magiërs van zijn leeftijd. Maar te oordelen naar de paar roddels die ze had gehoord over Regins dochters, waren dat erg kinderachtige jongedames. ‘Veroorzaken ze nog steeds problemen?’
Hij trok een lelijk gezicht. ‘Ze lijken op hun moeder, hoewel er voldoende wreedheid in hun rivaliteit zit om me eraan te herinneren hoe ik zelf was op die leeftijd.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het is al erg genoeg om spijt te hebben van je eigen jeugdige arrogantie zonder ook nog die van je eigen kinderen te moeten betreuren.’
Sonea grinnikte en begon door de gang te lopen. ‘Ik hoop dat ik dat zelf nooit hoef mee te maken. Maar gezien het soort dingen dat ik in mijn jeugd deed, denk ik dat Lorkin nog heel wat moet doen voordat hij zich net zo misdraagt als ik.’