32

Nog geen uur later betraden de drie overlevenden van het groepje uit Rampling de Botholte en vonden het lijk van Pe Ell. Het lag halverwege op de grond met dode ogen naar de hemel te staren. Zijn ene hand omklemde het leren zakje met de Zwarte Elfensteen. De Stiehl stak nog in de schede. Loper Boh keek nieuwsgierig rond. De magie van Opwekking was tot de Botholte doorgedrongen en het was er onherkenbaar veranderd. Overal groeiden planten en gras, waardoor de harde rotsbodem werd opgefleurd. Gele en paarse bloemen zochten het zonlicht en de botten van doden waren in de aarde verdwenen. Niets was er als voorheen.

'Niets te zien aan hem,' mompelde Horner Dees, verbaasd fronsend. Hij boog zich over het lijk om het nader te bekijken en richtte zich weer op. 'Misschien zijn nek gebroken. Borstkas ingedrukt. Zoiets. Maar je ziet er niets van. Een beetje bloed aan zijn handen, maar dat is van het meisje. En kijk. Overal sporen van de Koden. Wat dacht je daarvan?'

De Koden was nergens te bekennen. Hij was verdwenen, alsof hij er nooit was geweest. Loper proefde de lucht en sloot zijn ogen om te zien of hij de Koden kon vinden in zijn geest. Nee. Opwekking had hem bevrijd. Zodra zijn ketenen waren verbroken was hij weer als beer naar zijn oude wereld teruggegaan, met herinneringen die al vervaagden. Loper voelde diepe voldoening. Hij had zijn belofte toch kunnen houden. 'Kijk eens naar zijn ogen,' zei Horner Dees. 'Zie die angst eens. Hij had geen prettige dood, wat ook de oorzaak mag zijn geweest. Hij stierf in doodsangst.'

'Het moet de Koden zijn geweest,' zei Morgan. Hij wilde niet dicht bij het lijk komen.

Dees keek hem scherp aan. 'Denk je? Hoe dan? Heeft die hem doodgeknuffeld? Dat moet hij wel snel hebben gedaan. Dat mes zit nog in de schede. Kijk maar, Hooglander. Wat zie je?' Morgan kwam aarzelend dichterbij en keek. 'Niets,' gaf hij toe. 'Net wat ik zeg.' Dees snoof. 'Zal ik hem omkeren?' Morgan schudde zijn hoofd. 'Nee.' Hij bestudeerde nog even het gezicht van Pe Ell. 'Het is van geen belang.' Daarop zochten zijn ogen Loper. 'Ik weet niet wat ik hierbij voel. Is dat niet raar? Ik wilde zijn dood, maar dat wilde ik zelf doen. Ik weet dat het er niet toe doet wie het deed of hoe het gebeurde, maar ik voel me toch een beetje genomen. Alsof de kans haar te wreken me is afgenomen.'

'Dat lijkt me niet het geval, Morgan,' antwoordde de Duistere Oom zacht. 'Volgens mij heb je die kans nooit gehad.' De Hooglander en de oude woudloper staarden hem verbaasd aan. 'Wat zegje nu toch?' vroeg Dees scherp. Loper haalde zijn schouders op. 'Als ik de Koning van de Zilverrivier was en ik moest mijn kind offeren aan een moordenaar, dan zou ik zorgen dat die niet ontkwam.' Hij keek hen beurtelings aan. 'Misschien moest de magie die Opwekking in zich droeg meer dan één doel dienen. Misschien is het zo gebeurd.'

Het was lange tijd stil toen de drie het overdachten. 'Het bloed aan zijn handen denk je?' vroeg Horner Dees ten slotte. 'Als een vergif?' Hij schudde zijn hoofd. 'Daar zie ik geen logica in.' Loper Boh bukte zich en maakte voorzichtig het zakje met de Zwarte Elfensteen los uit de stijve vingers van Pe Ell. Hij veegde het schoon, hield het even in zijn hand en bedacht hoe ironisch het was dat de Elfensteen nutteloos was voor de moordenaar. Die had voor niets al die moeite gedaan om de magie in bezit te krijgen. Opwekking wist dat. De Koning van de Zilverrivier wist dat. Had Pe Ell het ook geweten, dan had hij het meisje meteen gedood en was hij ervan af geweest. Of was hij dan toch gebleven, zo in haar ban dat hij zich zelfs dan niet los kon maken, vroeg Loper Boh zich af.

'Wat dacht je hiervan?' Horner Dees maakte de Stiehl los van Pe Ells dijbeen. 'Wat doen we daarmee?' 'Gooi hem in de oceaan,' zei Morgan opeens. 'Of laat hem vallen in het diepste gat datje kunt vinden.' Het kwam Loper voor dat hij iemand anders hoorde spreken, en dat het akelig bekende woorden waren. Toen besefte hij dat hij aan zichzelf dacht, aan wat hij zei toen Cogline de Druïdenkroniek uit Paranor kwam brengen. Een andere tijd, andere magie, dacht hij, maar de gevaren waren altijd hetzelfde. 'Morgan,' zei hij, en de ander keerde zich om. 'Als we hem weggooien riskeren we dat hij weer wordt gevonden - misschien door net zo'n perfide slechterik als Pe Ell. Of een ergere. Het mes moet ergens worden weggesloten waar niemand er ooit bij kan.' Hij keerde zich naar Horner Dees. 'Als je het aan mij geeft zal ik daarvoor zorgen.'

Ze stonden elkaar een tijdje onbeweeglijk op te nemen, als drie haveloze figuren in een veld met steenbrokken en vers groen. Dees keek weer naar Morgan en gaf het mes aan Loper. 'Ik denk dat we op je woord kunnen vertrouwen,' zei hij. Loper stopte de Stiehl en de Elfensteen in de diepe zakken van zijn mantel en hoopte dat het waar was.

Ze liepen de rest van de dag naar het zuiden en brachten hun eerste nacht sinds het verlaten van Eldwist door in een vlakte met heel laag struikgewas. De dag daarvoor maakte de vlakte nog deel uit van het rijk van Uhl Belk en was ze een steentapijt, aangetast door het gif van de Muilknars. Alleen al door de lage struiken was het hier een verademing na de doodsheid van de stad. Er was nog weinig te eten, niet meer dan wat wortels en wilde groenten, maar er was weer schoon water, de hemel stond vol sterren en de lucht was zuiver. Ze maakten een vuur en bleven lang zitten praten over wat ze voelden bij hun herinneringen.

Toen de ochtend aanbrak, ontwaakten ze met de zon op hun gezicht en waren ze eenvoudig dankbaar voor het leven. Ze trokken verder door de wouden en kwamen in het Knekelgebergte. Horner Dees koos deze keer een andere route om uit de buurt te blijven van de Urdastam van de dode Carisman. Ze trokken aan de oostkant langs de Spijken. Het weer bleef goed, zelfs in de bergen, en ze hadden geen last van onweer of lawines. Er was weer volop te eten en ze voelden hun krachten terugkeren. Een gevoel van welbehagen keerde terug en de ergste herinneringen werden verzacht.

Morgan Leah had het vaak over Opwekking. Dat scheen hem goed te doen, en zowel Loper als Dees moedigden het aan. Soms sprak de Hooglander alsof ze nog leefde, waarbij hij het Zwaard dat hij droeg aanraakte en gebaarde naar het land dat achter hen lag. Daar was ze, hield hij vol, en ze kon beter daar zijn dan helemaal verdwenen. Soms kon hij haar aanwezigheid voelen; hij was er zeker van. Hij lachte, maakte grapjes en werd langzaam weer de oude.

Horner Dees was bijna net zo snel weer de oude. De verwilderde blik verdween uit zijn ogen en de spanning week van zijn gezicht. Zijn stem klonk minder nors en voor het eerst sinds weken klonk zijn liefde voor de bergen weer door in wat hij zei. Loper Boh herstelde zich langzamer. Hij zat in een bolster van fatalistische berusting die zijn gevoelens vrijwel uitschakelde. Hij had zijn arm verloren in de Koningszaal. Hij was Cogline en Rumor kwijt. Hij had vele malen bijna het leven verloren. Carisman was dood. Opwekking was dood. Zijn belofte om de opdracht van Allanon te weigeren was dood. Opwekking had gelijk. Er waren altijd keuzen. Maar soms werden die keuzen voor je gedaan, of je het wilde of niet. Hij had gedacht dat hij niet te strikken was door de kuiperijen van Druïden, en dat hij zich van Brin Ohmsford en haar erfenis had afgewend. Maar de omstandigheden en zijn geweten maakten dat vrijwel onmogelijk. Zijn lot was verweven met draden die honderden, zo niet duizenden jaren teruggingen en hij kon ze niet losmaken, niet helemaal tenminste. Hij had de zaak overdacht sinds die nacht in Eldwist, toen hij ermee instemde om met Opwekking terug te gaan naar de Steenkoning om weer te pogen de Zwarte Elfensteen los te krijgen. Hij wist toen dat hij door mee te gaan erin toestemde om, als alles goed ging, de talisman mee te nemen naar de Vier Landen om te pogen Paranor en de Druïden terug te brengen - precies zoals Allanon hem had opgedragen. Hij wist zonder het uit te spreken wat dat betekende. Maak elke keuze die je wilt, luidde de raad van Opwekking. Maar wat voor keuzen restten hem? Hij had lang geleden besloten de Zwarte Elfensteen te zoeken - misschien vanaf het moment dat hij over het bestaan ervan las in de Druïdenkroniek, en zeker sinds de dood van Cogline. Ook had hij besloten uit te zoeken wat de magie daarvan uitrichtte - en dat hield in dat hij Allanons bewering dat Paranor en de Druïden terug te brengen waren moest bewijzen. Hij kon tegenwerpen dat hij de kwestie in overweging had gehouden tot de ondergang van Eldwist, maar hij wist wel beter. Hij wist ook dat Paranor terug zou komen als de magie van de Zwarte Elfensteen zijn beloften waarmaakte. En als dat gebeurde kwamen de Druïden terug in de Vier Landen. Door hem.

Te beginnen met hem.

En die feiten lieten hem als enige keus die welke Opwekking wilde dat hij maakte - de keuze wie hij zou zijn. Als Paranor inderdaad hersteld kon worden en hij de eerste Druïde daar werd, dan moest hij op weg daarheen zichzelf niet kwijtraken. Hij moest zorgen dat Loper Boh overleefde - zijn hart, zijn ideeën, zijn overtuigingen, zijn voorgevoelens - alles wat hij was en geloofde. Hij mocht zich niet ontwikkelen tot datgene waaraan hij altijd uit alle macht wilde ontkomen. Met andere woorden, hij mocht geen Allanon worden. Hij mocht niet worden als de Druïden van weleer - manipulators, uitbuiters, duistere samenzweerders en gesloten figuren. Als de Druïden moesten terugkeren om de Volken te behoeden, om hen te doen overleven naast de duistere wezens van de wereld, Schadauwen of wat ook, dan moest hij hen maken tot wat ze behoorden te zijn - een hogere orde van de Mens, van leermeesters, van schenkers van magische kracht.

Dat was de keuze die hij nog steeds kon maken - een keuze die hij moest maken als hij niet gek wilde worden. Het kostte hen bijna twee weken om Rampling te bereiken, waarbij ze langere, veiliger routes kozen, elk mogelijk gevaar uit de weg gingen, bij donker een schuilplaats zochten en als het licht werd weer verder trokken. Ze kwamen tegen de middag in het bergstadje aan. Het had geonweerd en de lucht was betrokken. Het was broeierig warm en de gebouwen van de stad glommen als vochtige padden tegen de rotsen. De drie reizigers bezagen de stad, de eerste sinds Eldwist, met andere ogen. Ze vertraagden hun pas toen ze de enige straat inliepen met de vele kroegen, stallen en winkels. Ze keken om naar de bergen waar ze uitkwamen en zagen stromen water van het onweer zich omlaagstorten uit kloven en geulen.

'Tijd om afscheid te nemen,' zei Horner Dees zonder omwegen en stak Morgan zijn hand toe.

Morgan verbaasde zich. Daar was nooit over gesproken. 'Kom je niet met ons mee?'

'Ik ben blij dat ik nog leef, Hooglander,' snoof de oude woudloper. En nu wil je dat ik meega naar het zuiden? Hoe ver denk je dat ik ga in het leven?' 'Ik bedoelde niet...' stamelde Morgan.

'Eigenlijk had ik deze keer al niet mee moeten gaan.' De ander onderbrak hem met een wuifgebaar van zijn dikke hand. 'Het meisje heeft me overgehaald. Tegen haar kon ik geen nee zeggen. En misschien kwam het ook door het gevoel dat ik daar tien jaar geleden iets heb achtergelaten toen ik voor de Steenkoning en zijn monsters vluchtte. Ik moest terug om het te zoeken. Hier sta ik dus, als enige die twee keer aan Eldwist en Uhl Belk ontkwam. Dat lijkt me genoeg voor een oude man.' 'We willen je anders graag mee hebben, Horner,' verzekerde Loper hem om Morgan bij te vallen. 'Je bent minder oud dan je voorgeeft en nog heel wat mans. De Hooglander en zijn vrienden kunnen jouw ervaring gebruiken.'

'Ja, Horner,' beaamde Morgan gretig. 'Denk eens aan de Schadauwen. We hebben je nodig om ze te bestrijden. Ga met ons mee.'

Maar de oude woudloper schudde koppig zijn beerachtige hoofd. 'Hooglander, ik zal je missen. Ik heb mijn leven aan je te danken. Als ik jou bekijk, zie ik de zoon die ik onder andere omstandigheden zou hebben gehad. Daarmee zeg ik toch heel wat. Maar ik heb genoeg spannends meegemaakt in mijn leven, ik hoef niet meer. Ik heb de schemerige rust van de bierhuizen nodig. En het gerief van mijn eigen woning.' Hij stak Morgan zijn hand weer toe. 'Maar wie zal zeggen of dat nog verandert? Dus, een andere keer misschien?'

Morgan drukte de hand stevig. 'Wanneer je maar wilt, Horner.' Toen liet hij de hand los en omhelsde de oude man. Daarna ging de reis snel, de tijd verstreek in een bijna magisch tempo en de dagen glipten als water door hun vingers. Loper en Morgan trokken door het Knekelgebergte naar de zuidelijke uitlopers en bogen westwaarts af naar de Rabbrivier. Ze staken de noordelijke zijtak over, waarna het grasland zich voor hen uitstrekte tot de verre toppen van de Draketanden. De dagen waren lang en heet en de zon brandde aan een wolkeloze hemel toen ze het onberekenbare weer van het bergland achter zich hadden. De zon kwam vroeg op, het bleef lang licht en zelfs de nachten waren helder. De twee kwamen weinig reizigers en geen soldaten van de Federatie tegen. Het land was steeds erger aangetast door de Schadauwenziekte, wat te zien was aan donkere plekken, maar de Schadauwen zelf zagen ze niet. Na bijna een week kwamen de Duistere Oom en de Hooglander bij de zuidelijke toegang van de Jannissonpas. Het was tegen het middaguur en de pas strekte zich uit tussen de Draketanden en de Knekels, als een brede, lege doorgang die naar de Streleheimvlakte voerde. Daar was het dat Padishar Creel de strijders hoopte te verzamelen van de Zuidlandse Beweging, het Dwergenverzet en de Trollen van Axhind, om te pogen de legers van de Federatie te verslaan. De wind waaide zacht over de vlakte en door de pas, en niets bewoog.

Morgan Leah keek waakzaam rond, met een berustende uitdrukking op zijn gezicht. Loper stond even zwijgend naast hem en legde zijn hand op zijn schouder. 'Hoe nu verder, Hooglander?' vroeg hij zacht.

Morgan trok zijn schouders op en glimlachte. 'Naar het zuiden, denk ik, naar Verrevliet. Ik wil proberen in contact te komen met Padishar, in de hoop dat hij Par en Coll heeft gevonden. Mislukt dat, dan ga ik zelf de Lommerdalers zoeken.' Hij bestudeerde het harde, bleke gezicht van de ander. 'Ik denk dat ik wel weet waar jij naartoe gaat.' Loper knikte. 'Op naar Paranor.'

Morgan zuchtte diep. 'Ik weet dat dit niet is wat je wilde, Loper.'

'Nee.'

'Ik kan met je meegaan, als je wilt.'

'Nee, Hooglander, je hebt genoeg voor anderen gedaan. Het wordt tijd datje eens wat voor jezelf doet.' Morgan knikte. 'Och, ik ben niet bang, mocht je dat denken. Ik heb de magie van het Zwaard van Leah weer terug. Daarmee kan ik van nut zijn.'

Loper kneep even harder in Morgans schouder en liet hem weer los. 'Waar ik heenga kan denk ik niemand me helpen. Ik zal mezelf zo goed mogelijk moeten zien te redden. De Elfensteen zal waarschijnlijk mijn beste bescherming zijn.' Hij zuchtte. 'Vreemd hoe de dingen soms lopen. Zonder Opwekking zou toch geen van ons deze dingen doen, of zelfs zijn wie hij nu is? Ze heeft ons beiden een nieuw doel gegeven, een nieuw gezicht, misschien zelfs nieuwe kracht. Vergeet niet wat ze voor jou opgaf, Morgan. Ze hield van je. Ik denk dat ze dat op een of andere manier altijd blijft doen.' 'Dat weet ik.'

'Horner Dees zei datje hem het leven hebt gered. Voor mij deed je dat ook. Als jij dat gebroken Zwaard niet had gebruikt, had Uhl Belk me gedood. Ik denk dat Par en Coll Ohmsford zich geen betere beschermer kunnen wensen. Ga hen zoeken. Zorg dat ze veilig zijn. Help hen zoveel je kunt.' 'Dat zal ik doen.'

Ze hielden een ogenblik elkaars hand stevig vast en keken elkaar in de ogen.

'Wees voorzichtig, Loper,' zei Morgan.

Loper glimlachte ironisch. 'Tot ziens, Morgan Leah.'

Loper keerde zich om, liep de pas in en verdween al spoedig in de schaduw van de rotsen. Hij keek niet om.

De rest van die dag en de hele volgende trok Loper Boh westwaarts door de Streleheimvlakte, langs de zoom van donkere, oude wouden die in het zuiden tussen de hoogten van de Draketanden lagen. Op de derde dag liet hij de zonnige vlakte achter zich en trok de donkere bossen in. De bomen waren als torenhoge, massieve schildwachten. De stammen stonden dicht opeen en het bladerdak liet geen zon door. Dit waren wouden die in voorbije eeuwen de Druïdenburcht afschermden van de buitenwereld. Ten tijde van Shea Ohmsford werd die bewaakt door wolven en daarna was er een doornhaag waar alleen Allanon doorheen kon. Alles was nu verdwenen, ook de Burcht zelf. Alleen de bomen waren over. Alles was in diepe stilte gedompeld.

Loper volgde als een schim de paden, liep geluidloos over het tapijt van dennennaalden door de zee van boomstammen en voelde zich steeds besluitelozer. Zijn gedachten over wat hij ging doen waren tegenstrijdig en zijn onzekerheid stak weer de kop op. Zijn hele leven had hij gevochten om aan de erfenis van Brin Ohmsford te ontkomen, en nu nam hij die maar al te graag aan. Zijn besluit daartoe kende een lange geschiedenis en had meer dan eens gewankeld. Het kwam voort uit een vreemde mengeling van omstandigheden, zijn geweten en overwegingen. Hij had er veel over nagedacht en was ervan overtuigd dat zijn keuze juist was. Maar de consequenties bleven angstaanjagend en hoe dichter hij ze naderde, hoe groter zijn angsten werden. Toen hij in het hart van de bossen bij de hoogte kwam waarop Paranor had gestaan, was hij totaal in verwarring. Lange tijd stond hij omhoog te staren naar de weinige steenblokken die van de bijgebouwen waren overgebleven, en die rood werden beschenen door de ondergaande zon. In de tinteling van het tanende licht kon hij zich voorstellen hoe Paranor afstak tegen de avondlucht, met scherp afgetekende borstweringen en torens die als speren de azuren kroon van de hemel doorboorden. Hij voelde de onmetelijke aanwezigheid van de Burcht. Hij kon de levende massa van haar magie voelen, die wachtte op wedergeboorte.

Hij maakte een vuur, ging erbij zitten en wachtte op het vallen van de nacht. Toen het helemaal donker was stond hij op en liep weer naar de hoogte toe. De sterren twinkelden boven zijn hoofd en de bossen rondom waren vol nachtelijke geluiden. Hij voelde zich ontheemd en alleen. Hij keek weer op naar de hoogte waarop de burcht had gestaan en probeerde met zijn magie een teken te zien van wat hem wachtte. Niets diende zich aan. Toch was de Burcht er; hij kon haar aanwezigheid op onverklaarbare wijze voelen. Het feit dat zijn magie niet kon oproepen wat hij al wist, vergrootte zijn onbehagen. Breng het verloren Paranor en de Druïden terug, had Allanon gezegd. Wat was daarvoor nodig, behalve de Zwarte Elfensteen? Meer dan dat, dat wist hij. Dat moest wel.

Hij wilde een paar uur slapen, maar dat ging niet gemakkelijk door de angsten die hem plaagden. Hij lag lange tijd wakker terwijl zijn vastberadenheid werd uitgehold. De moedeloosheid die hij altijd had gekend was weer helemaal terug en dreigde hem te verlammen. Hij dacht aan Opwekking. Wat had het voor haar betekend om te weten wat van haar werd verwacht? Wat moest ze angstig zijn geweest! Toch had ze zich opgeofferd, want dat was nodig geweest om het leven terug te geven aan het land. Hij putte kracht uit de herinnering aan haar moed, waarna hij rustiger werd en in slaap viel.

De dag brak al aan toen hij wakker werd. Hij waste zich en at snel iets, maar wat hem wachtte drukte zwaar op hem. Toen hij klaar was liep hij weer naar de voet van de hoogte en keek omhoog. Hij had de zon in de rug en het kale plateau werd fel beschenen. Er was niets veranderd. Niets van het verleden of de toekomst onthulde zich. Paranor bleef verzonken in de tijd, de ruimte en de legende.

Loper ging terug naar de bomen, op veilige afstand van het plateau. Hij tastte in de diepe zakken van zijn mantel en haalde het zakje met de Zwarte Elfensteen te voorschijn. Hij staarde ernaar met lege blik en voelde het gewicht van de kracht op zich drukken. Zijn lichaam was stijf en pijnlijk; zijn ontbrekende arm deed pijn. Zijn keel was droog als dorre bladeren. Hij voelde de onzekerheden, twijfels en angsten in zich aanzwellen tot een golf die hem dreigde weg te spoelen. Vlug liet hij de Elfensteen in zijn hand vallen. Hij sloot zijn hand meteen, want hij was bang om in het donkere licht te kijken. Hij dacht koortsachtig na. Een Steen voor . alles, het hart, de geest en het lichaam, die naar hij geloofde gemaakt was als tegenwicht tegen alle andere Elfenstenen die waren geschapen door de wezens van de oude Feeënwereld, met een magie die eerder absorbeerde dan uitstraalde. De Elfenstenen die Allanon aan Shea Ohmsford gaf waren een talisman die de bezitter beschermde tegen alle dreigende magieën. Maar de Zwarte Elfensteen was om een heel andere reden geschapen - niet om te verdedigen, maar voor een heel speciaal doel: in te gaan tegen de magie die was ingezet om de Druïdenburcht weg te toveren, en het verloren Paranor weer uit het verborgene te halen. Dat deed de Steen door deze magie op te nemen en over te brengen in het lichaam van de bezitter - hijzelf. Wat dat bij hem teweegbracht moest Loper maar afwachten. Hij wist dat de bescherming van de Steen tegen misbruik was gelegen in het feit dat hij altijd op dezelfde manier werkte, ongeacht de bezitter of de toepassing. Dat werd de ondergang van Uhl Belk. Dat die de magie van de Muilknars absorbeerde, veranderde hem in steen. Het lot van Loper kon soortgelijk zijn, meende hij, maar het zou ook meer omvatten. Maar hoe? Als het gebruik van de Zwarte Elfensteen Paranor terugbracht, wat waren dan de gevolgen voor hem van de overdracht van de magie die de Burcht vasthield?

Wie daartoe reden en het recht heeft zal hem voor zijn doel inzetten.

Hij dus. Maar waarom? Omdat Allanon het had bevolen? Vertelde Allanon de waarheid? Of maar gedeeltelijk? Of speelde hij weer een spel? Wat kon Loper Boh geloven? Daar stond hij, alleen, vol besluiteloosheid en vrees, zich afvragend wat hem in deze situatie had gebracht. Wat kon Loper Boh geloven?

Toen braken opeens de influisteringen door zijn verdediging, als een maalstroom van kreten.

Nee!

Bijna zonder erbij te denken hief hij zijn arm met de Zwarte Elfensteen, opende zijn hand en liet het duistere element los. Onmiddellijk kwam de Elfensteen tot leven en de magie prikkelde op zijn huid. Zwart licht - het antilicht, dat duisternis bracht. Hij zag het licht zich voor hem opzamelen. Wie daartoe recht en reden heeft. Hij voelde de terugslag van de magie, die zijn twijfels en angsten wegnam, zijn innerlijke kreten deed zwijgen en hem vervulde met een onvoorstelbare kracht. Zal hem voor zijn doel inzetten. Nu!

Hij wierp het zwarte licht uit, en een enorme tunnel boorde zich door de lucht, verslond alles op zijn weg en overweldigde tijd en ruimte. Het explodeerde tegen de rand van het lege plateau en Loper werd achteruit geslagen als door een onzichtbare vuist. Toch viel hij niet. De magie doorstroomde hem, gaf hem kracht en omkleedde hem met een pantser. Het zwarte licht verspreidde zich als inkt in de lucht. Het ging omhoog, werd breder en boog uit naar verschillende kanten alsof het tunnels en goten moest volgen. Het nam vorm aan. Lopers mond viel open. Het licht van de Zwarte Elfensteen tekende de lijnen uit van een kolossale vesting, met borstwering, weergangen en torens. Muren met poorten rezen op. Het licht verspreidde zich hoger in de lucht en schakelde het zonlicht uit. Loper voelde zich verdwijnen in de schaduw die het kasteel wierp. In hem begon iets te veranderen. Hij liep leeg. Nee, hij werd met iets gevuld! Iets, de magie, overspoelde hem. De andere, dacht hij. Hij voelde zich zwak, weerloos en werd ineens doodsbang. De magie die het verdwenen Paranor omsloot werd in de Elfensteen gezogen. En in hem.

Hij klemde zijn kaken op elkaar en verstijfde. Ik laat het niet toe!

Het zwarte licht overspoelde de lege ruimten van het beeld op het plateau, kleurde het, gaf het tastbaarheid en vervolgens leven - Paranor, de Druïdenburcht, kwam terug in de mensenwereld vanuit de duistere half-ruimte die het al die jaren verborgen had gehouden. Het rees tegen de hemel op, enorm en ongenaakbaar. De Zwarte Elfensteen doofde langzaam uit in Lopers hand; het antilicht werd zachter en verdween toen. Lopers schorre kreet eindigde in gekreun. Hij viel op zijn knieën, overweldigd door gewaarwordingen die hij niet kon omschrijven, en ondersteboven van de magie die hij had opgenomen en door zich heen voelde stromen als was het zijn bloed. Hij sloot zijn ogen en opende ze weer langzaam. Hij zag zichzelf schemeren in een waas waarin zijn contouren vervaagden. Hij keek ongelovig omlaag en voelde zich koud worden. Hij was er niet meer in levenden lijve! Hij was een schim geworden! Hij bedwong zijn angst en kwam overeind, met de Zwarte Elfensteen nog in zijn hand geklemd. Hij zag zich bewegen alsof hij iemand anders was. Hij zag zijn ledematen en lichaam en schimmige verschijningen ervan over elkaar heen schuiven zodat het leek of hij uit elkaar viel. Hemel, wat is er met me gebeurd! Hij strompelde op de heuvel af om die te beklimmen, want hij wist niet wat hij anders moest doen. Hij voelde dat hij

Paranor moest bereiken. Hij moest naar binnen. Het was een lange, moeizame klim en hij hapte naar lucht toen hij eindelijk bij de ijzeren poort van de Burcht kwam. Zijn lichaam spiegelde zichzelf in een veelheid van gestalten die allemaal iets verder uit elkaar lagen. Maar hij kon ademen en bewegen als een normaal mens, en voelen zoals voorheen. Daar putte hij moed uit en hij haastte zich naar de poort van Paranor. De steen van de Burcht was bij zijn aanraking hard en ruw, maar ook angstwekkend op een manier die hij niet meteen kon thuisbrengen. De poort liet zich gemakkelijk openduwen, alsof hij de kracht had van duizend mannen en alles op zijn weg kon bedwingen.

Behoedzaam ging hij naar binnen. Hij bevond zich in een donker gat en overal om hem heen was de fluistering van de dood. Daarop bewoog zich iets in het duister, het maakte zich los en nam vorm aan - het was een onheilspellende verschijning, heel groot en op vier poten. Het was een moeraskat, gitzwart, met gele, lichtende ogen. Hij was er en hij was er niet, net als Loper zelf.

Loper verstijfde. De moeraskat leek precies op... Achter de kat verscheen een man, oud en krom, als een doorzichtig schemerende geest. Toen hij naderbij kwam werden zijn trekken herkenbaar.

'Eindelijk ben je gekomen, Loper,' fluisterde hij met een gespannen, holle stem.

De Duistere Oom voelde zijn laatste resten geestkracht wegvallen.

De man was Cogline.