12

Opwekking liet haar kleine gezelschap een paar dagen bij de Haardsteen blijven om Loper Boh op krachten te laten komen. Dat ging tamelijk snel, zowel dankzij de lichte aanrakingen, lieve glimlach en pure aanwezigheid van het meisje als door de hand van de natuur. Overal om haar heen was magie, een onzichtbare aura die alles beroerde waarmee ze in aanraking kwam. Het gaf herstel en vernieuwing, zo radicaal en snel dat het verbijsterend was. Loper was bijna van de ene dag op de andere weer op krachten. Hij voelde nog wel de pijn over het verlies van Cogline en Rumor, maar de ellende van zijn vergiftiging was bijna vergeten. De gekwelde blik week uit zijn ogen en hij kon zijn woede en angst opbergen in een donker hoekje van zijn geest, waar hij er geen last van had en ze toch niet vergat. Zijn vastberadenheid en zelfvertrouwen keerden terug, evenals zijn besluitvaardigheid, en hij leek weer de Duistere Oom van weleer. Zijn magie hielp hem bij zijn herstel, maar Opwekking deed het meest, met een warmte waar de zon bij in het niet viel.

Ze deed meer. De open plek waar het huis had gestaan werd ontdaan van zijn littekens en brandplekken, en de sporen van het gevecht met de Schadauwen verdwenen langzaam. Gras en bloemen schoten op uit de grond, met geuren en kleuren die een weldaad waren. De ruïnes van het huis vergingen tot stof en verdwenen ten slotte geheel. Het was alsof het meisje de wereld opnieuw kon scheppen, wanneer ze maar wilde. Morgan Leah begon een gesprek met Loper toen Pe Ell niet in de buurt was. De Hooglander was nog steeds ongerust en vertelde Loper dat hij nog niet echt hoogte kon krijgen van Pe Ell, en al evenmin van de reden waarom Opwekking hem had meegenomen. Morgan was rijper geworden sinds Loper hem voor het laatst had gezien. Toen hij voor het eerst naar de Haardsteen kwam, was Morgan onbezonnen en vol bravoure, maar inmiddels leek hij rustiger, beheerster, een moedig maar voorzichtig en verstandig man. Zo beviel hij Loper beter, die meende dat de gebeurtenissen die hadden samengespannen om Morgan van de Ohmsfords te scheiden en naar Keurhaven te voeren, veel tot deze rijping hadden bijgedragen. De Hooglander vertelde Loper wat Par en Coll was overkomen, dat ze zich bij Padishar Creel en de Beweging hadden aangesloten, en over hun tocht naar Tyrsis en hun pogingen het Zwaard van Shannara uit de Put te halen, over hun gevechten met Schadauwen en hun diverse ontsnappingen. En natuurlijk ook over de aanval van de Federatie op de Bult, het verraad van Teel, haar dood en die van Steff, en over de vlucht naar het noorden van de vogelvrijen. 'Ze heeft ons allemaal verraden, Loper,' besloot Morgan zijn verhaal. 'Ze heeft Elise en Jilt in Keurhaven aangegeven, de Dwergen van het Verzet die ze kende, iedereen. Ze moet ook Cogline hebben verraden.'

Maar dat geloofde Loper niet. De Schadauwen wisten van Cogline en de Haardsteen al af sinds Par, maanden daarvoor, door Spingnomen uit het dal was ontvoerd. De Schadauwen konden Cogline op elk moment grijpen, en nu hadden ze dat gedaan. Voor hij hem doodde, had Rimmer Dall tegen Cogline gezegd dat de oude man de laatste was die zich tegen de Schadauwen verzette, wat betekende dat hij in Cogline een bedreiging zag. Zorgelijker dan de vraag hoe Rimmer Dall hen had gevonden, vond Loper de bewering van de Eerste Zoeker dat de kinderen van Shannara allen dood waren. Hij vergiste zich duidelijk waar het Loper betrof, maar wat te denken van Par, Coll en Wren - de andere Ohmsfords die door de schim van Allanon waren uitgezonden om die verdwenen zaken te zoeken die de Vier Landen moesten redden? Vergiste Rimmer Dall zich ook wat hen betrof? Of was het hun net als Cogline vergaan? Loper kon dit niet nagaan en hield zijn gedachten maar voor zich. Het had geen zin iets tegen Morgan Leah te zeggen, die toch al problemen had met de te verwachten gevolgen van zijn besluit om met Opwekking mee te gaan.

'Eigenlijk zou ik niet hier moeten zijn,' zei Morgan op een middag vertrouwelijk tegen Loper. Ze zaten in de schaduw van een oude witte eik te luisteren en te kijken naar de rondvliegende zangvogels. 'Ik hield mijn belofte aan Steff en bracht oma Elise en tante Jilt in veiligheid. En nu dit! Wat te denken van mijn belofte aan Par en Coll om hen te beschermen? Ik hoor ergens anders te zijn. Ik zou naar hen moeten zoeken in Tyrsis!' 'Nee Hooglander, dat is niet waar,' zei Loper. 'Wat kun je uitrichten, zelfs als je hen vindt? Wat begin je tegen de Schadauwen? Je hebt hier de kans iets veel belangrijkers te doen. En dat is ook noodzakelijk als het waar is wat Opwekking zegt. Misschien vind je ook een manier om de magie van je zwaard te herstellen, zoals het misschien ook in orde komt met mijn arm. Voor nuchtere geesten is die hoop klein. Maar toch, er is hoop. We voelen dat ze ons nodig heeft, Hooglander, en daar handelen we naar. We zijn toch in zekere zin haar kinderen? Dat kunnen we toch niet zomaar afdoen? We horen bij haar, tenminste voorlopig.'

Daar was hij van overtuigd geraakt door het nachtelijke gesprek met Opwekking, toen hij haar vertelde van het visioen bij de Grimpoel en zijn vrees dat dat uit zou komen. Ze had hem ervan weten te overtuigen dat dit niet zou gebeuren. Morgan Leah was al evenzeer aan haar gebonden, in de ban van haar schoonheid, geketend door zijn verlangens; tot haar aangetrokken op manieren waar hij niets van begreep, maar die hij niet kon negeren. De aantrekkingskracht van Opwekking verschilde voor hun drieën. Voor Morgan was het lichamelijk. Wat hem fascineerde waren haar uiterlijk en manier van bewegen, de verrukkelijke lijnen van haar gezicht en lichaam, haar bekoorlijkheid die alles overtrof wat hij ooit had gekend. Voor Loper zat het hem in een gevoel van verwantschap door de aangeboren magie die ze deelden, in een begrip voor de wijze waarop die magie haar denken en handelen bepaalde. Hij voelde zich met haar verbonden door een keten waarvan elke schakel een gedeelde ervaring was van een denkwijze die voortkwam uit de betovering van de magie.

De motieven van Pe Ell waren het moeilijkst te doorgronden. Hij noemde zich een artiest, een soort ontsnappingskunstenaar, maar hij was duidelijk iets meer. Het was voor niemand een geheim dat hij uiterst gevaarlijk was, maar hij onthulde niets van zichzelf. Hij sprak zelden met hen, of zelfs met Opwekking, hoewel hij net als Loper en Morgan door haar werd aangetrokken en zich net als de anderen voor haar inzette. Maar de fascinatie van Pe Ell leek meer op die van een man voor zijn bezittingen dan op liefde of geestverwantschap. Hij leek zich tot Opwekking aangetrokken te voelen als een kunstenaar tot iets dat hij gemaakt heeft en waarmee hij kon pronken. Het was een houding die Loper moeilijk kon begrijpen, want Pe Ell was op dezelfde manier geworven als zij en had niets aan de wording van Opwekking bijgedragen. Toch hield hij het gevoel dat Pe Ell het meisje bezag als van hem, en dat hij haar te zijner tijd wilde bezitten.

Dagen verstreken, tot Opwekking ten slotte besloot dat Loper sterk genoeg was om te reizen, en gevieren vertrokken ze van de Haardsteen. Omdat het terrein niets beters toeliet, trokken ze te voet naar het noorden door Darklintak en de wouden van de Anar, langs de westrand van Toffervoorst naar de Rabbrivier, die ze bij een smal gedeelte overstaken om verder te trekken naar het Knekelgebergte. Ze vorderden langzaam omdat het landschap dicht begroeid was met bomen en struiken en werd doorsneden door ravijnen en rotskammen, zodat ze voortdurend omwegen moesten maken over beter begaanbaar terrein. Het weer van de lome nazomer was echter goed, met veel zon en weinig wind, hetgeen elke dag tot een aangename belevenis maakte. Zelfs hier in het verre noorden heersten ziekte en bederf, met verdorring en vergiftiging van de aarde en het leven erop, maar nog niet zo erg als in de centrale delen van de Vier Landen. De geuren, sferen, geluiden en de aanblik van de dingen waren in het algemeen nog fris, levend en onbedorven. De beken waren helder, de bossen groen en het leven erin leek nog niet aangetast door het samenpakkende duister waarin de Schadauwen alles dreigden te verstikken.

De nachten brachten ze door op open plekken bij poelen of beken met fris water en dikwijls vis om te eten, en er werd af en toe gepraat door de mannen, zelfs door Pe Ell. Opwekking bleef zwijgzaam en zonderde zich na elke dagmars af in de schaduw, weg van het vuur en de anderen. Niet uit geringschatting of om zich te verbergen, maar uit een behoefte om alleen te zijn. Vanaf de eerste dag had ze die muur opgetrokken. Haar drie metgezellen stelden geen vragen, maar bekeken haar en elkaar heimelijk en wachtten op de dingen die komen gingen. Toen er echter niets gebeurde, waren ze door haar afzondering op elkaar aangewezen en werd hun omgang wat losser. Morgan zou toch wel gepraat hebben, want hij was een openhartige, ontspannen jongeling die hield van verhalen en gezelschap. Bij Loper en Pe Ell lag dat anders, want die waren door hun aard en ervaring behoedzaam en terughoudend. De gesprekken tussen die twee waren dikwijls een steekspel waarbij ze de ander geheimen probeerden te ontlokken zonder iets van zichzelf prijs te geven. Het was of ze een scherm optrokken om over niets te hoeven praten dat van belang was.

Alle drie vroegen ze zich soms hardop af waar ze naartoe gingen en wat ze daar moesten doen. Die gesprekken eindigden telkens abrupt. Niemand wilde bespreken wat voor magie hij bezat, al hadden Loper en Morgan al enig idee van elkaars krachten. Niemand ook kwam met enig plan voor het bemachtigen van de talisman. Ze schermden onderling als zwaardvechters op zoek naar elkaars zwakke en sterke punten, speelden kat en muis met hun vragen en suggesties, en probeerden achter de aard van elkaars pantser te komen. Bij Loper en Pe Ell schoot dat weinig op, en hoewel het vrij duidelijk werd dat Morgan erbij was vanwege de magie in het Zwaard van Leah, werd men daar ook niet veel wijzer van nu het wapen was afgebroken. Vooral Pe Ell stelde steeds vragen over wat het Zwaard van Leah kon doen, door wat voor materialen het kon breken en hoeveel kracht erin zat. Morgan zette zijn niet geringe talenten in om zowel aardig als vaag te blijven, waarbij hij nu eens de indruk wekte dat de magie ervan alles vermocht, dan weer dat ze niets voorstelde. Na enige tijd liet Pe Ell hem met rust. Na een week reizen kwamen ze benoorden de Anar bij de uitlopers van het Knekelgebergte, waar ze dagenlang, steeds in de schaduw van de bergen, door trokken op weg naar de Tijrees in het noordoosten. Niemand van hen kende dit gebied. Morgan noch Pe Ell was ooit verder geweest dan de lage delen van de Knekels. Maar Opwekking voerde hen verder, schijnbaar niet bezwaard door het feit dat ze het land minder goed kende dan zij. Ze gaf gevolg aan een innerlijke stem die niemand van hen kon horen en aan instincten die niemand van hen kon aanvoelen. Ze gaf toe dat ze niet precies wist waar ze heenging, maar zei dat ze genoeg kon voelen om hen voorlopig voor te gaan. Te zijner tijd zouden ze echter de Knekels over moeten, en daar zou ze het niet meer weten, want in de bergen werkte haar gave om de juiste weg te vinden niet sterk genoeg. Eldwist lag achter het Knekelgebergte, en ze had hun hulp nodig om het te vinden. 'Heb jij de magie daarvoor, Loper?' sarde Pe Ell toen ze was uitgesproken, maar Loper glimlachte slechts en vroeg zich hetzelfde af.

Toen de tweede week eindigde, kwam er regen die hen meedogenloos bleef volgen, hun pad, kleren en bagage doorweekte en hun stemming deed dalen. Wolken pakten zich samen langs de bergkammen, donker en onverzettelijk. De donder rolde en de bliksem flitste tegen de bergwand, alsof reuzen een schaduwspel opvoerden met hun handen. Zo ver in het noorden waren niet veel reizigers. De meeste die ze tegenkwamen waren Trollen. Die waren niet erg spraakzaam en hadden maar weinig nuttigs te melden: op een afstand van een dagreis of twee waren verscheidene passen die door de bergen voerden en allemaal begonnen bij een stad hoog in de uitlopers, Rampling geheten. Ja, enkele passen voerden helemaal oostwaarts naar de Tijrees. Nee, ze hadden nog nooit van Eldwist gehoord. 'Je vraagt je af of het wel bestaat,' mompelde Pe Ell met een pesterige glimlach op zijn smalle gezicht, dat verder kil, leeg en humorloos was. 'Het geeft wel te denken.' Die nacht, twee dagen voor het einde van de derde week, sneed hij het onderwerp aan op een manier die niemand in twijfel liet over zijn gevoelens. De regen viel nog steeds, als een grauw waas dat hen tot op het bot verkleumde, en de stemming was beroerd.

'Vanaf die stad, Rampling,' begon hij, op een toon die ieders aandacht trok in de stilte van de schemering, 'hebben we geen idee meer hoe we verder moeten, is het wel?' Hij stelde de vraag aan Opwekking, die geen antwoord gaf. 'Daarna staan we met lege handen, en dat bevalt me niet. Misschien wordt het tijd dat we eens wat praten over dit hele gedoe.' 'Wat wil je weten, Pe Ell?' vroeg het meisje onbewogen. 'Je hebt ons niet genoeg verteld over wat ons wacht,' zei hij. 'Dat moest je maar eens doen. Nu.'

Ze schudde haar hoofd. 'Je vraagt om antwoorden die ik niet kan geven. Ik moet er ook nog achter komen.' 'Ik geloof je niet,' zei hij hoofdschuddend met kille stem. Morgan Leah bekeek hem met onverholen ergernis en Loper Boh stond op. 'Ik weet iets van mensen af, zelfs als ze magie bezitten zoals jij. En ik weet ook of ze me alles vertellen wat ze weten. Jij vertelt niet alles. Dat moest je maar wel doen.' 'Want anders maak jij rechtsomkeert?' tartte Morgan. Pe Ell keek hem uitdrukkingsloos aan. 'Waarom doe je dat niet, Pe Ell? Waarom niet?' Pe Ell stond op en keek onverschillig. Morgan stond ook op. Maar Opwekking kwam vlug tussen hen staan, schijnbaar niet met de bedoeling hen uit elkaar te houden, maar om zich tot Pe Ell te richten. Klein en kwetsbaar stond ze voor hem, met geheven hoofd en haar zilveren haar naar achteren. Hij fronste en zag er even uit alsof hij zich bedreigd voelde en wilde uithalen. Hij week met zijn pezige lichaam als een slang achteruit. Maar ze bewoog zich niet en langzaam week de spanning uit hem. 'Je moet me vertrouwen,' zei ze zacht, tot hem sprekend alsof hij de enige andere mens op aarde was. Ze hield hem in haar ban met de kracht van haar stem, haar indringende zwarte ogen en de nabijheid van haar lichaam. 'Wat er te weten valt van Uhl Belk en Eldwist heb ik je verteld. Ook wat er te weten valt van de Zwarte Elfensteen. Tenminste, zoveel als ik zelf mocht weten. Ja, ik hou dingen voor je achter, net zoals jij dat doet. Zo gaat het met alle levende wezens, Pe Ell. Je kunt me geen geheimhouding verwijten als je het zelf ook doet. Ik houd niets achter datje zal schaden. Meer kan ik niet doen.' De magere man staarde haar zwijgend aan. Zijn ogen verrieden niets van zijn gedachten.

'Als we in Rampling aankomen zullen we hulp zoeken om de weg te vinden,' vervolgde ze heel zacht, maar met heldere, vaste stem. 'Eldwist moet daar bekend zijn en iemand zal ons de weg wijzen.'

Tot verbazing van Loper en Morgan knikte Pe Ell alleen maar en liep weg. Die avond sprak hij met niemand meer. Hij leek hun bestaan vergeten.

De volgende dag betraden ze een brede weg die westwaarts de uitlopers in voerde. De weg kronkelde als een slang in het licht en vervolgens in de schaduw toen de zon achter de toppen van het Knekelgebergte zakte. De nacht viel en ze sloegen hun kamp op onder de eerste heldere sterrenhemel sinds dagen. Ze spraken zachtjes tijdens hun avondmaal. Met het ophouden van de regen leek een gevoel van evenwicht terug te komen. Niemand sprak over het gebeuren van de vorige avond. Pe Ell leek tevreden met Opwekkings woorden, hoe weinig het er ook waren geweest.

Volgens Loper kwam het door de manier waarop ze tot hem had gesproken, door de manier waarop ze haar magie benutte om zijn argwaan en boosheid uit de weg te ruimen, pe volgende morgen braken ze vroeg op en trokken onder een stralende zon weer naar het noordoosten. Laat in de middag waren ze hoog in de uitlopers en dicht bij de voet van de bergen. Tegen zonsondergang kwamen ze in de stad Rampling aan. Het was al bijna donker, en achter de bergen in het westen kleurde een zwakke gloed de horizon in tinten van goud en zilver. Rampling lag in een diepe poel van schaduw, gevat in een ondiep bekken aan de voet van de bergtoppen, waar het bos dunner werd tussen de rotsmassieven. De stad bestond uit een verzameling armzalige bouwsels met stenen funderingen, houten wanden en daken, geblindeerde ramen en vergrendelde deuren. Er was één straat die er tussendoor kronkelde alsof hij een uitweg zocht. De gebouwen stonden aan weerszijden ervan en op een hoogte stonden nog wat schuren en huisjes als onverschillige wachters. Alles was hopeloos vervallen. Planken hingen los, dakspanen ontbraken en veranda's waren verzakt. Door kieren en spleten scheen licht. Uitgemergelde paarden met wagens erachter stonden dicht langs de huizen opgesteld en daartussen bewogen schimmige figuren op twee benen. Toen ze dichterbij kwamen, zag Loper dat het merendeels Trollen waren, grote, logge figuren in de schemer, met stugge, ruwe gezichten. Enkelen keken even naar het viertal dat over de weg passeerde, maar niemand zei iets. Ze hoorden nu stemmen, onbestemd gegrom, gemompel en gelach dat de vervallen buitenwanden niet binnen konden houden. Maar ondanks de geluiden en de bedrijvigheid maakte Rampling een doodse indruk, alsof het lang geleden door de levenden was verlaten. Opwekking liep zonder stil te houden met hen voort over de weg en keek zelfverzekerd als altijd voor zich uit. Morgan bleef dicht achter haar en lette als haar beschermer goed op, al was daar waarschijnlijk geen noodzaak voor. Pe Ell liep rechts op enige afstand en Loper volgde.

In het midden van Rampling was een reeks bierhuizen, en naar het leek had iedereen zich daar verzameld. Uit enkele klonk muziek en mannen zwalkten en zwaaiden over straat als naamloze wezens zonder gezicht. Ook enkele vrouwen kwamen voorbij, met afgeleefde, harde gezichten. Rampling leek een oord dat op zijn einde liep.

Opwekking nam hen mee het eerste bierhuis in en vroeg aan de waard of hij iemand kende die hen als gids door de bergen naar Eldwist kon leiden. Ze vroeg het alsof het heel gewoon was en leek zich niet bewust van de beroering die ze wekte, de ogen die van alle kanten naar haar keken en de duistere honger in die blikken. Misschien, dacht Loper terwijl hij haar bekeek, deed het haar gewoonweg niets. Hij zag dat niemand haar benaderde of bedreigde. Morgan stond beschermend achter haar met zijn gezicht naar het onvriendelijke, roofzuchtige volkje - alsof hij in zijn eentje iets uit zou kunnen richten als men kwaad wilde - maar het was niet de Hooglander die hen afschrikte, of Loper, of zelfs de ongenaakbare Pe Ell. Het was het meisje zelf. Dit was zo'n betoverend droom wezen dat men schroomde haar te benaderen, uit vrees dat ze niet echt zou blijken. De mannen in het bierhuis keken verwilderd. Ze konden hun ogen haast niet geloven, hoe graag ze dat ook wilden.

Van het eerste bierhuis werden ze niet wijzer, zodat ze naar het volgende gingen. Niemand volgde hen. In het tweede bierhuis, dat kleiner was en sterker stonk naar rook en zweet, verging het hun net zo. Er waren Trollen, Gnomen, Dwergen en Mensen in Rampling, die allemaal samen dronken en praatten alsof er niets aan de hand was, alsof wat elders in de Vier Landen gebeurde hier van geen belang was. Loper bekeek de gezichten eens en vond ze achterbaks en bevreesd, als van mannen die een hard en treurig bestaan leiden. Sommige leken gevaarlijk, andere wanhopig. Maar zoals in de meeste plaatsen heerste er een bepaalde orde in Rampling en er was maar weinig dat die orde kon verstoren. Vreemdelingen kwamen en gingen, zelfs wonderbare wezens als Opwekking, maar het leven ging door. Opwekking was zoiets als een vallende ster - zoiets kwam voor en soms had je het geluk er getuige van te zijn, maar je leven liet je er niet door veranderen.

Ze bezochten het derde bierhuis en het vierde. Overal kreeg Opwekking hetzelfde te horen. Niemand wist iets van Eldwist en Uhl Belk, en niemand had daar ook behoefte aan. Er waren wel acht taveernes aan de straat, de meeste met slaapgelegenheid boven en een verkoopmagazijn achter, en enkele deden ook dienst als handelspost en ruilbeurs. Omdat Rampling dagreizen in de omtrek de enige stad aan de lage kant van het Knekelgebergte was en op een kruispunt van bergwegen lag, was er veel verkeer, voornamelijk van pelsjagers en kooplui, maar ook van anderen. Alle bierhuizen zaten vol met lieden op doorreis. gr werd over van alles gepraat, over zaken en politiek, over reizen en aanschouwde wonderen, en over de mensen en plaatsen die de Vier Landen vormden. Loper luisterde onopvallend en meende dat Pe Ell hetzelfde deed.

Bij het vijfde bierhuis dat ze aandeden - Loper zag niet eens een naam - kregen ze eindelijk het gewenste antwoord. De waard was een grote kerel met een roze kop vol littekens en een brede grijns. Hij verslond Opwekking zodanig met zijn ogen dat zelfs Loper er de kriebels van kreeg. Daarop stelde hij voor dat het meisje voor een paar dagen een kamer nam bij hem, gewoon om te kijken of de stad haar beviel. De ogen van Morgan Leah schoten vuur, maar Opwekking ging subtiel voor hem staan, beantwoordde de brutale blik van de waard en zei dat ze daar geen behoefte aan had. De waard drong niet verder aan, maar zei, tot ieders verbazing na de afwijzing van Opwekking, dat de man die ze zocht verderop verbleef in de Gevilde Kat. Zijn naam was Horner Dees.

Ze gingen weer naar buiten, nagestaard door de waard met een blik alsof hij niet wist wat hem overkomen was. Die blik zei echt alles. Opwekking had deze gave, die was het wezen van haar magie. Ze kon je tot dingen verleiden die je nooit had gewild. Ze kon zorgen dat je haar een genoegen deed. Zoiets konden veel mooie vrouwen bij een man teweegbrengen, maar bij Opwekking lag het ontwapenende niet alleen in haar schoonheid, maar in haar wezen, in haar ziel die menselijk leek maar veel meer was: een belichaming van magie die volgens Loper de vader weerspiegelde die haar had geschapen. Hij kende de verhalen over de Koning van de Zilverrivier. Als je die ontmoette, vertelde je hem zonder mankeren wat hij wilde weten. Zijn aanwezigheid alleen was al genoeg om te maken dat je het hem wilde vertellen. Loper had gezien hoe Morgan, Pe Ell en ook de mannen in de bierhuizen op haar reageerden. En hijzelf ook. Ze was zeer beslist een kind van haar vader. Ze vonden de Gevilde Kat aan de rand van het stadje, verscholen in de schaduw van een paar oeroude, knoestige bomen. Het was een groot, uitgebreid bouwwerk dat kraakte en steunde onder het gewicht van de mannen en vrouwen die zich binnen vermaakten, en dat hardnekkig weigerde eronder te bezwijken. Het was er druk, net als in de andere taveernes, maar er was meer ruimte en het interieur was ingedeeld met nissen en zitjes om het minder schuurachtig te maken. Er brandden lampen en de gasten zaten in groepjes aan de toog en op banken aan lange tafels. Ook hier draaiden alle hoofden zich om en werd het viertal bekeken. Opwekking ging op zoek naar de waard, die luisterde en naar achter wees. Daar zat een man alleen aan een tafel in een schemerige nis. De vier kwamen voor hem staan. 'Horner Dees,' zei Opwekking met haar fluwelen stem. Dikke handen namen langzaam een bierpul weg van een baardige mond en een groot, ruig hoofd hief zich op. De man was enorm, een beer van een kerel die zijn beste tijd achter zich had. Overal groeide haar op hem, op zijn armen en handen, op zijn keel en borst, op zijn hoofd en op zijn gezicht. Zijn gelaatstrekken, op zijn neus en ogen na, gingen er bijna geheel onder schuil. Zijn leeftijd was onmogelijk te schatten, maar het haar was zilvergrijs, de huid eronder was rimpelig, bruin en vlekkerig, de vingers knoestig als oude wortelen. 'Mogelijk ben ik dat,' gromde hij nors, met een stem die klonk alsof hij uit een diep gat kwam. Zijn ogen waren strak op het meisje gericht.

'Ik heet Opwekking,' zei ze. 'Dit zijn mijn makkers. We zijn op zoek naar een oord dat Eldwist heet, en naar ene Uhl Belk. We hoorden dat je die allebei kent.' 'Dal heb je verkeerd gehoord.'

'Kun je ons erheen brengen?' vroeg ze, zijn antwoord negerend. 'Ik zeg net...'

'Kun je ons erheen brengen?' herhaalde ze. De dikke man staarde haar zwijgend en ondoorgrondelijk aan, zonder te bewegen. Hij was als een enorm rustend rotsblok dat eeuwenlang de elementen had getrotseerd en in hen niet meer dan een voorbijgaand briesje zag. 'Wie ben je?' vroeg hij ten slotte. 'Alleen je naam zegt me weinig.'

Opwekking zei zonder aarzeling: 'Ik ben de dochter van de Koning van de Zilverrivier. Heb je van hem gehoord, Horner Dees?'

De ander knikte traag. 'Ja, ik ken hem. En misschien ben je dat wel. En misschien ben ik wie je denkt dat ik ben. Misschien weet ik zelfs van Eldwist en Uhl Belk af. Misschien ben ik de enige die dat weet - de enige die nog leeft en erover kan vertellen. Misschien kan ik zelfs doen watje vraagt en je erheen brengen. Maar ik zou niet weten waarom. Ga zitten.' jlij gebaarde naar de lege stoelen en de vier gingen tegenover hem aan de tafel zitten. Hij keek de mannen beurtelings aan, en toen het meisje weer. 'Je wekt de indruk te weten waar je op uit bent. Waarom wil je Uhl Belk vinden?'

De ogen van Opwekking waren peilloos en indringend. 'Uhl Belk stal iets dat hem niet toebehoort. Dat moeten we terughalen.'

Horner Dees blies schamper. 'Wou je dat soms terugstelen? Of wou je het gewoon terugvragen? Weet je iets van Uhl Belk af? Ik wel.'

'Hij stal een talisman van de Druïden.'

Dees aarzelde. Zijn baardige gezicht vertrok alsof hij op iets kauwde. 'Meisje, niemand die Eldwist ingaat komt er ooit meer uit. Dat is alleen met mij gebeurd, door stom geluk. Daar zijn dingen waar niets tegenop kan. Belk is een wezen uit een ander tijdperk, vol duistere magie en kwaad. Hij laat zich niets afpakken en uit zichzelf iets teruggeven doet hij nooit.' 'Mijn metgezellen zijn sterker dan Uhl Belk,' zei Opwekking. 'Ze bezitten ook magie, en die zal de zijne overwinnen. Dat zegt mijn vader. Deze drie,' en ze noemde hun namen, 'zullen het winnen.'

Toen ze hun namen uitsprak bekeek Horner Dees hun gezichten terloops, maar het ontging Loper niet dat hij iets meer aandacht had voor Pe Ell.

Toen zei hij: 'Dit zijn mannen. Uhl Belk is wel iets meer. Je kunt hem niet doden als een gewoon mens. Je kunt hem waarschijnlijk niet eens vinden. Hij daarentegen zal jullie wel vinden, en dan is het te laat.' Hij knipte met zijn vingers voor hun gezichten en ging achteruit zitten.

Opwekking keek hem even over tafel aan en legde plotseling haar handen op het houten blad. Onmiddellijk krulde er een splinter omhoog, vormde een slanke steel, kreeg blaadjes en ten slotte kleine bloemetjes. De glimlach van Opwekking was even magisch als haar aanraking. 'Wijs ons de weg naar Eldwist, Horner Dees,' zei ze.

De oude man bevochtigde zijn lippen. 'Om met Belk af te rekenen is er meer nodig dan bloemen,' zei hij. 'Misschien niet,' fluisterde ze, en Loper had even het gevoel dat ze heel ergens anders was. 'Zou je niet met ons mee willen gaan om dat te zien?'

Dees schudde zijn hoofd. 'Ik ben niet door stommiteiten zo oud geworden,' zei hij. Hij dacht even na en ging weer naar voren zitten. 'Tien jaar geleden ben ik Eldwist in geweest. Ik had het daarvoor al ontdekt, maar ik wist toen al dat het gevaarlijk was en wilde er niet alleen heen. Maar het liet me niet los, want dingen ontdekken zit me in het bloed. Ik ben woudloper geweest, soldaat, jager en nog heel wat meer, en dat komt allemaal neer op onderzoeken en ontdekken. Dus bleef ik me maar afvragen wat daar in Eldwist was, al die oude gebouwen, al dat steen, overal waar je keek. Ik ben uiteindelijk teruggegaan omdat ik mijn nieuwsgierigheid niet meer kon bedwingen. Ik nam twaalf mannen mee, zodat we met ons dertienen waren, geen geluksgetal. We dachten daar, in die oude geheime plaats, iets van waarde te kunnen vinden. We wisten hoe het er heette; in het hoogland aan de andere kant van het gebergte, waar sommigen van ons waren geweest, bestonden er al jaren legenden over. De Trollen kennen de plek. Het is een schiereiland - een smalle strook land, een en al rotsen, die uitsteekt in de Tijrees. Op een morgen trokken we er met ons dertienen naartoe. Springlevend. Bij het ochtendkrieken van de volgende dag waren de andere twaalf dood en maakte ik me uit de voeten als een verschrikt hert!'

Hij liet zijn schouders hangen. 'Geloof me maar, het is niets voor jullie,' zei hij. 'Je kunt maar beter niets met Eldwist en Uhl Belk te maken hebben.'

Hij nam zijn bierpul, dronk hem leeg en zette hem met een klap neer. Op dit geluid kwam de waard onmiddellijk aandraven met een volle pul bier, om vervolgens vlug weer te verdwijnen. Dees bleef Opwekking aankijken en sloeg geen acht op de man. Het begon al tegen middernacht te lopen, maar de meeste klanten van het bierhuis bleven. Ze zaten in groepjes bij elkaar, sommigen al van ver voor zonsondergang, en kwamen steeds losser. De tijd was zijn greep kwijt op deze slachtoffers van nooddruft en tegenspoed die afleiding zochten in hun roes en wat aanspraak. Dees was niet een van hen en zou dat volgens Loper Boh ook nooit worden.

Opwekking ging rechtop zitten. 'Horner Dees,' zei ze bedachtzaam, 'als je niets doet komt Uhl Belk naar jou toe.' Dees keek voor het eerst onthutst.

'Vroeg of laat zal hij komen,' vervolgde Opwekking, met een stem die zachtmoedig en ook droevig klonk. 'Hij breidt zijn rijk steeds sneller uit. Als niemand hem tegenhoudt, als zijn macht niet wordt verminderd, komt hij vroeg of laat ook bij jou.' 'Dan ben ik allang dood,' zei de oude man, maar hij klonk onzeker.

Opwekking toonde weer haar betoverende glimlach. 'Er zijn mysteriën die je nooit zult oplossen omdat je er de kans niet voor krijgt,' zei ze. 'Met dat van Uhl Belk hoeft dat niet zo te zijn. Je bent een man die zijn leven besteedt aan het ontdekken van dingen. Waarom zou je hiervoor terugdeinzen? Hoe kun je weten wie van ons beiden gelijk heeft omtrent Uhl Belk als je niet met ons meegaat? Doe het, Horner Dees. Wijs ons de weg naar Eldwist. Maak deze tocht mee.'

Dees overdacht het lange tijd. Toen zei hij: 'Ik zou graag geloven dat dat monster door iets is uit te schakelen...' Hij schudde zijn hoofd. 'Ik weet het niet.' 'Moet dat dan?' vroeg het meisje zacht.

Dees fronste en grijnsde toen breed. 'Dat heeft nooit gehoeven,' zei hij lachend. De grijns verdween. 'We hebben het over een zware tocht, geen ommetje over straat. De passen zijn het hele jaar door moeilijk begaanbaar en als we er over zijn kan niemand ons meer helpen. Er zijn alleen maar Trollen en die moeten niets hebben van buitenstaanders. We zijn op onszelf aangewezen. Eigenlijk lijken jullie me er geen van allen sterk genoeg voor.'

'We zijn misschien sterker dan je denkt,' zei Morgan Leah kalm.

Dees bekeek hem kritisch. 'Dat zal ook moeten,' zei hij. 'Heel wat sterker.' Hij zuchtte. 'Tjonge, wat me nu overkomt. Ik, een oude man, die er nog een keer op uittrekt.' Hij grinnikte en keek Opwekking weer aan. 'Jij bent me er wel eentje, zeg. Zoals jij een noot weet te kraken. Zelfs een harde, zoals ik. Allemachtig-'

Hij schoof zijn stoel van tafel weg en stond op. Staande was hij nog kolossaler en had hij iets van een verweerde muur die weigerde om te vallen ondanks de jarenlange aanslagen van wind en weer. Zo stond hij ietwat voorovergebogen voor hen, met zijn dikke armen slap langs zijn lichaam en met zijn ogen knipperend tegen het licht.

'Goed, ik breng jullie erheen,' verklaarde hij, terwijl hij met zijn vuisten op de tafel leunde om zijn besluit te onderstrepen. 'Ik breng jullie erheen omdat het waar is dat ik nog niet alles heb gezien en alle antwoorden heb gevonden. En waar dient het leven voor als je dat niet blijft proberen - al geloof ik niet dat proberen voldoende zal zijn. Kom met zonsopgang hierheen, dan geef ik jullie een lijst met wat je nodig hebt en waar je het kunt vinden. Jullie zorgen voor de spullen, ik voor de organisatie. We zullen het proberen. Wie zal het zeggen. Misschien komt een enkeling van ons zelfs terug.'

Hij zweeg en bekeek hen alsof hij hen voor het eerst zag. Er klonk iets van een lach door in zijn stem toen hij zei: 'Zou het niet een goeie mop zijn als jullie magie echt sterker is dan die van Belk?'

Daarop werkte hij zich achter de tafel vandaan, kloste door de taveerne naar de deur en verdween in de nacht.