10
Opwekking vond hem twee dagen later. Pe Ell en Morgan Leah waren bij haar, aangetrokken door het mysterie van wie ze was, door haar bewering dat ze nodig waren om de talisman terug te vinden waarvan ze volhield dat zij daartoe was uitgezonden. Aangetrokken ook door nieuwsgierigheid, door hartstocht, ja, door wel tien andere redenen die ze onmogelijk konden omschrijven. Ze hadden de tocht vanuit Keurhaven naar het noorden in drie dagen volbracht. Ze hadden openlijk, en te voet, gereisd langs de Rabbrivier waar deze de Anar begrensde, waarbij ze veilig westelijk bleven van de Wolfsktaag en de duistere wezens die daar leefden. Opwekking scheen zich totaal niet om geheimhouding te bekommeren. Ze wilde liever bij daglicht vertrekken dan onder dekking van de duisternis. Tegen haar zogenaamde volgelingen zei ze dat ze achter moesten blijven en haar werk voortzetten om de genezing van het land te bevorderen, en de hele weg naar het bosgebied bleef ze in de open vlakte. Morgan Leah was aan een kant opgelucht dat hij zich niet opnieuw in de Wolfsktaag hoefde te wagen, maar hij wist zeker dat patrouilles van de Federatie hen langs de Rabb zouden proberen aan te houden. Vreemd genoeg gebeurde dat niet. Ze werden meer dan eens gezien en benaderd, maar telkens als de patrouilles dichtbij kwamen maakten deze rechtsomkeert. Het was alsof ze meenden dat ze zich vergisten in wat ze gezien hadden. Het schemerde al bijna toen het drietal ten slotte bij de Haardsteen aankwam, de mannen met pijnlijke voeten, bezweet en enigszins uit hun humeur door het hoge tempo dat het meisje schijnbaar moeiteloos volhield. Ze waren om Storlock heen via de Jadepas langs de Kaardstort Darklintak ingetrokken. Ze hadden de zon in de rug, die snel zakte naar de rand van de bergen, en de hemel was nog een en al licht. Een dikke zwarte rookkolom rees voor hen op als een slang. Ze konden de rook al zien lang voor ze de herkomst ervan vaststelden. De rook steeg omhoog tegen de donker wordende hemel in het oosten en verspreidde zich. Morgan Leah was bezorgd. Opwekking zei niets, maar het kwam de Hooglander voor dat haar gezicht een gespannen trek kreeg. Toen ze de rand van het dal bereikten en er geen twijfel meer mogelijk was, keek het meisje hevig ontsteld.
Ze volgden de rook naar de ruïne van het huis. Daar waren alleen wat verkoolde resten van over. De brand was zo hevig geweest dat er hier en daar nog vuurhaarden waren, met roodgloeiend hout waarvan de rook de hemel in wervelde. De open plek rondom was verzengd en dood, en de weggeslagen grond had grote gaten in de bodem achtergelaten. Het was alsof twee grote legers op dit terrein een oorlog hadden uitgevochten. Er was niets herkenbaars over. Hier en daar leken menselijke resten te liggen, maar dat was onmogelijk met zekerheid vast te stellen. Zelfs Pe Ell, die er gewoonlijk zo voor waakte iets van zijn gedachten te verraden, keek verbijsterd. 'Hier zijn de Schadauwen geweest,' zei Opwekking, waarop de twee mannen met hun ogen de donkere plekken in het bos achter hen afzochten, tot ze erbij zei: 'Maar ze zijn weg en komen niet meer terug.'
Op aandringen van het meisje zochten ze de open plek af naar Loper Boh. Het hart zonk Morgan in de schoenen. Hij had gehoopt dat Loper er niet was en dat de aanval van de Schadauwen een ander doel had gehad. Niemand kon dit overleefd hebben, meende hij. Hij zag hoe Pe Ell zonder overtuiging wat tegen bergen puin schopte, kennelijk ook hiervan overtuigd. Morgan mocht de man niet. Hij vertrouwde en begreep hem niet. Ondanks het feit dat Pe Ell hem uit de gevangenis van de Federatie had bevrijd, kon Morgan geen vriendschap voor hem opbrengen. Pe Ell had hem op verzoek van Opwekking bevrijd. Uit zichzelf zou hij geen vinger hebben uitgestoken. Dat had hij Morgan duidelijk aan het verstand gebracht. Wie hij was bleef een mysterie, maar de Hooglander verwachtte van zijn aanwezigheid weinig goeds. Zelfs nu leek hij wel een kat die iets zocht om mee te spelen, zoals hij zich over het geblakerde terrein bewoog.
Even later vond Opwekking Loper Boh en riep dringend naar de anderen. Hoe ze vaststelde waar hij zich verborgen hield, was een raadsel, want hij was bewusteloos en lag bedolven onder een meter aarde. Pe Ell en Morgan groeven hem uit en ontdekten daarbij dat hij blijkbaar opgesloten was geraakt in een ondergrondse gang die van het huis naar de bosrand voerde. Hoewel de gang was ingestort, waarschijnlijk tijdens de aanval van de Schadauwen, had hij voldoende lucht kunnen krijgen om het te overleven. Ze trokken hem in het tanende licht en Morgan zag het restant van Lopers arm. Het onderste gedeelte ontbrak geheel en vanaf zijn schouder had hij een stenen stomp. Loper ademde zwak en oppervlakkig, en zijn huid zag wit. De Hooglander geloofde aanvankelijk dat hij dood was. Ze legden hem voorzichtig op de grond, streken het vuil van zijn gezicht en Opwekking knielde naast hem. Met twee handen pakte ze zijn ene hand. Die hield ze even vast en zijn ogen gingen open. Morgan deinsde achteruit. Zo had hij Lopers ogen nog nooit gezien. Ze waren vervuld van duistere waanzin en angstaanjagend om in te kijken.
'Laat me niet sterven,' fluisterde de Duistere Oom hees. Het meisje raakte zijn gezicht aan en hij was meteen in slaap. Morgan haalde diep adem. Loper Boh vroeg niet uit angst om hulp. Hij vroeg het uit woede.
Toen het donker werd, gingen ze overnachten bij de ruïne van het huis, in de beschutting van de bomen. Opwekking maakte dicht bij de slapende Loper Boh een vuur en week niet van zijn zijde. Soms hield ze zijn hand vast en af en toe streelde ze hem. Morgan en Pe Ell leken voor haar niet meer te bestaan. Omdat van hen blijkbaar niets werd verwacht, maakte de Hooglander iets verderop ook een vuur en bereidde eten van hun mondvoorraad - brood, wat gedroogd vlees, kaas en fruit. Hij bood het meisje er wat van aan, maar ze schudde haar hoofd en hij ging weer weg. Hij at alleen. Pe Ell ging met zijn eten in het donker zitten.
Na enige tijd ging Opwekking met haar lichaam stijf tegen dat van Loper aan liggen slapen. Morgan keek met een strak gezicht toe en voelde een vlaag afgunst door zich heen gaan bij de gedachte dat de Duistere Oom zo dicht bij haar mocht zijn. Hij bestudeerde haar gezicht in het licht van het vuur, de welving van haar lichaam, haar zachtheid. Wat was ze mooi. Hij kon de uitwerking die ze op hem had niet verklaren en dacht niet dat hij haar ooit iets kon weigeren. Niet dat hij enige hoop had dat ze voor hem ook maar iets voelde. Het was de behoefte die ze bij hem wekte. Hij had niet met haar mee moeten gaan na zijn ontsnapping uit de gevangenis, toen oma Elise en tante Jilt in veiligheid waren. Hij had de Lommerdalers, Par en Coll Ohmsford, moeten zoeken. Dat had hij zich meer dan eens voorgenomen toen hij in het donker van zijn smerige cel lag, voor het geval hij ooit vrij mocht komen. Maar nu was hij hier, diep in de Anar, achter een meisje aan, op zoek naar een talisman die volgens haar bestond maar die ze niet beschreef, opgezadeld met die Pe Ell en nu ook Loper Boh. Het verbijsterde hem, maar hij aanvaardde het. Hij was hier omdat hij hier wilde zijn. Hij was hier omdat hij op het moment dat hij Opwekking ontmoette hopeloos verliefd op haar werd. Hij keek naar haar tot het pijn deed en dwong zich voor zich te kijken. Het verbaasde hem toen hij Pe Ell in de schaduw tussen de bomen ook naar haar zag kijken.
Hij verbaasde zich even later weer toen de ander naast hem bij het vuur kwam zitten. Pe Ell deed dat alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, alsof er voordien geen afstand tussen hen was geweest, alsof ze kameraden waren en geen vreemden voor elkaar. Met zijn scherpe gezicht en broodmagere gestalte was hij niet veel meer dan een verzameling lijnen en hoeken die in het duister dreigden op te lossen. Hij zat ontspannen met gekruiste benen en glimlachte flauwtjes toen hij Morgans frons zag. 'Je vertrouwt me niet,' zei hij. 'Dat moet ook niet.' 'Waarom niet?' vroeg Morgan.
'Omdat je me niet kent, en je vertrouwt niemand die je niet kent. Wie je wel kent vertrouw je meestal ook niet. Zo ligt het nu eenmaal. Vertel eens, Hooglander, waarom denk je dat ik hier ben?' 'Ik weet het niet.'
'Ik weet het ook niet. Ik durf te wedden dat ik dezelfde reden heb als jij. We zijn hier, jij en ik, omdat het meisje zegt dat ze ons nodig heeft, maar we weten werkelijk niet wat ze bedoelt. We kunnen gewoon geen nee tegen haar zeggen.' Pe Ell leek het evenzeer aan zichzelf als aan Morgan uit te leggen. Hij keek even naar Opwekking en knikte. 'Ze is mooi, hè? Hoe kun je tegen zo'n verschijning nee zeggen? Maar er is meer, omdat ze van binnen ook iets heeft, iets dat zelfs in deze wereld bijzonder is. Ze heeft magie, van de krachtigste soort. Ze brengt dode dingen weer tot leven - zoals de Tuinen en zoals die daar.' Hij keek Morgan weer aan. 'We willen allemaal in contact komen met die magie, via haar. Zo denk ik erover. Misschien gebeurt dat ook, als we geluk hebben. Maar als de Schadauwen hierbij betrokken zijn, als moet worden afgerekend met zulke slechte wezens, dan moeten we elkaar dekken. Je hoeft me dus niet te vertrouwen, en ik jou niet - misschien is dat beter - maar we moeten elkaar rugdekking geven. Ben je dat met me eens?' Morgan wist dat nog zo net niet, maar knikte toch. Pe Ell leek hem eigenlijk niet iemand die op rugdekking van wie dan ook vertrouwde. Of die iemand anders rugdekking zou verschaffen. 'Weet je wat ik ben?' vroeg Pe Ell zacht, terwijl hij in het vuur staarde. 'Ik versta een vak. Ik kan komen en verdwijnen zonder dat iemand het merkt. Ik verplaats dingen die dat helemaal niet willen. Ik doe mensen verdwijnen.' Hij keek op. 'Ik beschik over enige magie. Jij toch ook?'
Morgan was op zijn hoede en schudde zijn hoofd. 'Daar is de man met de magie,' zei hij, wijzend naar Loper Boh.
Pe Ell glimlachte vol twijfel. 'Dat schijnt hem tegen de Schadauwen niet veel geholpen te hebben.'
'Misschien hield het hem in leven.'
'Nauwelijks, zo te zien. En wat kan hij voor ons doen met die arm?' Pe Ell vouwde behoedzaam zijn handen. 'Vertel eens. Wat kan hij met zijn magie?'
De vraag beviel Morgan niet. 'Hij kan veel wat jij ook kunt. Vraag het hem zelf als hij weer beter is.' 'Als hij beter wordt.' Pe Ell stond op met een lenige soepelheid die Morgan verraste. Die is snel, dacht de Hooglander. Veel sneller dan ik. De ander keek hem aan. 'Ik voel de magie in je, Hooglander. Ik wil dat je me er een keer over vertelt. Later, als we samen wat langer op reis zijn en elkaar wat beter kennen. Als je me vertrouwt.'
Hij trok zich terug in het donker, spreidde zijn deken op de grond, rolde zich erin en sliep vrijwel meteen. Morgan bleef even naar hem staren en bedacht dat het lang zou duren voor hij deze man vertrouwde. Pe Ell was vrij goedlachs, maar zijn ogen deden niet mee. Morgan dacht aan wat de man over hem had gezegd en zocht de logica erin. Komen en gaan zonder gezien te worden? Dingen bewegen tegen hun zin? Mensen doen verdwijnen? Wat was dat voor raadselachtige praat? Het vuur brandde laag en iedereen om hem heen sliep. Morgan dacht even aan het verleden, aan zijn vrienden die dood of verdwenen waren, aan de onontkoombare stroom van gebeurtenissen die hem in zijn kielzog meesleepte. Het meeste dacht hij aan het meisje dat de dochter van de Koning van de Zilverrivier zou zijn. Ze was een raadsel. Wat zou ze van hem verlangen? Wat zou hij haar kunnen geven?
De zon kwam al op toen Loper uit het zwarte gat van zijn bewusteloosheid kroop. Knipperend gingen zijn ogen open en hij keek in de ogen van het meisje. Haar handen lagen met koele, zachte vingers tegen zijn gezicht en ze kon hem rechtop trekken alsof hij het gewicht van een veertje had. 'Loper Boh.' Ze sprak zijn naam met zachtheid uit. Ze leek merkwaardig vertrouwd met hem, hoewel hij wist dat ze elkaar nooit hadden ontmoet. Hij wilde iets zeggen, maar merkte dat hij dat niet kon. Haar adembenemende schoonheid en de gevoelens die ze bij hem wekte beletten hem dat. Hij zag haar als de aarde, vervuld van vreemde magie die tegelijk eenvoudig en veelomvattend was, als een vat der elementen, de bodem, lucht en water, en een deel van alles wat leven gaf. Hij zag haar anders dan Morgan Leah en Pe Ell, al kon hij dat nog niet weten. Hij voelde zich niet tot haar aangetrokken als een minnaar of beschermer. Hij had niet de wens haar te bezitten. Tussen hen was meer een genegenheid die hartstocht en verlangen te boven ging. Er waren banden van rechtstreeks begrip die hen verenigden zoals gevoelens nooit hadden gekund. Loper voelde dat deze banden bestonden zonder dat hij ze kon omschrijven. Dit meisje had iets van datgene waar hij zijn hele leven voor had gevochten. Dit meisje weerspiegelde zijn dromen.
'Kijk me aan,' zei ze.
Hij deed het. Ze nam haar vingers van zijn gezicht en bracht ze naar het brokkelige overblijfsel van zijn arm, de stomp die onbeweeglijk en levenloos aan zijn schouder hing. Haar vingers gingen onder zijn kleding, streelden zijn huid en bewogen naar de plek waar de verstening begon. Hij kromp ineen bij haar aanraking, want hij wilde niet dat ze de ziekte in hem voelde, of het bederf van zijn vlees. Maar haar vingers bleven daar en haar ogen weken niet.
Daarop hapte hij naar adem, want alles verdween in een withete flits van pijn. Heel even zag hij de Koningszaal weer, de grafgewelven van de doden, de platte steen met runentekens, de zwarte opening eronder en de flitsende beweging waarmee de Asfinx toesloeg. Daarna zweefde hij en waren alleen haar ogen daar, zwart en peilloos, die hem in een golf van zaligheid hulden. De pijn verdween en trok uit hem weg in een rode nevel die in de lucht oploste. Hij voelde een gewicht van zich afvallen en herademde.
Het kon zijn dat hij daarop enige tijd sliep, hij wist het niet.
Toen hij zijn ogen weer opendeed zat het meisje naast hem, keek op hem neer, en het licht van de dageraad was zwak en ver weg tussen de boomkruinen. Hij slikte moeizaam vanwege zijn droge keel en het meisje gaf hem water te drinken. Hij zag dat Morgan Leah van opzij met open mond naar hen staarde. Zijn gebruinde gezicht was een masker van ongeloof. Naast Morgan stond een andere man die hij niet kende, met een hard, sluw gezicht. Die twee waren er al toen het meisje hem vond, herinnerde hij zich. Wat zagen ze nu eigenlijk dat ze zo verbaasd keken?
Toen besefte hij dat er iets was veranderd. Zijn arm voelde lichter aan, en vrijer. Hij had geen pijn. Met zijn geringe krachten hief hij zijn hoofd op om te kijken. Zijn kleren waren weggetrokken van zijn schouder, waardoor hij roze, gezond vlees zag waar de verstening van zijn ziekte was weggenomen. Zijn arm was weg. En het vergif van de Asfinx.
Wat voelde hij? Allerlei gevoelens vochten om voorrang. Hij staarde naar het meisje en probeerde vergeefs iets te zeggen. Ze keek sereen in haar volmaaktheid op hem neer. 'Ik ben Opwekking,' zei ze. 'Ik ben de dochter van de Koning van de Zilverrivier. Kijk in mijn ogen en ontdek me.' Hij deed het, en ze raakte hem aan. Onmiddellijk zag hij wat Morgan Leah en Pe Ell al hadden gezien - de komst van Opwekking naar Keurhaven en de herrijzenis van de Weidetuinen uit stof en as. Hij voelde ontzag voor het wonder en wist intuïtief dat ze was wie ze beweerde te zijn. Ze bezat de magie die het geloof tartte, magie die de grootst denkbare nood kon lenigen. Toen de beelden waren verdwenen, werd hij weer getroffen door het onverklaarbare gevoel van verwantschap dat hij ervoer.
'Je bent weer beter, Loper Boh,' zei ze. 'De ziekte zal je geen last meer bezorgen. Ga nu slapen, want ik heb je hard nodig.' Ze raakte hem weer aan en hij zweefde weer weg.
Tegen het middaguur werd hij weer wakker, met razende honger en dorst. Opwekking was bij hem om hem overeind te helpen en eten en water te geven. Hij voelde zich nu sterker, meer de man die hij voor zijn ontmoeting met de Asfinx was, en voor het eerst sinds weken weer in staat tot helder denken. Zijn opluchting om de bevrijding van het gif van de Asfinx, om het pure feit ook dat hij nog leefde, wisselde zich om strijd af met zijn woede om wat Rimmer Dall en de Schadauwen Cogline en Rumor hadden aangedaan. Gewoon een oude man en een zielige kat, had hij hen genoemd. Hij keek uit over de verwoeste open plek. Het meisje vroeg hem niet wat er was gebeurd. Ze raakte hem alleen maar aan en wist het. Alle beelden van de tragische gebeurtenissen van die nacht keerden terug in een stortvloed van herinneringen die hem deden beven en op de rand van tranen brachten. Ze raakte hem weer aan, voor troost en geruststelling, maar hij huilde niet. Dat wilde hij niet. Hij hield zijn verdriet voor zich, verschanst achter zijn vaste besluit de daders te vinden en te vernietigen.
Opwekking zei, zodanig dat Morgan Leah en de man die ze Pe Ell noemde het niet hoorden: 'Je mag niet toegeven aan dat gevoel, Loper Boh. Als je nu Schadauwen gaat bevechten zullen ze je vernietigen. Je mist de wijsheid en de kracht om ze te overwinnen. Die zul je alleen door mij vinden.' Voor hij iets kon antwoorden riep ze de anderen erbij, liet hen voor zich plaatsnemen en zei: 'Ik zal jullie nu vertellen waarvoor ik jullie nodig heb.' Ze keek hen beurtelings aan en staarde toen langs hen heen. 'Lang geleden, in een tijdperk voor de Mensheid, voor de Feeënoorlogen, voor alles wat jullie kennen, waren er velen zoals mijn vader. Zij waren de eerste Feeënwezens, tot leven gewekt door het Woord, en zij kregen het beheer over het land. Zij moesten het bewaren en beschermen en dat deden ze zolang ze konden. Maar de wereld veranderde met de verdwijning van de Feeënwezens en de opkomst van de Mens. De ontwikkeling van de wereld nam bijna alles weg wat in het begin had bestaan, ook de wezens als mijn vader. Een voor een stierven ze, verloren in het verstrijken der jaren en de veranderingen in de wereld. De Grote Oorlogen vernietigden velen van hen. De Volkenoorlogen vernietigden er nog meer. Ten slotte was alleen mijn vader over, een legende nu, de Feeënheerser die ze de Koning van de Zilverrivier noemden.' Ze hief haar hoofd op. 'Maar mijn vader was niet zo alleen als hij dacht. Er was er nog een. Zelfs mijn vader wist aanvankelijk niet van zijn bestaan. Hij meende dat al zijn verwanten lang geleden waren uitgestorven en dat hij als enige overleefde. Mijn vader had het mis. Er leefde er nog een als hijzelf, maar die is inmiddels zo veranderd dat hij bijna onherkenbaar is. Al die eerste Feeën ontleenden hun magie aan de elementen van het land.
Mijn vaders kracht stamde van de rivieren en meren, de wateren dus die de aarde doen leven. Hij bouwde zijn Tuinen om ze te voeden, ze leven te geven en er weer leven aan te ontlenen. Zijn broer, die van wie hij niet wist dat hij samen met hem had overleefd, ontleende zijn magie aan het gesteente van de aarde. Terwijl mijn vader kracht vond in vloeibaarheid en verandering vond zijn broer die in stilstand en onveranderlijkheid.' Ze zweeg even. 'Zijn naam is Uhl Belk. Hij is de Steenkoning. In vroeger dagen had hij geen naam. Geen van mijn vaders verwanten trouwens. Aan namen was geen behoefte. Mijn vader kreeg de zijne van de mensen van het land; hij heeft er niet om gevraagd. Uhl Belk nam zijn naam aan uit vrees. Hij had het gevoel dat hij alleen met een naam kon overleven. Volgens hem hield een naam blijvendheid in. Dat betekende voor hem alles. Overal om hem heen veranderde de wereld. Het oude stierf af en maakte plaats voor het nieuwe. Hij kon niet aanvaarden dat hij moest veranderen en was onbuigzaam als de steen waaraan hij zijn kracht ontleende. Om te overleven hield hij nog krampachtiger vast aan de handelwijze waarmee hij zich al zo lang staande hield, en hij groef zich in de aarde in waarop hij vertrouwde. Hij hield zich schuil terwijl de Grote Oorlogen bijna alles verwoestten. Dat deed hij weer toen door de oorlogen van magie, de Volkenoorlogen, hetzelfde dreigde. Hij nam zijn naam aan en begroef zich in steen. Net als bij mijn vader was zijn wereld teruggebracht tot iets minimaals dat hij beschermde met zijn magie. Hij klampte zich er wanhopig aan vast. Terwijl de oorlogen van de mensheid eeuwenlang woedden, wachtte hij tot de waanzin enigszins voorbij was.
Maar anders dan mijn vader hield Uhl Belk zich niet aan de opdracht die het Woord hem had gegeven. Door zijn overlevingsstrijd zag hij zijn doel niet meer en meende dat eenvoudig te blijven bestaan, tot elke prijs, alles was wat ertoe deed. Vergeten was zijn belofte het land te bewaren en te beschermen; zijn belofte om voor het land te zorgen had geen betekenis meer. Hij hamsterde en vertrouwde op zijn magie met maar één gedachte - dat als hij maar sterk genoeg werd, hij kon maken dat zijn bestaan nooit meer door iets of iemand werd bedreigd.' De ogen van Opwekking stonden helder. 'Uhl Belk heerst over Eldwist, een strookje land ver ten noorden en oosten van het Knekelgebergte, waar het Oostland wordt begrensd door de Tijrees. Na een onderduikperiode van eeuwen is hij tevoorschijn gekomen om de mensenwereld op te eisen. Dat doet hij met zijn magie, die in kracht toeneemt als hij haar gebruikt. Op alles past hij haar toe - op de bodem, de wateren, de bomen en de wezens die zich ermee voeden. Hij verandert alles in steen en ontleent er de magie aan die hem nog sterker maakt. Heel Eldwist is van steen en het land rondom verandert er ook in. De Tijrees houdt hem voorlopig tegen, want die is enorm groot, en zelfs de magie van Uhl Belk is nog niet in staat een oceaan te overwinnen. Maar Eldwist zit aan het Oostland vast, en niets houdt de verspreiding naar het zuiden van het gif van zijn magie tegen. Behalve mijn vader.' 'En de Schadauwen,' zei Morgan Leah.
'Nee Morgan,' zei ze, en het ontging geen van hen dat ze alleen zijn voornaam gebruikte. 'De Schadauwen zijn geen vijanden van Uhl Belk. Alleen mijn vader streeft naar het behoud van de Vier Landen. De Schadauwen zien net als de Steenkoning de Landen graag veranderen in een woestenij zonder leven. De Schadauwen en Uhl Belk doen elkaar niets, omdat ze van elkaar niets te vrezen hebben. Dat kan een keer veranderen, maar tegen die tijd maakt dat voor ons geen verschil meer.' Ze keek Loper aan. 'Denk aan je arm, Loper Boh. Het gif waaraan die ten offer viel is van Uhl Belk. De Asfinx was van hem. Al het levende dat de Steenkoning aanraakt wordt net als je arm - hard en levenloos. Dat is de oorsprong van Uhl Belks macht, die blijvendheid, die onveranderlijkheid.' 'Waarom koos hij mij uit om te vergiftigen?' vroeg Loper. Haar zilveren haar ving een straal zonlicht op en schitterde. Ze schudde haar hoofd. 'Hij stal een Druïdentalisman uit de Koningszaal en wilde ervoor zorgen dat wie de diefstal ontdekte zou sterven voor hij er iets tegen kon doen. Je had gewoon de pech dat jij dat was. Toen de Druïden nog leefden waren ze sterk genoeg om Uhl Belk aan te kunnen. Hij wachtte tot ze allemaal dood waren voor hij zich weer vertoonde. Zijn enige vijand is nu mijn vader.'
Haar donkere ogen keken Pe Ell aan. 'Uhl Belk wil het land verwoesten en moet daartoe mijn vader vernietigen. Mijn vader zendt mij uit om dat te verhinderen. Dat kan ik niet zonder jullie hulp. Jullie moeten met me mee naar het noorden, Eldwist in. Eenmaal daar moeten we de talisman van de Druïden, die de Steenkoning uit de Koningszaal stal, vinden en wegnemen. Die talisman heet de Zwarte Elfensteen. Zolang hij die bezit is Uhl Belk onoverwinnelijk. We moeten hem die afnemen.'
Het lange, smalle gezicht van Pe Ell bleef onbewogen. 'Hoe dachten we dat te doen?' vroeg hij.
'Jullie vinden wel een manier,' zei het meisje, hen beurtelings aankijkend. 'Mijn vader zei dat jullie de middelen bezitten. Maar om te slagen zijn jullie alle drie nodig. Ieder van jullie heeft een magie die daarvoor nodig is. Daar is niet eerder over gesproken, maar het is zo. Alle drie de magieën zijn nodig. Jullie moeten alle drie mee.'
'Alle drie.' Pe Ell keek sceptisch naar Loper en Morgan. 'Wat doet die Zwarte Elfensteen? Wat voor magie zit erin?' Loper boog zich naar voren om haar antwoord te horen, en de zwarte ogen van Opwekking keken hem aan. 'Hij steelt de kracht van andere magieën. Hij slokt ze op en maakt ze tot de zijne.' Ze zwegen verbluft. Loper had nog nooit van zo'n magie gehoord. Die werd zelfs niet genoemd in de oude Druïdenlegenden. Hij dacht aan de woorden in de Druïdenkroniek die Cogline hem bracht, de woorden die beschreven hoe Paranor kon worden hersteld:
Eenmaal opgeheven zal Paranor voor altijd verloren zijn voor de mensenwereld, weggesloten en onzichtbaar binnen zijn omhulling. Slechts één magie heeft de macht het te doen terugkeren - die afzonderlijke Elfensteen die Zwart van kleur is en door het Feeënvolk van de oude wereld net zo werd gevormd als alle Elfenstenen, maar die niettemin in één steen de noodzakelijke eigenschappen van hart, geest en lichaam verenigt. Wie daartoe reden en het recht heeft zal hem voor zijn doel inzetten.
Hij had de woorden uit zijn hoofd geleerd voor hij het boek wegstopte in een nis van de schouw in het huis, voor hij naar de Koningszaal vertrok. De woorden verklaarden enigszins hoe de Zwarte Elfensteen was te gebruiken om Paranor terug te brengen. Als Druïdenmagie de Burcht had weggeborgen, dan zou de Zwarte Elfensteen de magie tenietdoen en haar in ere herstellen. Loper fronste. Dat klonk vreselijk eenvoudig. Erger nog, de kracht van een dergelijke magie deed vermoeden dat niemand haar kon verslaan als ze eenmaal was ingezet. Waarom zouden de Druïden het risico nemen dat iets zo machtigs in handen viel van een vijand als Uhl Belk?
Anderzijds hadden ze gedaan wat ze konden om de Steen te beschermen, veronderstelde hij. Bijna niemand kon hem uit de Koningszaal weghalen. Of zelfs maar weten dat hij daar was. Hij vroeg zich af hoe de Steenkoning erachter was gekomen. 'Als de Zwarte Elfensteen andere magieën kan overnemen,' zei Pe Ell opeens, zodat aan Lopers gepeins een einde kwam, 'hoe kan iets hem dan nog overwinnen? Onze eigen magie, elke magie, zal er niets tegen uitrichten.'
'Vooral de mijne, want ik heb niets meer,' zei Morgan onverwacht. Ieder keek hem scherp aan. 'Tenminste niets dat gewicht in de schaal legt.'
'Kun je iets doen om ons te helpen tegen de Steenkoning?' vroeg Loper. 'Kun je op een of andere manier je eigen magie gebruiken?'
'Nee,' zei het meisje. Ze staarden haar zwijgend aan. 'Mijn magie is machteloos tot jullie Uhl Belk de Zwarte Elfensteen afhandig maken. Ook mag hij er niet achter komen wie ik ben. Als dat gebeurt is het snel met me gedaan. Ik ga met jullie mee en geef goede raad als ik kan. Ik zal jullie zo mogelijk helpen. Maar ik kan mijn magie niet gebruiken - al gaat het om nog zoiets kleins, en ook niet voor heel even.' 'Maar je denkt dat wij het wel kunnen,' zei Pe Ell ongelovig. 'De Steenkoning zal in jullie magie geen kwaad zien en zich niet bedreigd voelen.'
Pe Ell keek zo duister dat Loper zich even niet meer afvroeg wat Opwekking voor hen verborgen hield. Dat ze dat deed wist hij nu zeker. Ze loog niet tegen hen, dat niet. Maar er was beslist iets dat ze hun niet vertelde. Het probleem was dat hij geen flauw idee had wat dat kon zijn.
Toen zei ze: 'Er is nog een reden waarom jullie me moeten helpen.' Ze keek hen aan. 'Alles is mogelijk als jullie met me meegaan. Loper Boh, ik heb het gif uit je lichaam verdreven en je beter gemaakt. Ik heb je arm genezen, maar ik kan hem niet meer heel maken. Ga mee de Zwarte Elfensteen zoeken, dan vinden we daarvoor wel een manier. Morgan Leah, jij wilt de magie van je gebroken Zwaard herstellen. Ga met me mee. Pe Ell, jij zoekt magie die groter is dan die van de Schadauwen. Ga met me mee. Mijn vader zegt dat jullie met elkaar de sleutels bezitten tot ontsluiering van al deze geheimen. Mijn vader weet wat mogelijk is. Hij liegt niet.'
Ze hief haar gezicht naar hen op. 'De Vier Landen en hun bewoners worden bedreigd door de Schadauwen, maar ook door Uhl Belk. De middelen om aan de ene dreiging een einde te maken zullen worden gevonden bij uitschakeling van de andere. De Zwarte Elfensteen is de talisman die de mogelijkheid biedt beide uit te schakelen. Ik weet dat jullie dat nog niet kunnen begrijpen. Ik kan jullie dat niet uitleggen. Ik weet niet hoe het jullie hierbij zal vergaan. Maar ik zal met jullie meegaan en jullie lot delen. De gebeurtenissen zullen ons voor altijd verbinden.' Zoals we al enigszins verbonden zijn, dacht Loper, en hij vroeg zich af waarom dat gevoel bleef.
Er viel een stilte die niemand wilde verbreken. Vragen bleven onuitgesproken en antwoorden bleven uit. Ieder zat met twijfels en voorgevoelens. Een toekomst die nog geen week daarvoor was begonnen, strekte zich voor hen uit als een donker en onzeker pad dat hen overal heen kon voeren. Uhl Belk, de Steenkoning, wachtte aan het einde van dat pad, hem moesten ze hebben. Het was al besloten. Zo sterk was de magie van Opwekking, die ze losliet op het leven van anderen. Een magie die niet alleen het leven terugbracht in wat al dood werd gewaand, maar ook hoop en dromen losmaakte bij de levenden. Zo was het ook nu.
Morgan Leah vroeg zich af hoe het zou zijn om weer over het Zwaard van Leah te beschikken. Hij wist nog hoe het voelde toen hij de magie beheerste. Pe Ell vroeg zich af hoe het zou zijn om een wapen te bezitten waar niemand tegenop kon. Hij wist nog hoe het voelde als hij de Stiehl gebruikte. Dit was misschien wel heel wat anders.
Loper Boh dacht niet zozeer aan zichzelf als wel aan de Zwarte Elfensteen. Die bleef de sleutel voor alle gesloten deuren. Kon Paranor worden hersteld en konden de Druïden worden teruggebracht? Dat was Allanons opdracht aan hem en het maakte deel uit van de vernietiging van de Schadauwen. Voor het eerst sinds de dromen tot hem kwamen, wilde hij ze ook vernietigen. Sterker nog, hij wilde dat persoonlijk doen.
Hij keek in de zwarte ogen van Opwekking en het was alsof ze zijn gedachten las. Een Druïdenkunstje. Een gave van Feeën. En plotseling herinnerde hij zich met een schok waar hij haar eerder had gezien.
Hij zocht haar later die avond op om het haar te zeggen. Het duurde lang voor hij hiertoe kon besluiten. Het was eenvoudiger geweest niets te zeggen, want nu kon hij zijn vriendschap met haar in gevaar brengen, en zijn deelname aan de tocht naar Eldwist. Maar het verzwijgen was hetzelfde geweest als liegen, en dat bracht hij toch niet op. Dus wachtte hij tot Morgan en Pe Ell in slaap waren, de nacht gehuld was in zwarte duisternis en de tijd bijna stilstond. Hij kwam geluidloos onder zijn dekens vandaan, nog steeds stijf en pijnlijk door zijn beproeving, en stak de door het vuur verlichte open plek over naar de plaats waar ze wachtte.
Hij passeerde de ruïne van het huis en keek ernaar. Toen het nog licht was, had hij in de smeulende puinhopen naar de verdwenen Druïdenkroniek gezocht en niets gevonden. Opwekking sliep niet, dat wist hij. Ze zat in de schaduw van een grote dennenboom, zo ver mogelijk weg van de slapenden. Hij was nog zwak en kon niet ver lopen, maar hij wilde buiten de anderen om met haar spreken. Ze scheen dit aan te voelen, stond op bij zijn nadering en liep zwijgend met hem het bos in. Toen ze op veilige afstand waren, bleef ze staan en keek hem aan.
'Wat heb je me te zeggen, Loper Boh?' vroeg ze, en trok hem omlaag naar de koele bosgrond.
Het duurde even voor hij sprak. Hij voelde die vreemde verwantschap met haar zonder nog te begrijpen waarom. Bijna kwam hij op zijn besluit terug, want wat hij kwam zeggen en de te verwachten reactie beangstigden hem. 'Opwekking,' zei hij ten slotte, maar de klank van haar naam uit zijn mond deed hem weer verstommen. Hij wachtte even en vatte weer moed.
'Voor hij stierf gaf Cogline me een Kroniek van de Druïden. Die is door de brand vernietigd. In dat boek stond een passage volgens welke de Zwarte Elfensteen een Druïdenmagie is en de macht bezit om het verdwenen Paranor terug te brengen. Dat is de opdracht die ik van de schim van Allanon kreeg toen ik hem enkele weken geleden bij de Hadeshorn bezocht - Paranor en de Druïden terug te brengen in de Vier Landen. Cogline drong erop aan dat ik de opdracht aanvaardde. Hij nam de Druïdenkroniek mee om me ervan te overtuigen dat het kon.' 'Ik weet dat,' zei ze zacht.
Haar zwarte ogen dreigden hem te verzwelgen en hij wendde zijn blik af. 'Ik twijfelde aan hem,' vervolgde hij, luider nu. 'Ik twijfelde aan zijn motieven en beschuldigde hem ervan dat hij je belangen van de Druïden diende. Met hen wilde ik niets te maken hebben. Maar uit nieuwsgierigheid ging ik de zaak toch onderzoeken, al was hij toen al weg. Ik besloot uit te zoeken waar de Zwarte Elfensteen was verborgen. Ik ging naar de Grimpoel.'
Hij keek haar weer aan met vaste blik. 'Mij werden drie visioenen getoond. Alle drie over mezelf. In het eerste stond ik voor de anderen van het groepje dat naar de Hadeshorn was gereisd om de schim van Allanon te ontmoeten en verklaarde dat ik nog liever mijn hand af zou hakken dan helpen de Druïden terug te brengen. Het visioen spotte hiermee en toonde me met mijn hand al verdwenen. En nu is hij echt weg. Mijn hand en ook mijn arm.'
Zijn stem beefde. 'Het derde visioen is hier van geen belang. Maar in het tweede visioen stond ik op een heuvelkam uit te zien over de wereld. Een meisje was bij me. Ze verloor haar evenwicht en strekte zich naar me uit. Toen ze dat deed duwde ik haar weg, en ze viel. Dat meisje, Opwekking, was jij.' Hij wachtte op haar reactie. De stilte vulde de ruimte tussen hen tot het Loper leek dat niets hen scheidde. Opwekking zei niets. Ze hield haar ogen op hem gevestigd en haar gezicht verried niets.
'Je hebt toch wel van de Grimpoel gehoord!' riep hij ten slotte gekweld.
Toen zag hij haar ogen knipperen en besefte hij dat ze aan iets heel anders had gedacht. 'Dat is een verbannen geest,' zei ze. 'Een die in raadsels spreekt en liegt, maar met enige waarheid erin, die hij slinks verborgen houdt. Dat deed hij in het eerste visioen. Mijn arm is weg. Ik wil niet dat dat van jou ook waar blijkt!'
Ze glimlachte nauwelijks merkbaar. 'Je zult me geen kwaad doen, Loper Boh. Ben je daar bang voor?' 'Het visioen,' herhaalde hij.
'Is een visioen en verder niets,' zei ze zacht. 'Visioenen zijn zowel drogbeeld als waarheid. Visioenen vertellen ons van mogelijkheden en delen niets als vaststaand mee. We zitten er niet aan vast. Ze bepalen niet wat komen gaat. Vooral niet die van een wezen als de Grimpoelschim, die met bedrieglijkheden tergt. Ben je daar bang voor, Loper Boh? Nee, jij niet. Evenmin als ik. Mijn vader zegt me wat komen gaat en dat is genoeg. Je zult mij geen kwaad doen.'
Lopers gezicht stond gekweld. 'Hij kan zich vergissen in wat hij zegt. Misschien ziet hij niet alles wat gaat gebeuren.' Opwekking schudde haar hoofd en raakte met haar smalle hand de zijne aan. 'Jij zult mijn beschermer zijn op deze tocht, Loper Boh - met de anderen, zolang als nodig is. Maak je geen zorgen. Ik zal veilig zijn bij jullie.'
Loper schudde zijn hoofd. 'Ik zou achter kunnen blijven...' Haar hand ging vlug naar zijn mond, met een aanraking alsof ze een nieuw gif wegveegde. 'Nee.' Het klonk bijna kil. 'Ik zal veilig zijn met jou bij me. Zonder jou loop ik gevaar. Je moet meegaan.'
Hij keek haar twijfelend aan. 'Kun je er iets van zeggen wat je van me verwacht?' Ze schudde haar hoofd.
'Of over de middelen waarmee ik de Zwarte Elfensteen van Uhl Belk moet loskrijgen?'
Weer zei ze met beslistheid nee.
'Of misschien hoe ik je moet beschermen met die ene arm en...?'
'Nee.'
Hij liet zijn schouders hangen en was ineens heel moedeloos. Hij twijfelde aan alles. 'Ik ben maar een halve man,' fluisterde hij. 'Ik geloof niet meer in mezelf, in de beloften die ik aan mezelf doe en de taken die ik me opleg. Er is met me gesold door dromen en opdrachten van Druïden, waar ik niet in geloof. Ik ben mijn twee beste vrienden kwijt, mijn huis en mijn gevoel van eigenwaarde. Ik was de sterkste van het groepje dat Allanon opzocht en de anderen vertrouwden op me. Nu ben ik de zwakste, nauwelijks in staat om op mijn benen te staan. Ik doe de visioenen van de Grimpoelschim niet zo gemakkelijk af als jij. Mijn vertrouwen is te vaak beschaamd. Nu moet ik alles in twijfel trekken.' 'Loper Boh,' zei ze.
Hij keek haar verwonderd aan toen ze hem vastpakte en overeind hielp. 'Je zult weer sterk zijn - maar alleen als je erin gelooft.'
Ze was zo dichtbij hem dat hij haar warmte in de koele nachtlucht voelde. 'Je bent net als ik,' zei ze zacht. 'Dat heb je al aangevoeld, al begrijp je niet waarom dat zo is. Het komt omdat we vóór alles wezens zijn van de magie die we hanteren. De magie vormt ons en maakt ons tot wat we zijn. Het is voor ons beiden een geboorterecht waar we niet aan ontkomen. Je wilde me beschermen door me van dit visioen te vertellen en zo het gevaar weg te nemen, mocht het visioen op waarheid berusten. Maar, Loper Boh, we zijn dermate verbonden dat we niet uit elkaar kunnen en tevens overleven, wat het visioen ook zegt. Voel je dat niet aan? We moeten het pad bewandelen dat naar Eldwist en Uhl Belk voert, en het tot het einde toe volgen. Visioenen van wat zou kunnen gebeuren mogen ons niet afschrikken. Angst voor wat de toekomst brengt mag geen hinderpaal zijn.'
Ze zweeg even. 'Magie, Loper Boh. Magie bepaalt mijn levensdoel. De magie die mijn vader me gaf. Kun jij zeggen dat het voor jou anders is?'
Het was geen vraag die ze stelde. Ze zei het als een vaststaand feit. Hij zuchtte diep. 'Nee,' erkende hij. 'Dat kan ik niet.' 'We kunnen het toch niet loochenen of ervoor weglopen?' 'Nee.'
'We hebben dit gemeen - dit, en onze opdracht om de Zwarte Elfensteen te vinden en de Vier Landen te bewaren, jij van de schim van Allanon, ik van mijn vader. Verder doet niets ertoe. Alle wegen voeren naar de druïdentalisman.' Ze hief haar gezicht in het vage sterrenlicht dat door het geboomte scheen. 'We moeten er samen naar op zoek, Loper Boh.' Ze zei het heel beslist en zelfverzekerd. Loper keek haar aan, nog steeds vol twijfels en angsten, die hij volgens haar opzij moest zetten, maar inmiddels getroost door haar doelbewustheid en wilskracht. Die had hij ooit in gelijke mate bezeten. Het maakte hem beschaamd en kwaad dat dit niet meer zo was. Hij dacht aan de vastberadenheid van Par Ohmsford om te doen wat juist was en toepassingen te zoeken voor zijn gave van magie. Hij dacht aan zijn onuitgesproken belofte aan de geesten van Cogline en Rumor. Hij was nog steeds beducht voor het visioen van de Grimpoelschim, maar Opwekking had gelijk. Het mocht hem niet van zijn doel afhouden.
Hij keek haar aan en knikte. Hij vatte weer moed. 'We zullen het niet meer over het visioen hebben,' beloofde hij. 'Pas als het nodig is,' antwoordde ze.
Ze nam hem bij de arm en voerde hem terug door het donkere bos om te slapen.