26
Pe Ell veranderde twee keer van gedachten voordat hij eindelijk tot een besluit kwam. Hij sloop door de donker wordende straat en dook het gebouw in waarin de anderen zich voorheen hadden verborgen. Regen droop van zijn mantel op de trap en liet een regelmatig, kronkelend spoor na. Hij bleef op de overloop staan luisteren, hoorde niets en liep door. De anderen waren waarschijnlijk buiten aan het zoeken. Het maakte hem niet uit of ze er wel of niet waren. Vroeg of laat zouden ze terugkeren. Hij kon wachten.
Hij liep de gang door zonder zijn nadering te maskeren en glipte door het deurgat van hun schuilplaats. Op het eerste gezicht was de kamer leeg, maar zijn instincten waarschuwden hem meteen dat hij werd bekeken, en na een paar passen bleef hij staan. Schaduwen vlekten op de muren in bizarre patronen. De regen roffelde gestaag terwijl Pe Ell wachtte. Daarop verscheen Homer Dees. Hij kwam geruisloos uit een deurgat, met een soepelheid die men van zo'n kolos niet zou verwachten. Hij zat onder de schrammen en builen, en zijn kleren waren gescheurd alsof hij met een of ander beest had gevochten. Hij zag er even ruig en argwanend uit als altijd terwijl hij Pe Ell opnam, als een beer op leeftijd die tegenover een bekende vijand komt te staan.
'Je blijft me verbazen,' zei Pe Ell. Hij meende het en was nog steeds geboeid door deze lastige oude man.
Dees bleef op enige afstand staan. 'We dachten je niet meer terug te zien,' gromde hij.
'Is het heus?' Pe Ell glimlachte ontwapenend en liep de kamer door naar een verzameling verschrompelde vruchten in een geïmproviseerde schaal. Hij pakte er een en nam een hap. De vrucht was bitter, maar eetbaar. 'Waar zijn de anderen?' 'Op pad,' antwoordde Dees. 'Maar wat kan jou dat schelen?' Pe Ell ging zitten en spreidde zijn natte mantel uit. 'Niets. Wat is er met jou gebeurd?'
'Ik ben in een gat gevallen. Wat wil je nu eigenlijk?' Pe Ell bleef glimlachen. 'Een beetje hulp.' Of Horner Dees verrast was viel niet uit te maken. Zijn gezicht verried niets en zijn reactie bleef nog even uit. Hij boog zich iets, alsof hij zich schrap zette tegen een aanval, bekeek Pe Ell zwijgend en schudde zijn hoofd.
'Ik ken jou, Pe Ell,' zei hij zacht. 'Ik herinner me je van vroeger, uit je begintijd. Ik werkte toen als woudloper bij de Federatie, en ik kende je. Rimmer Dall had ook plannen met mij, maar ik besloot daar niet in mee te gaan. Ik zag je een enkele keer komen en gaan en hoorde geruchten over je. Het is maar dat je het weet.'
Pe Ell had de vrucht op en wierp de pit weg. Hij wist niet wat hij van deze onverwachte onthulling moest zeggen. Het leek hem niet echt belangrijk. Hij wist nu tenminste wat hem zo dwars zat met Dees.
'Ik herinner me jou niet,' zei hij ten slotte. 'Maar het doet er niet toe.' Zijn hoekige gezicht neigde weg van het licht. 'Opdat we elkaar goed begrijpen zal ik je zeggen dat Rimmer Dall ook van mij niet kreeg wat hij verwachtte. Ik doe wat ik wil. Dat heb ik altijd gedaan.'
Dees knikte met zijn ruige hoofd. 'Jij doodt mensen.' Pe Ell trok zijn schouders op. 'Soms. Ben je bang?' De ander schudde zijn hoofd. 'Voor jou niet.' 'Mooi. Dan kunnen we het over iets anders hebben. Ik heb enige assistentie nodig. Wil je me een handje helpen?' Horner Dees bleef even zwijgend staan, liep een paar passen en ging zitten. Hij gromde en staarde Pe Ell aan. Kennelijk overwoog hij het verzoek. Pe Ell vond het best. Hij had de zaak goed overdacht voor zijn terugkeer, waarbij hij twijfelde tussen alleen het onderkomen van de Riek ingaan, of hulp zoeken om vast te stellen of de Steenkoning daar huisde. Hij had niets te verbergen en wilde niemand misleiden. Recht door zee was altijd het beste.
Dees bewoog zich. 'Ik vertrouw je niet.' Pe Ell lachte toonloos. 'Tegen de Hooglander zei ik een keer dat hij gek was als hij dat deed. Het maakt me niet uit of je me vertrouwt. Ik vraag niet om je vertrouwen. Ik vraag je om hulp.' Dees was toch wel nieuwsgierig. 'Wat voor hulp?' Pe Ell maskeerde zijn voldoening. 'Vorige nacht volgde ik de Riek naar zijn hol. Ik zag hem zijn schuilplaats binnengaan. Ik acht het waarschijnlijk dat de Steenkoning zich daar ook ophoudt. Als de Riek vannacht de straten af gaat stropen wil ik daar een kijkje gaan nemen.'
Hij kwam vertrouwelijk dichterbij. 'Er is een hefboom die de deur opent waar de Riek doorgaat. Als ik die overhaal moet ik naar binnen kunnen. Maar het probleem is, stel dat die deur achter me dichtgaat? Hoe kom ik er dan uit?' Dees wreef zijn harige kin alsof hij jeuk had. 'Dus je wilt dat iemand je terugtocht dekt.'
'Dat lijkt me een goed idee. Ik wou eerst alleen gaan om de Steenkoning op te zoeken, hem zonodig te doden en de Steen mee te nemen. Dat ben ik nog van plan, maar ik wil niet dat de Riek me in de rug aanvalt.'
'Dus je wilt dat ik voor je op de uitkijk ga staan.'
'Ben je bang?'
'Dat vroeg je al eerder. Eigenlijk moet ik jou dat vragen. Waarop zou je mij vertrouwen? Ik heb weinig met je op, Pe Ell. Voor mijn part grijpt de Riek je. Dat maakt me weinig geschikt voor de klus, vind je niet?'
Pe Ell strekte zijn benen en leunde met zijn pezige lichaam tegen de muur. 'Dat hoeft niet. Je hoeft me niet aardig te vinden. Ik hoef jou niet aardig te vinden. Dat doe ik ook niet. Maar we willen allebei hetzelfde - de Zwarte Elfensteen. We willen het meisje helpen. Het ziet er niet naar uit dat we alleen veel uitrichten, al heb ik betere kansen dan jij. Het gaat erom dat je je woord geeft dat je mijn aftocht dekt, dan ga ik ervan uit dat je dat zult doen. Want je woord betekent iets voor je, nietwaar?' Dees lachte droog. 'Vertel me niet dat je een beroep doet op mijn eergevoel. Daar kan ik niet tegen.'
Pe Ell werd ernstig. 'Ik heb mijn eigen erecode, oude man, en die betekent net zoveel voor me als die van jou. Als ik mijn woord geef, houd ik het. Dat kan niet iedereen zeggen. Ik zeg je dat ik je rugdekking geef als jij dat voor mij doet, tot deze zaak achter de rug is. Daarna is het weer ieder voor zich.' Hij hief zijn hoofd op. 'Het wordt laat. We moeten er zijn als de zon ondergaat. Ga je mee of niet?'
Horner Dees nam de tijd voor zijn antwoord. Dat verbaasde Pe Ell niet en hij vond het wel gunstig. Dees was ondanks alles een eerlijk mens en Pe Ell wist zeker dat hij geen afspraak zou maken die hij niet na kon komen. Pe Ell vertrouwde Dees, anders had hij hem dit niet gevraagd. Bovendien vond hij Dees er geschikt voor, in sommige opzichten zelfs de beste keus, omdat hij niet zo onervaren was als de Hooglander, of zo wispelturig als Carisman. Ook was Dees niet onberekenbaar zoals Loper Boh. Dees was precies zoals hij zich voordeed. 'Ik heb de Hooglander over je verteld,' zei Dees, en keek naar Pe Ells reactie. 'De anderen zullen het dus ook wel weten.' Pe Ell haalde weer zijn schouders op. 'Dat kan me niet schelen.' En dat was ook zo.
Dees hees zich overeind en knipperde tegen het zwakke grauwe licht. 'Als een van ons de Steen te pakken krijgt geven we hem aan het meisje. Je woord erop.'
Pe Ell glimlachte onwillekeurig. 'Neem je mijn woord dan aan, oude man?'
Dees keek streng en doelbewust. 'Als je het wilt breken zal ik maken datje daar spijt van krijgt.'
Pe Ell geloofde hem. Horner Dees mocht dan nog zo oud en versleten zijn, hij bleef een gevaarlijke tegenstander. Als woudloper en jager had Dees zich heel lang gehandhaafd. In een rechtstreeks gevecht was hij de mindere, maar er waren andere manieren om iemand te doden. Pe Ell glimlachte inwendig. Wie zou dat beter weten dan hijzelf?
Pe Ell stak de oude man zijn hand toe. 'Afgesproken,' zei hij. Hun handdruk was stevig. 'Laten we dan nu gaan,' zei Pe Ell. Ze liepen de kamer uit en de trap af, Pe Ell voorop. Buiten werd het al aardig donker. Ze doken in hun mantels tegen de regen en gingen op weg. Pe Ell moest aan de afspraak denken. Die had hem geen moeite gekost. Hij zou de Elfensteen aan het meisje geven, want als hij dat niet deed, liep hij het risico haar helemaal te verliezen en eeuwig door de anderen te worden achtervolgd.
Laatje vijanden nooit levend achter, dacht hij. Het was beter hen te doden als dat mogelijk was.
De nacht viel al bijna toen Loper, Morgan en Opwekking het gebouw naderden dat Pe Ell en Horner Dees nog geen uur daarvoor verlieten. De regen viel als een gordijn dat de hoge, sombere gebouwen van de stad omsluierde en alles daarbuiten aan het oog onttrok. Morgan liep met zijn arm beschermend om het meisje heen, zijn hoofd gebogen tegen het hare. Loper gunde het hun en bleef voor hen lopen. Hij zag dat Opwekking op de Hooglander steunde. Ze vond zijn omhelzing blijkbaar fijn, en dat was toch wat vreemd. Er was iets met haar gebeurd tijdens de ontmoeting met de Steenkoning dat hem was ontgaan, en hij had nu pas enig idee wat dat was.
In de goot naast het trottoir liep een brede waterstroom waar hij omheen moest. Hij ging hen nog steeds voor in de regen met zijn ommantelde gestalte. Misschien lijk ik een schim, dacht hij. Een Grimpoelschim. Daar had hij lange tijd niet aan gedacht, want de herinnering was te pijnlijk om op te halen. De Grimpoelschim had hem met zijn kromme raadsels naar de Koningszaal gestuurd waar de Asfinx wachtte. De Grimpoelschim had hem zijn arm gekost, zijn geestkracht en een deel van de man die hij vroeger was. Gewond aan lichaam en geest - zo zag hij zichzelf. De schim kon in zijn vuistje lachen. Hij keek even omhoog om de regen verkoelend op zijn gezicht te voelen. Hij had het niet voor mogelijk gehouden dat het bij die nattigheid zo warm kon zijn.
Het waren uiteraard de visioenen van de Grimpoelschim die hem achtervolgden, de drie duistere, raadselachtige kijkjes in de toekomst die niet waar hoefden te zijn, leugens verdraaid tot halve waarheden en omgekeerd, maar toch echt. Het eerste was al werkelijkheid geworden; hij had gezworen eerder zijn hand af te hakken dan de zaak der Druïden te dienen, en dat had hij inderdaad gedaan. Daarna was de zaak toch de zijne geworden. Ironisch en verschrikkelijk genoeg. Het tweede visioen betrof Opwekking. Het derde... Hij balde zijn vuist. Eigenlijk dacht hij nooit verder dan het tweede. Opwekking. Hij zou haar op een af andere manier in de steek laten. Ze zou zijn hulp zoeken, hij had de mogelijkheid om haar voor de val te behoeden en hij liet haar omkomen. Hij zou daar staan en toezien hoe ze in de gapende afgrond stortte. Dat was het visioen van de Grimpoel. Dat zou werkelijkheid worden als hij geen manier vond om het te verhinderen. Het eerste visioen had hij echter al niet kunnen verijdelen.
Vol afschuw bande hij de herinnering aan de Grimpoel naar de verste uithoek van zijn geest. De Grimpoel, hield hij zich voor, was zelf een leugen. Maar was hij dan niet zelf ook een leugen? Was hij dat niet geworden door zijn vaste wil om zich verre te houden van de lagen en listen van de Druïden, en zich van al het gebruik van magie te onthouden, behalve om zijn eigen bekrompen inzichten overeind te houden, terwijl hij meende zijn eigen lot te kunnen bepalen? Hij had herhaaldelijk tegen zichzelf gelogen, zichzelf bewust misleid, in alles gedaan alsof. Hij was verstrikt in zijn misvattingen en voorwendsels. Hij deed nu wat hij had gezworen nooit te zullen doen - het werk van de Druïden, de ontdekking van hun magie, de uitvoering van hun wil. Erger nog, hij was betrokken bij een onderneming die alleen maar tot zijn ondergang kon leiden - een aanval op de Steenkoning om de Zwarte Elfensteen terug te halen. Waarom? Hij hield hieraan vast alsof het het enige was dat zijn stuurloosheid ophief, alsof het de enige overgebleven keuze was. Natuurlijk was het dat niet.
Hij tuurde door de wazige lucht naar de stad en besefte weer hoezeer hij de bossen van de Haardsteen miste. Het ging om meer dan de steen van de stad, het akelige, benauwde gevoel en de voortdurende mist en regen. In Eldwist was geen kleur, niets dat zijn kijk verhelderde of zijn geest opbeurde. Het was er alleen maar grauw, wazig en donker. Hij voelde zich eigenlijk een afspiegeling van de stad. Misschien deed Uhl Belk dit wel met hem, net zoals hij het land veranderde, onttrok die de kleur aan zijn leven en maakte die hem tot zoiets hards en levenloos als steen. Hoe ver reikte de arm van de Steenkoning, vroeg hij zich af. Hoe diep kon hij in je ziel doordringen? Was er een grens aan? Reikte zijn arm tot Darklintak en de Haardsteen? Kon hij een menselijk hart vinden? Te zijner tijd wel, waarschijnlijk. En tijd was niets voor een wezen dat zo lang leefde.
Ze gingen hun schuilplaats voor de nacht binnen en liepen de trap op. Omdat Loper voorging, zag hij het spoor van waterdruppels dat de beide anderen door zijn eigen druipende mantel niet meer zou opvallen. Iemand was hier pas in en uit gegaan. Horner Dees? Maar Dees moest er al zitten wachten op hun terugkeer.
Ze liepen door de vele gangen naar de kamer die hun uitvalsbasis vormde. De kamer was leeg. Loper zocht met zijn ogen van deurgat tot deurgat en luisterde goed. Toen liep hij naar de plek waar blijkbaar iemand had zitten eten. Zijn instincten reageerden verrassend. Hij kon Pe Ell bijna ruiken.
'Horner? Waar zit je?' Morgan zocht in andere kamers en gangen en riep de oude woudloper. Loper keek Opwekking aan en zei niets. De Hooglander dook even op en verdween weer. 'Hij zei dat hij hier zou wachten. Ik begrijp het niet.' 'Hij heeft zich zeker bedacht,' zei Loper rustig. Morgan leek niet overtuigd. 'Ik ga nog maar eens kijken.' Hij liep de ruimte weer uit en liet de Duistere Oom en de dochter van de Koning van de Zilverrivier samen achter. 'Pe Ell is hier geweest,' zei ze, hem aanstarend met haar zwarte ogen.
Hij liet zich door het vuur in haar blik verwarmen en voelde weer die vertrouwde verwantschap van gedeelde magie. 'Ik voel geen strijd,' zei hij. 'Er is geen bloed, geen onmin.' Opwekking knikte ernstig en wachtte. Toen hij verder niets zei, kwam ze voor hem staan. 'Wat denk je nu, Loper Boh?' vroeg ze met onbehagen in haar ogen. 'Wat liep je allemaal te overdenken tijdens onze terugtocht?'
Ze pakte zijn arm stevig beet. Ze hief haar hoofd en haar haar viel naar achteren, badend in het zwakke grijze licht. 'Zeg het me.'
Hij voelde zich uitgeblust, met nauwelijks genoeg kracht om zichzelf bijeen te houden. De pijn in hem liep van zijn ontbrekende arm naar zijn hart, zowel lichamelijk als geestelijk, als een alles omvattende golf die hem dreigde weg te spoelen. 'Opwekking.' Hij sprak haar naam zacht uit en de klank leek hem te sterken. 'Ik bedacht dat je menselijker was dan je wilt toegeven.'
Verbazing tekende haar volmaakte trekken. Hij glimlachte droevig en ironisch. 'Ik kan dat nauwelijks weten, opgegroeid als ik ben zonder vrienden en met weinig gezelschap. Ik ben zoveel alleen geweest. Maar ik zie iets van mezelf in je. Je bent bang voor de gevoelens die je bij jezelf ontdekt. Je geeft toe dat je de menselijke gevoelens bezit die je vader in je heeft gelegd toen hij je schiep, maar je wilt de consequenties niet aanvaarden. Je houdt van de Hooglander en toch probeer je het te verbergen. Je stopt het weg. Je veracht Pe Ell en toch speel je met hem een spel. Je grasduint in je gevoelens, maar weigert ze te erkennen. Je doet werkelijk alles om weg te lopen voor je ware gevoelens.' Haar ogen zochten de zijne. 'Ik leer nog.' 'Met tegenzin. Toen je voor de Steenkoning stond wist je wel wat je moest zeggen. Je nam geen blad voor de mond. Je wond er absoluut geen doekjes om. Toch wees Uhl Belk je eis af - wat je beslist kon verwachten - je werd kwaad, bijna...' Hij zocht er een woord voor. 'Bijna bezeten. Voor het eerst sinds ik me herinner liet je je zo openlijk gaan, zonder je aan anderen te storen.'
Hij zag aan haar ogen dat ze het begreep. 'Je boosheid was echt, Opwekking. Je gaf uiting aan je verdriet. Volgens mij wilde je dat Uhl Belk je de Elfensteen gaf omdat je weet wat er zal gebeuren als hij dat niet doet. Is dat juist?' Ze aarzelde en zuchtte gekweld. 'Ja.'
'Je denkt dat je de Elfensteen krijgt. Dat weet ik. Je denkt het omdat je vader het zei.'
'Ja.'
'Maar je gelooft ook dat daarvoor, zoals hij zei, de magie nodig is van de mensen die je daarvoor meebracht. Maar je kunt voor Uhl Belk hoog of laag springen, hij zal de Steen niet geven.
Toch wilde je het proberen.'
Ze keek bedrukt. 'Ik ben bang...'
Hij boog zich naar haar toe. 'Waarvoor? Zeg het me.'
Morgan Leah verscheen in het deurgat. Hij kwam pas verder toen Loper Boh zich van Opwekking losmaakte. 'Niets,' zei hij.
'Geen spoor van Horner. Buiten is het nu donker, de Riek is op pad. Ik kan morgen pas weer zoeken.' Hij kwam bij hen staan.
'Is er iets?' vroeg hij zacht.
'Nee,' zei Opwekking.
'Ja,' zei Loper.
Morgan keek verbaasd. 'Wat is het nu?'
Loper Boh voelde zich opeens ingesloten door het duister. Ze stonden elkaar aan te kijken, de Hooglander, de Duistere Oom en het meisje. Het was alsof ze allemaal voor een kruispunt stonden en een weg moesten kiezen waarbij omkeren niet mogelijk was.
'De Steenkoning...' begon Opwekking fluisterend.
'We gaan terug voor de Zwarte Elfensteen,' vulde Loper Boh aan.
Op nauwelijks een mijl afstand wachtten Pe Ell en Horner Dees op de derde verdieping van een gebouw tegenover het hol van de Riek op diens komst. Daar zaten ze al enige tijd, weggescholen in het donker met het geduld van ervaren jagers. Het regende niet meer, maar het mistte wel en het was behoorlijk koud. Nevels stegen verkillend op van de straat. Van ergens diep onder de grond klonk vaag het gedreun van de ontwakende Muilknars.
Pe Ell dacht aan de mannen die hij had gedood. Het was vreemd, maar hij herinnerde zich niet meer wie ze waren. In het begin hield hij het bij uit gewoonte, maar het aantal werd zo groot en er ging zoveel tijd overheen dat hij eenvoudig de draad kwijtraakte. Gezichten die hij eerst nog duidelijk voor zich zag begonnen te vervagen en verdwenen ten slotte geheel. Inmiddels herinnerde hij zich alleen de eerste en de laatste nog duidelijk.
Het feit dat zijn slachtoffers volstrekt anoniem werden was verontrustend. Het gaf aan dat hij de scherpte kwijtraakte die voor zijn werk nodig was. Het gaf aan dat hij de belangstelling verloor.
Hij staarde in het nachtelijk duister en voelde een moedeloosheid over zich komen die nieuw voor hem was. Geprikkeld drong hij dat gevoel weg. Het zou anders zijn, beloofde hij zichzelf, als hij het meisje doodde. De gezichten van de anderen uit Rampling kon hij vergeten: de Hooglander, de eenarmige man, de zanger en de oude woudloper; ten slotte was het doden van hen niet meer dan een noodzakelijk kwaad. Maar Opwekking zou hij nooit vergeten. Haar te doden was een kwestie van trots. Zelfs nu kon hij haar zich voor de geest halen alsof ze naast hem zat, met haar lieflijke vormen, haar huid, de stand van haar gezicht als ze sprak, de manier waarop ze keek en haar handen bewoog als ze liep. Ze was beslist het wonderbaarlijkste wezen ter wereld en ze betoverde op onnavolgbare wijze. Ze had de magie van de Koning van de Zilverrivier en was daardoor zo oud als de oorsprong van het leven. Hij wilde die magie indrinken als hij haar doodde; hij dacht dat hij dat kon. Had hij dat gedaan, dan zou ze een deel van hem zijn, sterker in hem leven dan de onuitwisbaarste herinnering, en hem bewegen zoals niets dat kon.
Horner Dees ging naast hem voorzichtig verzitten omwille van een houding die pijnlijk geworden was. Pe Ell bleef in gedachten verzonken voor zich uit staren. Hij hield zijn ogen strak gericht op de vlakke stenen muur aan de overkant van de straat. Maar alles bleef daar stil en onbeweeglijk. Wat zou er gebeuren als hij het staal van de Stiehl in haar lichaam stak? Wat zou hij in die peilloze zwarte ogen zien? Wat zou hij voelen? Het vooruitzicht van dat moment brandde in hem als vuur. Aan het doden van haar had hij een tijdlang niet gedacht. Hij wachtte af omdat er niets anders opzat als hij de Zwarte Elfensteen wilde, en liet de zaken op hun beloop. Maar het kon nu niet lang meer duren. Als hij eenmaal toegang had tot het hol van de Riek, de schuilplaats van de Steenkoning ontdekte, de Zwarte Elfensteen in bezit kreeg en Horner Dees kwijt was... Hij schoot overeind.
Ondanks zijn waakzaamheid schrok hij toen aan de overkant het stenen paneel omhoog schoof en de Riek tevoorschijn kwam. Zijn gedachten aan Opwekking liet hij meteen varen. Het donkere lijf van de Kruiper glansde door dunne stralen licht van de sterren die door het wolkendek drongen en de pantserplaten beschenen. Het monster bewoog zich door de ingang en bleef even staan alsof iets het verontrustte. Voelsprieten schoten uit en proefden in de lucht en de zweepstaart sloeg uit. De twee doken dieper weg in hun schuilplaats. De Kruiper bewoog zich nog even niet, maar leek toen tevreden en haalde de hefboom over. Het stenen paneel gleed geluidloos op zijn plaats. De Riek wendde zich de mist in en zijn ijzeren poten schraapten als slepende kettingen over de steen.
Pe Ell wachtte tot hij weg was en wenkte Horner Dees om hem te volgen. Samen slopen ze naar de straat en stonden voor het hol van de Riek. Dees haalde zijn touw met de haak tevoorschijn en wierp het naar een stenen uitsteeksel boven de geheime ingang. Het anker sloeg aan en bleef vastzitten. Dees trok het touw strak, knikte en gaf het Pe Ell in handen. Deze klom moeiteloos hand over hand tot hij bij de hefboom was. Die haalde hij over en het ingangspaneel kwam omhoog. Pe Ell liet zich vlug zakken en keek samen met Horner Dees in het zwarte gat van het gebouw.
Voorzichtig spiedden ze naar binnen. Door de bovenramen van het gebouw scheen heel zwak licht op gaten in de kapotte vloer. Van binnen kwam geen geluid en niets bewoog. Pe Ell keerde zich naar Dees. 'Hou de straat in de gaten,' fluisterde hij. 'Als er wat is, fluit dan.'
Hij liep naar binnen en ging op in het duister. Hij voelde zich onmiddellijk thuis toen zijn ogen en oren zich aanpasten. De muren van het bouwwerk waren kaal en verweerd, met natte plekken waar de regen door het cement drong en over de stenen liep. Pe Ell sloop verder, koos langzaam en zorgvuldig zijn weg en wachtte tot zich iets vertoonde. Hij voelde niets: het gebouw leek leeg.
Hij schrok van iets dat onder zijn voeten kraakte. Hij tuurde in het duister. De vloer lag bezaaid met botten van de wezens die de Riek op zijn nachtelijke tochten had gegrepen en mee naar zijn hol genomen om te verorberen.
Via een hal kwam hij in een grotere zaal. Daar voorbij was niets. Er waren geen in- of uitgangen. De zaal was ooit een binnenplaats geweest en rees tientallen meters omhoog naar een koepelgewelf met vreemde lichtpatronen, die traag bewogen door de schaduwen van wolken. De zaal was stil. Pe Ell keek misnoegd rond. Hij wist meteen dat hier niets te ontdekken viel - geen Steenkoning en geen Zwarte Elfensteen. Hij had het mis gehad. Woede en teleurstelling kwamen in hem op en dwongen hem toch verder te zoeken, ook al wist hij dat het geen zin had. Hij begon naar de andere kant te lopen en zocht het metselwerk, de vloer en de zoldering af. Hij moest en zou wat vinden. Toen floot Horner Dees.
Bijna op hetzelfde moment hoorde Pe Ell zacht het geschraap van metaal over steen.
Hij keerde zich meteen om en snelde terug door de donkere zaal. De Riek kwam terug. Daar had hij geen reden toe, tenzij hij hen had ontdekt. Hoe? Hij dacht koortsachtig na. De Riek was blind en moest het hebben van andere zintuigen. Hij kon hen niet hebben gezien. Kon hij hen hebben geroken? Meteen had hij het antwoord. Hij had hen geroken bij de ingang. Daarom wachtte hij even. Toen deed hij of hij wegging, wachtte en kwam weer terug.
Pe Ell was woedend om zijn eigen stommiteit. Als hij niet maakte dat hij wegkwam zat hij in de val. Hij stormde naar de donkere ingang en zag meteen dat hij te laat was. De Riek kwam aan de overkant de hoek om, zo snel als zijn metalen poten hem konden dragen. Horner Dees en het touw waren weg. Pe Ell sloop geluidloos voort langs het donkerste stuk muur. Hij moest naar de ingang en langs de Kruiper voor die de hefboom overhaalde. Als het niet lukte was Pe Ell ingesloten in het hol van het beest. Zelfs de Stiehl kon hem dan niet redden.
De Riek denderde op de opening toe met krassende klauwen en vangarmen waarmee hij de muren aftastte. Pe Ell trok de Stiehl en zette zich schrap. Hij moest snel zijn. Hij was opmerkelijk kalm, zoals wanneer hij iemand doodde. Hij zag dat het monster de opening vulde.
Plotseling sprong hij op en rende weg. De Riek voelde meteen dat hij er was, want zijn instincten waren nog scherper dan die van Pe Ell. Een vangarm schoot uit en greep hem, vlak bij de deur. De Stiehl flitste, sneed de vangarm af en Pe Ell was weer vrij. Blazend wendde de Riek zich. Pe Ell wilde wegrennen, maar overal kronkelden vangarmen.
Opeens vloog het werpanker achter de oprukkende Kruiper uit het donker en ving de achterpoten. Het touw trok strak en het monster ging met een ruk achteruit. Hij maalde met zijn vangarmen en klauwde in de steen. Zijn aandacht was even afgeleid. Dat ene moment was genoeg. In een fractie van een seconde was Pe Ell er langs en rende de straat op. Bijna meteen rende Horner Dees naast hem mee, zwoegend van inspanning met zijn beerachtige lijf. Achter hen hoorden ze het touw knappen en de Riek de achtervolging inzetten.
'Hier!' riep Dees en trok Pe Ell mee, de wijd gapende ingang van een gebouw in.
Ze renden door de hal, vlogen de trappen op en renden een gang door naar een muur die buiten naar een ander gebouw voerde. De Kruiper denderde achter hen aan en verpletterde alles wat hem de weg versperde. De mannen haastten zich over de muur het andere gebouw in en liepen via de trap weer de straat op. De geluiden van de Riek werden zwakker. De twee mannen vertraagden hun pas, gingen een hoek om, tuurden door de lege straat en liepen die in zuidelijke richting een stuk in, naar een groep kleinere gebouwen die een ondoordringbaar warnet vormden. Daar waren ze veilig. Vermoeid lieten ze zich tegen een muur zakken en zaten naast elkaar uit te hijgen. 'Ik dacht dat je ervandoor was,' hijgde Pe Ell. Dees gromde en schudde zijn hoofd. 'Dat had ik graag gewild, maar ik heb mijn woord gegeven. Wat doen we nu?' Pe Ells lichaam droop van het zweet, maar diep van binnen kwam ijskoude woede in hem op. Hij voelde de vangarm van de Riek nog om zijn lijf. Hij voelde nog hoe het monster probeerde hem te vermorzelen. Hij voelde zo'n walging dat hij het wel uit wilde schreeuwen.
Nog nooit was hij zo dicht bij zijn eigen dood geweest. Hij keerde zich naar Horner Dees en keek naar diens ruige hoofd met de glinsterende ogen. Pe Ells stem klonk kil van woede. 'Ik weet niet wat jij doet, oude man,' fluisterde hij. 'Maar ik ga terug om dat beest af te maken.'