16
Morgan Leah kon niet veel meer dan zich met Opwekking drijvend houden in de kolkende rivier. Had hij zijn handen vrij gehad, dan had hij erover kunnen denken naar de kant te zwemmen, maar nu kwam dat niet bij hem op. Opwekking was bij kennis en kon een beetje meehelpen, maar het was voornamelijk de kracht van Morgan die hen weghield van de rotsen en de diepe draaikolken die hen omlaag konden zuigen. Overigens zat er niet veel anders op dan zich te laten meevoeren door de rivier. Deze was gezwollen door de regenval en overstroomde zijn oevers, en de oppervlakte was wit van het spattende schuim dat afstak tegen de donkerte van de lucht en het land. Het onweer woedde voort, de donder daverde door de diepten van de kloven, de bliksem flitste over de verre bergtoppen en de regen viel in stromen neer. De rotswand waar ze af waren gevallen verdween bijna meteen met hun reisgenoten uit het gezicht. De Rabb kronkelde door de bergrotsen en al spoedig hadden ze geen idee meer waar ze waren, jsja een tijd kwam er een ontwortelde boom aandrijven waar ze zich aan vastklampten. Ze konden zo een beetje uitrusten, terwijl ze zich zo goed mogelijk beschermden tegen de rotsen en het drijfhout, en de rivier en de oevers afzochten naar middelen om eruit te komen. Ze zeiden maar niets tegen elkaar; ze waren te uitgeput voor die inspanning en de rivier had hun woorden toch overstemd.
Ze wisselden alleen wat blikken en zorgden ervoor bij elkaar te blijven.
Geleidelijk werd de rivier breder. Hij stortte zich vanuit het gebergte in het heuvelland in het noorden en verzamelde zijn water in een bebost bekken voor hij weer verder naar het zuiden stroomde. In het midden van dit bekken was een eilandje, en de boom waarop ze zaten botste er wentelend tegen de oever. Morgan en Opwekking lieten zich van de boomstam vallen en strompelden moeizaam aan land! Met hun kleren aan flarden en doodmoe kropen ze door de vegetatie naar de beschutting van het groepje bomen dat daar groeide, met een paar reusachtige iepen boven alles uit. Stromen water kolkten en verzamelden zich langs de oeverstrook waarover ze ploeterden, en de wind raasde in hun oren. Vlakbij sloeg met een daverende klap de bliksem in. Ze gingen plat liggen terwijl de donder over hen heen rolde.
Ze bereikten ten slotte de bomen en merkten tot hun vreugde dat het betrekkelijk droog was onder het bladerdak, dat ook de wind goed tegenhield. Ze strompelden naar de voet van de grootste iep en lieten zich hijgend languit op de grond vallen. Zo lagen ze een tijdlang onbeweeglijk en kwamen weer een beetje bij. Toen werkten ze zich na een lange blik van verstandhouding tegen de stam van de boom omhoog en zaten schouder aan schouder in de regen te staren. 'Alles in orde met jou?' vroeg Morgan. Het was het eerste wat een van hen zei. Ze knikte. Morgan ging zorgvuldig na of hij zelf verwondingen had, vond er geen, zuchtte en leunde achterover - opgelucht, moe, koud, maar ook met een onverklaarbare honger en dorst. Maar er was niets te eten of te drinken, dus het had geen zin erbij stil te staan. Hij keek haar weer aan. 'Je kunt zeker niets doen om vuur te maken?' Ze schudde haar hoofd. 'Je mag geen magie gebruiken, hè? Tja. Waar is Loper Boh als je hem nodig hebt?' Hij probeerde luchtig te klinken, maar slaagde daar niet geheel in. Hij zuchtte.
Ze legde haar hand op de zijne en dat verwarmde hem enigszins. Hij legde zijn arm om haar schouders en trok haar dicht tegen zich aan. Zo hadden ze het allebei wat minder koud. Haar zilveren haar lag tegen zijn wang en hij rook haar geur, een mengeling van aarde, bos en nog iets dat zoet was en verleidelijk.
'Voor dit noodweer voorbij is vinden ze ons niet,' zei ze.
Morgan knikte. 'En daarna misschien ook niet. Er is geen enkel spoor om te volgen. Alleen de rivier.' Hij fronste. 'Waar zijn we trouwens? Ten noorden of ten zuiden van de plaats waar we in de rivier vielen?'
'Ten noordoosten ervan,' zei ze.
'Weet je dat zeker?'
Ze knikte. Hij kon de lichte beweging van haar ademhaling tegen zijn lichaam voelen. Hij rilde, maar dat hij haar zo dicht tegen zich aan had maakte alles goed. Hij sloot zijn ogen. 'Je had me niet na hoeven springen,' zei ze opeens. Er klonk onbehagen door in haar stem. 'Het was wel goed met me gekomen.'
Hij onderdrukte met moeite een geeuw. 'Ik moest nodig eens in bad.'
'Je had gewond kunnen raken, Morgan.' 'Ik niet. Ik heb aanvallen overleefd van Schadauwen, Federatiesoldaten, Kruipers en andere wezens die ik maar liever vergeet. Een val in een rivier doet me niets.' Rukwinden gierden door de bomen en ze keken omhoog om te luisteren. Toen het geluid wegstierf hoorden ze het geklots van de rivier tegen de oever weer.
Morgan kroop in elkaar in zijn doorweekte kleren. 'Als het onweer voorbij is, kunnen we dit eilandje af en naar de oever zwemmen. Nu is de rivier nog te woest. We zijn er trouwens toch te moe voor. Maar dat geeft niet. We zitten hier veilig. We zijn alleen wat nat.'
Hij besefte dat hij alleen maar sprak om de stilte te vullen en zweeg weer. Opwekking reageerde niet. Hij kon haar bijna voelen denken, maar had geen idee waarover. Hij sloot zijn ogen weer en ademde rustig. Hij vroeg zich af wat er van de anderen was geworden. Waren ze veilig dat pad afgekomen of konden Loper en Pe Ell op het bovenste deel geen kant meer op? Hij probeerde zich de Duistere Oom en de moordenaar in die situatie samen voor te stellen, maar dat lukte niet. De schemering verjoeg het weinige overgebleven licht, en schaduwen verspreidden zich als grote zwarte vlekken over het eiland. De regen werd minder, het geluid van de wind en de donder verdween naar de achtergrond; het onweer leek uitgewoed. De lucht koelde niet af zoals Morgan had verwacht, maar werd weer warm en zwaar van vochtigheid. Des te beter, dacht hij. Ze waren toch al zo koud. Hij bedacht hoe het zou voelen om weer warm en droog te zijn, om weer alleen te zijn in de jachthut in de Hooglanden met warm brood en een vuur, op de grond zittend met de Ohmsfords om sterke verhalen te vertellen.
Of om daar te zitten met Opwekking, zonder iets te zeggen, omdat het genoeg is om samen te zijn, elkaar aan te raken... De pijn van wat hij voelde vervulde hem met verlangen en vrees. Hij wilde dat het gevoel bleef, dat het er altijd zou zijn, maar toch begreep hij het niet en hij wist zeker dat het hem zou verraden.
'Ben je wakker?' vroeg hij, want opeens wilde hij haar stem weer horen.
'Ja,' antwoordde ze.
Hij ademde diep in en langzaam weer uit. 'Ik heb erover nagedacht waarom ik hier ben,' zei hij. 'Dat vraag ik me al vanaf Keurhaven af. Magie heb ik niet meer - geen echte. Alles wat ik ooit had zat in het Zwaard van Leah, dat nu gebroken is. Wat het nog aan magie bevat is gering en voor jou waarschijnlijk van weinig nut. Dus heb ik alleen mezelf, en ik...' Hij zweeg even. 'Ik weet gewoon niet wat je van me verwacht.' 'Niets,' zei ze zacht. 'Niets?' vroeg hij vol ongeloof.
'Alleen wat je wilt en kunt geven,' antwoordde ze vaag. 'Maar ik dacht dat de Koning van de Zilverrivier zei...' Hij zweeg weer. 'Ik dacht dat je vader zei dat ik nodig was. Dat zei je toch? Dat hij zei dat we nodig waren, allemaal?' 'Hij zei er niet bij wat je moest doen, Morgan. Hij zei dat ik je mee moest nemen bij mijn zoektocht naar de talisman en dat je zou weten wat je moest doen. Jullie allemaal.' Ze nam wat afstand om hem aan te kijken. 'Ik zou je meer vertellen als ik kon.'
Hij fronste naar haar, ontstemd door het ontwijkende van haar antwoorden en door de onzekerheid, die hij voelde. ‘Is dat zo?’
Ze glimlachte bijna. Zelfs nat en vuil van het rivierwater was ze de mooiste vrouw die hij ooit had gezien. Hij wilde iets zeggen maar kon het niet. Hij staarde zwijgend voor zich uit. 'Morgan,' zei ze zacht. 'Mijn vader ziet dingen die voor anderen verborgen blijven. Hij vertelt me wat ik moet weten van deze dingen, en ik vertrouw hem voldoende om te geloven dat wat hij me vertelt genoeg is. Je bent hier omdat ik je nodig heb. Het heeft iets te maken met de magie van je Zwaard. Mijn vader zei me, en ik zei het jou, dat je de kans krijgt het Zwaard weer heel te maken. Misschien is het dan voor ons beiden bruikbaar, op een manier die ik niet kan voorzien.' 'En Pe Ell?' drong hij aan, want hij wilde nu alles weten. 'Pe Ell?'
'Loper zegt dat hij een beroepsmoordenaar is - dat ook hij een magisch wapen bezit, een wapen dat doodt.' Ze keek hem lang aan voor ze zei: 'Dat is waar.' 'En hij is ook nodig?'
'Morgan.' Ze sprak zijn naam uit als een vermaning. 'Vertel het me. Alsjeblieft.'
Haar mooie gelaat kreeg een droeve trek. 'Pe Ell is nodig. Waar hij voor dient moet nog blijken, net als bij jou.' Morgan aarzelde met zijn volgende vraag. Hij wilde ontzettend graag de waarheid vernemen, maar haar niet voor het hoofd stoten.
Zijn gezicht betrok. 'Ik zou niet graag zien dat ik mee moest om dezelfde reden als Pe Ell,' zei hij ten slotte. 'Ik ben niet zoals hij.'
'Dat weet ik,' zei ze. Ze aarzelde, want ze worstelde met een demon van binnen.
'Ik geloof dat ieder van jullie - ook Loper Boh - hier is om een andere reden en om een ander doel te dienen. Zo voel ik het.' Hij knikte, wilde haar graag geloven, en kon ook onmogelijk anders. 'Ik wou alleen dat ik er meer van begreep.' Ze streek met haar vingers over zijn wang, en langs zijn kaak tot zijn hals. 'Het komt goed,' zei ze.
Ze zat weer tegen hem aan en hij voelde zijn misnoegen en twijfel zakken. Hij wilde geen onenigheid met haar, want hij was blij dat hij zo met haar mocht zitten. Het was inmiddels donker en de nacht viel over het land. Het onweer was naar het oosten weggetrokken en de regen was overgegaan in nevel. Het wolkendek was nog dicht maar zonder onweer. Een deken van stilte lag over het land als voor een kind dat moet gaan slapen. In de onzichtbare verte bleef de Rabbrivier ruisen met zijn boosaardige, inmiddels trage stroom die slaperig maakte. Morgan tuurde zonder iets te zien in de nacht en ervoer het ondoorzichtige gordijn dat hen omsloot als een onzichtbare sluier. Hij ademde de zuivere lucht in en liet zijn gedachten de vrije loop. 'Ik zou wel wat willen eten,' peinsde hij na enige tijd. 'Als er iets te eten was.'
Zonder iets te zeggen stond Opwekking op, nam zijn handen in de hare en trok hem overeind. Samen liepen ze het duister in door het hoge gras. Hij zag niets, maar zij wel en ze vond haar weg met een zekerheid die hem versteld deed staan. Na enige tijd vond ze eetbare wortelen en bessen, en een plant waar fris water uit kwam als je hem goed opensneed. Ze zaten zwijgend naast elkaar gehurkt en aten en dronken wat ze vonden. Toen ze klaar waren nam ze hem mee naar de oever, waar ze zwijgend naar de rivier keken die voorbijstroomde in het vage, mysterieuze schemerlicht en als een glanzend lint afstak tegen het land. Een lichte bries waaide Morgan in het gezicht, vervuld van de geur van bloemen en gras. Zijn kleren waren nog vochtig, maar hij was niet meer verkleumd. De lucht was warm en hij voelde zich merkwaardig licht in het hoofd.
'Zo is het dikwijls in de Hooglanden,' zei hij. 'Warm en met de geuren van de aarde na een zomers onweer, met nachten zo lang datje denkt en hoopt dat er geen einde aan zal komen.' Hij lachte. 'Dan bleven we de hele nacht op, de Ohmsfords en ik. Ik zei hun dan dat een man als hij het echt wilde, gewoon in het duister kon... versmelten als een sneeuwvlok op de huid, er gewoon in kon verdwijnen en er zolang als hij wilde in kon blijven.' Hij keek of ze reageerde. Ze zat nog steeds naast hem, in gedachten verzonken. Hij trok zijn knieën op tegen zijn borst en sloeg zijn armen eromheen. Eigenlijk wilde hij in deze nacht opgaan en haar meenemen, weg van de wereld om hen heen. Het was een dwaze wens.
'Morgan,' zei ze ten slotte. 'Ik benijd je om je verleden. Ik heb er geen.'
Hij glimlachte. 'Natuurlijk heb je...'
'Nee,' onderbrak ze hem. 'Ik ben uit de elementen. Weet je wat dat betekent? Ik ben geen mens. Ik ben geschapen door magie. Ik ben gemaakt uit de aarde van de Tuinen. De hand van mijn vader gaf me vorm. Ik ben geboren als volwassene, zonder ooit een kind te zijn geweest. Het doel van mijn zijn is bepaald door mijn vader, en ik heb geen zeggenschap over dit doel. Ik ben hier niet droevig om, want ik weet niet beter. Maar mijn instincten, mijn menselijke gevoelens zeggen me dat er meer is, en ik wou dat ik het ook had, net als jij. Ik voel het genoegen dat je beleeft aan herinneringen.'
Morgan was sprakeloos. Hij wist dat ze magisch was, dat ze magie bezat, maar het was nooit bij hem opgekomen dat ze misschien niet... Hij onderbrak zijn gedachte. Misschien wat niet was? Zo echt als hij was? Zo menselijk? Maar dat was ze toch? Ondanks wat ze dacht was ze dat. Ze voelde, keek en praatte als een mens. Wat ontbrak er dan aan? Haar vader had haar naar het beeld van mensen gevormd. Was dat niet genoeg? Hij bekeek haar eens. Voor hem was het genoeg, meende hij. Meer dan genoeg.
Hij streelde haar hand. 'Ik geef toe dat ik niets afweet van hoe je bent gemaakt, Opwekking. En niets van uit de elementen zijn. Maar je bent menselijk. Dat geloof ik. Als dat niet zo was zou ik het weten. Wat het ontbreken van een verleden betreft, dat is niets anders dan de herinneringen die je opdoet, en dat is iets dat je op dit moment doet, herinneringen opdoen - ook al zijn het niet de prettigst denkbare.'
Ze glimlachte bij het idee. 'Herinneringen aan jou zullen altijd prettig zijn, Morgan Leah,' zei ze.
Hij bleef haar aankijken. Toen boog hij zich naar haar toe en kuste haar voorzichtig op haar mond. Ze keek hem aan met die zwarte, indringende ogen. Daar zag hij angst in weerspiegeld. 'Waar ben je bang voor?' vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd. 'Dat je zoveel gevoelens bij me wekt.' Hij voelde dat hij op gevaarlijk terrein kwam, maar ging toch door. 'Je vroeg me waarom ik je nasprong toen je viel. De waarheid is dat ik wel moest. Ik ben verliefd op je.' Haar gezicht verloor alle uitdrukking. 'Je kunt niet verliefd op me zijn,' fluisterde ze.
Hij glimlachte somber. 'Ik vrees dat ik hierin geen keus heb. Ik kan hier niets aan doen.'
Ze keek hem lange tijd aan en huiverde toen. 'Ik kan er ook niets aan doen wat ik voor je voel. Maar terwijl jij zo zeker bent van je gevoelens, brengen de mijne me gewoon in verwarring. Ik weet niet wat ik ermee aan moet. Ik moet mijn vaders doel verwezenlijken en mijn gevoelens voor jou mogen daarvoor geen hinderpaal zijn.'
'Dat hoeft ook niet,' zei hij, haar hand nu stevig vasthoudend. 'Ze mogen er gewoon zijn.'
Haar zilveren haar glansde toen ze haar hoofd schudde. 'Ik denk het niet. Gevoelens als deze niet.'
Hij kuste haar weer en deze keer werd het beantwoord. Hij ademde haar in alsof ze een bloem was. Hij was in zijn leven nog nooit zo zeker van iets geweest als van zijn gevoelens voor haar.
Ze wendde haar hoofd af. 'Morgan,' zei ze. Ze sprak zijn naam uit als een smeekbede.
Ze stonden op en liepen door het natte gras terug naar de beschutting van de bomen, naar de iep waaronder ze voor het onweer hadden geschuild, en lieten zich tegen de ruwe stam zakken. Ze hielden zich aan elkaar vast als kinderen die bang zijn in het donker en bescherming zoeken tegen onbekende gevaren die hun slaap en hun dromen bedreigen. 'Mijn vader zei me toen ik de Tuinen verliet dat er dingen waren waartegen hij me niet kon beschermen,' fluisterde ze. Haar gezicht was dicht bij dat van Morgan, zacht en glad, en haar adem was warm. 'Hij bedoelde niet de gevaren die me zouden bedreigen - Uhl Belk en de wezens die in Eldwist leven of zelfs de Schadauwen. Hij bedoelde dit.'
Morgan streelde zacht haar haren. 'Je kunt niet veel doen om je tegen je gevoel te beschermen.' 'Ik kan me ervoor afsluiten,' antwoordde ze. Hij knikte. 'Als het moet. Maar ik zeg je wel dat ik dat niet kan, al zou mijn leven ervan afhangen. Het maakt niet uit wie je bent of zelfs wat je bent. Uit de elementen of iets anders. Het kan me niet schelen hoe je bent gemaakt of waarom. Ik hou van je, Opwekking. Vanaf het eerste moment dat ik je zag, denk ik, sinds de eerste woorden die je sprak. Daar kan ik niets aan veranderen, wat je ook van me vraagt. Ik wil het niet eens proberen.'
Ze keerde zich in zijn armen om en hief haar gezicht naar hem. Toen kuste ze hem en bleef dat doen tot alles om hen heen wegzonk.
Toen ze de volgende morgen wakker werden, klom de zon boven de horizon van een wolkeloos blauwe hemel. Vogels zongen en de lucht was warm en zoet. Ze stonden op, liepen naar de oever en zagen dat de Rabb weer traag en vreedzaam voortstroomde.
Morgan Leah keek naar Opwekking, naar de lijnen van haar lichaam, haar uitbundig golvende zilveren haar, de zachtheid van haar gezicht, en hij glimlachte met grote vastberadenheid. 'Ik hou van je,' fluisterde hij.
Ze glimlachte terug. 'En ik hou van jou, Morgan Leah. Ik zal in mijn leven nooit meer zoveel van iemand houden.' Ze sprongen in de rivier. Nu ze uitgerust waren zwommen ze met gemak de afstand die hen scheidde van de oever, waar ze even bleven staan om terug te kijken, waarbij Morgan vocht tegen de droefheid die in hem opwelde. Het eiland en hun afzondering daar die nacht waren alleen nog een herinnering. Ze gingen terug naar de wereld van Uhl Belk en de Zwarte Elfensteen.
Ze liepen een paar uur langs de oever naar het zuiden eer ze de anderen tegenkwamen. Carisman zag hen het eerst toen hij over een hoogte zwierf. Opgetogen riep hij de anderen. Met wapperende blonde haren en een blos op zijn knappe gezicht rende hij de steile helling af. Hij gleed de laatste meters op zijn achterste, sprong overeind en holde op hen toe. Hij wierp zich aan de voeten van Opwekking en barstte uit in een lied. Hij zong:
'Gevonden zijn de schaapjes, ze zijn er weer,
Gered zijn de lammetjes, van de wolf en de beer.
Ze dwaalden ver af, en al ging het niet vlug,
We hebben ze nu dan toch eindelijk terug.
Tralala, tralala, tralala!'
Het was zo'n onnozel liedje dat Morgan erom moest lachen. De anderen kwamen er ook vlug bij. De duistere woede van Pe Ell om het kwijtraken van Opwekking maakte plaats voor opluchting nu ze weer terug was. De beerachtige Horner Dees zag het hele voorval als afgedaan en de raadselachtige Loper Boh maakte met zijn ondoorgrondelijk strakke gezicht Morgan een compliment. Bij dit alles zong en danste de opgetogen Carisman en vulde de lucht met zijn muziek.
Nu ze weer bij elkaar waren, zetten ze hun tocht meteen voort en trokken weg van de Knekels, de bossen in het noorden in.
Daar ergens ver weg wachtte Eldwist. De zon rees hoog in de hemel en leek met haar warmte vast van plan alle sporen van het onweer van de vorige dag uit te wissen.
Morgan liep naast Opwekking tussen de opdrogende plassen en geulen door. Ze spraken niet en keken zelfs niet naar elkaar. Na enige tijd voelde hij dat ze zijn hand pakte.
De herinneringen stroomden door hem heen bij haar aanraking.