28
Met zonsopgang verlieten de drie hun schuilplaats en gingen de straat op. Het was droog, de bewolking had zich teruggetrokken boven de hoogste gebouwen en het grijze licht was staalhard. Als een sluier lag de stilte over Eldwist. Het was windstil en het mistte niet. In de verte murmelde de oceaan. Hun voetstappen echoden onwerkelijk en ze speurden de stad vergeefs af op tekens van leven. Horner Dees en Pe Ell waren nergens te bekennen. De Riek had zich in zijn hol teruggetrokken. De Muilknars sliep onder de grond. En in zijn gewelfde vesting wachtte Uhl Belk, onontkoombaar en duister. Toch voelde Loper Boh zich op zijn gemak. Hij stapte voor Morgan en Opwekking uit, bevreemd door zijn diepe gemoedsrust. Hij had veel gegeven in de worsteling om zijn levensdoel te begrijpen en te beheersen, waarbij hij flink te kampen had gehad met de tweelingspoken erfenis en noodlot. Dat had hij nu allemaal van zich afgezet. De tijd en omstandigheden hadden hem naar dit moment gestuwd, als een tomeloze wervelvind die zijn levensdoel voor hem bepaalde. Na zijn ontmoeting met de Steenkoning zou hij het weten. Of hij de opdracht die hij van de schim van Allanon kreeg waardig was of niet. Of hij was voorbestemd om de Zwarte Elfensteen te bezitten en Paranor met de Druïden terug te brengen. Of hij Uhl Belk zou overleven. Hij wist nu zeker dat zijn twijfel plaats moest maken voor besluitvaardigheid; hij wilde niet langer in drijfzand rondploegen. Door omstandigheden was hij hier, en dat was genoeg. Dood of levend zou hij eindelijk vrij zijn van het verleden. Leefde de magie van Shannara voldoende sterk in hem, na het verlies van zijn arm door het gif van de Asfinx? Had hij kracht genoeg om de razernij van de Steenkoning te weerstaan? Was het mandaat dat Allanon aan Brin gaf voor hem bedoeld? Daar zou hij achter komen. Kennis, dacht hij met ironie, was altijd bevrijdend. Morgan Leah voelde zich minder zeker.
De Hooglander liep op een paar passen afstand hand in hand met Opwekking, en hij voelde zich alsof hij zijn terechtstelling tegemoet ging. Anders dan Loper Boh meende hij meer te weten dan hem lief was. Hij wist dat Loper niet de Duistere Oom was van weleer, dat de mythe van diens onoverwinnelijkheid met het verlies van zijn arm was vernietigd en dat hij net als de anderen dobberde op de golven van voorspellingen en beloften. Morgan wist dat hij zelf tot nog minder in staat was met zijn gebroken wapen, beroofd van de magie waarmee hij het tegen mindere wezens maar net redde. Hij wist dat hij het alleen met Loper moest doen, dat Opwekking niet kon ingrijpen, en dat ze hun lot mogelijk zou delen maar er niets aan kon veranderen. Hij kon zeggen dat hij haar behoefte begreep om de Zwarte Elfensteen in bezit te krijgen; haar geloof in de beloften van haar vader en haar vertrouwen in hen - die woorden kon hij uitspreken. Hij kon vurig hopen dat ze hun onderneming zouden overleven en een wonder hen zou redden. Maar de angsten en voorgevoelens waren niet in woorden of beden te vatten; ze lieten zich niet paaien met valse hoop. Ze buitelden rond als geschrokken herten en hij voelde zijn hart tekeergaan. Wat zou hij doen, vroeg hij zich wanhopig af, als de Steenkoning die lege ogen op hem richtte? Waar zou hij kracht vinden? Hij keek heimelijk naar Opwekking, naar de lijnen en schaduwen van haar gezicht, en naar de geruststellende donkere glans van haar ogen.
Opwekking liep naast hem voort en zag het niet. Ze liepen door de lege straten naar het hart van de stad, katachtig sluipend over de stenen trottoirs, met hun rug naar de muren. Ze konden het leven van de Steenkoning bijna voelen kloppen in de aarde. Ze voelden zijn ogen op zich gericht, als van een oude god, een geest, een wezen met ontzagwekkende macht. De minuten verstreken en de straten en gebouwen volgden elkaar op mei een monotonie die fluisterde van voorbije tijden en vergeten levens. Een benauwende zekerheid vatte post bij hen, een onzichtbare stem, een bijna vergeten gezicht, een vederlichte aanraking, allemaal bedoeld om hen te overtuigen van het nutteloze van hun inspanning. Ze voelden het en reageerden verschillend. Ieder deed ertegen wat hij kon. Niemand wilde terug of gaf eraan toe. Ze liepen door, verbonden door hun vaste wil om een einde te maken aan deze nachtmerrie. In het oosten deed het eerste grijze licht een kille zilveren mist ontstaan die zich vermengde met de bewolking. Kort daarop zagen ze al iets van de Koepel, en Loper, die nog steeds voorop liep, loodste hen zoveel mogelijk door donkere gedeelten. Hij voerde hen straat in straat uit. Ze slopen door de vochtige stad als water dat onstuitbaar naar het laagste punt stroomt. De koepel kwam steeds dichterbij. Ten slotte hield Loper stil, met zijn hoofd geheven in de kap van zijn donkere mantel, als om de lucht op te snuiven. Hij ging op in zichzelf en liet zich door de magie daarheen voeren waar zijn ogen niet konden zien. Hij ging weer verder, stak met hen over, liep een steeg uit en kwam na nog een straat bij een gebouw met een brede trap erin. De trap voerde hen onder het gebouw de aarde in naar een grote holle ruimte waar tientallen wagons uit de oude wereld op hun stenen rails rustten. De ruimte kreeg er het aanzien door van een knekelveld. Licht viel in smalle bundels over de karkassen en stof hulde de lucht in een dun, rookachtig waas.
De trappen voerden verder omlaag en de drie bleven afdalen. Ze betraden aarzelend een voorruimte met een rond portaal, en bevonden zich weer in de riolen van de stad. Die boorden zich in drie richtingen in het duister als doodstille catacomben met de geur van dode dingen. Lopers hand ging omhoog en er was licht. Ze bleven nog even staan, als om de lucht te proeven. Toen nam hij hen mee naar links.
De tunnel slokte hen moeiteloos op met zijn zware muren die hen voor altijd vast dreigden te houden. Ze hoorden niets van de Muilknars - geen gerommel, niet eens de trilling van zijn ademhaling. Eldwist voelde weer aan als een grafkelder, van leven ontdaan, een toevluchtsoord voor de doden. Ze liepen achter elkaar, Loper voorop, met achter hem eerst Opwekking en dan Morgan. Woorden noch blikken werden uitgewisseld. Ze hielden hun ogen gericht op het licht dat Loper ophield, op de rotsbodem van de tunnel en op de schaduwen die ze wierpen. Loper hield in en bleef stilstaan. Zijn hand met het licht ging van links naar rechts. In een zwak schijnsel zagen ze een donkere opening in de wand links, met erachter een trap. Ze liepen weer verder en volgden de glibberige, ruwe treden door een kruipgat in de aarde. Ze roken de Tijrees en hoorden zwak het bruisen van het water tegen de kust van Eldwist. Ze liepen uiterst langzaam, dicht bijeen om in de lichtkring te blijven. Het vocht was over de wanden voor hen verspreid als een donkere vlek. In het licht schoten kleine diertjes weg. Morgan zag er iets van. Schaaldieren, waarover hij zich verbaasde. Kleine krabben. Waren ze zo diep in de rotsen van Eldwist? Waren ze zo dicht bij het water?
Ze kwamen weer in de onderaardse grot onder de stad. Rotswanden bogen weg van de richel waarop ze stonden en de oceaan beukte beneden hevig tegen de rotsen. Nevels kolkten over hen heen en hulden de uithoeken van de grot in witte vitrage. Het daglicht vormde in rotskloven kleine, bijna kleurloze regenbogen in de mist.
De richel liep naar twee kanten door met onregelmatige hellingen die in de rots en donkerte verdwenen. Loper Boh keek in beide richtingen en voelde wat hij al verwachtte. Hij voelde de polsslag van de magie. Hij keek omhoog naar wat hij niet zag. Uhl Belk.
'Deze kant op,' zei hij zacht, en ging naar links. Toen klonk het gedreun van de ontwakende Muilknars. Het zwol aan tot een gigantisch geraas, en heel Eldwist daverde van het geweld.
Het plan was simpel, maar simpele plannen werken doorgaans het best. Het enige bezwaar van dit plan, dacht Pe Ell toen hij in de schaduw van het gebouw tegenover het hol van de Riek stond, was dat hij alle risico's nam terwijl Horner Dees weinig gevaar liep.
Het plan was uiteraard van de oude man. Net als Opwekking, Loper en Morgan Leah waren ze bij zonsopgang op pad gegaan. Ze slopen uit hun onderkomen de straat op en begroetten de vreugdeloze dag met toegeknepen ogen en argwanend gefrons. Na een blik van verstandhouding gingen ze eerst naar het hol van de Riek, en volgden toen de route waarlangs Pe Ell de Kruiper wilde opwachten. Horner Dees ging even na of Pe Ell het goed had onthouden, waarna hij het tuig van touw om zijn lichaam bond en de geïmproviseerde hijsinstallatie controleerde. Daarop gingen ze uit elkaar. Pe Ell ging terug naar het hol van de Riek en stond daar nu te wachten.
List en snelheid had hij nodig, in de juiste verhouding. De werktuigen van een moordenaar.
Lange tijd luisterde hij in de stilte. Hij schatte de afstand die hij moest overbruggen en het traject dat hij terug moest. Deze keer kon niemand hem helpen als het mis ging. Zijn smalle gezicht keek alle kanten op. Hij snoof de zeelucht in en keek in de mist, terwijl zijn instincten hem waarschuwden dat de Kruiper nog wakker was.
Hij toonde zijn kille glimlach. De woede was weg. Het vooruitzicht te doden kalmeerde hem als de aanraking van Opwekking en gaf hem gemoedsrust. Hij was op zijn gemak, had alles gereed en was scherp als de punt van de Stiehl. Geruisloos stak hij de straat over naar de deur van het hol. Het werpanker met het touw hield hij stevig vast. Toen hij voor de ingang stond, wierp hij het anker omhoog naar hetzelfde uitsteeksel dat eerder dienst had gedaan. Het anker gaf een helder geluid toen het pakte. Pe Ell liep achteruit en wachtte. Maar de deur bleef dicht. De Riek had het niet gehoord of hield zich gereed voor wat er verder zou gebeuren. Pe Ell had gehoopt dat het geluid van het anker het beest naar buiten zou lokken, zodat hij niet omhoog hoefde te klimmen. Maar hij wist dat hij te veel verlangde.
Hij haalde diep adem. Hier werd het plan echt gevaarlijk. Hij trad naar voren met het touw en begon te klimmen. Hand over hand, heel vlug, sterk als hij was hoefde hij zijn benen niet te gebruiken. Boven gekomen greep hij de hefboom waarmee de verborgen ingang openging, gaf er een stevige ruk aan en liet zich meteen katachtig weer zakken. De deur ging al omhoog toen hij de grond raakte. Hij hoorde binnen geluiden en sprong meteen achteruit. Een vangarm miste hem maar net en zoefde langs zijn voeten. De Riek ploegde al naar buiten, met een wirwar van grijpgrage vangarmen.
Daarna was de toegang tot het hol helemaal open. De Kruiper kwam er wild malend uit en stoorde zich er niet aan dat de nacht voorbij was. Woedend door de inval van Pe Ell zette hij meteen de achtervolging in. De beroepsmoordenaar rende weg, bleef het monster net voor en verdween in het donker van een dwarssteeg. De Kruiper volgde sneller dan Pe Ell had verwacht. Hij dacht even dat hij zich had misrekend. Maar daar kon hij nu niet bij stilstaan, en zijn vastberadenheid won het van zijn twijfels. Hij rende de steeg door naar de volgende straat, waar hij stil bleef staan. Pas op voor de valluiken, dacht hij. Trap daar niet zelf in. Dat hadden ze bedacht voor de Riek, Horner Dees en hij - een lange val in een diep gat, heel ver onder Eldwist. Als hij het tot dan toe redde.
De Kruiper stortte zich door de ingang van het gebouw naast hem, koos nu zijn eigen weg en verraste hem bijna. Pe Ell ontweek maar net de tentakels en glipte als een aal weg voordat het beest hem kon pakken. Hij snelde langs het gebouw met de Riek achter zich aan. De bepantsering van het wezen rammelde en bonkte. Pe Ell kon voelen hoe hoog het wezen boven hem oprees, als een lawine die klaar was om neer te vallen. Hij ging een gebouw door, nog een, en kwam in een andere straat uit. Maar waar was het beest? Hij keerde zich zoekend om. Hij kon hem horen naderen, maar het geluid klonk opeens van alle kanten. Waar...?
Vanuit een donkere inham sloeg de Kruiper toe met zijn ijzeren poten, decimeters van de plaats waar Pe Ell stond. Pe Ell brulde van woede toen de klauwen in de steen sloegen. Wat een snelheid!
Hij wilde zich omkeren en vechten, om te zien of het koude staal van de Stiehl reageerde als hij ermee op de Riek inhakte. Hij wilde de Kruiper voelen sterven. Maar hij rende weer weg, straat in straat uit, door schaduwen van grijs licht, als een schim, donkerder dan de nacht. Vangarmen flitsten en zoefden achter hem aan, tastten deurgaten en ramen af, braken ze open en lieten een spoor van vernielingen achter. Het enorme lichaam beukte en wentelde, en de poten trokken het trottoir open. De Riek leek te versnellen. Door zijn blindheid stoorde hij zich blijkbaar niet aan het daglicht. Pe Ell kon zijn woede voelen als iets tastbaars.
De jacht voerde hen weer een straat door en een hoek om. Pe Ell voelde dat hij terrein verloor. Voor hem liep de straat uit op een versteend park. Een laag gedeelte met trappen voerde naar het beeld van een figuur met linten langs zijn lichaam - en naar een valluik, hetzelfde dat Horner Dees en de Hooglander bijna noodlottig was geworden.
Horner Dees wachtte. Beveiligd door het touwwerk stond hij bij de rand van het verborgen luik, bij wijze van lokaas. Pe Ell sprong opzij weg naar een trottoir en zette het op sprinten toen de Riek met uitgeslagen vangarmen achter hem de hoek omkwam. Pe Ell vluchtte langs Horner Dees, zag iets van diens ruige gezicht dat bleek was onder de zware baard en sprong op de muur waarover de touwen van Dees' tuigage gereed lagen. Hij trok ze strak en hees Dees op boven het verborgen gat. Hij hoorde de Kruiper de straat in denderen en Dees schreeuwen. De Riek merkte de oude man op, veranderde iets van richting en viel aan. Dees spartelde hevig toen de gigant met kletterend metaal op hem afstoof.
Toen viel het luik open, en het monster begon weg te zakken. Het tuimelde klauwend de stenen helling af met zijn gepantserde lichaam. De Riek was zo gretig geweest om de woudloper te grijpen dat hij het luik was vergeten. Nu was hij erin gezakt, gleed weg en verdween uit het gezicht. Pe Ell brulde van blijdschap.
Maar opeens sloegen tentakels uit naar stenen uitsteeksels - een hoek van de trap bij het bassin, een stuk muur, alles wat maar binnen bereik was. De Riek gleed niet verder weg. Een stofwolk steeg op en vertroebelde alles. Pe Ell aarzelde en vergat even Dees hoger op te hijsen. Toen hoorde hij de schreeuw van de oude man. Pe Ell rukte uit alle macht aan de touwen maar kreeg er geen beweging in. Iets dat veel sterker was trok aan de andere kant. Hij had te lang gewacht. De Riek had Horner Dees te pakken.
Pe Ell bedacht zich geen moment. Hij dacht niet aan zijn belofte, want zijn erewoord had nooit veel betekend. Hij reageerde gewoon. Hij liet de touwen los, sprong van de muur en rende door het bassin de straat op. Hij zag de oude woudloper over de steen glijden naar de rand van het gat, spartelend met een vangarm om zijn dikke lichaam. Pe Ell was er net op tijd bij. Met één beweging van de Stiehl sneed hij de vangarm door die Dees vasthield, en de touwen van het tuig. 'Rennen!' schreeuwde hij, en duwde de dikke man weg. Een vangarm greep hem onverhoeds bij zijn arm. Pe Ell wrong, de Stiehl was witgloeiend van magie, en de vangarm viel weg. Pe Ell rende naar links en sneed tentakels af waarmee de Riek zich vasthield. Overal steeg stof op in het grauwe licht en het vermengde zich met de mist. Pe Ell zag weinig en bewoog zich op zijn instinct. Hij schoot en sprong alle kanten op, hakte in op de tentakels, totdat hij het gerasp weer hoorde en de Riek weer weggleed.
Met malende vangarmen deed de Kruiper een wanhopige poging houvast te krijgen voor hij voorgoed verdween. Hij viel door de stortkoker om peilloos diep in de afgrond te storten. Pe Ell bedwong zijn blijdschap en rende dezelfde weg terug, op zoek naar Dees. Hij zag hem aangeslagen rondkruipen langs de rand van het bassin. 'Sta op!' riep Pe Ell, trok hem met geweld overeind en duwde hem voor zich uit.
Onder hen explodeerde de aarde, de straat scheurde open en het regende stukken steen. De twee mannen vielen struikelend op de grond en keken om.
Het plan van Horner Dees wikkelde zich verder af.
Uit de diepte onder Eldwist rees de Muilknars op, verstoord en woedend door de klap van de gevallen Riek. Het monster kwam schuddend omhoog met zijn wormvormige, glimmende lijf vol steenkorsten. Het was zo gigantisch dat het alles verduisterde. De Riek bungelde aan zijn bek, verstenend door het gif dat hem overdekte, zodat hij steeds minder bewoog. De Muilknars hield hem nog even vast en wierp hem toen weg als een dode rat. De Riek vloog door de lucht en raakte de zijkant van een gebouw. De muur bezweek door de klap en de Riek viel in puin. De Muilknars was de tunnels weer in gekropen en zijn gedreun hield al bijna op. Stofwolken stegen uit het gat op met een verduisterend effect.
In een opwelling greep Pe Ell de handen van Horner Dees. Hun gehijg was het enige geluid in de stilte die volgde.
Onder de grond, in de grot onder de vestingkoepel van de Steenkoning stierf het gedreun van de Muilknars weg in het beuken van de Tijrees op de rotskust van Eldwist. Morgan Leah tuurde door de nevels. 'Wat is er gebeurd?' fluisterde hij.
Loper Boh schudde zijn hoofd, want hij wist het ook niet. Hij voelde de aarde nog nabeven onder het geweld van het monster.
De reactie van het monster was anders geweest dan toen de Steenkoning het riep: ongeduldiger en heviger.
'Slaapt hij weer?' drong de Hooglander gespannen aan, want hij vreesde dat ze in de val zaten.
'Ja.'
'En hij?' Morgan wees in de nevels. 'Weet hij het?' Uhl Belk. Loper deed zijn best om door de steenlagen van de rots iets te ontdekken, maar het was te ver weg en de steen bood te veel weerstand aan zijn magie. Bovendien kon die de Steenkoning alarmeren.
'Hij rust nog,' zei Opwekking onverwacht. Ze kwam naast hem staan, met haar gezicht ontspannen en starende ogen. De wind speelde met haar zilveren haar. Ze streek het uit haar gezicht. 'Wees maar gerust, Morgan. Hij voelt de verandering niet.' Maar Loper voelde het wel, wat het ook was, net als het meisje. Het was nog nauwelijks merkbaar, maar de uitwerking werd al sterker. De wind fluisterde het, de grond echode het en de lucht ademde het. Door hun magie voelden de dochter van de Koning van de Zilverrivier en de Duistere Oom beiden de rimpeling.
Alleen de Hooglander merkte er niets van.
Loper Boh kreeg haast. Er ging te veel tijd verloren.
'We moeten voortmaken,' zij hij opeens, en maakte aanstalten om verder te lopen. 'Vlug nu, kom.'
Hij voerde hen naar links de rotsachtige, glibberige richel over. Ze liepen voetje voor voetje met hun rug tegen de rotswand. De richel was hier en daar uiterst smal en werd bevochtigd door iedere brekende golf. Verderop breidde de grot zich uit als een uitgestrekte verborgen wereld, en het leek of ze de ogen van haar onzichtbare bewoners op zich gericht voelden. De richel liep uit op een grot die in het duister oploste. Loper Boh hief de magie van zijn zilveren licht en ze zagen een trap die naar boven de rots in wentelde.
De Duistere Oom begon aan de klim, als een schaduw gevolgd door Opwekking en Morgan.