11
De krachten van Par Ohmsford keerden langzaam terug. Hij lag al twee weken te bed in het ondergrondse hol van de Mol, als een onbeweeglijk skelet, in oud linnen gewikkeld, beschenen door schimmig kaarslicht en omringd door de bizarre, starre gezichten van de aangenomen kinderen van de Mol. Aanvankelijk had de tijd geen betekenis, want hij was hier geheel los van de wereld. Maar de waanzin vervaagde en hij begon tot zichzelf te komen. De dagen en nachten tekenden zich weer af. Damson Rhee en de Mol werden herkenbaar. Het waas van licht en duister werd scherper en hij kon de vormen van de onderaardse ruimten waarin hij rustte onderscheiden. De afgedankte speelgoedbeesten werden weer vertrouwd, met hun neuzen en ogen van knopen, hun met garen genaaide bekken en hun versleten vacht. Hij wist hun namen weer. Woorden kregen weer betekenis. Er was eten en er was slaap.
Maar voornamelijk waren er herinneringen. Ze achtervolgden hem, of hij nu wakker was of sliep, als schimmen die boven zijn gedachten hingen, belust op steken en bijten. Het waren herinneringen aan de Put, de Schadauwen, Rimmer Dall en het Zwaard van Shannara, maar vooral aan Coll. Hij kon het zichzelf niet vergeven. Coll was dood door zijn toedoen - niet zozeer omdat hij, Par, de fatale klap had uitgedeeld, door de magie van zijn wenslied, niet omdat hij zijn broer onvoldoende had weten te beschermen tegen de troepen Schadauwen die door de Put zwierven terwijl hij zijn ontmoeting met Rimmer Dall had. Nee, het kwam omdat hij vanaf het moment dat ze Verrevliet en de Zoekers ontvluchtten, alleen maar aan zichzelf had gedacht. Het enige belangrijke had geleken dat hij de waarheid te weten kwam over het wenslied, het Zwaard van Shannara, de opdrachten van Allanon en het doel van de magie. Hier had hij alles aan opgeofferd, en uiteindelijk ook zijn broer.
Damson Rhee deed er alles aan om hem dit uit het hoofd te praten, want ze zag zijn worsteling en voelde intuïtief de oorzaak aan.
'Hij wilde daar bij jou zijn, Par,' zei ze herhaaldelijk, met haar gezicht dicht bij het zijne, zodat haar rode haar over haar tengere schouders viel. 'Het was zijn keuze. Hij hield zoveel van jou dat hij niet anders kon. Jij deed je best om hem ervan te weerhouden, voor zijn veiligheid. Maar Coll liet zich niet vermurwen. Hij voelde aan wat juist en noodzakelijk was. Hij wilde jou met alle geweld beschermen tegen de gevaren die jullie wachtten. Hij gaf zijn leven voor jouw behoud, zie je dat niet in? Je doet geen recht aan de betekenis van dat offer als je volhoudt dat het jouw schuld is. Hij deed die keuze. Hij had een sterke wil en je had het hem nooit uit het hoofd gepraat. Hij begreep het, Par. Hij onderkende het doel en de noodzaak van wat je doet. Voor hij stierf geloofde je dit, je moet het nu ook geloven. Coll mag niet voor niets zijn gestorven.' Maar hij vreesde dat dit juist wel het geval was, en de angst achtervolgde hem in zijn duisterste gedachten. Wat was er eigenlijk met de dood van zijn broer bereikt? Waar kon hij mee voor de dag komen? Het Zwaard van Shannara? Ja, hij had het Zwaard, het legendarische Zwaard van zijn voorouders met Elfenbloed, in bezit gekregen, de talisman die hij van Allanon moest zoeken. Maar wat had het voor nut? Het faalde jammerlijk als wapen tegen Rimmer Dall, zelfs nadat de Eerste Zoeker zich als Schadauw had geopenbaard. Als het Zwaard zo'n noodzakelijke magie vormde als Allanon beweerde, waarom had het dan zijn grootste vijand niet vernietigd? Erger nog, als hij Dall mocht geloven, had hij het Zwaard van Shannara zo kunnen krijgen. Er was geen noodzaak geweest voor hun gevaarlijke, rampzalige afdaling in de Put - en dus ook niet voor de dood van Coll.
En een zin had al evenmin, als Rimmer Dall in nog iets gelijk had - dat Par net als Rimmer een Schadauw was. Want als Par uitgerekend dat was waartegen ze vochten om de Vier Landen te beschermen...
Als Coll was gestorven om een Schadauw te redden... Ondenkbaar? Hij wist het niet meer.
Zo werd hij gekweld door bittere en schrikwekkende herinneringen en was hij ten prooi aan een overmaat van verdriet, ongeloof en woede. Hij vocht zich door dat moeras, om zich drijvende te houden, te ademen, te overleven. De koorts week, de scherpe kanten van zijn gevoelens verdwenen en de pijn van zijn ziel en lichaam begon te genezen.
Na twee weken kwam hij uit bed. Hij wilde beslist niet meer blijven liggen en begon ommetjes te maken in de donkere ruimten van de Mol. Hij waste zich, kleedde zich aan en at aan tafel.
Hij verkende het hol van voor naar achter en beproefde zijn krachten. Zijn gedachten stopte hij zorgvuldig weg. Dat deed hij voornamelijk door in beweging te blijven. Iets doen, wat dan ook, hielp hem om het voorbije uit zijn gedachten te zetten. Hij merkte de geuren op die in de bedompte lucht hingen. Hij bestudeerde de kapotte meubelen, het andere afval van de bovenwereld en de wanden en vloeren. Hij werd weer besluitvaardig. Hij leefde en daar was een reden voor. Hij bewoog zich door licht en schaduw, als een geest die door een innerlijk droombeeld wordt gedreven.
Zelfs als hij te moe werd om nog rond te lopen, had hij geen zin om te rusten. Uren bracht hij door op de rand van zijn bed, terwijl hij het Zwaard van Shannara onderzocht en over het geheim ervan nadacht.
Waarom had het niets gedaan toen hij het tegen Rimmer Dall wilde gebruiken?
'Kan het zijn,' vroeg Damson hem op zeker moment, 'datje op een of andere manier bent bedrogen en dat dit niet het Zwaard van Shannara is?'
Hij dacht goed na voor hij antwoord gaf. 'Toen ik het in dat gebouw zag, Damson, en toen ik het aanraakte, wist ik dat dit het Zwaard was. Ik was er zeker van. Ik heb het verhaal ervan zo dikwijls gezongen en geschilderd. Ik had geen enkele twijfel.' Hij schudde traag zijn hoofd. 'Zo voel ik het nog steeds.' Ze knikte. Ze zat met gekruiste benen naast hem op het bed en haar groene ogen keken indringend. 'Maar de verwachting die je had kan je oordeel hebben gekleurd, Par. Misschien wilde je het zo vreselijk graag dat je je beet liet nemen.' 'Zo kan het zijn gegaan,' gaf hij toe. 'Toen. Maar nu ook nog? Bekijk het lemmet eens. Hier. Het gevest is gesleten en oud - maar het lemmet glimt als nieuw. Magie beschermt het, net als het zwaard van Morgan. En kijk eens naar de versiering met de brandende fakkel...'
Zijn geestdrift zakte weg en hij zuchtte. Hij zag de twijfel in haar ogen. 'Maar het werkt niet, dat is waar. Het doet niets. Ik houd het vast, en alles lijkt in orde, maar het doet niets, geeft niets terug en vertoont geen spoor van magie. Hoe kan het dan het Zwaard zijn?'
'Tegenmagie,' zei de Mol ernstig. Hij zat bijna onzichtbaar ineengedoken in een donkere hoek. 'Een masker dat verhult.' Hij streek langs zijn gezicht.
par keek zijn kant uit en knikte. 'Een of andere verhulling. Ja jYiol, daar heb ik aan gedacht. Maar welke bestaande magie is zo sterk dat ze die van het Zwaard van Shannara wegdrukt? Hoe kunnen de Schadauwen zo'n magie voortbrengen? En als ze het kunnen, waarom vernietigen ze het Zwaard dan niet gewoon? En behoor ik als rechtmatige drager van het Zwaard niet door alle tegenmagie heen te breken?'
De Mol zweeg en keek hem ernstig aan. Damson zei ook niets. 'Ik begrijp het niet,' fluisterde hij. 'Ik begrijp niet wat er fout is.'
Hij verbaasde zich ook over de bereidwilligheid waarmee Rimmer Dall hem met het Zwaard liet vertrekken. Als het echt het veronderstelde wapen was, het wapen dat de Schadauwen kon vernietigen, dan had hij het beslist niet mogen hebben van Dall. Toch had deze het zonder bezwaar aan de Lommerdaler gegeven, hem eigenlijk zelfs aangemoedigd. Hij had Par verteld dat alles over de Schadauwen en het Zwaard gelogen was. Waarna hij dat als het ware bewees door te tonen dat de aanraking van het Zwaard hemzelf geen kwaad deed. Par zwierf met het Zwaard in zijn hand door de ruimten van de Mol. Hij probeerde er van alles mee om de magie erin op te roepen, maar het geheim van het Zwaard van Shannara bleef voor hem verborgen.
Van tijd tot tijd verliet Damson hun ondergrondse schuilplaats om in Tyrsis de straat op te gaan. Het was een vreemd idee, zo'n hele stad vlak boven je hoofd, onzichtbaar en onhoorbaar, met mensen en gebouwen, zonlicht en frisse lucht. Par was dolgraag met haar meegegaan, maar dat vond ze niet goed. Hij was er nog te zwak voor. Bovendien zocht de Federatie nog steeds naar hem.
Een week nadat Par van zijn ziekbed opstond en rond ging lopen, kwam Damson terug met verontrustend nieuws. 'Een paar weken geleden,' vertelde ze, 'ontdekte de Federatie waar de Bult ligt. Blijkbaar door verraad van een spion in het kamp van de vogelvrijen. Vanuit Tyrsis werd een leger naar de Parmasleutel gestuurd en de Bult werd met succes belegerd. De Bult werd veroverd, Par, zo omstreeks de tijd dat jij uit de Put ontkwam. Ieder die werd aangetroffen is gedood.' Par was ontzet. 'Iedereen?'
'Dat beweert de Federatie. Ze zegt dat het uit is met de Beweging-'
Het was een tijdje stil. Ze zaten aan de lange tafel van de Mol, omringd door diens zwijgende, niets ziende kinderen die achter koppen en schotels zaten. Het was een middagritueel geworden. 'Nog wat thee, lieve Damson?' vroeg de Mol zacht. Zijn behaarde gezicht dook achter de tafel op. Ze knikte, maar bleef Par aankijken.
Par fronste. 'Het schijnt je niet te verontrusten,' zei hij ten slotte.
'Ik vind het vreemd dat het weken duurde voor het bericht van deze overwinning de stad bereikte.' 'Is het dan niet waar?'
Ze nam een koekje dat de Mol hen had voorgezet. 'Dat de Bult is ingenomen kan waar zijn. Maar ik ken Padishar Creel. Het lijkt me niet waarschijnlijk dat die zich klem heeft laten zetten op eigen terrein. Daar is hij veel te slim voor. Sterker nog, vrienden van de Beweging hier in de stad zeiden dat soldaten van het bewuste leger beweren dat ze bijna niemand hebben gedood, hoogstens enkele tientallen, en die waren al dood toen de top van de Bult werd bereikt. Wat is er dan met de anderen gebeurd? Er waren driehonderd mannen in dat kamp. Trouwens, als de Federatie Padishar Creel werkelijk te pakken had gekregen hadden ze om dat te bewijzen zijn hoofd wel op een stadspoort tentoongesteld.' 'Maar er is geen boodschap van Padishar?' Ze schudde haar hoofd.
'En geen nieuws van Morgan, Steff of de anderen?' Ze schudde weer van nee. 'Ze zijn verdwenen.' 'Hm.' Ze zwegen beiden.
Met een spijtig glimlachje dronk ze haar kopje leeg. Ze zwegen. De volgende dag voelde Par zich zo sterk en monter dat hij Tyrsis in wilde. Hij zat nu lang genoeg opgesloten en had sterk de behoefte weer iets van zijn eigen wereld te zien. Hij wilde de zon op zijn huid voelen en frisse lucht inademen. Bovendien bereikte hij niets zolang hij zich verborgen hield. Het werd tijd dat hij iets ging doen.
Damson maakte ernstig bezwaar en wees erop dat hij nog niet geheel hersteld was en dat het voor hem uiterst gevaarlijk was om erop uit te gaan. De Federatie wist nu wie hij was; zijn signalement was overal verspreid. Na zijn ontsnapping uit de Put hadden Zoekers de lagere gedeelten van het oude paleis doorzocht en de tunnels die erheen voerden ontdekt. Inmiddels zochten ze ook in de tunnels. Er waren mijlen tunnels en riolen 0m te doorzoeken, dus het gevaar voor ontdekking bleef. Voorlopig kon hij zich maar beter schuilhouden. Uiteindelijk bereikten ze een vergelijk. Par mocht de meest nabije tunnels in, als het maar in gezelschap was van Damson of de Mol. Hij mocht geen moment bovengronds komen en niets doen zonder toestemming. Maar hij kon deze verstikkende ruimten tenminste uit. Par stemde toe.
Gretig ging hij op onderzoek uit. Achter Damson en de Mol aanlopend bestudeerde hij het tunnelstelsel en prentte alles in zijn geheugen. De eerste dag werd hij al snel moe en moest hij vrij gauw terug. De tweede dag was hij al sterker en het ging steeds beter. Het gaf hem een prettig gevoel de samenhang van de tunnels en riolen te kennen. Als de nood aan de man kwam zou hij waarschijnlijk zijn weg naar boven zelf kunnen vinden. De Mol bracht hem van alles op de hoogte, keek hem daarbij met indringende, glinsterende ogen aan en knikte voldaan. Damson bleef dicht bij hem en raakte hem voortdurend aan, als om hem af te schermen van gevaar. Hij moest een beetje lachen om haar bezorgdheid.
Een week ging voorbij. Hij was nu bijna geheel hersteld. Een maand was verstreken sinds hij onder de stad door naar de schuilplaats was gedragen. Hij wilde niets liever dan vertrekken en de draad van zijn leven weer oppakken. Tegelijkertijd vroeg hij zich af waar hij moest beginnen.
Uiteindelijk werd de beslissing voor hem genomen. Het was laat in de middag, tien dagen nadat hij was begonnen de tunnels rond het hol van de Mol te verkennen. Hij zat weer eens op de rand van zijn bed het zwaard van Shannara te onderzoeken. Damson was de stad in om nieuws te vernemen over Padishar en de Federatie. De Mol ging als een schichtige schaduw van de ene ruimte naar de andere, waarbij hij overal aan zijn bezittingen frunnikte en schikte. Ze dronken thee zonder dat het meisje was teruggekeerd, en de Mol was niet op zijn gemak. Par was ook ongerust geweest als hij erbij stil had gestaan, maar iets anders nam hem in beslag. Zijn herinnering aan de gebeurtenissen rond de ontdekking van het Zwaard van Shannara en de dood van Coll was nog steeds onvolledig. De brokstukken vielen maar moeilijk op hun plaats bij zijn pogingen een totaalbeeld te vormen. Af en toe viel hem weer iets in. Zoals nu.
Het had eigenlijk te maken met het wenslied. Hij herinnerde zich maar al te goed hoe zijn magie zich in hem opzamelde, bijna uit eigen beweging, toen Coll - het wezen dat Coll was geweest - hem bedreigde. Toen Coll was verdwenen en de Schadauwen van de Put hem bedreigden, gaf het wenslied hem een vlammend zwaard, een wapen zoals zijn magie nog nooit had voortgebracht. Het vernietigde de Schadauwen moeiteloos. Hij was enkele momenten bezeten geweest en vervuld van tomeloze razernij. Hij herinnerde zich het gevoel. Maar er was nog iets, iets dat hij geheel was vergeten. Toen de Schadauwen waren vernietigd en hij het Zwaard van Shannara van de grond wilde pakken, had hij zich er lelijk aan gebrand. Meteen was zijn eigen magie weg en die had hij nooit meer kunnen oproepen.
Waarom had het Zwaard van Shannara dat gedaan? Wat was er gebeurd dat er zo'n reactie optrad?
Hij dacht hierover na, probeerde het te rijmen met het weinige dat hij van het mysterie van het Zwaard wist, toen Damson door de ingang van het onderaardse hol van de Mol kwam aanstormen, hijgend, angstig en met verwarde haren. 'Soldaten van de Federatie!' riep ze terwijl ze op Par toesnelde en hem overeind trok. 'Ze struinen met tientallen de riolen af om korte metten te maken! Niet bij het paleis, maar hier! Ik kon maar net aan hen ontkomen. Ik weet niet of iemand ons heeft verraden of dat ze me gewoon zagen. Maar ze hebben beneden de ingang gevonden en komen eraan!' Ze kwam even tot bedaren. 'Als we blijven vinden ze ons. We moeten direct weg.' Par gordde het Zwaard van Shannara over zijn schouder en begon zijn weinige bezittingen in een bundel te pakken. Er schoot van alles door hem heen. Hij wilde heel graag weg, maar niet op deze manier.
'Mol!' riep Damson, en het harige ventje kwam vlug naar haar toe. 'Je moet met ons meegaan. Anders zullen ze je vinden.' Maar de Mol schudde ernstig zijn hoofd en zijn stem klonk kalm. 'Nee, mooie Damson. Dit is mijn huis. Ik blijf.' Damson ging vlug op haar knieën zitten. 'Dat kun je niet doen, Mol. Je bent in groot gevaar. Die mannen zullen je kwaad doen.'
Vlug kwam Par erbij. 'Ga met ons mee, Mol. Alsjeblieft. Je bent in gevaar door onze schuld.'
De Mol keek hem ondoorgrondelijk aan. 'Ik bracht je zelf hier.
Ik wilde voor je zorgen. Ik deed het voor Damson, maar ook voor mezelf. Ik vind je aardig. Ik zie graag het gevoel dat je... de lieve Damson geeft.'
Par zag uit zijn ooghoek Damson blozen en hield zijn blik op de Mol gericht. 'Dat doet er nu allemaal niet toe. Van belang is dat we je vrienden zijn, en vrienden steunen elkaar.' 'Ik ga niet terug naar de wereld hierboven,' hield de Mol kalm vol. 'Dit is mijn huis. Daar moet ik voor opkomen. Wat moet er van mijn kinderen worden? Van Chalt, kleine Lida, Westra en Everlind? Moet ik die in de steek laten?' 'Neem ze dan mee, in vredesnaam!' Par werd wanhopig. 'We zullen je helpen een nieuw huis te vinden,' zei Damson. Maar de Mol schudde koppig zijn hoofd. 'De bovenwereld wil niets met ons te maken hebben. We horen daar niet, lieve Damson. We horen hier. Maak je geen zorgen om ons. We kennen deze tunnels. Er zijn schuilplaatsen waar ze ons nooit vinden. Daar kunnen we heen als het moet. Jullie kunnen met ons mee, allebei. Jullie zijn daar veilig.'
Damson stond op, met haar voorhoofd gefronst. 'Het is voldoende als jij in veiligheid bent, Mol. We hebben je leven al genoeg in gevaar gebracht. Beloof me alleen dat je nu zo'n schuilplaats opzoekt. Neem je kinderen mee en blijf daar tot de jacht voorbij is en de tunnels weer veilig zijn. Beloof het me.' De Mol knikte. 'Ik beloof het, lieve Damson.' Damson pakte razendsnel haar spullen en liep naar Par bij de uitgang. De Mol stond in een donkere hoek naar hen te kijken. Meer dan een paar glinsterogen was in het zwakke kaarslicht van hem niet te onderscheiden tussen de rommel. Damson hing haar bundel over haar schouder. 'Vaarwel Mol,' riep ze zacht. Daarop liet ze haar bundel weer zakken, liep naar hem toe en omhelsde hem. Toen ze bij Par terugkwam huilde ze.
'Ik heb mijn leven aan je te danken, Mol,' zei Par. 'Bedankt voor alles wat je voor me hebt gedaan.' Een kleine hand wuifde zwakjes.
'Denk aan je belofte!' waarschuwde Damson streng. 'Verstop je!'
Daarop gingen ze de tunnel in, waar ze geluidloos voortslopen. Damson had geen fakkel, maar ze haalde een van die vreemde stenen te voorschijn die een gloed gaven als ze werden verwarmd. Ze opende haar hand om het licht te laten schijnen en sloot hem weer om zomin mogelijk zichtbaar te zijn. Ze verwijderden zich snel van het hol van de Mol, liepen de ene tunnel na de andere uit en beklommen een ijzeren ladder in een put. In de verte hoorden ze gestamp van laarzen. Damson voerde Par weg van het geluid, door een tunnel die glibberig was van het vocht. Het werd al warmer en er hing rioolstank. Ratten schoten weg in donkere nissen en water sijpelde door de kloven in de rotswand. Ze zochten naarstig hun weg door de doolhof. Eén keer hoorden ze vaag stemmen. Damson sloeg er geen acht op.
Ze kwamen op een punt waar een aantal riolen samenkwam en het water zich verzamelde in een diepe put. Par hijgde zwaar, want de tocht vergde veel van zijn krachten. Zijn benen en rug deden pijn en hij bewoog om weer soepel te worden. Damson keek met bezorgdheid in haar ogen naar hem om. Ze aarzelde, maar liep weer verder met hem. Weer klonken er stemmen, dichterbij nu, en uit meer dan één richting. Achter hen flitste fakkellicht op. Damson nam Par mee een andere ladder op en een tunnel in die zo nauw was dat ze erdoor moesten kruipen. Pars kleren plakten nat en vuil aan zijn lichaam. Hij dwong zich door zijn mond te ademen, maar bleef het benauwd houden.
Ze kwamen bij een bredere tunnel met een geul in het midden en aan weerszijden stenen looppaden. Daar kwamen twee kleinere tunnels op uit waarin licht van fakkels scheen. Damson spoedde zich voort. Ze passeerden een bocht en zagen nu ook licht voor hen. Damson bleef staan en duwde Par tegen de rotswand aan.
Toen ze hem aankeek zag hij iets van radeloosheid in haar ogen. 'De enige uitweg ligt voor ons,' fluisterde ze met haar mond tegen zijn oor. 'Als we teruggaan hebben ze ons.' Ze stapte achteruit om zijn reactie te zien. Hij keek langs haar heen naar de lichten die nu snel naderbij kwamen, en hij hoorde het gestamp van laarzen en enig stemgeluid. Angst dreigde hem te overweldigen. Hij had het gevoel dat de Federatie eeuwig jacht op hem maakte en dat het nooit op zou houden. Hij was al zo vaak aan gevangenschap ontkomen. Dat kon niet blijven duren. Vroeg of laat was zijn geluk op. Hij had de Put en de Schadauwen ternauwernood overleefd. Hij was uitgeput en verdrietig, en wilde alleen maar met rust gelaten worden. Maar dat zou de Federatie nooit doen; er kwam geen einde aan.
Heel even was hij volkomen aan wanhoop ten prooi. Toen dacht hij opeens aan Coll, en aan zijn belofte dat iemand zou boeten voor wat zijn broer was overkomen. Zijn wanhoop maakte meteen plaats voor woede. Nee, hij liet zich niet gevangen nemen, zwoer hij in stilte. Hij zou niet worden overgeleverd aan Rimmer Dall.
Even dacht hij eraan de magie op te roepen die hem als een machtig zwaard in de Put had geholpen zijn vijanden in stukken te hakken. Hij zette het van zich af. Het was een te grote kracht om al zo gauw weer in stelling te brengen terwijl hij er nog zo weinig van begreep. Hier was slimheid vereist, geen brute kracht. Hij herinnerde zich opeens hoe hij die nacht in het Volkspark aan de Federatie ontkwam. Hij trok Damson mee een donkere nis in achter een steunbeer. Daar hurkte hij met haar en hield zijn vinger op zijn lippen.
Een vijftal Federatiesoldaten naderde met geheven fakkels en glanzende wapens. Par haalde diep adem en verzamelde moed. Hij zou maar één kans krijgen. Eentje maar. Hij wachtte tot ze vlakbij waren en gebruikte toen het wenslied. Hij hield het zorgvuldig in toom en nam geen enkel risico met de uitwerking. Hij wierp een net van gefluisterde waarschuwingen over de soldaten en liet iets schimmigs het water verderop in het riool in beroering brengen. Hij liet hen voelen dat ze zich moesten haasten om het te grijpen.
Als één man stormden de soldaten langs hen heen. De Lommerdaler en het meisje stonden ademloos tegen de muur gedrukt. De soldaten waren in een oogwenk verdwenen. Langzaam kwamen Damson en Par overeind. Opeens omhelsde Damson de Lommerdaler spontaan. 'Zo ken ik je weer, Par Ohmsford,' fluisterde ze, en kuste hem. 'Kom, deze kant op. We zijn er bijna uit.'
Ze haastten zich de gang door, kruisten een dwarsgang en betraden een droge put. Van de fakkels en laarzen was niets meer te bespeuren. Een ladder voerde naar boven. Damson ging voor en duwde boven gekomen tegen een luik. Door de kier kwam schemerlicht. Ze luisterde, tuurde in het rond en klom door het gat. Par volgde.
Ze stonden in een vrijstaand houten schuurtje met een deur. Damson liep erheen, deed de deur voorzichtig open en stapte met Par naar buiten.
De stad Tyrsis rees rondom hen op met haar vestingmuren, torens en een wirwar van houten en stenen gebouwen. De lucht was zwaar van de geuren en geluiden. Het was vroeg in de avond en de mensen waren thuis. Over alles hing de lome zomerwarmte. De hemel veranderde in zwart fluweel en de sterren kwamen op als stukjes kristal. Een wonderbaarlijk heldere volle maan straalde koud wit licht over de wereld. Par Ohmsford glimlachte. Hij voelde geen pijn en geen angst meer. Hij verschoof het Zwaard van Shannara langs zijn schouder. Het voelde goed om te leven.
Damson pakte zijn hand en kneep er zacht in. Samen liepen ze de straat in en verdwenen in de nacht.