6
Pe Ell droeg de dochter van de Koning van de Zilverrivier naar het huis van de Dwergen die haar wilden opnemen, een familie die bestond uit een man, zijn vrouw, hun dochter die weduwe was en twee jonge kleinkinderen. Het was een stenen huisje aan de oostrand van de stad, beschut door een witte eik en een rode iep. Het stond wat achteraf tegen de bosrand, dicht bij de rivier. Het was daar rustig, zo half buiten de stad, en toen ze er aankwamen was er geen menigte meer die hen volgde. Een handjevol mensen wilde echter bij hen blijven en ging in de tuin bivakkeren. De meesten van hen waren het meisje uit het zuiden gevolgd en wilden in haar met alle geweld hun verlosser zien. Maar ze was er niet voor hen, wist Pe Ell. Ze behoorde hem nu toe.
Geholpen door de familie legde hij het meisje op bed in een achterkamertje waar het echtpaar placht te slapen. De man, de vrouw en hun dochter gingen eten bereiden voor de mensen die buiten de wacht hielden, maar Pe Ell bleef in een stoel bij het bed zitten kijken naar het slapende meisje. De kinderen bleven er uit nieuwsgierigheid bij, maar ze waren al snel uitgekeken, zodat hij alleen werd gelaten. Toen het donker werd zat hij daar nog steeds geduldig te wachten tot ze wakker zou worden. Hij bestudeerde de lijnen van haar lichaam, de welving van haar heup en schouder, de zachte ronding van haar rug. Ze was zo'n nietig wezentje daar onder de dekens. Hij bewonderde de gaafheid van haar huid. Ze kon het meesterwerk zijn van een groot kunstenaar die hiervoor alles had gegeven. Buiten werden vuren ontstoken en het geluid van stemmen drong tot het kamertje door. Nachtelijke geluiden vulden de stiltes tussen de gesprekken - vogelgezang en het gezoem van insecten, opklinkend tegen het vage ruisen van de rivier. Pe Ell was niet moe en had geen slaap nodig. Hij gebruikte de tijd om na te denken.
Een week daarvoor was hij naar de Zuidwaak ontboden voor een gesprek met Rimmer Dall. Hij was voor zijn plezier gegaan, niet uit noodzaak. Hij verveelde zich en hoopte dat de Eerste Zoeker hem iets interessants te doen zou geven, iets dat een uitdaging vormde. Dat was het enige belang dat hij in Rimmer Dall stelde. Wat de Eerste Zoeker verder met zijn leven en dat van anderen deed, interesseerde hem niet. Pe Ell maakte zich natuurlijk geen illusies. Hij wist wat Rimmer Dall voor iemand was, maar het kon hem niet schelen.
De reis had twee dagen geduurd. Hij reed te paard noordwaarts vanuit het ruige heuvelland bij de Battlemound waar hij woonde, om bij zonsondergang van de tweede dag bij de Zuidwaak aan te komen. Buiten het zicht van de schildwachten steeg hij af en ging te voet verder. Die moeite had hij niet hoeven nemen; hij had helemaal door kunnen rijden en zou meteen zijn toegelaten. Maar hij hechtte eraan te kunnen komen en gaan wanneer hij wilde. Hij toonde graag wat hij kon. Vooral aan de Schadauwen.
Pe Ell was als een van hen toen hij de zwarte steenklomp betrad, voor het oog leek hij binnen te dringen door de spleten in de steen, als een schim. Zonder gezien of gehoord te worden passeerde hij de schildwachten, onzichtbaar voor hen als de lucht die ze ademden. De Zuidwaak was stil en donker, de muren waren glad gepolijst en de gangen leeg. Het gebouw zag eruit en had de sfeer van een goed bewaard grafgewelf. Hier hoorden alleen de doden thuis, of degenen die handelden in dood. Hij zocht zijn weg door de catacomben, voelde de polsslag van de magie, opgesloten in de aarde eronder, hoorde de fluistering ervan bij haar pogingen los te breken. Het was een slapende reus die Rimmer Dall en zijn Schadauwen dachten te temmen, zo wist Pe Ell. Ze bewaarden hun geheim goed, maar voor Pe Ell bleef niets verborgen.
Toen hij bijna bij de hoge toren was waar Rimmer Dall wachtte, doodde hij daar een bewaker; een Schadauw, maar dat maakte geen verschil. Hij deed het omdat hij het kon en er zin in had. Hij versmolt met de zwarte stenen muur en wachtte tot het wezen langs hem kwam, aangetrokken door een zwak geluid dat hij maakte. Hij trok de Stiehl uit de schede in zijn broek en sneed met een enkele, geluidloze beweging het leven uit zijn slachtoffer. De bewaker stierf in zijn armen, zijn schim rees voor hem op als zwarte rook en het lichaam verkruimelde tot as. Pe Ell keek hoe de stomverbaasde ogen braken. Het lege uniform liet hij goed zichtbaar liggen.
Glimlachend vervolgde hij zijn weg. Hij doodde al een lange tijd en was er heel bedreven in. Hij had zijn talent om zelfs de best bewaakte slachtoffers op te sporen en te vernietigen al vroeg ontdekt, en snel geleerd hoe hij hun bescherming uit moest schakelen. De dood schrikte de meeste mensen af, maar Pe Ell niet. Pe Ell werd erdoor aangetrokken. De dood was de tweelingbroer van het leven, en de interessantste van de twee. Hij was duister, onbekend en geheimzinnig. Hij was onontkoombaar en onherroepelijk. Hij was een donkere vesting met oneindig veel ruimten die verkend moesten worden. De meesten gingen daar maar één keer binnen, en dan alleen omdat ze geen keus hadden. Pe Ell wilde bij elke gelegenheid naar binnen en de kans daartoe werd hem geboden door degenen die hij doodde. Steeds als hij iemand zag sterven, ontdekte hij weer een kamer en zag hij weer een deel van het geheim. Hij was dan als herboren.
Hoog in de toren zag hij een tweetal wachters voor een dichte deur. Ze zagen hem niet naderbij sluipen. Pe Ell luisterde. Hij hoorde niets, maar voelde dat daar in een ruimte iemand gevangen zat. Hij overwoog even of hij na zou gaan wie dat was, maar dan moest hij vragen, en dat zou hij nooit doen, of de wachters doden, en daar had hij geen behoefte aan. Hij liep door.
Pe Ell beklom een donkere trap tot boven in de Zuidwaak en betrad een ruimte met een onregelmatig gangenstelsel als een doolhof- Deuren waren er niet, alleen doorgangen. Bewakers zag Pe Ell niet. Hij sloop als een dief in de nacht naar binnen, guiten was het nu volslagen donker door de zware bewolking, Pe Ell liep door verscheidene ruimten, luisterend en wachtend. Toen bleef hij stokstijf staan, richtte zich op en keerde zich om. Rimmer Dall stapte uit de duisternis waarvan hij deel uitmaakte. Pe Ell glimlachte. Ook Rimmer Dall kon zichzelf goed onzichtbaar maken.
'Hoeveel heb je er gedood?' vroeg de Eerste Zoeker met zijn gedempte, fluisterende stem.
'Eén,' zei Pe Ell. Zijn mond vertrok tot een glimlach. 'Misschien dood ik er nog een als ik weer wegga.' Dalls ogen glansden eigenaardig rood. 'Er komt een moment dat je te ver gaat. Dan loop je bij vergissing tegen de dood op, en die grijpt jou dan in plaats van je slachtoffer.' Pe Ell haalde zijn schouders op. Met zijn eigen dood had hij geen moeite. Hij wist dat die zou komen. In dat geval zou het een vertrouwd gezicht zijn dat hij zijn hele leven al had gezien. Voor de meesten was er een verleden, een heden en een toekomst. Voor Pe Ell niet. Het verleden was niets meer dan herinneringen aan wat verdwenen was. De toekomst was een vage belofte - dromen en rookwolkjes. Daar had hij niets aan. Alleen het heden telde. Dat was het hier en nu van wat je was, het levende gebeuren, de nabijheid van de dood, en anders dan verleden en toekomst was het te beheersen. Pe Ell beheerste graag alles. Het heden was een steeds doorschuivende keten van momenten, gesmeed door leven en sterven, en je wist waar je aan toe was.
Er stonden twee stoelen en een tafel. Pe Ell nam plaats, Rimmer Dall zette een raam open en kwam erbij zitten. Ze keken elkaar enige tijd zwijgend aan, maar ze zagen meer dan wat hun ogen hun vertelden. Al meer dan twintig jaar geleden leerden ze elkaar bij toeval kennen. Rimmer Dall was een jeugdig lid van een beleidscommissie van de Verbondsraad en stak al tot zijn nek in de vuile politiek van de Federatie. Hij was een meedogenloze streber en op zijn jeugdige leeftijd al iemand om te vrezen. Hij was natuurlijk een Schadauw, maar slechts weinigen wisten dat. Pe Ell was een huurmoordenaar van ongeveer dezelfde leeftijd, met meer dan twintig aanslagen op zijn naam. Ze hadden elkaar ontmoet in de slaapvertrekken van een man op wiens leven Rimmer Dall het gemunt had. Hij begeerde diens positie in de Zuidlandse regering en hij had schoon genoeg van de handelwijze van de man. Pe Ell was er eerder, gestuurd door een andere vijand van de man. Ze hadden lange tijd zwijgend tegenover elkaar gestaan bij het lijk, gehuld in mantels zo zwart als hun levenswandel, en ze hadden een verwantschap gevoeld. Beiden beschikten over magie. Ze waren geen van beiden wat ze leken. Ze waren volstrekt gewetenloos en niet bang voor elkaar. De Zuidlandse stad Wayford gistte van de intriges van mannen met evenveel eerzucht als zij, maar veel minder talenten. Ze keken elkaar in de ogen en zagen de mogelijkheden.
Ze vormden een onverbrekelijk team. Pe Ell werd het wapen, Rimmer Dall de hand die het hanteerde. Ze bewezen elkaar diensten wanneer het henzelf uitkwam, er was geen dwang, geen verplichtingen. Ieder pakte zijn deel en vroeg het zijne - maar ze wisten en begrepen geen van beiden waar de ander op uit was. Rimmer Dall was de Schadauwenleider wiens plannen volstrekt geheim bleven. Pe Ell was de moordenaar voor wie dit beroep een eigenaardige hartstocht bleef. Rimmer Dall verzocht Pe Ell de mannen uit de weg te ruimen van wie hij gevaar duchtte. Pe Ell voldeed aan het verzoek als de uitdaging hem voldoende boeide. Ze laafden zich aan de dood van anderen. 'Wie hou je in die ruimte beneden gevangen?' vroeg Pe Ell opeens, met de stilte ook de stroom van herinneringen doorbrekend.
Rimmer Dall boog zijn hoofd iets, waardoor zijn benige gezicht op een doodshoofd leek. 'Een Zuidlander, uit Lommerdal. Een van de gebroeders Ohmsford. De andere broer verkeert in de veronderstelling dat hij hem heeft gedood. Die indruk heb ik hem gegeven.' De grote man leek met zichzelf ingenomen. 'Als de tijd er rijp voor is, zorg ik dat ze elkaar weer vinden.' 'Typisch een spel voor jou, lijkt me.'
'Een spel met heel hoge inzetten, die magie van onvoorstelbare omvang inhouden - magie, groter dan van jou, mij of wie ook. Onbegrensde macht.'
Pe Ell reageerde niet. Hij voelde het gewicht van de Stiehl tegen zijn dij, en de warmte van de magie ervan. Hij kon zich moeilijk een machtiger magie voorstellen, en helemaal geen die nuttiger was. De Stiehl was een volmaakt wapen, een mes dat door alles heen sneed. Niets was ertegen bestand. IJzer, steen, de meest ondoordringbare bepantsering - ze richtten er allemaal niets tegen uit. Niemand was er veilig voor. Zelfs de Schadauwen waren kwetsbaar; zelfs zij waren te vernietigen. Daar was hij een paar jaar geleden achter gekomen toen een Schadauw als een kat zijn slaapkamer binnensloop om hem te doden. Die dacht hem in zijn slaap te verrassen, maar Pe Ell was altijd wakker. Hij doodde het zwarte wezen moeiteloos. Naderhand bedacht hij dat de Schadauw misschien door Rimmer Dall was gestuurd om hem op de proef te stellen. Bij die mogelijkheid stond hij maar liever niet stil. Het deed er niet toe. De Stiehl maakte hem onoverwinnelijk.
Hij geloofde dat het lot hem het wapen had geschonken. Hij wist niet wie de Stiehl gemaakt had, maar hij was voor hem bedoeld. Hij was twaalf toen hij hem vond. Hij was op reis geweest met iemand die beweerde zijn oom te zijn, een ruwe, grommerige dronkelap met de neiging alles wat kleiner en zwakker was dan hijzelf te slaan. De reis ging naar het noorden en voerde hen via de Battlemound naar een eindeloze reeks steden en dorpen waar zijn oom zijn gestolen waar verkocht. Ze bivakkeerden in een ravijn aan de rand van de Zwarte Eiken, bedreigd door de Sirenen aan de ene kant en boswolven aan de andere kant. De oom had hem onder een of ander voorwendsel weer geslagen en was met zijn fles in de hand in slaap gevallen. Pe Ell vond het slaan niet meer erg; dat gebeurde al sinds zijn vierde toen hij wees werd en zijn oom hem opnam. Hij wist gewoon niet beter. Wat hem niet beviel was dat zijn oom zich in die tijd steeds meer liet gaan - alsof elke ranselpartij bedoeld was om na te gaan waar bij de jongen de grens lag. Pe Ell begon te vermoeden dat de grens zo'n beetje bereikt was. Hij liep de schemering in om alleen te zijn, door lege ravijnen, over verlaten heuvels, sloffend met zijn laarzen en wachtend tot de pijn gaandeweg zou verminderen. Op een paar honderd meter afstand zag hij een laagte met onderin de opening van een grot die hem aantrok als een magneet. Hij voelde de aanwezigheid ervan op een wijze die hij niet kon verklaren, ook later niet. Verscholen in het struikgewas, half begraven in losse stenen, was het een donkere, onheilspellende muil die uitmondde in de aarde. Pe Ell ging er zonder aarzelen in. Ook toen al was hij voor maar weinig dingen bang. Zijn ogen waren buitengewoon scherp, zodat hij in het zwakste licht nog zijn weg vond. Hij liep door de grot tot aan een verzameling botten - menselijke botten, eeuwenoud, die in het rond lagen alsof ze waren weggeschopt. Daartussen lag de Stiehl, glanzend als zilver in het donker, met de naam in het heft gekerfd. Het wapen leek te pulseren van levende kracht. Pe Ell pakte het op en voelde de warmte. Een talisman uit een ander tijdperk en een machtig wapen - hij wist meteen dat het magie bezat waar niets tegenop kon. Hij aarzelde niet. Hij liep de grot uit, ging terug naar het bivak en sneed zijn oom de keel door. Hij wekte de man eerst opdat deze zou weten wie het deed. Zijn oom was de eerste man die hij doodde.
Dat gebeurde allemaal lang geleden.
'Er bestaat een meisje,' zei Rimmer Dall plotseling en zweeg weer.
Pe Ells blik richtte zich weer op het benige gezicht van de ander dat afstak tegen het donker. Hij kon de rode ogen zien glinsteren.
De adem van de Eerste Zoeker siste tussen zijn lippen. 'Men zegt dat ze magie bezit, dat ze het karakter van het land kan veranderen, eenvoudig door het aan te raken, en dat ze uit de ergst vervuilde grond ziekten kan verdrijven en bloemen kan doen groeien. Men zegt dat ze de dochter van de Koning van de Zilverrivier is.'
Pe Ell glimlachte. 'Is ze dat?'
Rimmer Dall knikte. 'Ja. Ze is wat de verhalen beweren. Ik weet niet met welk doel ze is uitgezonden. Ze reist in oostelijke richting, naar Keurhaven en de Dwergen. Het lijkt erop dat ze iets van plan is. Jij moet uitzoeken wat dat is en haar doden.' Pe Ell rekte zich behaaglijk uit en zei kalm: 'Waarom dood je haar zelf niet?'
Rimmer Dall schudde zijn hoofd. 'Nee. De dochter van de Koning van de Zilverrivier is voor ons onkwetsbaar. Bovendien zou ze een Schadauw onmiddellijk herkennen. Feeënwezens hebben een verwantschap die een vermomming zinloos maakt. Het moet niet een van ons zijn, maar iemand die voldoende dichtbij kan komen, iemand die ze niet zal verdenken.' 'Iemand.' Pe Ell grijnsde sluw. 'Er zijn massa's iemanden, Rimmer. Stuur een ander. Je beschikt over hele legers van blindelings gehoorzamende struikrovers die maar al te graag een meisje uit de weg ruimen dat zo dom is te tonen dat ze magie bezit. Ik stel geen belang in deze zaak.'
'Weetje het zeker, Pe Ell?'
Pe Ell zuchtte moeizaam. Nu begint het onderhandelen, dacht hij. Hij stond op en boog zich met zijn magere gestalte over de tafel, zodat hij het gezicht van de ander goed zag. 'Ik heb je vaak genoeg horen zeggen hoezeer je me op een Schadauw vindt lijken. We komen in hoge mate overeen, zeg je. We hanteren magie waartegen geen kruid is gewassen. We hebben een inzicht in het doel van het leven dat anderen missen. We hebben dezelfde instincten en vermogens. We ruiken, proeven, klinken en voelen hetzelfde. We zijn twee kanten van één medaille. Zo ga je maar door. Welnu Rimmer Dall, tenzij je liegt zal het meisje me net zo snel ontmaskeren als jou, nietwaar? Daarom heeft het geen zin om mij te sturen.' 'Jij moet het doen.' 'O ja?'
'Jouw magie is niet aangeboren. Ze staat los van je persoon.
Ook als het meisje het aanvoelt zal ze niet weten wie je bent. Ze wordt niet gewaarschuwd voor het gevaar dat je voor haar vormt. Jij zult kunnen doen wat nodig is.'
Pe Ell haalde zijn schouders op. 'Zoals ik al zei, ik stel geen belang in deze zaak.'
'Omdat je er geen uitdaging in ziet?'
Pe Ell ging langzaam weer zitten. 'Juist. Het is geen uitdaging.' Rimmer Dall ging achterover zitten in zijn stoel en zijn gezicht verdween in het donker. 'Dit meisje is geen simpel schepsel van vlees en bloed; je wint het niet zomaar van haar. Ze heeft grote magie die haar zal beschermen. Om haar te doden is nog sterkere magie nodig. Gewone mannen met gewone wapens maken geen kans. Mijn legioenen struikrovers, zoals jij ze geringschattend omschrijft, zijn nutteloos. Federatiesoldaten kunnen dicht bij haar komen, maar haar niet deren. Schadauwen kunnen niet eens dichtbij komen, maar al konden ze dat wel, dan maakt het denk ik weinig verschil. Begrijp je me, Pe Ell?' Pe Ell antwoordde niet. Hij sloot zijn ogen en voelde de blik van Rimmer Dall.
'Dit meisje is gevaarlijk, Pe Ell, en eens te meer omdat ze kennelijk gezonden is om iets belangrijks tot stand te brengen, en ik weet niet wat dat is. Het zal ook niet gemakkelijk zijn. Misschien is het zelfs jou te machtig.' Pe Ell hief peinzend zijn hoofd. 'Denk je dat?' 'Het is mogelijk.'
Pe Ell sprong op en had meteen de Stiehl in zijn hand. De punt van het staal schoot omhoog, tot een centimeter van Rimmer Dalls neus. Pe Ell glimlachte angstaanjagend. 'Werkelijk?' Rimmer Dall vertrok geen spier. 'Doe wat ik vraag, Pe Ell. Ga naar Keurhaven. Zoek dit meisje op. Zoek uit wat ze van plan is. Dood haar daarna.'
Pe Ell vroeg zich af of hij Rimmer Dall zou doden. Dat had hij voorheen al ernstig overwogen. De laatste tijd ging er voor hem een zekere fascinatie uit van dat idee. Hij voelde zich aan de man niet verplicht, hij had hoogstens waardering voor de mogelijkheden die Rimmer Dall bood, maar zelfs die begonnen te tanen. Hij was de voortdurende pogingen van de ander om hem naar zijn hand te zetten beu, hij voelde zich niet lekker meer bij hun overeenkomst. Dus waarom zou hij hem eigenlijk niet uit de weg ruimen?
De Stiehl bewoog aarzelend. Het probleem was natuurlijk dat het niet echt zin had. Met het doden van Rimmer Dall bereikte hij niets, behalve natuurlijk als hij ervoor koos door het doden van de Eerste Zoeker diens geheimen te onthullen. Die konden interessant blijken. Maar anderzijds, waarom zou hij de dingen overhaasten? Hij kon beter wachten.
Hij stak de Stiehl met een flitsende beweging in de schede terug en week terug van Rimmer Dall. Heel even had hij het gevoel een kans te hebben gemist die zich misschien nooit meer zou voordoen. Maar dat was onzin. Rimmer Dall kon hem niet uit zijn buurt houden. Hij kon de Eerste Zoeker het leven benemen wanneer hij maar verkoos.
Hij keek even naar Rimmer Dall en spreidde toen bezwerend zijn handen. 'Ik doe het.'
Hij keerde zich om en wilde weggaan. 'Wees gewaarschuwd, Pe Ell,' riep Rimmer Dall hem na. 'Aan dit meisje krijg je je handen vol. Speel geen spel met haar. Dood haar snel als je achter haar bedoeling bent.'
Pe Ell gaf geen antwoord. Hij sloop de kamer uit en versmolt weer met de donkere plekken van de vesting. Wat Rimmer Dall dacht of wenste, interesseerde hem niet. De Schadauw mocht blij zijn dat Pe Ell instemde met het verzoek. Hoe hij dat voor elkaar kreeg was zijn zaak.
Hij verliet de Zuidwaak op weg naar Keurhaven, zonder nog een wachter te doden. Hij vond het de moeite niet waard.
Het was bijna middernacht. Hij had genoeg van het nadenken en dommelde weg in zijn stoel. Uren verstreken. Midden in de nacht werd het meisje wakker. De Dwergenfamilie sliep en het was stil in huis. De vuren van de mensen die buiten bivakkeerden waren uitgebrand en er klonk geen gepraat meer. Pe Ell werd onmiddellijk wakker toen het meisje bewoog. Haar ogen gingen open en richtten zich op hem. Zwijgend staarde ze hem lange tijd aan tot ze rechtop ging zitten. 'Ik ben Opwekking,' zei ze. 'Ik ben Pe Ell,' antwoordde hij.
Ze pakte zijn hand. Haar vingers waren zacht als zijde toen ze over zijn huid gleden. Ze huiverde en trok haar hand terug. 'Ik ben de dochter van de Koning van de Zilverrivier,' zei ze. Ze ging op de bedrand zitten, tegenover hem, en streek haar zilveren haar naar achteren. Pe Ell was gebiologeerd door haar schoonheid, maar daar leek ze zich totaal niet van bewust. 'Ik heb je hulp nodig,' zei ze. 'Ik ben uit de Tuinen van mijn vader naar de mensenwereld gekomen om een talisman te zoeken. Wil je me helpen die te vinden?'
Het verzoek kwam zo onverwacht dat Pe Ell even niet reageerde en het meisje aan bleef staren. 'Waarom kies je mij?' vroeg hij ten slotte onthutst. 'Omdat jij bijzonder bent,' zei ze meteen. Dat was precies het goede antwoord, en Pe Ell verbaasde zich erover dat ze zo goed aanvoelde wat hij wilde horen. Toen herinnerde hij zich de waarschuwing van Rimmer Dall en werd zakelijk. 'Wat is dat voor een talisman die we moeten zoeken?' Ze hield haar ogen op hem gevestigd. 'Een van magie, en met genoeg macht om zelfs die van de Schadauwen te weerstaan.' Pe Ell knipperde met zijn ogen. Opwekking was heel mooi, maar haar schoonheid was een masker dat afleidde en in verwarring bracht. Hij voelde zich opeens ontwapend en met al zijn duistere geheimen aan het daglicht blootgesteld. Hij voelde dat ze wist wie hij was. Ze zag alles.
Op dat moment doodde hij haar bijna. Alleen haar ontwapenende kwetsbaarheid weerhield hem. Ondanks haar magie, die werkelijk ongelooflijk was, gezien het feit dat ze een kale heuvel kon omvormen tot wat deze in de herinnering van de Dwergen was geweest, miste ze iedere vorm van verdediging tegen een dodelijk wapen als de Stiehl. Hij voelde dat aan. Mocht hij haar willen doden, dan kon ze daar niets tegen doen.
Omdat hij dit wist zag hij ervan af. Voorlopig. 'Schadauwen,' echode hij zacht. 'Ben je bang voor hen?' vroeg ze. 'Nee.'
'Voor magie dan?'
Pe Ell zuchtte. Zijn smalle gezicht stond gespannen toen hij zich naar haar toe boog. 'Wat weetje van me?' vroeg hij indringend.
Ze ontweek zijn blik niet. 'Ik weet dat ik je nodig heb. Dat je niet zult terugdeinzen voor wat moet gebeuren.'
Het kwam Pe Ell voor dat haar woorden voor tweeërlei uitleg vatbaar waren, maar hij wist niet precies hoe.
'Ga je mee?' vroeg ze weer.
Dood haar snel, had Rimmer Dall gezegd. Kom achter haar bedoeling en dood haar. Pe Ell keek weg, staarde door het raam de nacht in en luisterde naar het ruisen van de rivier en de wind, zacht en ver weg. Hij had nooit veel op gehad met de raad van anderen. Die diende meestal eigenbelang en was nutteloos voor een man die voor zijn behoud op zijn eigen oordeel af moest gaan. Bovendien zat aan deze zaak veel meer vast dan Rimmer Dall suggereerde. Hier waren geheimen te ontdekken. Mogelijk was de talisman die het meisje zocht iets dat zelfs de Eerste Zoeker vreesde. Pe Ell glimlachte. Als die talisman hem eens in handen viel? Zou dat niet interessant zijn? Hij keek haar weer aan. Haar doden kon altijd nog. 'Ik ga met je mee,' zei hij.
Ze stond plotseling op, nam zijn handen in de hare en trok hem naar zich toe. Ze hadden geliefden kunnen zijn. 'Er zijn er nog twee die mee moeten, die nodig zijn zoals jij,' zei ze. 'De ene is hier in Keurhaven. Ik wil dat je hem bij me brengt.' Pe Ell fronste. Hij wist al dat hij haar los zou weken van die idioten die buiten bivakkeerden, die in wonderen en het noodlot geloofden en hem alleen maar in de weg zouden lopen. Opwekking was van hem alleen. Hij schudde zijn hoofd. 'Nee.' Ze kwam heel dichtbij. Haar koolzwarte ogen stonden merkwaardig streng. 'Zonder hen kunnen we niet slagen. Zonder hen blijft de talisman onbereikbaar. Verder hoeft er niemand mee, maar zij moeten erbij zijn.'
Ze sprak zo vastberaden dat hij er niet tegenin kon gaan. Ze leek overtuigd van wat ze zei. Misschien terecht, meende hij; ze wist beter waar ze aan toe was dan hij.
'Twee maar?' vroeg hij. 'Niet meer? Niemand van die lui buiten?'
Ze knikte zwijgend.
'Goed,' stemde hij toe. Twee mannen konden voor hem geen probleem zijn of zijn plannen doorkruisen. Hij kon het meisje doden wanneer hij wilde. 'Je zegt dat het een man hier in de stad is. Waar kan ik hem vinden?'
Voor het eerst sinds haar ontwaken wendde ze zich af, zodat hij haar niet kon zien.
'In de gevangenis van de Federatie,' zei ze.