14

'Willen jullie alsjeblieft je wapens afdoen?' riep de blonde man hen opgewekt toe. 'Leg ze maar voor je op de grond. Maak je geen zorgen. Jullie kunnen ze zo weer oppakken.' Hij zong:

'Niets dat je geeft zul je ooit kwijt zijn.

Het wordt je teruggegeven,

Door andermans liefde en trouw.'

De vijf uit Rampling staarden hem aan.

'Alsjeblieft,' zei hij. 'Het maakt de dingen voor jullie zoveel eenvoudiger.'

Dees keek naar de anderen, haalde zijn schouders op en deed wat er gevraagd werd. Loper en Opwekking droegen geen wapens. Morgan aarzelde. Pe Ell bewoog zich niet. 'Dit dient alleen om jullie vriendschap te tonen,' vervolgde de man bemoedigend. 'Als jullie je wapens niet afleggen laten mijn onderdanen me niet naderbij komen. Dan moet ik van hier naar jullie blijven roepen.' Hij zong:

Hoog, laag, waar we ook naartoe gaan,

lk moet almaar naar jullie blijven roepen.'

Morgan voldeed aan het verzoek, na een scherpe blik van Dees. Het was moeilijk te zeggen wat Pe Ell had gedaan als Opwekking hem niet had toegefluisterd: 'Doe wat hij zegt.' Pe Ell aarzelde zelfs toen nog bij het losgespen van zijn zwaard. Zijn gezicht sprak boekdelen. Morgan durfde wedden dat Pe Ell nog wel ergens een verborgen wapen had.

'Veel beter zo,' riep de vreemdeling. 'Doe nu één stap achteruit. Daar!' Hij wenkte en de Urda's kwamen vlug overeind. Hij was een man van gemiddelde lengte en bouw, die zich kwiek bewoog. Hij had een knap, gladgeschoren gezicht en zijn blonde haar was lang. Zijn blauwe ogen twinkelden. Hij gebaarde naar de Urda's en naar de wapens op de grond. De vreemd uitziende wezens mompelden op gunstige toon en hoofden knikten. Hij zong weer iets, dat de Urda's schenen te kennen, met een volle, rijke stem. Zijn knappe gezicht straalde. Daarop week de kring om hem door te laten. Hij liep recht op Opwekking toe, boog diep voor haar en drukte een kus op haar hand. Hij zong:

'Vijf reizigers trokken door veld en stroom

En Oostlands wouden vrij.

Ze trokken over de Knekelbergen

Op weg naar Noordlands zij.

 Tralala diddie odee.

Vijf reizigers kwamen van heel ver

Betraden Urdaland.

Trotseerden gevaren van het Spijk

Voor Koning Carisman.

Tralala diddie odee.'

Hij boog weer voor Opwekking. 'Zo heet ik, meisje. Carisman. Hoe heet jij?'

Opwekking noemde haar naam, en die van de anderen. Ze zag daar kennelijk geen bezwaar in. 'Ben je werkelijk koning?' vroeg ze.

Carisman straalde. 'O ja, meisje. Ik ben Koning van de Urda's, heerser over allen die je hier ziet en nog vele, vele anderen. Eerlijk gezegd heb ik dat niet zelf bedacht. Het koningschap werd me zogezegd opgedrongen. Maar kom nu mee. Voor dat verhaal is later tijd genoeg. Pak jullie wapens op - voorzichtig natuurlijk. Anders schrikken mijn onderdanen; die zijn heel zuinig op me. Ik neem jullie mee naar mijn paleis, waar we kunnen praten, wijn drinken en uitheemse vruchten en vis eten. Kom nu, kom. Het wordt een waar feestmaal!'

Dees wilde iets zeggen, maar Carisman danste weg als een veertje in de wind. Zingend wenkte hij hen om te volgen. Dees, Morgan en Pe Ell pakten hun wapens op en liepen hem na met Loper en Opwekking. Aan alle kanten waren ze omringd door Urda's, die niet verder opdrongen, maar toch onbehaaglijk dichtbij bleven. De vreemde wezens spraken niet maar gebaarden naar elkaar. Hun ogen schoten waakzaam van Carisman naar de reizigers. Morgan probeerde tegen een paar van hen te glimlachen, maar het werd niet beantwoord. Het gezelschap liep van de Spijken het beboste dal in, ten westen van de rotskam, waar de schaduw het diepst was. Door het bos slingerde een smal pad waar de stoet braaf gebruik van maakte, achter de zingende Carisman aan. Morgan had in zijn leven heel wat vreemde figuren ontmoet, maar Carisman sloeg alles. Hij vroeg zich onwillekeurig af waarom de Urda's zo iemand als koning wilden.

Dees liep met hem op en Morgan vroeg het hem. 'Het is een stammenvolk, zoals ik zei. Bijgelovig, zoals de meeste Gnomen. Ze geloven in geesten en schimmen en andere onzin.' 'Maar Carisman?' vroeg Morgan.

Dees schudde zijn hoofd. 'Ik geef toe dat ik het ook niet snap. Urda's willen gewoonlijk niets van vreemdelingen weten. Deze vent is zo geschift als een deur, maar heeft blijkbaar op een of andere manier hun achting gewonnen. Ik had nog nooit van hem gehoord. Niemand, denk ik.'

Morgan keek over de Urda's heen naar de huppelende Carisman. 'Hij lijkt volstrekt ongevaarlijk.'

'Dat zal hij ook wel zijn,' snoof Dees. 'Om hem hoef je je geen zorgen te maken.'

Ze liepen westwaarts naar de bergwand terwijl de schemering snel inviel over het bos. Morgan en Dees bleven in gesprek, maar de andere drie hielden hun gedachten voor zich. Loper en Pe Ell leken duistere schimmen, maar Opwekking was een en al licht. De Urda's doken overal op uit de struiken of verdwenen erin. Volgens Carisman waren ze gasten, maar Morgan had het gevoel dat ze eigenlijk gevangenen waren. Na ruim een mijl liep het pad uit op een open plek waarin het dorp van de Urda's was gelegen. Er was een palissade omheen gebouwd ter verdediging, en daarvan ging nu de poort open om de Urda's met hun gasten door te laten. Daarbinnen wachtte een zee van vrouwen, kinderen en bejaarden. Hun benige gezichten staarden en hun stemmen klonken als een laag, onverstaanbaar gebrom. Het dorp bestond uit een stel kleine hutten en open onderkomens rond een bouwwerk van gekerfde boomstammen met een dak van houtspanen. Binnen de palissade groeiden bomen die schaduw leverden en waaraan van alles werd opgehangen. Er waren waterputten en hutten om vlees te roken. De Urda's bleken toch wel iets te kunnen.

De vijf uit Rampling werden naar het hoofdgebouw gebracht, naar een verhoging waarop een ruwhouten stoel stond die versierd was met een verse bloemslinger. Carisman nam plechtig plaats en wenkte zijn gasten om naast hem op matten te gaan zitten. Morgan en de anderen deden wat hij vroeg, met een wakend oog op de Urda's, waarvan er heel wat binnen waren en onder de verhoging op de grond zaten. Toen iedereen zat ging Carisman staan en zong weer iets, deze keer in een taal die Morgan totaal niet kon thuisbrengen. Toen hij klaar was kwamen er Urdavrouwen met bladen vol eten.

Carisman ging zitten. 'Ik moet zingen om iets van ze gedaan te krijgen,' bekende hij. 'Heel vervelend is dat soms.'

'Wat doe je hier eigenlijk?' vroeg Horner Dees botweg. 'Waar kom je vandaan?'

'Ah,' verzuchtte Carisman.

Hij zong:

'Er was eens een liedbard uit Rampling,

Die vond het werd tijd dat hij wegging.

Hij ging maar eens kijken,

Hoe het was in de Spijken,

Bij de Urda's, die maakten hem koning!'

Hij trok een gezicht. 'Niet erg origineel vrees ik. Nog maar eens proberen.'

Hij zong:

'Vrienden, komt nader, kom dichter bij mij,

Ontdek wat in de wereld verborgen nog zij.

Maak reizen heel ver en ga veel mensen zien,

Aanschouw alle wonderen, heel mooi bovendien.

En beleef avonturen daarbij.

Vrienden, komt nader, kom dichter bij mij,

Het gezang van een bard maakt de mensen zo blij.

Hij speurt langs de wegen op zoek naar een lied,

Dat verborgen betek'nis en waarheid ook biedt,

Over de zin van het leven.

Vrienden, komt nader, kom dichter bij mij,

 In de lucht en rivieren is 't leven zo vrij,

In de wouden en bergen, heel ver weg,

Bij de wezens dartelend als ik het zeg,

Om liederen bed'lend daarbij.'

'Heel wat beter, vind je niet?' vroeg hij. Zijn ogen schoten van de een naar de ander voor bijval.

'Je bent dus een liedjeszanger,' gromde Dees. 'Uit Rampling?' 'Ja, eigenlijk via Rampling. Een paar jaar terug ben ik daar korte tijd geweest.' Carisman keek schaapachtig. 'Het rijm doet het goed, daarom gebruik ik het.' Zijn gezicht klaarde op. 'Maar ik maak inderdaad liedjes. Mijn hele leven al. Ik heb de gave van het lied en de geest om daar gebruik van te maken. Ik heb talent.'

'Maar waarom ben je hier, Carisman?' wilde Opwekking weten. Carisman leek te smelten. 'Meisje, het toeval heeft me op dit moment op deze plaats doen belanden, en zelfs bij jou. Ik heb het grootste deel van de Vier Landen bereisd, op zoek naar de liedjes die vleugels moeten geven aan mijn muziek. Ik ben zo rusteloos dat ik nooit lang op dezelfde plaats kan blijven. Dat had wel gekund, want er waren zelfs vrouwen die me aan zich wilden binden - geen zo mooi als jij, hoor. Maar ik blijf trekken. Ik zwierf eerst naar het westen, toen naar het oosten en ten slotte naar het noorden. Ik kwam door Rampling en vroeg me af wat daarachter lag. Uiteindelijk trok ik de bergen in om het te onderzoeken.'

'En dat overleefde je?' vroeg Horner Dees ongelovig. 'Ternauwernood. Ik voel de dingen aan; dat komt denk ik door mijn muziek. Ik had me goed toegerust, want ik was eerder door gevaarlijk gebied getrokken. Ik vond mijn weg door de stem van mijn hart te volgen. Ik had het geluk goed weer te treffen. Toen ik er eindelijk doorheen was - uitgeput en de hongerdood nabij, dat geef ik toe - werd ik gevonden door de Urda's. Ik wist niets beters te doen dan voor hen te zingen. Ze waren verrukt van mijn muziek en maakten me tot hun koning.' 'Verrukt van limericks en rijmelarij?' Dees bleef sceptisch. 'Een gedurfde bewering, Carisman.'

Carisman grijnsde ontwapenend. 'O, ik noem mezelf niet beter dan een ander.' Hij zong:

'Het geeft niet al is deze troon ook van mij

Waarmee ik er op zit daarop zit ook jij.'

Hier liet hij het verder bij. 'Eet nu, jullie moeten vreselijke honger hebben na jullie tocht. Er is zoveel eten en drinken als jullie willen. En vertel me wat jullie hierheen voert. Uit het Zuidland komt nooit iemand zo ver naar het noorden - zelfs de pelsjagers niet. Ik zie nooit iets anders dan Trollen en Gnomen. Waar komen jullie voor?'

Opwekking vertelde hem dat ze op zoek waren naar een talisman. Morgan was wat terughoudender geweest, maar het scheen Carisman weinig uit te maken, want hij vroeg niet eens wat de talisman was of waar ze hem voor nodig hadden. Hij wilde eigenlijk alleen weten of Opwekking hem nieuwe liedjes kon leren. Carisman was gevat en vlug van begrip, maar hij was een malloot met een beperkt blikveld. Hij was als een kind, nieuwsgierig, snel afgeleid en vol bewondering voor alles. En hij had grote behoefte aan aandacht. Opwekking toonde zich het meest ontvankelijk, zodat hij zijn aandacht op haar richtte en de anderen er slechts terloops bij betrok. Morgan luisterde onverschillig onder het eten en merkte dat Loper helemaal niet luisterde, maar de Urda's onder het balkon bestudeerde. Morgan ging dat ook doen. Na enige tijd zag hij dat ze in duidelijk afgetekende groepen zaten en dat de belangrijkste groep uit een verzameling oude en jonge mannen bestond waar alle anderen zich naar richtten. Stamhoofden, dacht Morgan meteen. Ze praatten ernstig met elkaar, keken af en toe naar de zes op het balkon en negeerden hen verder. Er werd een besluit genomen, zonder Carisman.

Morgan werd zenuwachtig.

De maaltijd was ten einde en de lege borden werden weggehaald. De Urda's klapten eendrachtig en Carisman kwam met een zucht overeind. Hij zong opnieuw, maar deze keer was zijn lied anders. Het was een verfijnde vertolking vol nuances en subtiliteiten die de melodie ver overstegen. De stem van Carisman vulde de ruimte, steeg op en vaagde alles weg wat de zintuigen in de weg stond. De stem drong recht tot het hart door. Morgan was verbijsterd. Niets had hem ooit zo geroerd - zelfs de muziek van het wenslied niet. Par Ohmsford had greep op het gevoel voor de geschiedenis met zijn lied, maar Carisman had je ziel in zijn greep.

Toen de bard was uitgezongen viel er een doodse stilte. Langzaam ging hij weer zitten, nog geheel in beslag genomen door wat hij had gezongen. Daarop sloegen de Urda's goedkeurend met hun handen op hun knieën. 'Dat was prachtig, Carisman,' zei Opwekking.

'Bedankt, meisje,' antwoordde hij, nu weer onnozel. 'Ik heb talent voor meer dan limericks, zie je.'

Het zilverharige meisje keek opeens Loper aan. 'Vond jij het niet prachtig, Loper Boh?'

Het bleke gezicht stond peinzend. 'Ik vraag me af waarom iemand die zulke dingen kan ze met zo weinigen wil delen.' Hij staarde strak naar Carisman.

De zanger zat ongemakkelijk te draaien. 'Tja.' De woorden wilden blijkbaar ineens niet meer komen.

'Vooral aangezien je zelf zei dat je door rusteloosheid niet lang op dezelfde plaats kunt blijven. Toch blijf je hier bij de Urda's.' Carisman staarde naar zijn handen. 'Ze laten je zeker niet gaan?' zei Loper zacht. Carisman keek alsof hij door de grond ging. 'Nee,' gaf hij met tegenzin toe. 'Want al ben ik dan koning, ik blijf een gevangene. Ik mag koning blijven zolang ik mijn liederen zing. De Urda's houden me hier omdat ze geloven dat mijn gezang magie is.'

'En dat is het ook,' zei Opwekking, zo zacht dat alleen Morgan, die naast haar zat het hoorde.

'En hoe zit het met ons?' vroeg Dees scherp en ging dreigend verzitten met zijn zware lichaam. 'Zijn wij ook gevangenen? Heb je ons hier als gasten of als gevangenen heengebracht, Koning Carisman? Heb je daar eigenlijk iets over te zeggen?' 'Hemel, nee!' riep de bard uit, duidelijk ontdaan. 'Ik bedoel, ja, ik heb er iets over te zeggen. En, nee, jullie zijn geen gevangenen. Ik hoef alleen maar met de raad te spreken, die mannen die daar bij elkaar zitten.' Hij wees naar het groepje dat Loper en Morgan hadden gadegeslagen. Hij aarzelde toen hij de duistere uitdrukking op het gezicht van Pe Ell zag en kwam haastig overeind. 'Ik ga meteen met ze praten. Als het moet zal ik zingen. Een speciaal lied. Jullie blijven hier niet langer dan jullie willen, dat beloof ik. Meisje, geloof me alsjeblieft. Vrienden.'

Hij snelde de verhoging af, knielde bij de leden van de Urdaraad en sprak de leden ernstig toe. De vijf, die afwachtten of ze gasten of gevangenen waren, keken elkaar aan. 'Ik geloof niet dat hij iets voor ons kan doen,' mompelde Horner Dees.

Pe Ell kwam naar voren. 'Als ik hem een mes op zijn keel zet laten ze ons heus wel gaan.'

'Of ze doden ons ter plekke,' antwoordde Dees fel. De twee keken elkaar aan.

'We moeten hem een kans geven,' zei Loper Boh kalm tot de anderen. Zijn gezicht stond ondoorgrondelijk. 'Ja,' beaamde Opwekking zacht. 'Heb geduld.' Ze zwegen daarna tot Carisman zich losmaakte van de raad, de verhoging betrad en op hen toekwam. Zijn gezicht sprak duidelijke taal.

'Ik... ik moet jullie vragen vannacht te blijven,' zei hij hakkelend. Hij zat duidelijk erg in het nauw. 'De raad wil... de zaak nog wat bespreken. Gewoon een formaliteit, begrijpen jullie. Ik heb gewoon een beetje tijd nodig...'

Hij zweeg onzeker. Hij was zo ver hij kon van Pe Ell af gaan staan. Morgan hield zijn adem in. Volgens hem zou de zanger daar weinig baat bij hebben. Hij vroeg zich bijna gefascineerd af wat Pe Ell zou doen, wat hij feitelijk kon doen tegen zovelen. Hij zou er deze keer niet achter komen. Opwekking glimlachte geruststellend naar Carisman en zei: 'We zullen wachten.' Ze werden naar een van de grotere hutten gebracht en kregen matten en dekens om te slapen. De deur ging achter hen dicht maar niet op slot. Morgan meende dat dit er toch niet toe deed. De hut stond midden in het dorp, dat vol Urda's was en omgeven door de palissade. Tijdens het eten had hij Dees gevraagd wat dit voor vreemde wezens waren. Dees zei daarop dat ze een stam van jagers vormden. Met de wapens die ze droegen konden ze zelfs de snelste prooi neerleggen. Volgens Dees konden tweebenige indringers het helemaal wel vergeten. Pe Ell stond door spleten in de lemen wanden van de hut te kijken. 'Ze zullen ons niet laten gaan,' zei hij. Niemand zei iets terug. 'Wat die nepkoning zegt doet er niet toe. Ze zullen ons hier willen houden. We kunnen ons maar beter vannacht uit de voeten maken.'

Dees zat onderuitgezakt tegen de muur. 'Je zegt het alsof we zomaar weg kunnen lopen.'

Pe Ell keerde zich om. 'Ik kan weg wanneer ik maar wil. Niemand kan mij gevangen houden.'

Hij zei het zo luchtig dat de anderen, op Opwekking na, hem alleen maar aanstaarden. Opwekking staarde in de ruimte. 'In zijn lied is magie,' zei ze.

Morgan wist nog dat ze eerder zoiets zei. 'Echte magie?' vroeg hij.

'Echt genoeg om het zo te noemen. Ik begrijp niet wat de bron ervan is. Ik weet ook niet zeker wat ermee kan. Maar het is een vorm van magie. Hij is meer dan een gewone liedjeszanger.' 'Ja,' beaamde Pe Ell. 'Hij is een halve gare.' 'Dat kunnen we van jou ook denken als je volhoudt dat we hier zonder hem uit kunnen,' zei Horner Dees scherp. Pe Ell keerde zich met een ruk naar hem toe. Zijn gezicht stond zo woedend dat Dees sneller overeind kwam dan Morgan mogelijk had geacht. Loper Boh zat aan de andere kant van de hut en keerde zich langzaam om. Pe Ell aarzelde kennelijk en beende toen naar de plaats vanwaar Opwekking toekeek met Morgan naast zich. De Hooglander kon er ook niets tegen beginnen. Pe Ell keurde hem nauwelijks een blik waardig en keek alleen het meisje aan.

'Waar hebben we die lui voor nodig?' siste hij woedend. 'Ik ging mee omdat je het vroeg. Ik had gemakkelijk kunnen weigeren.'

'Dat weet ik,' zei ze.

'Je weet wat ik ben.' Hij boog zich met zijn scherpe haviksgezicht naar haar toe. Zijn pezige lichaam stond gespannen. 'Je weet dat ik over alle magie beschik die je nodig hebt. Laat die lui schieten. Laten we samen verder gaan.' De ruimte rondom hen was als versteend. De anderen leken standbeelden die alleen nog konden toekijken. De hand van Morgan Leah bewoog iets naar zijn zwaard, maar viel stil. Hij wist dat hij nooit snel genoeg kon zijn. Pe Ell zou hem hebben gedood voor hij het zwaard kon trekken. Opwekking leek totaal niet bang. 'Het is nog geen tijd voor jou en mij, Pe Ell,' fluisterde ze met kalmerende stem terug. Haar ogen zochten de zijne. 'Je zult daarop moeten wachten.' Morgan begreep niet wat ze zei en betwijfelde sterk of Pe Ell het begreep. Het smalle gezicht stond verbeten en de harde ogen fonkelden. Hij leek tot een beslissing te komen. 'Alleen mijn vader kan voorzien wat gebeurt,' zei Opwekking zacht. 'Hij heeft voorzien dat ik jullie allemaal nodig heb als we Uhl Belk vinden. Dus zo moet het zijn, ook al zou jij het anders willen, Pe Ell.'

Pe Ell schudde langzaam zijn hoofd. 'Nee meisje. Je hebt het mis. Het zal gaan zoals ik het wil. Net als altijd.' Hij bekeek haar even en haalde zijn schouders op. 'Ach, wat maakt het voor verschil? Nog een dag, nog een week, en alles zal gaan zoals voorzien. Houd die anderen er maar bij als je wilt. Voorlopig dan.'

Hij liep weg en ging in een donker hoekje zitten, pe anderen staarden hem stilzwijgend na.

De nacht viel en het dorp van de Urda's werd geleidelijk stil. De vijf uit Rampling zaten bij elkaar in hun donkere onderkomen, ieder in eigen gedachten verzonken. Horner Dees sliep. Loper Boh was een vormeloze, onbeweeglijke bundel in het donker. Morgan Leah zat naast Opwekking, met zijn ogen gesloten tegen het zwakke licht van maan en sterren. Ook hij zei niets. Pe Ell bekeek alles en verbeet zich om de gang van zaken en zijn eigen dwaasheid.

Wat mankeerde hem, vroeg hij zich af. Dat hij zo zijn zelfbeheersing verloor, zich blootgaf, en bijna zijn kans bedierf om te bereiken waar hij op uit was. Hij beheerste zich altijd. Altijd! Maar deze keer niet, nu hij lucht gaf aan zijn teleurstelling en ongeduld, en als een brutale schooljongen het meisje en haar dierbare beschermelingen bedreigde.

Hij was nu rustig, kon nagaan wat hij had gedaan en zien wat er fout aan was, los van zijn gevoelens. Hij had veel fouten gemaakt. En dat kwam door het meisje, dat hem telkens te slim af was, dat wist hij. Zij was de vloek van zijn bestaan, een bron van ergernis met een aantrekkingskracht die hem uit zijn evenwicht bracht, een wezen van schoonheid, leven en magie dat hij nooit zou begrijpen tot het moment dat hij haar doodde. Zijn verlangen hiernaar werd met de dag sterker en hij kon het steeds moeilijker intomen. Maar hij wist dat dit moest, wilde hij in bezit komen van de Zwarte Elfensteen. Het probleem was hoe hij tot het zover was moest omgaan met zijn bezetenheid voor haar. Ze zette hem in vuur en vlam, zodat hij innerlijk totaal in de knoop raakte. Alles wat hem duidelijk en simpel voorkwam was voor haar het tegenovergestelde. Ze wilde per se die idioten erbij hebben - de eenarmige man, de Hooglander en de oude woudloper. Allemachtig! Wat had je aan zo'n zootje? Hoe lang moest hij hen nog dulden?

Hij voelde de woede weer opkomen en bedwong zich. Geduld. Haar woord, niet het zijne - hij moest er maar aan zien te wennen.

Hij luisterde naar de geluiden van de Urda's buiten. Meer dan tien bewakers zaten in het donker rond de hut. Hij kon hen niet zien, maar wel hun aanwezigheid voelen. Zijn instincten lieten hem weten dat ze er waren. De bard was nog nergens te bekennen, maar dat maakte geen verschil. De Urda's zouden hen toch niet laten gaan.

Wat een onnodige verwikkelingen allemaal!  Hij keek even met zijn scherpe ogen naar Dees. Die oude man. Hij was de ergste van het zootje, en het moeilijkst te plaatsen. Hij had iets over zich...

Hij hield zich maar in. Wees geduldig. Wacht af. De gebeurtenissen zouden ongetwijfeld tegen hem samenspannen, maar daar moest hij tegen kunnen. Hij moest de overhand houden. Alleen was dat hier nogal moeilijk. Dit was zijn land niet, dit was zijn volk niet, en de bekendheid met omgeving en gedrag, met mensen en gebruiken waar hij altijd van uit kon gaan ontbrak hier. Hij beklom een berg die hij nooit eerder had gezien en de ondergrond was verraderlijk.

Misschien zou het deze keer onmogelijk blijken de overhand te behouden.

Hij schudde onbehaaglijk zijn hoofd. De gedachte bleef hem bij en liet zich niet verdrijven.

Carisman kwam pas na middernacht terug. Opwekking raakte Morgans wang aan om hem te wekken. Hij stond op en zag dat de anderen al overeind waren. De deur was open en de bard kwam binnen.

'Ah, jullie zijn wakker. Mooi.' Hij kwam meteen bij Opwekking staan en was in haar aanwezigheid zo onzeker dat hij aarzelde met spreken, als een jongen die iets moest opbiechten. 'Wat heeft de raad besloten, Carisman?' Opwekking gaf hem een zachte por, nam hem bij de arm en keerde hem naar zich toe.

De bard schudde zijn hoofd. 'Goed nieuws en slecht nieuws vrees ik, meisje.' Hij keek naar de anderen. 'Het staat jullie allemaal vrij om te gaan.' Hij keerde zich weer naar Opwekking. 'Behalve jou.'

Morgan herinnerde zich meteen de gefascineerde manier waarop de Urda's naar Opwekking keken. 'Waarom?' vroeg hij heftig. 'Waarom wordt zij niet vrijgelaten?' Carisman slikte. 'Mijn onderdanen vinden haar mooi. Ze denken dat ze magisch is zoals ik. Ze... willen dat ik met haar trouw.' 'Hoor ik daar even van op!' zei Horner Dees sarcastisch, met een ongelovige grimas op zijn ruige gezicht.

Morgan pakte Carisman bij zijn jasje vast. 'Ik heb gezien hoe je naar haar keek, bard! Dit heb jij bedacht!'

'Nee, nee, ik zweer dat het niet waar is!' riep de ander ontzet.

'Zoiets zou ik nooit doen! De Urda's...'

'De Urda's geven geen zier om...'

'Laat hem los, Morgan,' kwam Opwekking ertussen met vaste stem. Morgan deed het en trad meteen achteruit. 'Hij spreekt de waarheid,' zei ze. 'Dit komt niet van hem.' Pe Ell schoot toe als een mes. 'Het doet er niet toe wie dit heeft bedacht.' Hij keek Carisman strak aan. 'Ze gaat met ons mee.' Carisman verbleekte en hij keek angstig van de een naar de ander. 'Ze laten haar niet gaan,' fluisterde hij met neergeslagen ogen. 'En dan vergaat het haar net als mij.' Hij zong:

'Lang geleden, in vervlogen tijden, was daar een meisje,

mooi, zo mooi.

Ze zwierf door velden en door wouden,

Heel de wereld was haar thuis.

Een machtig heer met veel bezit verlangde dat ze hem huwde

Ze zei toen nee, hij nam haar mee,

En wierp haar in zijn kerker.

Ze kwijnde weg om haar verlies, haar leven zonder kluister.

Wat ze bezat, ze beloofde 't al,

Als zij herwon haar vrijheid.

Een tovenaar vernam haar beê en trapte vlug de deur in,

Bevrijdde haar niet, zoals ze vroeg,

Maar eiste haar op als bezitting.

De moraal: Ben je bereid alles op te geven,

Verwacht dan niet wat over te houden.'

Horner Dees wierp geërgerd zijn armen in de lucht. 'Wat bedoel je hiermee, Carisman?' wilde hij weten. 'Dat je het meestal niet voor het uitzoeken hebt. Dat het nastreven van alles je soms alles kost.' Dit antwoord kwam van Loper Boh. 'Carisman dacht dat hij door koning te worden vrijheid zou vinden, maar het werden boeien.'

'Ja,' hijgde de bard. Zijn verfijnde gezicht stond droevig. 'Ik hoor hier net zomin als Opwekking. Als jullie haar meenemen, mogen jullie mij niet achterlaten!' 'Nee!' riep Pe Ell meteen.

'Meisje,' smeekte de bard. 'Alsjeblieft. Ik ben hier nu al bijna vijf jaar - langer dan ik toe wilde geven. Ik ben net zo gekooid als dat meisje in mijn liedje. Als jullie me niet meenemen, blijf ik tot mijn dood een gevangene!'

Opwekking schudde haar hoofd. 'Het is gevaarlijk waar wij naartoe gaan, Carisman. Veel gevaarlijker dan hier. Het is niet veilig voor je.'

Carismans stem trilde. 'Dat geeft niet! Ik wil vrij zijn!' 'Nee,' herhaalde Pe Ell, en liep als een kat met een boogje weg. 'Denk na, meisje! Nog zo'n stom blok aan ons been? Waarom geen heel leger daarvan? Mijn hemel!'

Morgan Leah had genoeg van de beledigingen en wilde dit zeggen toen Loper Boh hem stevig bij zijn arm greep en het hoofd schudde. Morgan keek woedend, maar liet het erbij. 'Wat weet je van het land in het noorden, Carisman?' vroeg Horner Dees opeens, oprijzend met zijn zware gestalte. 'Ben je daar wel eens geweest?'

Carisman schudde zijn hoofd. 'Nee. Wat daar is maakt me niet uit. Het is in elk geval weg van hier.' Zijn ogen keken listig. 'Trouwens, jullie moeten me wel meenemen. Jullie komen niet weg als ik jullie de weg niet wijs.'

Dat kwam aan. Ieder keerde zich om. 'Wat bedoel je?' vroeg Dees argwanend.

'Ik bedoel dat jullie hoe dan ook het loodje leggen zonder mijn hulp,' zei de bard. Hij zong:

'Staken en stenen breken je benen,

Als de speren het al niet deden.

Overal een val en een strik,

Niemand die waarschuwt, behalve ik.

Fiedeldie diedeldie dee.'

Voor iemand het had kunnen verhinderen greep Pe Ell hem bij de keel. 'Je vertelt ons eerst alles of ik vermoord je!' dreigde hij woedend.

Maar Carisman hield zich flink, al werd hij in het nauw gebracht. 'Nooit,' hijgde hij. 'Tenzij... jullie besluiten... me mee te nemen.'

Zijn gezicht verloor alle kleur toen Pe Ell harder kneep. Morgan en Horner Dees keken weifelend naar elkaar en toen naar Opwekking. Ze aarzelden in te grijpen. Loper Boh deed dat wel. Hij ging achter Pe Ell staan en raakte hem aan, maar ze konden niet zien hoe. De pezige man deinsde met een ruk achteruit en zijn gezicht was een en al verbazing. Loper was meteen bij Carisman en sloeg zijn arm om hem heen. Pe Ell keerde zich met kille woede in zijn ogen om. Morgan verwachtte dat hij Loper aan zou vallen, en daar kon niets goeds uit voortkomen. Maar Pe Ell verbaasde hem. In plaats van uit te halen staarde hij alleen maar even naar Loper voor hij zich afwendde met een gezicht dat geen emotie verried. 'Carisman,' zei Opwekking, om de spanning te breken. 'Weet jij de weg naar buiten?'

Carisman knikte en slikte voor hij sprak. 'Ja meisje.' 'Wil je ons die wijzen?'

'Ja, als jullie me mee willen nemen.' Hij leek vertrouwen te krijgen in de zaak.

'Is het niet genoeg als we je uit het dorp helpen ontkomen?' 'Nee meisje. Ik zou verdwalen en dan brengen ze me weer terug. Ik moet mee naar waar jullie heengaan - ver weg van hier. 'Misschien,' zei hij opgewekt, 'kan ik voor jullie nog van nut blijken.'

In geen duizend jaar, dacht Morgan onbarmhartig. Opwekking leek besluiteloos, wat ongewoon was. Ze keek Horner Dees vragend aan.

'Hij heeft gelijk, de Urda's zullen hem terugbrengen,' beaamde de oude woudloper. 'Ons ook, als we niet snel genoeg zijn. Of slim genoeg.'

Morgan zag Pe Ell en Loper Boh vanuit verschillende hoeken van de hut dreigend naar elkaar kijken, als duistere schimmen uit tegengestelde werelden. Wie zou een gevecht tussen die twee overleven? En hoe moest het verder met hen nu die twee overhoop lagen?

Opeens kreeg hij een idee. 'Je magie, Opwekking!' riep hij in een opwelling uit. 'We kunnen je magie gebruiken om te ontkomen! Jij beheerst alles wat in de aarde groeit. Daar moeten de Urda's voor wijken. Misschien hebben we Carisman helemaal niet nodig!'

Maar Opwekking schudde hulpeloos het hoofd. 'Nee Morgan. We zijn via het Knekelgebergte in het land van Uhl Belk gekomen. Ik kan mijn magie pas weer gebruiken als we de talisman hebben. De Steenkoning mag er niet achter komen wie ik ben. Dat gebeurt als ik de magie gebruik.'

Het werd weer stil in de hut. 'Wie is de Steenkoning?' vroeg Carisman, en ieder keek naar hem.

'We moeten hem meenemen,' zei Horner Dees ten slotte, als altijd zonder omwegen. Hij verplaatste zijn zware lijf. 'Tenminste, als hij ons hier echt uit kan loodsen.' 'Ik vind dat ook,' beaamde Morgan. Hij grinnikte. 'Het idee een koning aan onze kant te hebben bevalt me wel - al kan hij ook alleen maar liedjes bedenken.'

Opwekking wierp een blik naar de dreigende tegenstanders achter haar. Pe Ell haalde onverschillig zijn schouders op. Loper Boh zei niets.

'We zullen je meenemen, Carisman,' zei Opwekking, 'al moet ik er niet aan denken wat dat voor je kan betekenen.' Carisman schudde heftig zijn hoofd. 'Geen prijs is te hoog, meisje, dat beloof ik je.' De bard was opgetogen. Opwekking liep naar de deur. 'De tijd vliegt. Laten we voortmaken.'

Carisman stak zijn hand op. 'Niet langs die weg, meisje.'

Ze keerde zich om. 'Is er een andere?'

'Jazeker.' Hij grijnsde schelms. 'Toevallig sta ik erop.'