19
Tess is buiten zichzelf.
Nooit eerder heb ik haar zo kwaad gezien, haar gezicht is vertrokken, haar ogen zijn gezwollen van tranen en woede.
“Hoe durf je! Hoe heb je het in je hoofd gehaald! Je hebt alles stukgemaakt. Alles!”
We staan in de deuropening, een paar spelende kinderen staan stil en kijken nieuwsgierig naar ons.
Ik trek Tess de gang in en doe de deur achter haar dicht.
Ze slaat mijn hand van haar arm. Even denk ik dat ze door zal gaan met slaan.
“Wees nou even kalm, Tess. Waar heb je het over?”
“Waar denk je dat ik het over heb. Anton is razend. Op jou maar vooral op mij. Ik heb jou in zijn kantoor gelaten, ik heb de sleutels uit de slaapkamer gehaald en je geholpen met het kopiëren. Je hebt beloofd dat je niets zou doen zonder er eerst met mij over te praten. En verdomme, je belt Anton op en je vertelt hem het hele verhaal!”
“Ik wil dat hij het geld terugstort op jouw rekening, dat is alles.”
“Hij wil scheiden!”
Ze huilt met gierende uithalen.
“Tess, we hebben de bewijzen dat hij de handtekening van jouw moeder heeft vervalst. Je kunt hem breken met die kopieën. Er gebeurt niets wat jij niet wilt, hij eet uit je hand, geloof me.”
Ze is op een keukenstoel neergezonken, haar hoofd in haar handen, ze huilt nog steeds, het is een geluid dat niet bij haar past.
Ik zit tegenover haar, mijn handen plat op tafel. Het zou fijn zijn als ik haar zou kunnen kalmeren, als ze zou begrijpen dat ik haar vriendin ben, maar ze lijkt op dit moment niet voor rede vatbaar.
Ze komt overeind, er loopt snot uit haar neus, ze veegt het weg met de rug van haar hand.
“Hij heeft een koffer gepakt en is vertrokken, en ik kon niets doen om hem tegen te houden. Ik heb hem verraden, dat is wat hij zei. Zijn vertrouwen in mij is weg.”
Ik kan mijn oren niet geloven. Wie heeft er nou verdomme wie verraden! Maar natuurlijk, Anton deinst nergens voor terug, wedden dat hij Tess zover krijgt dat ze hem op haar knieën om vergeving smeekt en belooft om nooit meer een woord te spreken over de manier waarop hij haar bestolen heeft.
“En jou kan ik nooit meer vertrouwen,” zegt Tess, met die plotselinge kalmte die vaak op emotionele uitbarstingen volgt, en die meer met uitputting dan met innerlijke rust te maken heeft.
“Jij bent erover begonnen, Tess. Dat boerderijtje in Toscane, weet je nog? Je hebt aan mij gevraagd wat je moest doen en ik heb geprobeerd jou te helpen.”
“Dan word je bedankt,” zegt ze bitter.
“Je hebt de bewijzen!”
Ze maakt een ongeduldig gebaar.
“Hou toch op met dat geklets. Natuurlijk ga ik mijn eigen man niet aan de paal nagelen. Maar zoiets begrijp jij natuurlijk niet. Wat weet jij van liefde. Ik zal God danken als Anton bij me terugkomt. En als hij dat doet dan weet ik één ding zeker: dat hij niet wil dat wij ooit nog met elkaar omgaan. En toevallig geef ik hem daar helemaal gelijk in.”
“Tess!”
Ik strek mijn hand naar haar uit al weet ik niet waarom. Misschien om de hare te pakken, of haar arm, in een poging haar tegen te houden. Niet weer iemand die mijn leven uit wandelt alsof al het voorafgaande niets te betekenen heeft.
Maar ze ontwijkt me en loopt langs me heen mijn keuken en mijn huis uit.