11

Ik heb besloten het shoppen met Gees te negeren.

Een besluit dat ik tijdens een slapeloze nacht heb genomen.

Ik sterf liever dan dat ik Flor de gelegenheid geef enthousiaste verhalen te vertellen over haar uitstapje met mijn dochter.

Dus omzeil ik de rij draagtassen in de gang, wandel de keuken in en zeg ‘Goeiemorgen’ tegen haar, waarna ik naar het aanrecht loop om theewater op te zetten. De pot thee die zij iedere ochtend zet, en waaronder meestal het waxinelichtje gedoofd is als ik beneden kom, negeer ik.

Mijn dag komt niet meer goed als ik niet ontbeten heb met een paar koppen Earl Grey erbij, de laffe vruchtensmaakjes die in mijn ogen de naam ‘thee’ niet verdienen, moet Flor zelf maar drinken.

Ze zit aan de keukentafel en stopt partjes appel, mandarijn en kiwi in haar mond. Het stukje vruchtvlees tussen het topje van wijsvinger en duim, de overgebleven vingers in een positie waar Balinese danseressen lang op moeten studeren. Haar handen hebben duidelijk nooit ruw werk verricht, een granieten vloer schrobben om maar iets te noemen, een gootsteen uitboenen.

Koolhydraten zijn killing voor haar, heeft ze zichzelf wijsgemaakt.

Ik denk dat ze zich met haar maatje achtendertig voorlopig geen zorgen hoeft te maken, en ik denk ook niet dat ze dat echt doet. Haar demonstratieve manier van lijnen, haar geklaag over haar lijf, het zijn allemaal op mij gerichte pijlen.

“Dat je als vrouw accepteert dat je maat vierenveertig hebt!” zei ze een paar dagen geleden met walging in haar stem terwijl ze naar mijn royale maat zesenveertig keek.

“Voordeel is dat bij jou een vetrol veel meer opvalt dan bij mij,” heb ik gepareerd, en ik zag de schrik in haar ogen.

Zusjes zijn we, maar geen aardige zusjes, al zeg ik het zelf.

Nu slikt ze haar laatste stukje kiwi door, het zachtgroen aarzelt op haar rode lippen en wordt door een minimaal ingrijpen van het puntje van haar tong naar binnen geleid. Ze veegt haar mond af met een papieren servet en kijkt van mijn bord met een dubbelgeklapte boterham met volvette kaas ertussen naar mijn gezicht.

“Wat lag jij vroeg in bed gisteravond.”

“Wat was jij laat thuis.”

“We hebben nog iets gegeten, en daarna moest ik op een trein wachten.”

Ze zegt niet wat ze nu ongetwijfeld denkt: als ik niet zo’n trut was om mijn auto niet aan haar uit te lenen, zou ze veel eerder thuis zijn geweest.

We zwijgen.

Het ontbijt mag dan wel het begin van de dag zijn, bij ons is het zeker niet het gezelligste moment. Maar in elk geval hebben we nu de ochtendconversatie achter de rug, en ik wil net aan de krant beginnen, die een week eerder van formaat is veranderd en daardoor ‘handzaam’ is geworden, zoals de hoofdredacteur in elk interview verklaart, maar waar ik godsonmogelijk aan kan wennen, als ze iets zegt dat ik door het geritsel niet versta.

“Wanneer heb jij Gees voor het laatst gezien?” herhaalt ze.

“Hoezo? Twee weken geleden was ze even hier.”

“Hoe vond je dat ze eruitzag?”

Ik diep beelden op uit mijn geheugen. Gees met een bos bloemen, een bezorgde uitdrukking op haar gezicht. Ik heb het toegeschreven aan de situatie. Dochter bezoekt moeder met kanker, hoe vrolijk ben je dan.

“Niet veel anders dan anders. Waarom vraag je dat?”

Flor haalt haar schouders op. “Ik weet het niet. Zodra het over haarzelf ging, klapte ze dicht. Zo helemaal niet de Gees die ik gewend ben.”

Dat doet me goed. Het is namelijk wel de Gees die ik gewend ben.

“Ik dacht, jij als moeder zult het toch wel weten als er iets met haar is? Als een moeder dat niet weet, wie dan wel?”

Ook weer zo’n ogenschijnlijk onschuldige opmerking.

Maar deze moeder heeft al een hele tijd geen idee wat er in haar dochter omgaat. Om precies te zijn: vanaf het moment dat ze die dochter achterliet in een studentenkamer.

En omdat ik geen enkele ervaring heb met een normale moeder-dochterverhouding, weet ik niet wat ik daarvan moet denken. Moet ik mij zorgen maken? Of zijn alle meisjes van die leeftijd spaarzaam met het geven van inlichtingen over hun privéleven, en betekent het ouderlijk huis in die leeftijdsfase niet meer dan een bed and breakfast, eens in de zoveel weken, met een lastige vragen stellende moeder op de koop toe?

Die avond heeft Flor een telefoongesprek met Maarten, iets wat mij niet kan ontgaan doordat haar woedende geschreeuw door deuren en muren gaat.

“Hij zit nog steeds in het huis,” zegt ze als ze met een rooie kop de kamer binnenkomt, waar ik de planten in de vensterbank water geef. Na een dag zon lijkt de uitgedroogde potgrond wel woestijnzand.

“Alleen zegt hij nu dat hij niet van plan is om te moven. Dus of ik het zelf maar uit wil zoeken, daar komt het op neer. Verdomme Marg, wat moet ik nou? Ik heb geen cent.”

“Daar had je anders gisteren weinig last van,” zeg ik, denkend aan de rij draagtassen met dure winkelmerken erop die de gang vulde.

Ze kijkt me verbaasd aan. “Dat heeft niets met geld te maken, dat zijn creditcards.”

Nu is het mijn beurt om stil te vallen.

“Marg, ik heb nog even onderdak nodig. Ik ga morgen meteen een baan zoeken, promise! Ik betaal je mijn bijdrage aan het huishouden als ik weer verdien, zeg maar hoeveel je moet hebben.”

“Het gaat niet om geld,” zeg ik. “Het gaat erom dat alles altijd om jou draait. Wat ik wil is niet belangrijk, dat was het vroeger niet en dat is nog steeds zo.”

“Hou toch verdomme eens op over vroeger!”

Zoals altijd raakt ze op slag geïrriteerd als ik over onze jeugd begin.

“Ik hou op over vroeger zodra ik het begrijp. Zodra iemand mij kan uitleggen hoe het mogelijk is dat ouders hun ene kind in de watten leggen en het andere kind gebruiken als poetsvrouw.”

Ze gaat aan tafel zitten, ineens de kalmte zelf.

“Goed dan. Je wilt het zelf. Toen jij het huis van pa en ma uitruimde, vond je het toen niet gek dat je geen persoonlijke documenten hebt aangetroffen?”

Het is mij inderdaad opgevallen. Geen brieven, geen aktes, zelfs hun paspoorten lagen niet in het nep-antieke bureautje in de voorkamer. Maar ik heb er geen aandacht aan besteed, ik wilde er vanaf zijn, ik werkte dag en nacht om dat verdomde huis leeg te krijgen.

Uit Flors woorden begrijp ik dat ik beter wel even had kunnen doordenken.

“Ze lagen er niet omdat ik ze heb meegenomen, de laatste keer dat ik moeder aantrof in jouw goede zorgen. Toen ze zei dat ze met mij mee wilde omdat ze bang was voor je.”

“En tjongejonge wat heeft ze daar veel aan gehad,” schamper ik.

Flor haalt haar schouders op.

“Je kunt beter vragen waarom ik die papieren heb meegenomen.”

“Alsof je niet evengoed van plan bent om het te vertellen.”

Stilte.

We bekijken elkaar over de tafel heen als sumoworstelaars voordat de wedstrijd begint. Alhoewel de vergelijking niet helemaal opgaat, want onze worsteling is allang aan de gang. Al zo lang ze bij mij is ingetrokken tasten we elkaar af, zoekend naar zwakke plekken.

“Er zijn dingen die je nooit geweten hebt, Marg, die je ook nooit mocht weten. Pa is helemaal jouw vader niet. Ma moest trouwen met een jongen om wie ze niets gaf, maar ze kwam uit een keurig gezin, ongehuwd moeder zijn was een schande in het dorp waar ze woonde. Dus werd er getrouwd, omdat ma tijdens de kermis met hem de bosjes in was gedoken. Ze heeft jou erom gehaat, Marg, jij was het levende bewijs van haar vernedering. Is dat niet komisch?”

Ik wil iets zeggen, maar ik krijg de woorden niet uit mijn mond, mijn keel is droog, verder is alles oké met me, alleen moet ik het even laten bezinken.

Ik zie dat Flor op het punt staat verder te gaan met haar verhaal, ze kijkt mij aan met een mengeling van medelijden en triomf op haar gezicht. Maar ik wil verder niets horen, het is genoeg voor het moment.

Barbers kop schuurt langs mijn benen en in een gewoontegebaar buig ik me naar hem over om hem te aaien en achter z’n oortjes te kriebelen.

“Ze ontmoette pa, en ze is bij die man weggegaan. Met jou, een andere oplossing was er niet. Daarna hebben ze mij gekregen. Heb je nu de antwoorden waar je op uit was? Is het raadsel nu opgelost? Best simpel, vind je ook niet?”

Ze heeft een glimlach op haar gezicht die ik er vanaf zou willen rammen. Maar gelijk heeft ze. Ik heb de antwoorden en het raadsel is ineens geen raadsel meer.

“Ik ga Barbertje uitlaten,” zeg ik terwijl ik opsta.

De voorjaarsnacht is koel, er staat een stevige wind. Wolken schuiven met een enorme vaart voor de maan langs, je ziet hem erachter verdwijnen en een paar seconden later weer opdoemen.

Ik loop het parkje in, tot het eerste bankje, waar het nog goed verlicht is. Op sommige avonden wordt er gedeald in het park, groepjes opgeschoten jongens, de zoete geur van hasj.

Er is nog nooit iets gebeurd met late wandelaars en hun hond, maar of dat komt omdat ze voorzichtig zijn of omdat er niets te vrezen valt, is iets wat je pas ontdekt als het te laat is.

Het is’vreemd kalm in mijn hoofd.

Wat Flor vertelde is zo logisch, zo simpel en overzichtelijk, daarvan hoef je echt niet in de war te raken.

Ze moet die jongen gehaat hebben, denk ik. Een haat die zo diep zat dat die het kind in haar buik raakte.

Toch heeft ze mij meegenomen toen ze bij pa introk, waarschijnlijk omdat niemand anders mij wilde, en pa heeft het kind van een ander geaccepteerd. Hij had tenminste nog iets milds, hij kwam voor me op als de koele afstandelijkheid van zijn vrouw voor haar eigen kind in zijn ogen te ver ging.

Gehaat worden door je moeder, misschien is dat het ergste wat een kind kan overkomen. Maar wat een duidelijkheid ineens. Ik zou erom kunnen lachen, werkelijk, het heeft inderdaad iets komisch. Mijn leven lang heeft het ‘waarom’ mij achtervolgd, en nooit is ook maar in mij opgekomen dat het antwoord zo simpel zou zijn. Een streekroman. Dorpsmeisje laat zich hitsig nemen omringd door kermislawaai. Hoelang zal het geduurd hebben, die koortsachtige paring? De tijd van een rondje botsautootjes? Een rit in het reuzenrad? Toen ze uit de bosjes tevoorschijn kwam, het zaad van de jongen kleverig tussen haar benen, haar haar in de war, was ze bevrucht.

Flor is boven als ik thuiskom.

Ik geef Barber een hondenkoekje, en zoals iedere avond loopt hij achter mij aan de trap op. Het geluid van tandenpoetsen in de badkamer. Flor heeft veel tijd nodig voordat ze haar bed in stapt. Ze heeft foor alles veel tijd nodig.

Ik klop op de deur en ze doet hem halfopen, als een huisvrouw die nog niet aangekleed de post aanneemt.

“Die Tom…” zeg ik.

Ze doet de deur helemaal open, staat in de deuropening in haar lavendelblauw ochtendjas die de kleur van haar ogen verdiept.

“Je weet wel,” zeg ik, om tijd te rekken, langer te kunnen kijken naar haar gezicht dat uitdrukt dat ze onheil verwacht.

“Die man met die twee schattige blonde jongetjes.”

“Hoe weet jij dat?” Haar stem is nauwelijks hoorbaar.

“Omdat ik ze heb gezien. Ik ben bij hem thuis geweest. Bij zijn vrouw eigenlijk. Leuk mens. Mooi ook. Blond, zoals jij. En zwanger van de derde. Ik heb haar gewaarschuwd, verteld dat hij iets met jou had, met mijn zusje. Ze had geen idee. Mannen kunnen zo verschrikkelijk oneerlijk zijn. Bijna net zo huichelachtig en hypocriet als vrouwen. Ze was me zo dankbaar dat ik het vertelde. Ik weet niet hoe ze het heeft aangepakt, maar natuurlijk kon ze met gemak tegen jou op, misschien heeft ze gedreigd, volwassen man met schoolmeisje, ik denk niet dat jij die Tom van jou nog vaak gezien hebt.”

De kleur is uit haar gezicht weggetrokken.

“Wat krom is moet rechtgetrokken worden,” zeg ik, “dat vind jij toch ook?”

Ze is nog steeds sprakeloos als ik me omdraai en met Barber naar mijn slaapkamer loop.

Ik kwam er toevallig achter.

Flor en ik gingen nooit samen naar school.

Zij was altijd omringd door vriendinnen, werd elke dag opgehaald en verdween met veel gelach, gejoel en rinkelende fietsbellen.

Ze hoort bij de mensen die als volwassene verklaren dat school hun leukste tijd is geweest. Wat in mijn ogen een treurige kijk op hun leven geeft.

Een paar klassen moest ze overdoen, in het schooljaar waarin Tom een rol speelde leek ze een volwassen vrouw vergeleken bij haar klasgenootjes. Dat scheen haar geen moment dwars te zitten.

Ik fietste altijd in m’n eentje naar school en weer naar huis. Tess, de enige vriendin die ik had, woonde in een ander gedeelte van de stad en zelfs voor haar had ik weinig tijd.

We zaten in ons eindexamenjaar, het halen van mijn diploma zou mij bevrijden van een leven dat zwaar op mij drukte, tenminste, dat verwachtte ik. Ik kon het mij niet veroorloven om te zakken.

Bovendien was ik, al kende ik toen de benaming nog niet, ‘een Einzelganger’.

Als ik naar Flor keek vroeg ik mij weleens af hoe het zou voelen om altijd vrolijk te zijn. Maar jaloers was ik niet op haar.

Dat gevoel was gereserveerd voor andere dingen. Moeder, die haar handen door Flors haar haalde en “Kind, je moet hoognodig naar de kapper!” zei. Hun kus aan het begin en het einde van de dag.

Al kan ik er mijn leven mee verdienen, ik zou niet kunnen vertellen hoe de aanraking van moeders lippen op mijn wang voelt.

Ik zei ‘Goeiemorgen’ en ‘Welterusten’ tegen haar, en zij zei hetzelfde terug, zoals je een toevallige medebewoner van je huis groet.

Op een middag toen ik naar huis fietste, zakte mijn rugzak scheef onder mijn snelbinders vandaan. Ik stapte af en op het moment dat ik weer weg wilde rijden reed er een auto voorbij waarin ik Flor zag zitten.

Die middag kwam ze later dan gewoonlijk thuis, met het verhaal dat ze een repetitie had doorgenomen met een klasgenootje.

Er werden geen moeilijke vragen gesteld, wat Flor zei werd zonder meer geloofd en waarom ook niet.

Maar na die middag begon ik op haar te letten.

Het is vrij eenvoudig om de geheimen van argeloze mensen te ontdekken.

Dat mijn ouders niet merkten dat Flor niet meer naar zweet rook als ze naar volleybal was geweest, is niet vreemd, maar mij viel het op. Ook de doordringende geur die onze slaapkamer vulde als ze na haar sportavond haar gympen en sokken uittrok bleef van de ene op de andere week achterwege.

Op een avond ben ik haar achternagefietst. Het was winter en vroeg donker; ik volgde haar achterlicht tot de school waar de volleybalvereniging haar oefenwedstrijden hield en zag dat ze haar fiets een eindje verderop in een heg gooide.

Van een geparkeerde auto ging het portier open, een man stapte uit en sloeg zijn armen om haar heen. Even later reden ze weg.

Met deze gegevens had ik alles voor elkaar kunnen krijgen. Een deel van haar veel royalere zakgeld dan het mijne kunnen opeisen. Het dragen van haar dure sweaters.

Maar het enige wat ik wilde was meer te weten komen.

Ik zocht in Flors agenda totdat ik een hartje en daarachter een voornaam en een adres vond. Tom.

Vanaf dat moment was mijn aandacht op hem gefocust.

Ik ben een aantal keren langs zijn huis gefietst. Een tuin met een schommel en een glijbaan, een driewielertje bij de voordeur, en op een avond toevallig zijn thuiskomst en een blonde vrouw in de deuropening die hem lachend verwelkomde.

Flor met een getrouwde man. Het was iets om over na te denken.

Ik heb na lang aarzelen aangebeld.

Nee, ik heb niet beseft dat ik met mijn bezoek een huwelijk zou ontwrichten, dat mijn woorden een schisma zouden veroorzaken.

Ik was een schoolkind dat dacht er goed aan te doen om mensen te waarschuwen voor iets wat niet in orde was.

Wat krom is moet rechtgetrokken worden, en zelfs toen mijn vinger bij de bel aarzelde was het niet omdat ik aan die uitspraak twijfelde.

De blonde vrouw die ik eerder had gezien, deed open.

Ik zei dat ik haar even wilde spreken. “Het is belangrijk,” zei ik en ze lachte en ging me voor naar de keuken, waar ze mij een glas Cola aanbood.

“Nou, vertel dan nu maar eens wat er zo belangrijk is,” zei ze, terwijl ze tegenover mij aan de keukentafel ging zitten.

Een blond jongetje kroop bij haar op haar schoot, op de ruimte die haar zwangere buik overliet, duim in zijn mond, zijn hoofd tegen haar borsten.

Ik vertelde het en zag haar gezicht veranderen.

“Hoe oud is jouw zusje?”

Toen ik ‘zestien’ zei, leek het of ze even in elkaar kromp.

Ze vroeg niet naar mijn naam of adres, en bleef zwijgend voor zich uit kijken, terwijl ik opstond en het huis uit liep.

We zitten de volgende ochtend tegenover elkaar aan het ontbijt, zodat het een ochtend lijkt als alle voorafgaande ochtenden sinds Flor zich in mijn huis heeft genesteld. Ik reik haar de jam aan en zij mij de boter, en we zeggen er ‘Alsjeblieft’ en ‘Dankjewel’ bij. Een keurige opvoeding is nooit weg. Maar we weten van elkaar dat we gehavend zijn. Wat er de avond tevoren heeft plaatsgevonden gaat verder dan de doorsneeschermutseling van mensen die elkaar om diepliggende redenen niet mogen. Onze zorgvuldig geslepen dolken hebben de ander in het hart geraakt. Een schrale troost om te weten dat mijn pijn niet uniek is.

Niet voor de eerste keer in mijn leven besef ik dat Flor en ik al zolang wij elkaar kennen in een gevecht verwikkeld zijn dat pas zal eindigen als er een duidelijke winnaar is.

Soms, zoals nu, lassen we een korte wapenstilstand in.

Tijd voor herstel, het optrekken van de kruitdampen, het likken van wonden, in afwachting van de volgende vijandelijkheid. Want die gaat komen, dat is een ding dat zeker is.

Ondertussen glijden de dagen voorbij en ze lijken allemaal op elkaar.

Zon, regen, wind, regen, zon.

Ik merk dat ik meer kan doen met mijn linkerarm.

De vochtafdrijvende behandeling in het ziekenhuis en de dagelijkse huidmassage die ik nog trouw toepas werpen hun vruchten af.

Over wat zich in mijn lichaam afspeelt maak ik mij geen zorgen.

Ik heb de aangeboden behandelingen geweigerd.

Geen bestraling. Geen chemo.

In een vrij land mag je zoiets zelf bepalen, ook als niemand in je omgeving de reden van je weigering begrijpt. De verklaring dat ik ervan overtuigd ben dat ik deze keer aan mijn ziekte zal sterven zal niemand overtuigen omdat er op dit moment uit medisch oogpunt geen reden voor is. Maar voor mij is het een zekerheid waarover ik niet wil discussiëren.

Ik heb Bosman niet meer gesproken. Hij wil me graag over een paar maanden terugzien, zei hij tijdens ons laatste gesprek. Ik weet niet meer exact hoe hij het formuleerde, maar hij sprak de hoop uit dat ik mijn weigering zou herzien als uit de controle zou blijken dat het weer mis is met mijn lichaam.

Ik kan mij er werkelijk niet druk om maken.

Ik leef mijn leven en houd vanuit mijn ooghoeken mijn zuster in de gaten, die sinds kort mijn halfzuster blijkt te zijn, en zie hoe zij hetzelfde doet.

We zijn tegen elkaar opgewassen, maar ik ben de sterkste want behalve tijd heb ik weinig te verliezen.

Ik bel Gees om een afspraak te maken.

Ik kondig mijn bezoek aan alsof het om iets leuks gaat. Wat het ook zou moeten zijn. Moeder en dochter, nog net niet arm in arm, maar close genoeg, langs de Utrechtse grachten.

Afdalen en lunchen in een van die restaurantjes in de oude werfkelders. Zo horen zulke uitstapjes te verlopen, en ze moeten zeker niet als excuus dienen om moeilijke vragen te stellen.

Gees vindt het een goed idee om elkaar weer eens te zien, haar stem klinkt opgewekt. Ik heb haar weinig gesproken de laatste tijd, maar dat ligt natuurlijk voor een groot deel aan mijzelf. Ik heb gedaan alsof de operatie niets voorstelde. Voor zover Gees weet waren bestralen en chemo niet nodig, de hele behandeling leek op die manier niet gewichtiger dan het trekken van een kies, hooguit een beetje gênant om een borst kwijt te raken, maar geen reden tot zorg. Back to normal, haar studentenleven, hoe ze daar ook invulling aan geeft.

Flor trekt haar wenkbrauwen op als ik vertel dat ik een afspraak heb met Gees, en haar vraag een dagje op Barber te passen.

Ik weet dat ze dat goed zal doen, want ze is dol op hem, ook dat heeft een plek in onze strijd gekregen.

Wij houden dan misschien evenveel van de hond, maar van wie houdt hij het allermeest? Ik verdenkt Flor ervan dat ze hem koekjes geeft als ik het niet zie, ik ken dat hoopvolle kwispelen, zijn variant op bedelen, en dat doet hij niet als hij weet dat hij geen kans maakt. Maar ik verdom het om daarin mee te gaan, al irriteert het mij mateloos als ik zie hoe hoopvol hij achter Flor aan naar de keuken loopt.

Ik parkeer in een garage in het hart van de stad en loop naar de Oudegracht. Hier ergens moet het restaurant zijn waar we hebben afgesproken.

“Ik weet de naam niet, maar het kan niet missen mam, een terras met glas eromheen, ik zal er bijtijds zijn, dan zie ik je wel aankomen.”

Ik heb bloemen bij me, een voorjaarsboeket, niet al te groot en met de vaas er al bij zodat ze er alleen maar water in hoeft te doen. De bloemist heeft het geheel voorzichtig in een draagtas laten zakken, het loopt niet makkelijk maar in elk geval heb ik iets bij me voor Gees, ik zou het anders ook niet weten.

Ze zit inderdaad al op het terras, staat op en wuift als ze mij ziet. Haar silhouet is gevulder dan ik mij herinner, de laatste keer dat ik haar zag was mij ook al opgevallen dat ze molliger is geworden.

We omhelzen elkaar, ze heeft kleur op haar gezicht, iets stralends in haar ogen.

“Fijn dat je er bent, mam!”

De bloemen zetten we voorzichtig tegen het windscherm, ze is er blij mee en goed van die vaas, mam, ik zou echt niet weten waar ik zo’n boeket in kwijt moet!

Ze praat meer dan ik van haar gewend ben, een staccato verhaal waaraan het meest kenmerkende is dat het nergens over gaat.

“Gees, vertel nou eens iets over je studie.”

Het is warm achter het windscherm, we hebben zonnebrillen opgezet, en die van Gees spiegelt, het maakt het er niet makkelijker op.

Maar de salade is heerlijk, precies zoals Gees al zei. Plakjes gerookte eendenborst, schijfjes avocado, haricots verts, pijnboompitten en knapperig verse sla.

“Wat valt er nou over een studie te vertellen, mam. Ik ga naar college, ik doe af en toe tentamen, ik heb plezier.”

“Geen details die de moeite waard zijn?”

Gees haalt haar schouders op.

“Je lijkt pappa wel, die zaagt me ook altijd zo door.”

“Pappa? Wanneer heb je hem gezien?”

“Vorige week…Hij was alleen, ik vind het niet prettig als hij met Luc komt, dat geklooi van jullie.”

“Daar hebben we het toch al over gehad, Gees.”

“Ja, ik weet het. Jij kunt er niets aan doen.”

“Zie jij dat dan anders?” vraag ik. “En haal nou eens niet je schouders op. Jezus Gees, we zien elkaar nauwelijks meer, we kunnen toch wel een normaal gesprek voeren.”

De stemming is ineens omgeslagen.

Ze kijkt stuurs voor zich uit, haar nog halfvolle bord heeft ze van zich af geschoven.

“Sorry lieverd, ik zou alleen graag wat meer over jouw leven weten.”

“Mijn leven…” zegt ze, met een lachje dat ik niet kan plaatsen.

“Je moet de groeten hebben van Flor,” bedenk ik in een poging het gesprek op neutraler terrein te brengen.

“Dat is niet waar,” zegt ze, “die heb ik net nog aan de telefoon gehad, waarom zou ze de groeten doen?”

Ik kom in de spits terecht. Het verkeer zit overal vast, maar het kan me niet schelen, het geeft me tijd om na te denken. Straks zit ik weer met Flor, en dat is ook niet echt een ontspannen situatie.

De uren met Gees hebben niet gebracht wat ik ervan hoopte, maar achteraf gezien, waar hoopte ik eigenlijk op? Verhalen over vriendjes? Het soort vertrouwelijkheid waar vrouwen op doelen die zichzelf de beste vriendin van hun dochter noemen? Een uitspraak die mij altijd een lichte vorm van kippenvel bezorgt omdat er iets onechts en vooral onnatuurlijks in zit. Ik heb er geen behoefte aan de beste vriendin van Gees te zijn. Maar ik zou wel graag meer op de hoogte willen zijn van haar leven. Wat voor vriendinnen ze heeft, wat ze onderneemt, heeft ze vriendjes, daar valt toch wel iets over te vertellen zonder dat het te diep gaat.

Ik hoef geen details, maar ik ben na die ene keer dat ik haar hielp met verhuizen, zelfs niet meer in haar kamer geweest.

Zo weinig van je eigen dochter weten, zo weinig deel uitmaken van haar leven is toch ook niet normaal?

Heb je geldzorgen, heb ik gevraagd. Loopt het niet met je studie zoals je wilt? Is er iets met een vriendje? Kan ik iets voor je doen?

Voor het eerst verscheen er weer een glimlach op haar gezicht, meewarig, alsof ze met mij te doen had.

“Laat nou, mam, ik kan mezelf wel redden. Echt!”

Ze is met mij meegelopen naar de parkeergarage. Toen ik al met de sleuteltjes in mijn hand naast de auto stond, sloeg ze ineens haar armen om me heen.

“Sorry mam!”

Ze liep van mij vandaan zonder zich nog een keer om te draaien.

Pas toen ik de garage uit reed bedacht ik dat we de bloemen op het terras hadden laten staan.

“Het ziet er niet uit alsof het een succes was,” zegt Flor na een snelle blik op mijn gezicht.

Het glas in haar hand is gevuld met een vloeistof waarvan ik de kleur niet herken.

“Waarom bel je Gees niet, dat doe je toch al doorlopend, dan kun je vragen hoe het was.”

“Heb ik gedaan,” zegt ze kalm. “Veel vragen, weinig antwoorden. Klopt het?”

Ik loop langs haar heen en lijn Barber aan.

“Zijn jullie nog in haar kamer geweest?” zegt ze tegen mijn rug.

Ik blijf staan zonder mij om te draaien.

“Waarom?”

“Zomaar een vraag.”

Weer die verdomde wind, mijn haar waait alle kanten uit. Laag bij de grond, ter hoogte van Barbers snuit, gebeurt hetzelfde. Hij moet ervan niesen.

Wat een vraag, over die kamer. Ik zou er mijn schouders over ophalen als ik niet zou weten dat Flor nooit iets zonder bijbedoelingen zegt. Maar wat het dit keer kan zijn is me volstrekt onduidelijk.