12

Tess belt. Anton vertrekt morgen naar een congres dat twee dagen duurt. We hebben een hele avond om zijn kantoor te doorzoeken, overdag zitten er te veel mensen.

Deze keer neem ik de auto, het fietstochtje van een week eerder is me niet echt goed bevallen en het stormt alweer.

Er hangt een grijs waas over het avondlicht, met iets geligs erin. Weer waarin monsters zich manifesteren en massamoordenaars toeslaan.

Ongeveer alle lichten van het huis zijn aan. Tess houdt niet van alleen zijn, de villa ligt afgelegen, er zijn in de buurt overvallen geweest, op klaarlichte dag zijn bewoners aan hun eigen voordeur in elkaar geslagen waarna het huis werd leeggeroofd. Ongeveer iedere opening, op de brievenbus na, is elektronisch beveiligd, maar bij Tess gaat de angst dieper, het is een existentiële angst die toeslaat als ze op zichzelf wordt teruggeworpen.

“Gelukkig ben je er,” zegt ze. “Zullen we meteen maar beginnen?”

“Nee,” zeg ik terwijl ik achter haar aan naar de keuken loop, “we gaan eerst theedrinken. Ik heb er nog eens over nagedacht. Jij hebt jouw bankcode uit handen gegeven en Anton heeft vervolgens jouw geld overgeschreven op jullie gezamenlijke rekening, en van daaruit naar zijn eigen rekening. Zo ongeveer moet het gegaan zijn en daar is niets illegaals aan. Dat hij het allemaal heeft uitgegeven is niet waarschijnlijk, daar is hij niet het type voor. Ik zou hem eerder een hebberd noemen. Een hebberd die royaal lijkt zolang het hem niks kost. Die cabrio voor de deur bijvoorbeeld, een verjaarscadeautje toch? En heb je vorig jaar niet dat zwembad gekregen? Geen wonder dat er dan weinig meer op jouw rekening staat.”

Haar gezicht wordt rood. Tegen iedereen schept ze altijd op dat ze zo verwend wordt door haar man. Dat ze haar eigen cadeautjes heeft gefinancierd is niet een gedachte die haar vrolijk stemt.

“Sorry Tess, maar jij hebt dat allemaal mogelijk gemaakt door hem jouw bankcode te geven. Waarom proberen we straks niet in zijn computer te komen om uit te zoeken wat er van jouw geld over is?”

Ze staat bij de waterkoker, die veel te veel lawaai maakt voor zo’n klein ding.

“In Antons computer? Geen haar op mijn hoofd, Marg.”

Ze graait in een perspex doos met theezakjes.

“Rooibos graag, anders doe ik straks geen oog dicht. Oké, dus niet de computer van Anton. Maar het geld van jouw moeder, dat wil je wel uitzoeken?”

“Omdat het veel simpeler is. Kopieën van de overschrijvingsformulieren die ze gebruikte moeten in de een of andere ordner zitten, en die staat ergens in Antons kantoor.”

Ze schenkt thee in.

“Maar Tess, stel dat we erachter komen dat Anton de boel belazerd heeft, wat doe je dan?”

“Hoezo belazerd?” vraagt ze.

Haar onnozelheid begint me te irriteren. Ze wil wel controleren wat haar man heeft uitgevoerd maar tegelijkertijd wil ze er niet van horen dat hij weleens niet de onkreukbare accountant zou kunnen zijn die ze in hem wil zien. Wat dat betreft heb ik het makkelijker, want dat beeld heb ik hoe dan ook nooit van hem gehad. Iets wat ik haar moeilijk kan zeggen, net zomin als ik haar kan vertellen dat het mij niet zou verbazen als haar man wanneer het zo uitkwam de handtekening van zijn schoonmoeder heeft vervalst.

“Als je zo’n vertrouwen in hem hebt, laten we dan de hele zaak vergeten. Er is vast wel iets leuks op de televisie.”

Ze kijkt me nadenkend aan, kauwend op haar onderlip waardoor ze ineens een verlegen schoolmeisje lijkt.

“Oké,” zegt ze. “Laten we dan nu maar beginnen.”

Het kantoor van Anton is onberispelijk. Alles is gekozen vanuit het oogpunt van een cliënt. Kwaliteit, degelijkheid, betrouwbaarheid, maar geen design en zeker geen fantasie.

Geen mens vertrouwt zijn geldzaken toe aan een accountant met fantasie, je zult wel gek zijn.

Er hangen een paar echte olieverven aan de muur, landschapjes, niets mis mee. En aan weerszijden van het notenhouten bureau met leren vloeiblad staan zware notenhouten stoelen, bekleed met gecapitonneerd leer in dezelfde kleur, halfverborgen wieltjes onder de degelijke poten.

Een deur geeft toegang tot twee kleinere kamers, eentje voor de junior accountants en eentje voor de administratief medewerkers. Daar staan ingelijste foto’s op de bureaus, vooral van baby’s en peuters, en kleine vaasjes met bloemen.

En dan is er nog de archiefkamer, en die moeten we hebben.

Simpele houten kasten tegen de wanden, gevuld met gelijksoortige ordners met data erop. Voor een accountant van de eenentwintigste eeuw heeft Anton veel papier, maar misschien hebben ze dat allemaal.

Mijn ogen glijden langs de ruggen. Ik lees de namen van bedrijven en daarna de namen van particulieren. De naam van Tess’ moeder kom ik niet tegen.

Tess is met een andere kast bezig, haar gezicht is rood van inspanning, haar haar valt slordig voor haar gezicht, ze kan zo in een Hitchcockfilm, een dramatisch hoogtepunt, de muziek zwelt aan en ineens staat de slechterik achter haar.

“Niets!” zegt ze teleurgesteld terwijl ze overeind komt.

“Is het niet mogelijk dat hij zijn privézaken ergens anders opbergt? Hebben jullie een kluis?”

Ze knikt en wijst achter zich.

Ik had hem niet eerder gezien, hij lijkt eerder op een kast, maar nu ik kijk zie ik dat hij gemaakt is van dik staal. Zwartgelakt met goudkleurige versieringen langs de randen.

“Sleutel?” vraag ik.

Ze haalt hulpeloos haar schouders op.

Ik loop terug naar de kamer van Anton en laat me op zijn bureaustoel zakken. Hij zit onverwacht lekker. Terwijl ik de stoel een beetje rond laat draaien, denk ik na.

Niet in de archiefruimte, kluis onbereikbaar, als de ordner van Tess’ moeder daarin zit kunnen we het vergeten. Wat zijn er nog meer voor mogelijkheden?

Ik zet me af tegen het bureau en draai een slag. Mijn benen schampen langs een lage kast achter het bureau. Ook van duur hout, al kan ik het niet benoemen. Maar het zou een kast kunnen zijn waarin Anton zaken opbergt die hij graag bij de hand heeft, bijvoorbeeld omdat hij niet wil dat zijn kantoorgenoten hem ermee bezig zien. Een koperen sleutelgat is uitdagend leeg.

“Sleutel?” vraag ik aan Tess, die me achterna is gelopen en nu doodstil op de stoel aan de andere kant van het bureau zit.

Ze bijt op haar onderlip.

Ik zucht. We zijn een uur bezig en het heeft nog niets opgeleverd.

“Wacht even,” zegt ze, “Anton heeft een sleutelbos met een heleboel sleutels eraan, die heeft hij vast niet meegenomen naar het congres.”

“En waar laat hij die als hij hem niet bij zich heeft?”

“Slaapkamer,” zegt Tess. “In een la van zijn kast. Zal ik even kijken?”

“Ja Tess, natuurlijk ga je even kijken. Ik kan namelijk niet gaan kijken omdat ik die kast met die laatjes niet ken.”

Ze werpt me een gekwetste blik toe en draait zich om.

Ik leg mijn hoofd tegen de rugleuning van de stoel en doe mijn ogen dicht, terwijl ik de voetstappen van Tess hoor verdwijnen.

Het zou mooi zijn om Anton te betrappen op iets slechts, wat dan ook, iets waarop ik hem kan pakken. Er zit in mijn lijf een klont agressie die met de dag groter wordt. Misschien moet ik gaan joggen, of iets anders om de gewelddadige energie die ik in mij voel om te zetten in iets positiefs. Alhoewel ‘iets positiefs’ het laatste is waaraan ik behoefte heb. Niets zou mij op dit moment meer genoegen verschaffen dan iemand grondig in elkaar slaan, en tot mijn verbazing kan het me niet eens veel schelen wie dat zou zijn.

Tess komt aanrinkelen als een arrenslee, triomfantelijk houdt ze een enorme sleutelbos op.

Het is de derde sleutel die we proberen.

De deur van het kastje gaat geluidloos open, twee planken vol uitpuilende mappen en in de hoek van de bovenste plank een dikke ordner met een etiket op de rug.

“Mamma’s naam!”

Ik hoor ontroering in haar stem. Waar we al niet betraand van kunnen raken.

Ik pak de ordner en leg hem voor me op het bureau. Er zitten bankafschriften in, kopieën van overschrijvingsformulieren en facturen.

Ik blader oppervlakkig door de ordner en tref opvallend veel facturen aan van het accountantskantoor van Anton.

Zo te zien heeft de moeder van Tess ongelofelijk veel beleggingsadviezen gekregen, waarvoor ze onwaarschijnlijk hoge rekeningen kreeg. Je zou denken dat je van zoveel goede raad hartstikke rijk wordt, haar nalatenschap bewijst het tegendeel.

Ik kijk op mijn horloge. In de ruimte van de administratie heb ik een kopieerapparaat gezien, als het meezit zijn we in een uurtje klaar.

We werken zwijgend. Tess reikt me een voor een de papieren uit de ordner aan, ik leg ze op de glasplaat, klap het deksel dicht en bedien de knoppen.

De kopieën die ik haar aangeef legt ze op een keurig stapeltje.

Als we klaar zijn stop ik de originelen weer in de ordner, ik besteed extra aandacht aan de goede volgorde. Accountants zijn oplettend, tenminste, daar ga ik van uit.

De kopieën stop ik in een grote envelop die Tess van een stapel uit de archiefkamer haalt.

Als de ordner weer in het kastje staat en Tess de sleutel heeft omgedraaid en uit het slot heeft gehaald, kijk ik om me heen. Volgens mij is aan niets te zien dat wij hier een avond hebben doorgebracht.

Ik neem de envelop mee naar huis.

Tess protesteert, maar als ik vraag wat ze tegen Anton gaat zeggen als hij de envelop zou vinden, zwijgt ze verder.

Op een A-viertje heeft Tess op mijn verzoek alle bankrekeningnummers geschreven van Anton en haarzelf.

“Wat ga je ermee doen?” vroeg ze, toen ze het papier aan mij gaf. “Ik wil niet dat je dingen doet voordat je er met mij over hebt gepraat.”

“Ik ben helemaal niet van plan om dingen te doen. Ik ga de afschriften doorkijken, en als mij iets opvalt vertel ik het aan jou, dat is alles. Dont’t worry.”

Ik rijd door de donkere nacht naar huis.

Het stortregent, de ruitenwissers kunnen het maar net aan, het licht van mijn koplampen wordt teruggekaatst door een gordijn van water, ik zit voorovergebogen achter het stuur en rijd zo langzaam dat ik twee keer op het laatste moment een fietser zonder achterlicht kan ontwijken.

Tegen beter weten in hoop ik dat Flor op het idee is gekomen om Barber uit te laten.

Ze was het wel van plan, zegt ze zonder op te kijken van de televisie, maar het regende zo.

Ik mompel “Trut!” en loop de gang weer in.

Als ik terugkom van het ommetje met Barber en hem heb afgedroogd, ga ik nog even naar binnen.

Flor heeft haar mobiel aan haar oor. Door het geluid van de televisie kan ik niet goed horen wat ze zegt, maar ik heb de indruk dat het geruststellende zinnetjes zijn. Ze ziet mij, glimlacht en klapt haar mobiel dicht.

“Sommige mensen willen het liefst dat je dag en nacht hun hand vasthoudt,” zegt ze met nog steeds die glimlach.

Het liefst zou ik meteen in de papieren van Tess’ moeder duiken, maar ik ben te moe. Mijn ogen zijn droog en branderig, ik heb last van mijn linkerarm, mijn lichaam voelt alsof ik de vierdaagse heb gelopen, maar mijn hoofd is helder, zodat ik na twee uur nog klaar wakker in bed lig, luisterend naar het geweld van de storm aan de andere kant van het raam.

Wat denkt Tess te gaan doen als haar man een ordinaire dief blijkt te zijn?

Hem officieel aanklagen? Het zou het einde van haar huwelijk zijn. Zelfs hem ermee confronteren zou in principe al genoeg kunnen zijn om hem zijn koffers te laten pakken. Waarom zou hij nog langer blijven nu er toch niets meer bij haar te halen valt? Sterker nog, misschien zal hij iedere reden om een punt achter hun huwelijk te zetten, verwelkomen.

Ik denk aan de avond dat ik zijn in whisky gedrenkte tong tegen mijn verhemelte voelde. Niemand kan mij wijsmaken dat het iets eenmaligs was. Zulke mannen beperken hun avances niet tot één vrouw, kom nou, zo dol was hij toen ook al niet op mij. Het was puur opportunisme. Ik was toch dat vrouwtje dat door die homo in de steek was gelaten? Dan zal het met de seks ook wel niet lekker gezeten hebben. Zo’n vrouwtje bewijs je een goede dienst door je tong en je verdere assortiment ter beschikking te stellen.

Een rommelaar, die Anton van Tess. Een roofdier, loerend op kansen, toeslaand als de gelegenheid zich voordoet.

Als ik geld genoeg had zou ik een privédetective achter hem aan sturen, al weet ik eigenlijk zo ook al wat er uit dat onderzoek zou komen.

Nu ik mij in zijn vunzige wezen verdiep lijkt het mij steeds waarschijnlijker dat de plannen voor zijn toekomst klaar liggen. Een nieuw begin met een nieuwe vrouw en de berg geld die hij in de loop van jaren aan Tess heeft ontfutseld.

Dat geld staat natuurlijk niet meer op zijn rekening, daar is allang geen cent meer van in dit land. Anders zou het allemaal geen zin gehad hebben, waarom zou je iets jatten dat je bij een scheiding weer delen moet? Als de rechter erbij wordt gehaald zal blijken dat Anton het marginaal redt met die toko van hem, laat dat maar aan een administratieve vakman over.

De rechter zal ongetwijfeld mild oordelen. Het huis, dat hoogstwaarschijnlijk tot de nok verhypothekeerd is, moet verdeeld worden. Daar kan Tess dan haar toekomst op bouwen. Een half huis, een berg schulden en nauwelijks een cent op de bank.

Ik word steeds wakkerder van dit doemscenario, en als de torenklok door het geluid van de storm heen drie zware slagen heeft laten horen, zit ik met het bedlampje aan met opgetrokken knieën in bed de financiële administratie van Tess’ moeder te bekijken.

De eerste helft geeft een beeld van normale overschrijvingen. Een groot deel daarvan wordt automatisch overgeschreven, de huur, vaste lasten en maandelijks een bedragje op een rekening waarmee ze haar chipknip aanvult. Alle andere overschrijvingen zijn keurig in haar handschrift ingevuld.

Een jaar voor haar dood verschijnen de eerste facturen van Antons kantoor. Voor het doen van haar administratie, het geven van financiële adviezen. Ze doet een paar beleggingen in het buitenland, koopt en verkoopt aandelen, maar onder iedere overschrijving staat haar handtekening, al is het beveriger en daardoor niet meer exact gelijkend op die in de maanden ervoor.

“Ja, edelachtbare, mevrouw ging in het jaar voorafgaande aan haar dood snel achteruit, het is te zien aan haar handschrift, dat trouwens nog opvallend duidelijk is voor iemand van die leeftijd.”

Ik staar naar een handtekening, terwijl Barber is opgestaan van het kleedje naast mijn bed en onrustig door de kamer loopt. Hij houdt niet van het geluid van storm en hij houdt er nog minder van uit zijn slaap gehouden te worden door een bedlampje. Tenminste, dat is de verklaring die ik voor hem bedenk.

Ik roep hem zachtjes en hij komt naast me staan, zodat ik hem even achter z’n oortjes kan strelen, terwijl ik bezig ben een paar vragen te formuleren die ik zo snel mogelijk aan Tess wil stellen.