13

“Tess, ik denk dat Anton in de laatste maanden voor haar dood een aantal keren de handtekening van jouw moeder heeft vervalst.”

Ik kijk haar aan over de keukentafel. Soms heb ik het gevoel dat alle belangrijke gebeurtenissen in mijn leven zich aan keukentafels afspelen. Deze tafel is van zwaar eikenhout, een oude boerentafel, gehavend maar niet verpest door een paar eeuwen dagelijks gebruik. Aan weerszijden stoere stoelen. Eromheen een zee van ruimte en tegen de achterwand een inbouwkeuken waarin niets aan het toeval is overgelaten. Geen handeling is denkbaar zonder dat er een apparaat voor aanwezig is. Uitgevoerd in zwart, dat weer wel. Je hoort het de binnenhuisarchitect zeggen: “Boerenantiek met een touch van design.” Wie zou er niet vallen voor zo’n omschrijving.

“Hoezo vervalst?” zegt ze.

Er is iets afwerends in haar houding gekomen.

“Tess, je begrijpt verdomd goed wat ik bedoel, maar als je het graag nog een keer wilt horen: ik denk dat Anton facturen die aan jouw moeder gericht zijn zelf betaald heeft met haar overschrijvingsformulieren waaronder hij haar handtekening heeft gezet. Administratief klopt het, officieel heet het vervalsen, maar je zou het ook oplichterij kunnen noemen en zelfs diefstal.”

“Dat is nogal iets om over iemand te zeggen.”

“Dat vergt minder koelbloedigheid dan om het te doen.”

Ze roert in haar koffie. Dank God voor het bestaan van koffielepeltjes, het heeft al zoveel mensen extra tijd verleend om na te denken.

“Oké Tess,” zeg ik. “Waar het om gaat is of jij wilt weten wat er is gebeurd of dat je liever je kop in het zand steekt. Maar als je daarvoor kiest, houd er dan wel rekening mee dat je eerdaags uitgegraven wordt, want als ik mij niet vergis is Anton bezig met de slotakte van een voorstelling waarin jij binnenkort een bijrol hebt.”

“Praat toch niet altijd zo verdomde ingewikkeld!”

Ik begin pissig te worden. De halve nacht ben ik voor haar bezig geweest, ik denk dat ik iets op het spoor ben en ik had echt geen applaus verwacht, daarvoor is de hele zaak te pijnlijk, maar kwaad worden op mij lijkt me ook niet echt nodig.

“Je kunt handschriften laten onderzoeken. Binnen de kortste keren is duidelijk of de handtekeningen die ik niet vertrouw door jouw moeder of door Anton gezet zijn.”

Ik sta op.

“Nog iets, Tèss, op welke datum is jouw moeder overleden?”

Ze kijkt niet op. “12 december vorig jaar,” mompelt ze.

“De laatste dagen lag ze in het ziekenhuis, toch?”

Ze knikt. “De dag voordat ze doodging is ze in coma geraakt, de dag daarvoor is ze opgenomen maar toen was ze nog heel helder. Waarom wil je dat weten?”

“Zomaar,” zeg ik.

En omdat ze geen aanstalten maakt om mee te lopen naar de deur, laat ik haar achter in de keuken, over haar koffie gebogen, haar schouders opgetrokken alsof ze slaag verwacht.

“Wat zit je toch met die stapel papieren,” zegt Flor.

Ik heb haar niet horen binnenkomen. Als ze wil loopt ze onhoorbaar als een kat. Met dezelfde sluwheid. Nu staat ze achter mij en kijkt over mijn schouder mee.

“Vast jouw bankrekening niet, wat een bedragen!” zegt ze.

Ik leg mijn arm over de bankafschriften, en besef dat het een kinderlijk gebaar is, zoals ik vroeger in de klas maakte als ik niet wilde dat iemand bij me afkeek. Ik mij zeker de pleuris leren en dan een ander ervan profiteren!

Dat het voordelen bood om populaire klasgenoten te laten afkijken, vooral als het om repetities ging, maakte me niet uit, al begreep ik best dat er in populair zijn te veel tijd gaat zitten om ook nog eens je huiswerk te kunnen maken. Maar mijn moment van glorie kwam als de nagekeken repetities werden rondgedeeld en de cijfers bekend werden gemaakt.

“De enige negen gaat natuurlijk weer naar Marg Heiligers!”

Nee, populair maakte ik mijzelf er niet mee, maar dat zou ik evengoed niet geweest zijn met mijn kleren die geen binding met welke mode ook hadden, en de onhandigheid waarmee ik door het leven ging. Mezelf stoten, dingen laten vallen, struikelen ook als er niet snel een voet voor de mijne werd gezet als ik langsliep.

Pas toen ik mijn eindexamen haalde, nooit blijven zitten, nooit een onvoldoende, alleen maar achten en negens op mijn cijferlijst, besefte ik dat ik er beter aan gedaan zou hebben om over iedere klas twee jaar te doen.

Studeren zat er niet in, dat voorrecht was gereserveerd voor Flor, drie klassen lager, die voor de tweede keer was blijven zitten en desondanks als het brein van de familie werd gezien. Mijn mentor heeft nog geprobeerd mijn ouders over te halen. Iemand met zo’n cijferlijst hoorde op een universiteit thuis. Het mocht niet baten. Ik moest mij vooral niets verbeelden, zei moeder na dat gesprek. Het werd tijd dat ik iets terug ging doen voor al het geld dat ik gekost had.

Achter me lacht Flor, ze is expres nog even blijven staan om mij langer in mijn vernederende positie te dwingen.

Nu loopt ze met een lichtheid die weinig van doen heeft met zwaartekracht de tuin in.

Ik hoor haar schuiven met tuinstoelen, ze wil geen zonnestraal missen, als ze al geen huidkanker oploopt van dat uren in de zon zitten, dan zal ze er in elk geval rimpels van krijgen.

Ik buig me weer over de inhoud van de ordner.

De laatste dagen dat de moeder van Tess nog leefde, zijn interessant. Als ik er tenminste van uitga dat Tess in haar koffertje met verschoning en toiletartikelen niet ook nog een stapeltje overschrijvingsformulieren heeft gelegd.

Op de dag dat ze werd opgenomen en waarop ze volgens Tess nog helder was, heeft ze twee facturen van Anton betaald. De volgende dag raakte ze in coma. Toen Tess haar bezocht was ze al niet meer aanspreekbaar, dat was om een uur of acht in de ochtend, Tess was opgebeld omdat verwacht werd dat haar moeder elk moment kon sterven.

Evengoed vind ik een forse overschrijving ten bate van Anton, door Tess’ moeder getekend, terwijl ze met gesloten ogen en in de geest al nauwelijks meer aanwezig, in een ziekenhuisbed lag.

Ik schuif de kopieën over de tafel naar Tess.

“Bekijk ze,” zeg ik. “Let vooral op de data van de laatste overschrijvingen. Miraculeus, dat een vrouw die in coma ligt zo keurig haar handtekening zet. Plichtsgevoel kent geen grenzen.”

Ze staart ernaar, haar lippen bewegen maar ik heb niet de indruk dat ze iets zegt.

Als ze me aankijkt zie ik vijandschap in haar ogen.

“Wat wil je hier eigenlijk mee!”

“Tess,” zeg ik. “Jij bent niet alleen zelf belazerd door Anton, jouw moeder is het ook. Misschien denk je dat je het redt door je mond te houden maar ik zeg je dat het einde in zicht is.”

“Je liegt!” zegt ze fel. “We hebben vannacht nog gevrijd. Hij houdt van me!”

“Oké Tess, laten we er dan niet meer over praten. Je weet nu hoe het in elkaar zit. Het maakt mij niet uit of je hier wel of niet iets mee doet. Keep on dreaming!”

“Ik wil alle papieren terug!”

Ik spreid mijn armen uit, mijn palmen naar haar gericht. “Alles wat ik heb ligt op tafel.”

Ze is niet achterdochtig genoeg om te vragen of ik kopieën heb gemaakt.

Dat zou ik trouwens toch niet toegegeven hebben.

Langzamerhand begin ik te vermoeden dat er bij mij een gen mist dat je nodig hebt om gecompliceerd menselijk handelen te doorgronden.

Tot voor kort heb ik niets begrepen van de manier waarop ik door ma behandeld werd, en nu begrijp ik weer niets van de houding van Tess.

Ze heeft na de avond dat ik de gekopieerde inhoud van de ordner op haar keukentafel achterliet, niets meer van zich laten horen.

Mijn intuïtie zegt mij dat het geen zin heeft om zelf contact te zoeken, maar begrijpen doe ik het niet.

Ik heb moeite voor haar gedaan.

Ik heb dingen uitgezocht die op dit moment belangrijker voor haar zijn dan wat ook, of dat in elk geval zouden moeten zijn. Dankbaarheid heb ik niet verwacht, nou ja, een klein beetje dankbaarheid misschien. Maar wat ik in haar ogen las was pure vijandschap, en dat is nogal hard aangekomen. Vooral omdat zij de enige vriendin is die ik heb.

Wat vriendschappen betreft ben ik karig bedeeld geweest in mijn leven. Dat Tess van alle kinderen op de basisschool aan mij de voorkeur gaf, heeft mij in hoge mate verwonderd, maar ik was er blij mee.

Tess was de koningin van de speelplaats.

Vrije kwartiertjes, waarin ik probeerde zo min mogelijk op te vallen, bracht zij door als middelpunt van een groep kinderen die zich allemaal stonden uit te sloven voor haar. Ze had ook wel wat te bieden. Haar moeder kwam haar van school halen in een cabrio, er was een zwembad in hun tuin en de gelukkigen die uitgenodigd werden, kregen ijsjes en cake.

Op een dag nodigde ze mij uit.

“Ik moet het thuis vragen,” zei ik zonder veel illusies, want alleen al het feit dat ik iets graag wilde was voldoende reden voor een weigering.

“Van Duin?” zei mijn vader. “Dé van Duin?”

Ik knikte ijverig, de naam zei me niets maar ik begreep dat ik er goede sier mee maakte.

“En die vraagt jóu?” zei mijn moeder.

Maar het mocht, en het was het begin van een vriendschap die nooit overging. Tenminste, zo leek het.

Op een onverwacht moment en om een reden die ik niet heb voorzien is Anton tussen onze vriendschap gekomen.

Oké, ik begrijp dat Tess haar huwelijk niet op het spel wil zetten, vrouwen hebben wel vaker de neiging onaanvaardbaar gedrag door de vingers te zien, niet omdat ze zo nobel zijn maar uit puur eigenbelang. Maar wat ze niet begrijpt is dat Anton hun huwelijk allang heeft afgeschreven. Ik kan het niet bewijzen, maar alles waarop ik de hand heb kunnen leggen, wijst in die richting. Cynisch, ik geef het onmiddellijk toe. Maar ik ben dan ook Tess niet, the queen of the ball, aanbeden door haar ouders, verwend tot op het bot.

Ik zit tot de nok vol wantrouwen, en ik herken de Antons van deze wereld op een mijl afstand, voor een dubbeltje geboren en over lijken gaand om het tot een kwartje te brengen.

Ik ben er zeker van dat het wachten alleen nog is op het moment dat hem het beste uitkomt om Tess te dumpen.

Wat ze moet doen is hem confronteren. Dreigen met het nivra, zijn beroepsorganisatie die de macht heeft hem uit zijn beroep te zetten. Dwingen geld terug te storten. Hem desnoods voor de rechter slepen, de bewijzen voor valsheid in geschrifte heeft ze in handen. Maar daarvoor moet je uit ander hout gesneden zijn dan zij, en dat heb ik stom genoeg over het hoofd gezien.

Hoe meer ik erover nadenk, hoe duidelijker het wordt dat ik Tess verkeerd benaderd heb. Ik heb haar overvallen met feiten waar zij vage vermoedens had.

En op vage vermoedens hoef je niet te reageren, dus is het van groot belang om ze vooral maar zo vaag mogelijk te houden.

Drie dagen na ons laatste gesprek ben ik zo ver dat ik Tess begrijp. En ik zou naar haar toe gegaan zijn om het met haar uit te praten als Flor niet genoeg had gehad van de wapenstilstand.

“Je moet de groeten hebben van Gees,” zegt ze nonchalant.

Ze is de hele dag weg geweest, en omdat ze nooit vertelt wat haar plannen zijn vraag ik ook nooit hoe haar dag is geweest.

“Dank je,” zeg ik neutraal.

Ik ben bezig pasta te koken en schudt boven een andere pan een fles bolognesesaus leeg. De keuken geurt naar gebraden gehakt, tomaten en knoflook, op het aanrecht staat een kom geraspte gruyère, die ik lekkerder vind over saus dan parmezaan.

“Je bent net op tijd,” zeg ik, vastbesloten om niet op het onderwerp Gees in te gaan.

“We hebben samen geluncht,” zegt ze. “Ze was er echt aan toe om haar hart uit te storten. Ik wil me natuurlijk niet met jouw zaken bemoeien, maar je zou wat meer aandacht aan je dochter kunnen besteden.”

Ik haal diep adem, trek mijn dikke ovenwanten aan en giet de pasta af.

“Je hebt geen idee hoeveel problemen meisjes van die leeftijd al kunnen hebben.”

Ze houdt maar niet op, maar als het op vasthoudendheid aankomt is het nog maar de vraag of ze van mij kan winnen.

Ik proef even van de saus en draai er nog wat peper overheen.

“Als je je handen nog moet wassen, ik ga het eten nu op tafel zetten.”

Ze gaat tegenover mij zitten zonder haar blik van mij af te wenden. De uitdrukking van triomf in haar ogen is de laatste tijd bijna een constante en ik kan met de beste wil van de wereld de oorzaak niet ontdekken.

Maar over het onderwerp Gees is ze kennelijk uitgepraat. Of misschien vindt ze dat ze genoeg onrust bij mij heeft gezaaid, en wat dat betreft heeft ze gelijk.

Ze heeft met haar opmerkingen een gevoelige plek geraakt. Tegen mij wil Gees niet praten, laat staan dat ze haar hart uitstort. Daar heeft ze kennelijk een buitenstaander voor nodig.

Beelden van Gees en Flor verschijnen op mijn netvlies, hoofden naar elkaar gebogen in een giechelig, fluisterend gesprek. Het soort gesprek dat ik nooit met mijn dochter heb gehad, ik zou niet weten hoe ik zoiets aan zou moeten pakken.

Ma en Flor, die konden weleens lol hebben samen, al zat er van Flors kant altijd iets berekenends bij, hoe beter ma’s bui, hoe royaler ze werd. Tenminste waar het Flor betrof.

“Wat eet je weinig.”

Ik kijk naar Flor. Van de miniportie die ze heeft opgeschept is nog niet een derde verdwenen.

“Doe je soms aan de lijn? Je zult wel gek zijn. Dat ronde hoort bij je, ‘rond en gezond’ zei pa toch altijd? Toen Huib ervandoor ging, ben je even heel mager geweest, dat maakte je een stuk ouder. Bijvullen?” Ze houdt de fles rode wijn omhoog.

Ik schud mijn hoofd.

“Huib mocht er trouwens ook zijn, die is pas aan zijn lijf gaan denken toen hij de homoscene in ging. Wat ik mij altijd afvraag, hoe was hij in bed? Ik bedoel, hij wist natuurlijk al langer dat hij het niks vond met een vrouw.”

Ik haal mijn schouders op.

“Hoe was Maarten de laatste tijd in bed?”

Eindelijk houdt ze haar mond.