5

Ik maak een beker koffie, neem terwijl ik naar de kamer loop een slok en vraag mij af of die nou zo lekker smaakt omdat ik weer thuis ben of omdat mijn koffie echt beter is dan die in het ziekenhuis. Ik drink de beker leeg op de bank, waarna ik mijn hoofd tegen de rugleuning leg en mijn ogen sluit.

Tess moest eens weten dat ik in mijn eentje thuis ben gekomen!

Ik heb het aan niemand verteld, zelfs aan Geeske niet, alleen al bij de gedachte aan een lief bedoeld welkomstcomité breekt het zweet mij uit.

Tess en Geeske, hun ogen strak op mijn gezicht gericht, krampachtig proberend niet te kijken naar de lege plek in mijn sweater, ik zie het voor me! Trouwens, zo leeg is die sweater nu ook weer niet.

De prothese met zachte watten erin, die ik in het ziekenhuis van Hilda, de mammacareverpleegkundige, heb gekregen om de lege plek in mijn beha te vullen, maakt het verschil met mijn rechterborst nauwelijks opvallend.

Het is fijn om met niemand te hoeven praten.

In het ziekenhuis heeft Geeske iedere dag naast mijn bed gezeten, wat ik ook zei om haar ervan te overtuigen dat het echt niet nodig was.

“Je kunt toch niet steeds heen en weer treinen om mij een paar uur gezelschap te houden, je kunt je tijd wel beter gebruiken. Hoe zit het eigenlijk met die studie van je?”

“Ik vind het zo’n rotidee als er niemand op het bezoekuur komt.”

“Dat is niet hetzelfde als in de steek gelaten worden. Jij hebt je eigen leven.”

“Ik zou weer een tijdje thuis kunnen wonen.”

Daar kwam ik voor overeind: “Als je dat maar uit je hoofd laat. Heb ik eindelijk mijn vrijheid terug, komt m’n dochter weer thuis!”

“Mam…” Tranen in de ogen van Geeske.

“Lieverd, de wereld vergaat niet. Geef me een zoen en ga naar huis. Het bezoekuur is trouwens afgelopen.”

“Weet je het zeker, mam?”

Ik heb geprobeerd mijzelf door de ogen van mijn dochter te zien, maar het leverde niet veel op. Een moeder die weerloos in een ziekenhuisbed ligt, een drain van onder haar afwezige borst vandaan en een drain vanuit haar oksel, samenkomend in een slangetje dat uitmondt in een flesje en het vult met een onbestemde rozerode vloeistof. Je moest er niet naar kijken als het ontbijt op een dienblad naast je bed werd gezet. Al raak je sneller dan je voor mogelijk houdt gewend aan de combinatie van voedsel en lichaamsfuncties.

Geeskes observatie kon niet veel verder gaan dan ‘moeder hulpeloos in bed’. En dat moeder een stuk weerbaarder is dan ze lijkt, hoeft ze ook niet te weten. Mensen zijn op hun best als ze zich kunnen ontfermen over iemand die weerloos is, ze groeien erin tot het punt waarop ze bereid zijn zichzelf weg te cijferen, en een hoger niveau kan een mens niet bereiken dus dat moet je iemand zo nu en dan gunnen.

Dat Gees zo panisch zou reageren toen ik vertelde dat de kanker was teruggekomen, had ik trouwens niet verwacht.

Ze barstte uit in een hysterisch huilen en ik heb haar moeten troosten met alle flauwekul die mij te binnen schoot.

“Je zult zien dat het meevalt. Een borst eraf is het einde van de wereld niet. In elk geval ben ik dan van dat carcinoom af.”

Het zal wel een of ander afweermechanisme zijn dat ik het woord ‘kanker’vermeed. ‘Carcinoom’ klinkt wetenschappelijk, best interessant eigenlijk en niet als iets wat met jezelf te maken heeft.

‘Amputatie’ is nog zo’n woord dat iets afstandelijks heeft, al bleef daar niet veel van over na de duidelijke uiteenzetting van Bosman.

“Een amputatie is heel heftig, heel emotioneel, ik weet het, maar je hebt geen andere mogelijkheid. De tumoren zitten te ver van elkaar voor een borstbesparende operatie, en één ervan is vrij agressief en ook al vertakt, dus het moet amputatie en een okselkliertoilet worden, ik heb helaas geen andere boodschap voor je.”

Hij legde uit dat bij het okselkliertoilet de lymfeklieren in mijn oksel verwijderd zouden worden, en dat ik als er daarna nog sporen zouden zitten een nabehandeling zou krijgen van bestraling en eventueel chemo, met bij hormoongevoelige tumoren een anti-hormoonkuur die jaren kan duren.

“Geen reden voor pessimisme,” besloot hij zijn verhaal op een wat verrassende manier.

“Geen chemo,” heb ik gezegd.

“Laten we niet op de zaken vooruitlopen.”

Maar dat wilde ik juist wel. Net zomin als ik geloofde in zijn ‘geen reden voor pessimisme’, geloofde ik in de meerwaarde van een chemokuur. Niet voor mij in elk geval. Ik was toch de patiënte met die goede vooruitzichten, na de eerste operatie? In het verleden behaalde resultaten bieden kennelijk geen garantie voor de toekomst.

Bosman haalde zijn schouders op en ging me voor naar de deur.

Niet hoeven praten is een luxe na de dagen in het ziekenhuis waarin ik geen seconde met rust gelaten ben.

De hele dag werd ik er beziggehouden, alsof ik voor entertainment betaalde in plaats van voor genezing. Po. Ontbijt. Koffie. De fruitronde. De wensenlijst betreffende de lunch. De lunch zelf. Weer de po. Vrijwilligsters met de boekenkar. Zelfs tot midden in de nacht ging het door. Als ik eindelijk sliep werd er een zaklantaren op mijn gezicht gericht.

“Alles goed met u? Slaap lekker.”

En weg was de verpleegkundige weer, naar het volgende bed, om iemand wakker te maken die de rest van de nacht niet meer in slaap zou komen.

Een samenzwering was het, al was het oogmerk onduidelijk.

“Ik wil naar huis,” heb ik twee dagen na de operatie tegen Bosman gezegd. De wond was bijna dicht, de drain naar de resultaten te oordelen nauwelijks nog nodig.

“Eigenlijk wil ik u nog een dagje langer hier houden,” zei hij.

“Als u me dood wilt hebben moet u dat doen.”

Dus werd de drain er gisteren uit gehaald, het was vervelend maar niet meer dan dat, en vanochtend heb ik mijn spullen in mijn weekendtas gepakt en dat viel bitter tegen.

Met alle wilskracht die ik in mij heb ben ik er niet in geslaagd mijn linkerarm ook maar één taakje uit te laten voeren.

Dus heb ik met mijn rechterhand, klammig en geïrriteerd door de ziekenhuiswarmte, die hinderlijk is als je normale kleren draagt, mijn spullen in de weekendtas gepropt.

“Wordt u niet gehaald?” zei de verpleegkundige bijna ontdaan.

“Ik ben een grote meid!”

Maar ik had natuurlijk allang bedacht dat ik zelf naar huis rijden kon vergeten.

Gewoon een taxi nemen en aan Tess vragen of zij mijn auto op wil halen.

In ons laatste gesprek, voordat ik hem over tien dagen weer zie voor het weghalen van het verband en een eerste controle, zei Bosman dat ik hem onmiddellijk moet bellen als er iets ongewoons gebeurt.

Wat natuurlijk een lachertje was, want hoezo ongewoon! Er was een stuk van mijn lijf weggesneden, iets ongewoners is nauwelijks voor te stellen. En als het aan de artsen ligt zal ik bestraald worden en bestookt met chemicaliën wat ook niet echt alledaags te noemen is.

“Kan ik niet beter melden als er iets gewoons gebeurt?” heb ik voorgesteld.

Daar moest hij om lachen, wat hem goed stond, en bijna een aantrekkelijke man van hem maakte.

Ik heb mij voorgenomen om alleen maar op de bank in de voorkamer te rusten, om zo snel mogelijk los te komen van de gewoonte overdag in een bed te liggen. Maar ik red het niet.

In de loop van de middag word ik overvallen door een peilloze vermoeidheid, de bank blijkt meer decoratief dan comfortabel, mijn hoofd ligt in een ongemakkelijke hoek en zelfs met de gordijnen dicht is er te veel licht om te slapen.

Halverwege de trap kan ik wel janken, omdat het zoveel moeite kost telkens weer een voet op te tillen om een volgende tree te bereiken. Ik krijg met moeite mijn kleren uit, nu geen verpleegkundige toeschiet om mij te helpen, maar in bed liggen is heerlijk, zo verrukkelijk, in mijn eigen slaapkamer met mijn eigen dingen om mij heen.

Alleen de grote olieverf aan de muur, die zo mooi uitkwam in mijn vorige slaapkamer maar in dit kamertje te veel ruimte inneemt, had er niet meer moeten zijn.

Vreemd dat ik er geen seconde aan heb gedacht dat ze mij zouden hinderen, die baadsters in een kalme zee, omringd door het goud van zonovergoten zand. Vriendinnen kennelijk, naar elkaar overgebogen in gesprek, onbevangen in hun naaktheid, gaaf en compleet. Ik heb na die eerste blik vermeden er opnieuw naar te kijken.

Ik ben weer thuis, daar gaat het om.

Ik slaap langer dan ik van plan was, de middag is bijna voorbij als ik opsta en met moeite mijn peignoir van Chinese zijde aantrek om de paar meter naar de badkamer af te leggen, iets wat ik tevoren nooit deed.

Is dat wat zo’n amputatie met je doet? Dat je het naakt zijn tot het uiterste beperkt, tot die momenten waarop het niet anders kan? Schaamte voor je lichaam, dat in je eigen ogen niet meer de moeite waard is?

Voor de lange spiegel in de badkamer blijf ik staan.

Een spot erboven is zo gericht dat geen detail van mijn lichaam mij kan ontgaan. Je kunt veel bedenken om jezelf mooier aan de buitenwereld te presenteren dan je bent, maar dan moet je zelf wel eerst de harde waarheid weten.

Zoals nu bijvoorbeeld.

Ik laat de peignoir van mij af glijden, zacht ruisend glijdt ze langs mijn lichaam, en kijk naar de grote platte plek, van borstbeen naar oksel, bedekt met verband en afgeplakt met waterafstotende pleister. Ernaast de gehavende borst die een erfenis is van de eerdere operatie.

Het is de eerste keer dat ik mijzelf zo uitgebreid kan bekijken.

En ik heb er geen idee van hoe ik zal reageren als over tien dagen het verband eraf gaat en ik geconfronteerd word met wat je met enig gevoel voor drama ‘de naakte waarheid’ zou kunnen noemen.

Nooit heb ik een hekel aan mijn lichaam gehad. Lang niet alles is zoals ik het graag zou hebben, maar niets heeft mij ooit afkeer ingeboezemd, en ik vraag mij met bijna wetenschappelijke belangstelling af of dat zo zal blijven.

Mijn lichaam is in korte tijd zo ingrijpend veranderd dat mijn denken daar nog niet op is ingesteld.

Ik ga dichter bij de spiegel staan en kijk naar mijn gezicht.

Het is vertrouwd en lijkt tegelijkertijd dat van een vreemde.

Iets met de ogen. Of is mijn mond veranderd.

We vlogen een keer naar Los Angeles, Huib en ik, en terwijl wij in een taxi door de stad reden had ik het gevoel dat ik er nog niet helemaal was. Mijn lichaam was vooruit gereisd, maar de rest moest nog aankomen. Pas een dag later voelde ik mij weer compleet.

Nu onderga ik dezelfde sensatie. Hier staat mijn lichaam, in mijn eigen badkamer, ik zie het, maar het voelt niet alsof ik er iets mee te maken heb.

Ik buk mij, raap de peignoir op en drapeer hem moeizaam over een hangertje dat ik vervolgens aan de spiegel ophang.

Waar zo-even nog mijn lichaam weerkaatst werd, glanzen nu dieprode, zachtroze en oranje bloemen tegen een zwarte achtergrond.

Een tijdelijke oplossing.

Ik zal Huib vragen de spiegel van de muur te halen, bij zijn volgende bezoek. Sinds we uit elkaar zijn heeft hij zich nog meer dan tevoren de rol van grote broer aangemeten, ongetwijfeld veroorzaakt door het schuldgevoel dat hij mij zoals nu blijkt in jammerlijke toestand heeft achtergelaten. En hij is te goedig om niet te proberen daar iets tegenover te stellen.

Het geeft hem denk ik het gevoel dat hij mij niet helemaal heeft laten zitten.

Maar misschien kan ik het hem toch maar beter niet vragen.

Ik ken Huib lang genoeg om te weten dat hij er een aanleiding in zal zien om een verhandeling over zelfacceptatie te houden, en zo’n verhaal is het laatste waarop ik zit te wachten.

Onder de douche laat ik mijn rechterhand vol douchegel over mijn lichaam glijden, waarbij ik probeer mijn pijnlijke linkerarm zoveel mogelijk te sparen.

Het veroorzaakt een merkwaardige sensatie.

Mijn handen zijn eraan gewend om gelijktijdig dezelfde bewegingen te maken bij het douchen, en daarbij dezelfde dingen te voelen. Nu ineens is de ene helft van mijn lijf niet meer gelijk aan de andere helft. Ook weer iets waar ik aan moet wennen.

Evengoed geniet ik van de luxe van zoveel water over mij heen.

Dat was in het ziekenhuis wel anders. “Je moet vooral niet denken dat je hier voor je plezier bent,” zei Hilda, die mij hielp met afdrogen en aankleden nadat ik mij voor het eerst sinds de operatie gedoucht had.

Thuis zal ik mijzelf moeten redden, en dat lukt maar gedeeltelijk, want nu ik voor de taak sta mijzelf zonder hulp af te drogen, ontdek ik een storende fout in het verder zo handige en functionele ontwerp van de mens, namelijk dat het midden van de rug onbereikbaar is.

Ik sla er van over mijn schouder met mijn badhanddoek tegenaan, hopend op een drogend effect, een actie die mij uitput zonder dat het veel resultaat heeft.

Als ik met moeite een slip en een hemdje aantrek, geven de nog vochtige plekken mij een onfris gevoel.

De praktische problemen waarop ik niet voorbereid was, hinderen mij meer dan mijn incomplete lichaam, waar ik met een zekere afstandelijkheid op reageer, iets wat mij al eerder heeft verbaasd.

Tess en Geeske hadden tranen in hun ogen toen ze na de operatie naast mijn bed zaten, alleen al bij de gedachte aan mijn verminkte lichaam onder de dunne ziekenhuissprei.

Zelf heb ik nog geen traan gelaten, ook niet toen mijn hand voor het eerst de afwezigheid van een borst constateerde.

Op dit moment is mijn lichaam een vreemde bij wie ik noodgedwongen ben ingetrokken, en wat mij betreft mag het voorlopig zo blijven.

Ik trek een zwartlinnen broek aan en een wijde witte bloes met zwarte borduursels. Voor mij even geen sweaters meer. Binnenkort ga ik naar de speciaalzaak in borstprotheses die mij door Hilda is aangeraden, daarna merk ik wel welke kleren ik wel en niet kan dragen.

Zwarte espadrilles. Mijn haar kam ik strak achter mijn oren.

Eigenlijk moet ik mijn pony bijknippen, maar dat komt nog wel.

Op de rand van mijn bed doe ik mijn polshorloge aan mijn rechterpols omdat de huid van mijn linker te gevoelig is.

Het klinkt makkelijker dan het is, mijn linkerhand is niet ingesteld op fijne motoriek en ik ben zeker vijf minuten aan het frunniken voordat het lukt. De oorbellen die ik in had willen doen, laat ik liggen, omdat ik werkelijk niet weet hoe ik dat met één hand voor elkaar moet krijgen.

Nog geen drie kwartier op en nu alweer uitgeteld, en wat heb ik nou helemaal gedaan.

Het liefste zou ik mij achterover laten vallen op het donzen zomerdekbed. Even mijn ogen dicht. Waarom eigenlijk niet.

Maar ik heb mij voorgenomen om flink te zijn, niet toe te geven aan zwakheden en flauwekul, dus sta ik op.

Ik loop de trap af met mijn hand op de leuning, behoedzaam omdat ik vaag duizelig ben, een beetje zoals oma altijd deed, want ‘kind ik moet er niet aan denken dat ik op mijn leeftijd een heup breek’.

Op de onderste tree aarzel ik tussen doorlopen naar de keuken of de zitkamer binnen gaan, en op dat moment gaat de voordeurbel.